Samenvatting bij The Fall and Rise of Blasphemy Law - Cliteur & Herrenberg - 1e druk


Waar gaat het boek over? Een introductie tot blasfemie - Chapter 1

Wat houdt de titel van het boek in?

Dit boek behandelt twee actuele tendenzen rond de vrijheid van meningsuiting. De eerste is het feit dat de afgelopen decennia veel Westerse landen soepeler zijn geworden omtrent uitspraken over een godsdienst; in veel landen zijn de strafrechtbepalingen omtrent blasfemie verdwenen, of is in ieder geval de bestraffing ervan vele malen milder geworden ("The fall of blasphemy law"). De tweede tendens is juist de andere richting uit; de laatste decennia zijn er in meerdere Westerse landen juist pogingen gedaan om de vrijheid van meningsuiting te beperken wat betreft blasfemische uitspraken . Beruchte voorbeelden van dergelijke pogingen zijn de door radicale Islamieten gepleegde moorden op Theo van Gogh in 2004, en meerdere personeelsleden van Charlie Hebdo in 2015. Hierbij namen de terroristen het recht in eigen handen, en probeerden mensen die hun Godsdienst beledigde het zwijgen op te leggen. Er zijn ook niet-geweldadige pogingen geweest om de vrijheid van meningsuiting in te perken; zo is er een resolutie ingediend bij de VN met als doel uitbanning van 'onteering van religie'.

"The rise of blasphemy law" is dus een relatief nieuw verschijnsel, maar hetzelfde geldt voor de "fall" ervan. Het beledigen van een religie of delen daarvan werd eeuwenlang zwaar bestraft, zelfs vóór de opkomst van het monotheïsme. Sterker nog, één van de bekendste blasfemie-zaken ooit vond plaats ver voor het Christendom bestond: de Griekse filosoof Socrates werd ter dood veroordeeld omdat hij de Goden van Athene in twijfel trok - een toendertijd ondenkbare vorm van godslastering. Hoewel er in het huidige Griekenland nog steeds een verbod op grove beledigingen van religies bestaat, zijn de straffen minder heftig. Hetzelfde geldt voor de meeste andere Westerse landen: het gros heeft een soepelere houding tegenover blasfemie aangenomen, en Engeland en Nederland hebben in respectievelijk 2008 en 2014 blasfemie in zijn geheel uit hun strafrecht verwijderd.

Op globale schaal zorgen de verschillende mensenrechten, waaronder vrijheid van meningsuiting en van religie, ervoor dat de VN het standpunt aan heeft genomen dat staten met blasfemie-wetten deze zouden moeten intrekken, aangezien deze niet enkel de vrijheid van meningsuiting beperkt, maar ook de vrijheid van religie aangezien dergelijke wetten een 'gezond dialoog/debat over religie in de weg staan'. Daarnaast stelt de Commissie voor de Rechten van de Mens, dat op grond van het Internationaal Verdrag voor Burger- en Politieke Rechten (IVBPR), elk verbod op het tonen van disrespect jegens een religie of andere geloofsovertuiging, blasfemie daaronder inbegrepen, in strijd is met dat verdrag.

Wat zijn 'indirect blasphemy laws'?

Naast de hier bovengenoemde "rise of blasphemy law" middels radicale/terroristische groeperingen, is er nog een derde manier om blasfemie opnieuw te onderdrukken. Door wetten tegen 'groepslaster' of 'haatzaaiing' extensief te interpreteren, kunnen deze wetten kritiek op een religie strafbaar maken, en dus functioneren deze wetten als 'indirecte blasfemie-wetten'. Hoewel ze allen uiteindelijk door hogere rechters vrijgesproken zijn, zijn in Nederland, Frankrijk en Duitsland al mensen op basis van deze wetten veroordeelt voor het leveren van kritiek over een religie/de volgers van een religie.

Hoe is dit boek ingedeeld?

Het boek tracht, door inbreng van verschillende geleerden uit verschillende disciplines, een uiteenzetting te bieden van de actuele problematiek omtrent vrijheid van meningsuiting, censuur en blasfemie in multiculturele democratieën. Chapter 2 bekijkt de geschiedenis van blasfemie vanaf de middeleeuwen, toen het nog overschaduwd werd door de focus van de kerk op ketterij, tot aan halverwege de jaren '70 van de vorige eeuw, toen men de blasfemie wetten begon te zien als verouderd en er vanuit ging dat ze vanzelf wel zouden verdwijnen. Daarna wordt gekeken naar de gevolgen van het veranderen in een multiculturele samenleving, en de daarmee gepaard gaande gespannen verhouding tussen het behouden van de vrijheid van meningsuiting en het beschermen van minderheden. Chapter 3 beschrijft de geschiedenis van blasfemie onder Engels recht ('common law'); van het ontstaan in de 17e eeuw, de liberalisatie ervan in de 19e eeuw en de afschaffing door het parlement in 2008. Chapter 4 gaat over blasfemie in Nederland. Het gaat hier niet zozeer om de vervolging ervan door het OM, maar meer om de radicale Islam, bijvoorbeeld Theo van Gogh en zijn moordenaar. Chapter 5 bekijkt de druk die Saudi-Arabië in de jaren '80 op de Westerse wereld heeft uitgeoefend om te voorkomen dat de documentaire Death of a Princess, over het waargebeurde verhaal van een Arabische prinses die samen met haar minnaar werd geëxecuteerd wegens overspel, zou worden uitgezonden. Chapter 6 bekijkt het werk 'Satanic Verses' van Salman Ruhdie uit 1988 en de doodsbedreiging van Khomeini het jaar erop, hetwelk tegenwoordig wordt gezien als de locus classicus, hét klassieke voorbeeld van hoe een Westerling door een radicalist wordt bedreigd na een blasfemistische uiting. Chapter 7 bespreekt over de Amerikaanse pastoor Terry Jones en zijn Koran-verbranding in het licht van een John Stuart Mill-quote. Chapter 8 ziet op de internationale dimensie van blasfemie, voornamelijk de VN haar 'defamation of religion resolutions', de resoluties omtrent heiligschennis. Deze resoluties waren niet zo zeer op mensenrechten gericht, maar voornamelijk op het beschermen van religie en religieuze symbolen als zodanig. Chapter 9 bekijkt een aantal sociale ontwikkelingen omtrent multiculturalisme en blasfemie in Engeland. Het bespreekt in het bijzonder het verschil in reactie tussen blasfemie binnen het christendom en binnen andere religies.

Blasfemie en de wet; hoe luidt de geschiedenis van blasfemie-wetgeving? - Chapter 2

Hoe is het concept van blasfemie ontstaan?

Blasfemie als een strafbaar feit vindt zijn oorsprong voornamelijk in de 'religies van de boeken': Jodendom, Christendom en de Islam kennen allen een zeer duidelijke definitie van de term blasfemie en zijn even duidelijk over hoe dat bestraft dient te worden. Dit komt doordat al deze religies hun fundamenten vinden in een aantal 'wetten' die gebaseerd zijn op een mix van hieligverklaringen en gewoontes die weer op die heiligverklaringen gebaseerd zijn. Hierdoor werd het beledigen of in twijfel trekken van de goden strafbaar omdat het zowel de God zelf als het daarop gebaseerde sociale en culturele evenwicht van de gemeenschap in gevaar bracht. Zoals al in Chapter 1 aangegeven, zal dit hoofdstuk zich niet zozeer focussen op het ontstaan van blasfemie-wetten in de oudheid, maar meer op het progressieve verval tot het eind van de 20e eeuw en de vlotte wederopkomst ervan na die tijd.

In de middeleeuwen kende het Christendom wetten tegen zowel blasfemie als ketterij ('heresy'). Waar blasfemie zag op het beledigen van de God als zodanig, zag ketterij op het naleven van de religieuze orthodoxie. Zie bijvoorbeeld de Inquisitie; deze jaagde niet op individuen die God beledigden, maar op groepen van religieuze dissidenten. Deze groepen ontstonden grotendeels door het toenemende alfabetisme onder de bevolking; men kon zelf de bijbel gaan lezen en interpreteren in plaats van aan te moeten nemen wat de pastoor erover zei. Er vonden wel vervolgingen plaats op grond van blasfemie; dit waren echter voornamelijk onderdelen van een cumulatieve tenlastelegging, waarbij blasfemie één van de vele begane overtredingen was. Het werk van Thomas Aquinas zorgde ervoor dat blasfemie weer naar de voorgrond verschoof. Hij omschreef blasfemie als een 'ondermijning van de eer van God', hetgeen gemeenschappen aanstuurde om actiever op te treden tegen dergelijke ondermijningen. Dit werd versterkt door de toenemende kracht van religious oaths (religieuze eed) als bron van vertrouwen binnen de opkomende handelswereld tussen Noord-Europese staten; blasfemie had de potentie om dergelijke oaths hun geldigheid en geloofwaardigheid te ondermijnen. Er volgde daarom een groeiende samenwerking tussen de kerk en staten, die al begonnen was bij het vervolgen van ketterij, maar zich nu ook begon te richten op het vervolgen van blasfemie. Dit uitte zich in de 13e eeuw in Frankrijk, met Louis IX zijn Statuut van 1263, hetgeen een grondslag bood voor grootschalige vervolging van blasfemisten in de Lage Landen, Spanje, en delen van Duitsland. De straffen die uitgedeeld werden bestonden voornamelijk uit fysieke marteling, vernedering, of een combinatie van beiden.

Gedurende dezelfde tijd was er nog een ontwikkeling die de vervolging van blasfemie naar de voorgrond bracht, namelijk het ontstaan van 'lay confraternities', georganiseerde groepen die de vroomheid en orthodoxiteit binnen hun gemeenschap onderzochten, en daarover rapporteerden bij de kerk. De uitkomsten van hun onderzoeken overtuigden de kerk ervan dat er behoefte was aan het herstellen en in stand houden van de religieuze discipline. Blasfemie werd gezien als een gebrek aan dergelijke discipline, hetgeen vaak gepaard ging met (een verslaving aan) alcohol en gokken; alcohol liet een individu sneller onterende uitspraken over God doen, en gokkers eisten geluk van hun God of vervloekten hem indien het geluk niet aan hun zijde was.

Welke invloed heeft de Reformatie gehad op religieuze wetgeving?

De Reformatie in de 16e eeuw heeft voor een verandering gezorgd in de definitie van, en de visie omtrent blasfemie. Vooral Maarten Luther gebruikte de term als een verwijt dat hij kon gebruiken in discussies met de orthodoxe Katholieken, welke hij zag als 'idolatrous' (afgodisch); ze zouden losgeraakt zijn van de ware betekenis van de geloofdsbeleidenis en daarmee blasfemisch zijn. Ten gevolge hiervan namen verschillende steden, zoals Zürich en Genève, een strictere houding tegenover blasfemie aan, ook al verschilde hun houding omtrent de straffen per veroordeeld individu aan de hand van omstandigheden.

Tegenover de Reformatie stond de Contrareformatie, welke de aandacht voor vervolging van blasfemie vernieuwde en de focus daarbij verlegde op het individu: in de ogen van de Katholieke kerk werd de orthodoxie van hun geloof bedreigd door de Reformatie, en kon deze orthodoxie het beste beschermd worden door vervolgen van individuele dissidenten.

Hoe heeft de Reformatie de straffen op blasfemie doen veranderen?

Gedurende de 16e eeuw nam het tempo van de wetgeving toe: in Frankrijk werden in die eeuw 15 Statuten aangenomen, net als in Spanje. Venetië richtte zelfs haar eigen tribunaal op die specifiek gericht was op het vervolgen van blasfemisten. Hierbij verschoof de focus van de verschillende staten naar openbare bestraffingen; door blasfemisten openlijk ten schande te zetten, of te verminken (veelal werden de tong, wangen, oren of lippen afgesneden), wilden de staten haar burgers constant herinneren aan de gevolgen van niet naleven van de godsdienstige discipline. Het doel van de autoriteiten was aldus het kleineren, minimaliseren en marginaliseren van de groepen religieuze dissidenten.

De Engelse Reformatie, die veel sneller verliep dan die in de rest van Europa, zorgde door wetten in 1533 in 1547 voor het versterken van reeds bestaande wetgeving tegen blasfemie en ketterij. Hoewel Engeland in de 'Commonwealth period' bekend stond als tolerant wat religueze dissidenten betreft, waren er veel personen die 'te ver gingen' en dus vervolgd werden. Er was echter niet veel duidelijkheid omtrent wat wel en niet toegestaan was en wat de gevolgen ervan dienden te zijn, tot 1675, met de zaak tegen James Nayler. De rechter oordeelde daar dat blasfemie gezien moest worden als 'aanval jegens de wet en de staat', aangezien 'religie een vast onderdeel was van de wetten van Engeland'. Deze uitspraken werden verankerd in het Engelse Blasfemie Statuut van 1698, welke (onder andere) een mogelijkheid voorzag om blasfemisten die voor de derde keer veroordeeld werden, de doodstraf op te leggen. Dit Statuut zorgde er tevens voor dat 'de kerk' zoals de wet die omschreef, de enige juiste kerk was, en dat elke vorm van afwijking daarvan als blasfemie opgevat kon worden. Er zijn echter nooit succesvol mensen vervolgd op grond van het Statuut. mensen werden wel vervolgd op grond van de Common Law strafbepaling 'blasphemous libel' (met libel wordt schriftelijk bedoelt, of in ieder geval een andere manier van overbrengen dan door gesproken woorden), die bepaling is ook in de geschiedenis van Amerikaanse en Australiaanse jurisprudentie te zien als zeer invloedrijk. Hier moet bij gezegd worden dat binnen de VS de verschillende Staten zeer uiteenlopende houdingen aannamen ten aanzien van blasfemie; sommigen kenden zeer stricte vervolging ervan terwijl anderen nagenoeg volledige religieuze tolerantie kenden.

In de 18e eeuw waren de straffen op het grootste deel van de blasfemie-veroordelingen beperkt tot een simpele gevangenisstraf of verbanning. Dit werd veroorzaakt door de populair geworden gedachte dat het hooghouden van één enkele religieuze orthodoxie binnen een staat problematisch is. Op deze gedachte hebben twee gebeurtenissen grote invloed uitgeoefend: de constructie van de Amerikaanse Constitutie en de impact van de Franse Revolutie. Beiden hebben op andere manier aangegeven hoe de kerk/staat-verhouding ongedaan gemaakt kon worden. De Amerikaanse Constitutie had vrijheden hoog in het vaandel staan, en verworp derhalve het idee van een staatsreligie. Het Christendom werd wel een officiële religie, maar lokale sancties op het overtreden van Christelijke morelen werden onwettig verklaard door de Federale rechters. De Franse Revolutie bracht een extreme vorm van verbreken van de band tussen kerk en staat en van de visie op blasfemisten: waar 'de blasfemist' voorheen gezien werd als een individu die, door gebrek aan disclipine, los was geraakt van de religieuze orthodoxie en die door de staat/kerk weer op het 'rechte pad' gezet diende te worden, werd de blasfemist gedurende en na de Revolutie gezien als een ideologische dissident die sterk van mening is dat de plek van religie binnen de staat een privé-zaak, of zelfs in zijn geheel irrelevant is.

Andere revoluties en omwentelingen

In de jaren 20 en 30 van de 19e eeuw vond er een aantal zaken plaats in Engelse en Amerikaanse rechtbanken waarin ideeën die geassocieerd werden met vrijheid van meningsuiting gezien werden als 'in strijd met de noodzaak om de maatschappij van de gevolgen van dergelijke vrijheden te beschermen'. In de daarop volgende decennia kwamen echter een aantal zaken waarin de autoriteiten voor bovenstaande zienswijze geen steun meer konden vinden van de bevolking, en zelfs haar eigen ambtenaren begonnen hun steun te onttrekken. Dit bleek in Engeland in de Foote-case (1883-1884), in Amerika in de Moore-case, en in Australe in de Lorando Jones-case. In die Foote-case stelde de Engelse rechter dat religie geen 'Part and Parcel of the Law of the land' meer was. Tevens stelde de rechter dat het voor blasfemie niet om de 'matter' meer ging, maar om de 'manner´ waarin die matter gebracht werd. Relevant voor blasfemie werd aldus of individuen erdoor gekwetst werden, en of de uittingen openbare onrust konden veroorzaken. Hiermee veranderde ook het 'stereotype blasfemist': halfverwege de 19e eeuw bestond een steeds groter deel van de groep van mensen die voor blasfemie terechtgesteld werden uit artiesten en schrijvers, waar het voorheen voornamelijk revolutionisten en politieke radicalen waren.

Blasfemie was aldus verandert van simpele feit van het beledigen van (een) God naar de vraag hoe ver critici zouden mogen gaan in hun meningsuiting omtrent op geloof gebaseerde moraliteit en sociale verhoudingen.

Evolutie of modernisatie?

Het bovenstaande uitte zich in het ontstaan van de term "casual encounter with blasphemy", de wet verschoof van het bestraffen van godslastering naar het bekijken of een specifiek geval van godslastering publieke ordeverstoring teweeg kon brengen. De staat onthield zich voor het grootste gedeelte van de 20e eeuw van haar rol als 'censor', en blasfemie-wetgeving werd meer en meer gezien als een overblijfsel van de Christelijke geschiedenis van het Westen. Deze liberale (en steeds liberaler wordende) houding veranderde plotseling met de instroom van Islamitische minderheidsgroeperingen in het Westen, welke de discussie over de verhouding tussen individuele vrijheden en het beschermen van religie opnieuw deed opwakkeren. Vlam in de pan was Salman Rushdie's "The Satanic Verses", welke bij veel moslims de reden gaf om voor (her)uitbreiding van wettelijke religieuze bescherming te eisen. Dit deden ze niet zozeer op grond van gelijkheid en gerechtigheid, maar meer om bescherming te vinden tegen de nog steeds duidelijke religieuze bevooroordeling van het Westen (het Christendom was en is overduidelijk de dominante standaard).

Hoe reageerden de Westerse staten op deze ontwikkeling?

Een onvoorzien gevolg van het bovenstaande was de heropleving van blasfemie-wetgeving in het Westen. Multiculturalisme en "hate crimes" begonnen zwaar te wegen op de politieke agenda, temeer omdat de bevolkingssamenstelling van veel Westerse staten het gevolg was van hun eigen koloniale verleden, en de roep om gelijkheid voor de wet vanuit die diverser wordende samenlevingen steeds harder werd; veel Europese staten begonnen de noodzaak in te zien van het ongedaan maken van ongelijkheden die resterende blasfemie-wetgeving representeerde. De door het verdrag van de EU opgelegde verplichting tot gelijkheid voor de wet en de verplichtte harmonisering van binnenlandse wetgeving daartoe, leidde tot veel spanningen. Staten bogen zich over de vraag of het in stand houden van hun bestaande blasfemie-wetgeving viel onder de toegestane "Margin of appreciaten" die het verdrag bood, of dat ze toe moesten geven aan de "single standard of law" die de EU op het oog had.

Hoewel het antwoord op dit vraagstuk simpel lijkt (Waarom zouden de oude, de facto inactieve, Christelijke wetsbepalingen immers in stand gehouden worden ten koste van gelijkheid?) lag het probleem dieper dan dat. Het verwijderen van die wetsbepalingen zou immers voor de van oudsher Christelijke staten betekenen dat zij niet langer meer officiëel als Christelijke staten gezien zouden kunnen worden. Een reeks internationale incidenten toonde echter aan dat ideologie en identiteit weer bepaald begonnen te worden door religie, wat weer suggereerde dat religies die zichzelf als minderheden aanschouwden, meer bescherming dienden te krijgen. De dominante opvatting begon te worden dat, in plaats van blasfemie-wetgeving, er "hate crime"-wetgeving diende te komen om die minderheden te beschermen tegen acties van mensen met een andere geloofsovertuiging. Deze oplossing leek simpel; het maakte een einde aan wettelijke ongelijkheid tussen religieuze groepen. De vraag was echter wat precies beschermt diende te worden, en wat de definitie van hate crime precies diende te zijn. In Engeland gebeurde dit uiteindelijk in 2008 met de Racial and Religious Hatred Act, welke de misdaad 'tot haat jegens een persoon of groep van een bepaalde groepering aanzetten' in het leven riep. In andere landen, bijvoorbeeld Ierland, werd het probleem aangepakt door in plaats van blasfemie-wetgeving ongedaan te maken, deze zodanig te verandering dat onder blasfemie de belediging van élke godsdienst viel, niet enkel meer het Christendom. Ook hier werd een "public order dimension" toegevoegd, in die zin dat een 'redelijk persoon' door iets beledigd moest zijn voordat sprake kon zijn van blasfemie.

Kort samengevat is blasfemie wetgeving dus geëvolueerd van wetten om gebrek aan religieuze discipline te bestraffen, tot wetten die zowel religieuze (minderheids)groeperingen, als diegenen die God niet erkennen, te beschermen.

Hoe luidt de geschienidenis van de English Law of Blasphemy? - Chapter 3

De definitie is met de tijd verandert, maar de essentie van Engelse blasfemie-wetgeving is van oudsher het beschermen tegen uittingen die de Christelijke God of 'The Church of England' beledigden of ontkenden. Dit ontstond onder common law bepalingen in de 17e eeuw op grond van een absolute verwevenheid van de staat en de Church of England, en werd geleidelijk aan afgezwakt tot aan het einde van de 19e eeuw, toen het in twijfel trekken van (elementen van) Christendom toegestaan werden, zolang dit maar 'temporate' (op milde wijze) gebeurde, waarbij men de "decencies of controversy" (vrij vertaald: goed gedrag bij discussies omtrent controversiële onderwerpen) in acht hield. Deze afzwakkende trend zette door tot in de 20e eeuw, toen er zo weinig veroordelingen voor blasfemie waren dat men het wetsartikel als 'dood' zag. Hiermee lijkt Engeland dezelfde trend aan te houden als in de rest van het Westen: met de Verlichting kwam scheiding van kerk en staat. In dit hoofdstuk wordt echter uiteengezet dat dit beeld niet correct is, en dat er een aantal verwarrende elementen in de geschiedenis van de English law of blasphemy zitten. De volgende elementen zullen chronologisch behandelt worden: de opkomst van blasfemie als strafbaar feit, de schijnbare immuniteit daarvan voor hervormingen tussen de 17e en laat in de 20e eeuw, en de uiteindelijke verdwijning ervan in de 21e eeuw. Tenslotte zal aandacht besteed worden aan het verband tussen blasfemie en 'incitement to religious hatred'.

Hoe is de opkomst en het in stand blijven van blasfemie onder Common Law gebeurt??

Oorspronkelijk hadden alleen de 'Ecclesiastical courts' (de definitie hiervan is letterlijk 'een rechtbank die zich louter met spirituele zaken bezighoudt') de exclusieve bevoegdheid om over blasfemie-zaken te rechtspreken, aangezien de normale rechtbanken zich niet bezig wilden houden met puur spirituele zaken. Dit werd bevestigd in 1676 met Taylor's Case. Taylor had een aantal godslasterende uitspraken gedaan, waaronder "Christ is a whoremaster, and religion is a Cheat... I am Christ's younger brother and that Christ is a bastard.", en de Court of the King's Bench oordeelde dat zij hieromtrent jurisdictie had door te argumenteren dat aangezien de Christelijke godsdient een onderdeel van de wet, en overtreding van de wet in naam van de koning bestraft kan worden, ook beledigingen van de Christelijke god in naam van de koning bestraft kan worden. Dit volgde na de Engelse Burgeroorlog en (als gevolg van de executie van Charles I) het Interregnum, en gedurende een periode van grote meningsverschillen binnen de bevolking over de 'philosophical basis of government' onder invloed van werken van o.a. Thomas Hobbes, Robert Filmer en John Locke. Daarnaast was Engeland in deze tijd gesplitst van de Rooms-Katholieke kerk, en werd de koning dus zowel de politieke als de spirituele leider van de staat. Met de executie van Charles I verloor de Star Chamber haar jurisdictie wat blasfemie betreft, en kwam die jurisdictie op de Ecclesiastical courts te rusten. Hoewel het bovenstaande een rechtvaardiging vormt voor waarom er in de Taylor case zodanig geoordeeld is, maar niet waarom dit 250 jaar lang de vaste filosofische en doctrinale basis voor blasfemie heeft gevormd onder Common Law. Hale, de Chief Justice aan de Court of the King's Bench, oordeelde niet op grond van een bepaald wetsartikel aangezien er nog geen wetsartikel voor blasfemie was, maar op grond van sedition (opruiing tegen de staat). Dit verdedigde Hale door te argumenteren dat aangezien religie een vast onderdeel van de staat was, opruiing tegen de religie ook een opruiing tegen de staat inhield. Hoewel dit een incorrecte redenatie was, is deze tot diep in de 19e eeuw aangehaald door rechters als argumentatie in vergelijkbare zaken. Uiteraard is deze argumentatie door de decennia heen wel bijgeslepen door latere rechters; uiteindelijk hield deze een meer 'paternalistisch' motief in, welke stelde dat 'de jeugd en de onopgeleiden beschermt dienen te worden tegen aanvallen op het Christendom, in het bijzonder in gevallen waarin de aanval een beledigende of belachelijk makende toon inhouden'.

Hoe is blasfemie onder Common Law geleidelijk aan versoepelt?

Eind 19e/begin 20e eeuw leek de wet en jurisprudentie dusdanig versoepelt dat een op redelijkheid gebaseerde afwijzing van het Christendom toegestaan was. Lord Parker stelde in 1917 dat voor blasfemie vereist is dat de uitspraken van zo'n hevige aard zijn dat 'a breach of the peace' zou kunnen volgen, en hij verklaarde tevens, samen met Lord Sumner, de uitspraak van de rechter in de Taylor-case (250 jaar na dato) onwettig met de woorden "With all respect for the great names of the lawyers who have used it, the phrase 'Christianity is part of the law of England' is really not law; it's rhetoric...". Blasfemie verschilde door deze uitspraak niet veel meer van de 'normale' strafbare feiten gerelateerd aan het handhaven van de openbare orde, en had niet veel meer met godsdienst te maken.

Wat wordt met 'The resurrection' bedoelt?

In 1977 kwam de zaak Whitehouse v Lemon voor de House of Lords, waarin de uitgevers van de Gay News berecht werden voor het publiceren van een gedicht waarin Jezus zeer expliciet beschreven werd als een homoseksueel. Het belangrijkste punt van discussie in deze zaak, was of de rechters dienden te bewijzen dat er sprake was van een mogelijkheid tot a breach of the peace, of dat puur het feit dat blasfemie gepleegd werd voldoende was. Lemon toonde aan dat pogingen om de status van de Church of England te ondermijnen niet meer voldoende grondslag bood om iemand te bestraffen; vereist was dat de 'gevoelens van de gemeenschap als een geheel potentieel gekwetst kunnen worden'. In de Choudhury case oordeelde de rechter dat hij niet in staat was om blasfemie onder Common Law uit te breiden tot andere religies.

Hoe is blasfemie uiteindelijk definitief uit de Common Law verdwenen?

In 2007 probeerde de directeur van de organisatie ' Christian Voice' de BBC voor de rechter te slepen voor blasfemie in verband met een voorstelling genaamd Jerry Springer: The Opera, een parodie op de Jerry Springer Show, waarin ook flink wat godslasterende uitspraken werden gedaan. De Divisional Court besliste echter dat de show geen aanval op het Christendom was, maar enkel een aanval op de show waar het een parodie op was. Hoewel de Court erkende dat Christenen potentiëel gekwetst zouden kunnen worden door de voorstelling, stelde zij ook dat de show al ruim 2 jaar opgevoerd werd, en er nog geen enkel teken van breach of the peace of civil unrest was. Iets meer dan een maand na deze uitspraak heeft de Britse overheid de blasfemie wetgeving officieel ongeldig verklaard.

'Incitement to religious hatred' als vervanging van blasfemie?

Al sinds 1936 gingen er stemmen op om aanzet tot religieuze haat strafbaar te stellen. Dit was vooral omdat bepaalde religieuze gemeenschappen (zoals Sikhs en Joden) als 'etnische groepen' en daardoor beschermd werden door het verbod op incitement to racial hatred, terwijl Christenen, Moslims en Hindus daar niet door beschermd werden. Daarom werd de roep om een strafbaarstelling van aanzet tot religieuze haat steeds groter. In 2006 werd de The Religious Hatred Act ingevoerd, waarin het wordt omschreven als 'A person who uses threatening words or behavior, or displays any written material which is threatening, is guilty of an offence if he intends thereby to stir up religious hatred.' Hoewel er sinds de invoering nog geen veroordelingen uit zijn voortgekomen, is het een ruim omschreven en zwaar bestrafde misdaad: de maximum gevangenisstraf is zeven jaar, en het artikel heeft niet alleen betrekking op officiële religies, maar ook op andere levensovertuigingen die voor het betreffende individu een even grote waarde heeft als religie voor een religieus persoon. Het artikel kent wel een belangrijke beperking: het biedt geen bescherming tegen kritiek op een religie als zodanig, maar alleen tegen het aanzetten tot haat tegen die religie; het is dus eerder een verbod op discriminatie dan een verbod op blasfemie.

Hoe luidt de geschiedenis van de Nederlandse blasfemie wetgeving (tussen 1932-2014)? - Chapter 4

Inleiding: Wat wordt in dit hoofdstuk behandeld?

Bij het in werking treden van het Wetboek van Strafrecht in 1886 was blasfemie nog niet als strafbaar feit opgenomen; de toenmalige Minister van Justitie stelde 'God kan zijn eigen rechten verdedigen, hij heeft daarvoor geen menselijke wetten nodig'. Een halve eeuw later werden er alsnog twee artikelen ingevoerd die blasfemie strafbaar stelden. In dit hoofdstuk zal de evolutie van deze artikelen besproken worden, beginnend met de opkomst ervan, gevolgd door de zaak omtrent Van het Reve in de jaren '60 van de vorige eeuw die het wettelijke verbod op blasfemie naar de achtergrond deed verdwijnen. Vervolgens zal gekeken worden naar de moord op Theo van Gogh door een religieuze extremist en hoe dat gezien kan worden als een 'nieuwe generatie' van blasfemie verboden: extremisten die critici het zwijgen op leggen middels geweld. Vervolgens zal nog aandacht worden besteed aan het definitieve verdwijnen van blasfemie uit het Wetboek van Strafrecht.

Hoe is de strafbaarstelling van blasfemie ontstaan?

De parlementaire discussie omtrent blasfemie ontstond begin jaren '30 door een aantal artikelen (Onder andere 'Weg met het Kerstfeest!' en 'Weg met het Paasch-feest!') in het communistische dagblad De Tribune, waarin God en een aantal Bijbelse figuren belachelijk werden gemaakt. De Minister van Justitie van toen, Jan Donner, zelf een vroom Christen, was zeer beledigd door deze artikelen, en vroeg zich af of hij zijn ministeriële bevoegdheden kon gebruiken om deze 'kots uit de hel' te bestrijden. Hij concludeerde dat de Staat inderdaad op zou moeten treden tegen dergelijk gedrag. Hoewel hij toegaf dat het in twijfel trekken van een religie op zichzelf zou moeten kunnen, er een bepaalde lijn dient te zijn die niet overschreden dient te worden. Het belachelijk maken van God zou in zijn ogen strafbaar moeten zijn. Hij vond zelfs dat niet optreden tegen dergelijke uitlatingen in strijd zou zijn met de vrijheid van religie: aangezien het beledigen van een religie ten koste zou gaan van die religie zelf, zou volgens hem de vrijheid van meningsuiting moeten wijken voor de vrijheid van religie zodra de meningsuiting een directe belediging van God inhoudt.

Het wetsvoorstel van Donner leidde tot een hevige discussie in het parlement. Het voornaamste argument van tegenstanders van het voorstel was gebaseerd op gelijkheid: als de wet de gevoelens van Christenen zou gaan beschermen, zou dat automatisch betekenen dat iedereen met een andere religie of levensovertuiging benadeeld zou worden aangezien zij nog steeds beledigd zouden mogen worden. Dit argument werd versterkt door het feit dat Donner zelf een Christen was; het leek een manier van hem om zijn eigen gevoelens te beschermen tegen beledigingen van andersdenkenden. Daarnaast voorspelden de tegenstanders, gezien de vele verschillende meningen in Nederland over de definitie van 'blasfemie', een te grote mate van rechterlijke vrijheid. Tevens was niet duidelijk wat de wet precies trachtte te beschermen: God of de gevoelens van de mensen die in die God geloofden? De Communistische Partij stelde daarbij dat het wetsvoorstel voornamelijk als instrument zou dienen om het communisten en socialisten onmogelijk te maken om hun ideeën te verspreiden, aangezien een belangrijke opvatting van hun was dat godsdienst enkel dient om de werkers en boeren te onderdrukken. Die opvatting, zo stelde de partijleider, was voor communisten net zo heilig als God voor Christenen is. Hoewel het tegenstrijdig klinkt, had zelfs de SGP kritiek op het wetsvoorstel. Zij vonden het problematisch dat de wet enkel 'minachtende' blasfemie strafbaar stelde, en niet blasfemie als zodanig.

Uiteindelijk werd het wetsvoorstel ondanks alle kritiek toch met een nipte meerderheid aangenomen in beide Kamers, en trad de wet op 1 december 1932 in werking. De eerste rechtszaken op grond van de nieuwe wet leidde echter tot opvallende resultaten; al deze zaken betroffen mensen die blasfemistische werken verspreid hadden, voornamelijk doormiddel van pamfletten en brochures. In elk van deze zaken besloot de rechter dat, aangezien de wet alleen hij die 'zich uit doormiddel van minachtende blasfemie' strafbaar is, en dat enkel het verspreiden van die uittingen niet strafbaar is zolang de verspreider zichzelf niet expliciet identificeert met de uittingen door bijvoorbeeld een handtekening. In elk van de zaken volgde dus OVAR voor de verdachten. Als gevolg hiervan werd het jaar daarop een toevoeging gedaan aan de wet die ook het verspreiden van blasfemistische werken strafbaar stelde.

Welke invloed heeft de zaak tegen Gerard Kornelis van het Reve gehad op de blasfemie wetgeving?

Van het Reve werd in 1966 aangeklaagd voor handelen in strijd met het verbod op minachtende blasfemie door twee door hem geschreven werken. Het eerste was 'Brief aan mijn Bank', gepubliceerd in het tijdschrift 'Dialoog'. In een passage van die brief stelt hij dat als God ooit weer op aarde terugkeert, hij volgens hem als een ezel zal terugkeren, gevolgd door de opmerking dat hij dan met God (de ezel) naar bed zal gaan, en daar zijn hoeven af zou tapen zodat hij geen krassen zou oplopen tijdens de seks. Als reactie hierop schreven een priester en een minister een gezamelijke brief naar het tijdschrift, waarin ze stelden dat het ongelofelijk was dat dergelijke 'blasfemische en walgelijke' passages in het tijdschrift terecht waren gekomen. Van Reve antwoorde daarop door simpelweg te stellen dat hetgeen hij schreef zijn verbeelding van God was, en dat hoewel hij besefte dat de kans dat hij daadwerkelijk als ezel zou terugkeren zeer klein was, 'alles mogelijk is met God', en dat het ontkennen van de mogelijkheid dat hij als ezel terugkeert juist blasfemisme is, aangezien dat de almachtigheid van God tegen zou spreken. Het tweede geschreven werk was 'Brief uit Het Huis, genaamd Het Gras', dat in zijn boek 'Nader tot U' was opgenomen, ging wederom over Van het Reve zijn fantasie over God die als een grijze ezel terugkeert op aarde en hem zoent en seks met hem heeft. Op 20 oktober 1966 werd hij terechtgesteld. Tijdens de zitting verdedigde van Reve zich op eenzelfde wijze als hij deed in zijn reactie op de brief; hij stelde dat hij de incarnatie van God zag in de vorm van het meest liefdevolle wezen, wat voor hem een ezel is. Daarnaast stelde hij dat, aangezien hij sexualiteit als net zo heilig als religie zag, en hij een 'seksloze God' derhalve als blasfemie zou zien. Op 3 november 1966 volgde de uitspraak, waarbij de rechtbank stelde dat, hoewel de uitingen van Van het Reve duidelijk blasfemis waren, er geen sprake was van scornful (smalend) blasfemisme, hetgeen wel vereist was door de strafbepaling, waardoor Van het Reve werd ontslagen van rechtsvervolging. Zowel de aanklager als Van het Reve gingen in beroep; de aanklager omdat hij een veroordeling wilde, en Van het Reve omdat hij vrijgesproken wilde worden in plaats van ontslagen van rechtsvervolging. Het hooggerechtshof sprak Van het Reve vrij omdat zij vond dat 'niet bewezen kon worden dat de uitspraken smalend blasfemisme inhield, en tevens niet bleek dat de verdediger als doel had om God belachelijk te maken of in kwaad daglicht te zetten.'. De aanklager ging in beroep tegen de vrijspraak, maar de Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en de vrijspraak werd daarmee definitief.

Na bovengenoemde zaak werd de blasfemie wet praktisch gezien nutteloos. De openbaar aanklager durfde geen nieuwe zaken erover te starten, en het volk leek ook van mening dat blasfemie een persoonlijke zaak is, en niet door de overheid geregeld dient te worden.

Wat gebeurde er na de Van het Reve-zaak?

De schrijver en journalist Theodor Holman was een groot bewonderaar van Reve. In 1994 publiceerde hij een artikel in Het Parool waarin hij zei "Ik geloof nog steeds dat elke christenhond een crimineel is, dat bidden kinderachtig is, en de kerk een masquerade." 75 lezers van Het Parool voelde zich 'beledigd' door het artikel, waarna Holman werd veroordeeld op grond van art. 137c Sr (beledigen van een groep op grond van o.a. geloof). Bij zijn zitting stelde hij "Kijkend naar de manier waarop de Paus weigert voorbehoedsmiddelen te accepteren als wapen tegen AIDS, kan ik de Paus ook een 'christenhond' noemen". Holman werd, net als Reve, vrijgesproken.

De moord op Theo van Gogh

De in 2004 gepleegde moord op van Gogh wordt vaak gezien als het Nederlandse equivalent van 9/11 en de Charlie Hebdo aanslag in die zin dat het de meest tragische gebeurtenis in de nationale geschiedenis is wat betreft de botsing tussen religieuze kritiek en radicaal religieus terrorisme. Van Gogh heeft meerdere films gemaakt waarin hij kritiek leverde op de Islam, alsmede een aantal boeken. Zijn beruchtste film is Submission. De titel verwijst (naast dat het de vertaling van het woord Islam is) naar de onderdanige houding die volgers van de Islam volgens hem jegens de centrale overtuigingen van het geloof, maar het verwijst ook naar de linkse politici van zijn tijd: hij was van mening dat die een dusdanig sterke 'niet-veroordelende' houding aannamen dat ze niet anders dan onderdanig genoemd konden worden. Met zijn films en boeken won hij populariteit binnen de kringen van schrijvers en artiesten, waar hij werd geprezen voor het niet toegeven aan de politieke correctheid van links. Het leverde hem echter nog meer haat op, niet alleen binnen de kringen van jihadisten, maar ook binnen de linkse gemeenschap. Het ironische aan zijn dood is dat het voor veel mensen het punt overbracht wat hij gedurende zijn leven had geprobeerd over te brengen: dat de radicale Islam een gevaar was voor de Nederlandse maatschappij, democratie, en vrijheden. Hij werd, toen hij richting zijn werk fietste op 2 november 2004, door de jihadist Mohammed B met 8 schoten om het leven gebracht, waarna deze een mes in zijn borst achterliet met daaraan een briefje waarin hij zijn motieven uiteenzette, en Westerse democratien, Joden en Ayaan Hirsi Ali bedreigde.

De moord, en de veroordeling van de dader tot levenslang, toonde een grote tweestrijd in de Nederlandse samenleving aan; aan de ene kant wezen de multiculturele en politiek correcte linkse elite de vinger naar van Gogh zijn medogenloze en extreme kritiek op religie en kwetsbare minderheden in de samenleving, aan de andere kant werd de vinger gewezen naar de aard van de jihadistische ideologie, en men kon het niet eens worden over wat de oorzaak was van het nieuwe religieuze terrorisme. Mohammed B zijn uitspraken gedurende zijn rechtzitting lieten een grote indruk achter op de samenleving; hij wilde niet alleen een boodschap overbrengen op Van Gogh en Hirsi Ali, maar ook op de samenleving in zijn geheel, dat kritiek op de Islam leveren niet ongestraft blijft. Zo was een van zijn uitspraken tijdens de zitting

"De reden voor de moord op Van Gogh was dat hij de Profeet beledigd heeft. Volgens de wet (de Islam) verdiende hij de doodstraf, en dat heb ik uitgevoerd. Hij zag zichzelf als een soldaat die tegen de Islam vocht, en op 2 november 2004 stuurde Allah een soldaat die zijn keel doorsneed. Dit is Jihad in de puurste vorm. Van Gogh wist precies waar hij mee bezig was. Hij was in de arena."

Deze en andere opmerkingen van de jihadist waren een verassing voor zowel de Nederlandse samenleving als geleerden in Midden Oosten Studies; (vrijwel) niemand had de radicalisatie van de Islam in Nederland aan zien komen. Mohammed B toonde aan dat elke vorm van kritisch commentaar op de profeet van de Islam voor een jihadist een "Aanval op de Islam" is, waarop een 'ware moslim' met geweld moet reageren. Dit stond haaks op het 'vrije denken' dat de samenleving sinds de jaren '60 beheerste; waar de Nederlandse bevolking de laatste decennia meer en meer bevrijdt werd van beperkingen omtrent kritiek leveren op religie, bracht een nieuwe golf immigranten een nieuwe mate van 'censuur' met zich mee, in het geval van de radicale Islamieten dus zelfs een met geweld bewerkstelligde vorm van censuur.

De moord op van Gogh bracht ook een nieuwe discussie over de blasfemie wetgeving teweeg; hoewel de wetsartikelen al een aantal decennia als 'dood' aanschouwd werden, waren ze nooit uit het Wetboek van Strafrecht gehaald. Minister van Justitie Piet Hein Donner, kleinzoon van Jan Donner die in de jaren '30 het initiatief voor het wetsvoorstel had genomen, pleitte voor een strictere toepassing van de artikelen. Tegelijkertijd kwamen er juist steeds meer stemmen op die de artikelen wilden verwijderen uit het Wetboek. Uiteindelijk kwam er in 2009 een voorstel tot het laten vervallen van het verbod op godslastering, waarmee werd ingestemd door alle partijen in de Tweede Kamer behalve de Christelijke partijen, en nadat de Eerste Kamer het met 49 stemmen voor en 21 tegen goedkeurde, vervielen de artikelen op 1 maart 2014, waardoor Nederland officieel geen verbod op godslastering meer kent.

Death of a Princess; De eerste echte botsing tussen religieus fundamentalisme en vrijheid van meningsuiting? - Chapter 5

Inleiding; Waar gaat het hoofdstuk over?

Zoals uit de al eerder genoemde terroristische aanslagen op Charlie Hebdo, The Twin Towers en Theo van Gogh al bleek, hebben conservatieve Islamitische gemeenschappen veel moeite met vrijheid van meningsuiting, zeker indien dat zich in de vorm van religieuze satire uit. Ze gaan niet de discussie aan, maar drukken die de kop in met geweld.

In dit hoofdstuk wordt gekeken naar (een van de) eerste botsingen tussen die vrijheid en dat conservatisme, namelijk het uitzenden van de film Death of a Princess (1980), over een Arabische prinses die wegens overspel ter dood veroordeeld werd. De poging van Saudi-Arabië om te voorkomen dat de film in het Westen uitgezonden werd, was de eerste grootschalige poging tot beperken van de vrijheid van meningsuiting van Westerse Staten ten behoeve van het beschermen van religieuze kijkers die door de film gekwetst zouden kunnen worden.

Er zal, naast het religieuze aspect, in dit hoofdstuk ook aandacht besteed worden aan de manieren waarop theocratische dictaturen druk proberen uit te oefenen op liberale democratiën. Hoewel Saudi-Arabië enkel met geweldsloze maatregelen zoals handelsboycotts dreigde, is er een verband te zien tussen deze manier van druk uitoefenen en het uitoefenen van druk door middel van geweld: beide manieren hadden als doel het beschermen van het eigen geloof tegen de 'vrijheidscultuur' in het Westen.

Waar ging de film over en tot welke discussies leidde het?

De film draait om Prinses Masha'il Bint Fahd Al Saud, die op 19-jarige leeftijd samen met haar minnaar werd geëxecuteerd vanwege overspel. Antony Thomas wilde eigenlijk een documentaire maken, maar alle geïnterviewden eisten anonimiteit, waarop hij besloot een "film over de film" te maken: de verhalen van de geïnterviewden worden in de film verteld door acteurs De film werd in 1980 uitgebracht, en zorgde direct voor discussie. Verschillende oliebedrijven en politici probeerden de film in de ban te krijgen aangezien een handelsboycott heftige gevolgen zou hebben.

De film kan, achteraf gezien, aanschouwd worden als een voorbode van de discussie omtrent religieus fundamentalisme die ruim twee decennia later pas écht op gang zou komen. Zo wordt er gesteld dat de Saudische leiders "De Islam verdraaien om hun barbaarse, illegale straffen te legetimeren. Saudi-Arabië is geen Islamitisch land." Deze uitspraak gaat uit van de gedachte dat religie altijd 'goed' is, en dat als er iets 'slechts' gedaan wordt uit naam van een religie, dat dat per definitie niet religieus is. Aan de andere kant wordt er gewezen op de "cultural relativist discourse": Verschillende culturen kennen verschillen normen en waarden, en Westerse landen dienen volgens de cultural relativists tolerant te zijn tegenover niet-Westerse gewoontes, aangezien er volgens hun niet zoiets is als 'universele normen en waarden'. In het geval van de film ging dit zelfs nog verder dan enkel tolereren, aangezien Westerse landen zelfs hun eigen normen en waarden (in het bijzonder vrijheid van meningsuiting) aan de kant schoven met het oog op economische relaties tussen de verschillende culturen. Daar komt nog bij dat er gesteld werd dat de Arabische wereld 'eeuwen achterloopt' op de Westerse wereld, wat zou inhouden dat niet van hen verwacht kon worden dat ze net zo tolerant tegenover de Westerse wereld stonden als andersom.

Hoewel de Arabische wereld zoals gezegd de film als 'zwaar beledigend' opvatte, waren er ook personages in de film die de Arabische cultuur verdedigden. Zo stelde Mevr. Quataajy dat de prinses op de hoogte was van de straf die op overspel stond, en dat het dus simpelweg haar eigen fout was. Daarbij meende ze dat de strenge wetten en zware straffen in Saudi-Arabië de mensen veiligheid bood, terwijl in het Westen "mensen niet in het openbaar kunnen zijn zonder te hoeven vrezen voor verkrachting, en waar een inbreker je huis binnen kan lopen, je kan vermoorden, en met de lichtste straf er vanaf komt". Los van de vraag of dit waar is, is deze tweede stelling niet relevant voor de discussie over de film: de film bekritiseerd niet de Arabische cultuur of Saudi-Arabië in zijn geheel, maar puur de wrede straffen die opgelegd worden voor fundamenteel menselijk gedrag (je eigen partner willen kiezen), uithuwelijking, en de rechten van vrouwen in het algemeen.

Kan de film worden gezien als kritiek op de Islam of alleen als kritiek op de Arabische cultuur?

Als men Death of a Princess vergelijkt met bijvoorbeeld van Gogh's Submission en Fitna, valt direct op dat Death of a Princess de 'schuld' van de executie niet bij de Islam legt, maar vooral bij de Arabische cultuur (om precies te zijn: de cultuur zoals de machthebbers deze interpreteren). De vraag is echter, aangezien de Arabische cultuur is ingekleurd door de Islam, waar de grens tussen de cultuur en de religie ligt. In de film werd gesteld dat de leiders de Islam 'misbruiken' en dat Saudi-Arabië geen Islamitisch land zou zijn omdat de wetten en wrede straffen in strijd zouden zijn met de Islam. Hetzelfde wordt tegenwoordig gesteld omtrent terrorisme en extremisme. Hoewel niet gesteld kan worden dat dit niet volledig door de Islam beïnvloed is, kan ook niet gesteld worden dat het in zijn geheel niet erdoor beïnvloed is. Het is het resultaat van een fundamentalistische interpretatie van de Islam die door het overgrote deel van de aanhangers ervan wordt afgewezen, zoals bleek uit de afkeuring van de Charlie Hebdo aanslag door moslims van over de hele wereld. Desalniettemin zijn acties die op die fundamentalistische interpretatie gebaseerd zijn, technisch gezien wel op de Koran gebaseerd.

Hoe dient men om te gaan met vrijheid van meningsuiting in een multiculturele informatiemaatschappij?

Zoals eerder gezegd, speelden commerciële belangen een belangrijke rol in de discussie over de film in Westerse landen. Zo ook in Nederland. Ten tijde van de film kende Nederland een rechts kabinet, met een socialistische oppositie. Over het algemeen kijken socialistische meer naar de immateriële zijde van discussies en rechtse partijen meer naar de zakelijke zijde ervan. De VVD parlementsleden De Korte en Blaauw, die hun best deden om het uitzenden van de film te voorkomen, stelden dat ze dit niet op grond van commerciële redenen deden, maar enkel omdat zij van mening waren dat de film kwetsend zou kunnen zijn voor moslims. Deze mening was gebaseerd op de reacties die de film in Engeland kreeg. Ongeacht of de twee politici de waarheid spraken en niet wegens olie-gerelateerde motieven tegen het uitzenden waren, heeft hun toelichting ervoor gezorgd dat in alle latere 'vrijheid van meningsuiting-discussies' geopperd werd dat vrijheid van meningsuiting goed is, maar dat deze niet zo ver moet strekken dat kwetsbare minderheden erdoor beledigd worden. Aan de ene kant is dit een goede opvatting, aangezien rekening houden met de gevoelens van anderen opzich een goed iets is. Aan de andere kant is het uiten van kritiek hetgene wat een democratie in leven houdt, en is elke beperking hierop potentiëel schadelijk voor die democratie. Er zal altijd wel minstens één persoon zijn die door een bepaalde mening gekwetst wordt; leven in een democratie betekent ook leven met de pijn die je lijdt door andermans opvattingen. Daar komt nog bij dat indien een regering twijfelt over het uitzenden van een film door dreigementen van een dictatuur, die regering aantoont dat het vatbaar is voor zulke dreigingementen, wat het risico oplevert dat die dictatuur gaat proberen meer en meer invloed op de binnenlandse gang van zaken uit te oefenen.

De critici van Salmon Rushdie; wie en waarom? - Chapter 6

Inleiding; Waar gaat het hoofdstuk over?

Salman Rushdie is een Britse schrijver, die in 1988 het boek The Satanic Verses uitbracht, waarin hij kritiek leverde op de Islam. Als reactie hierop bracht de toenmalige Supreme Leader van Iran, Ayatollah Khomeini, een verklaring (fatwa) uit waarin hij Rushdie 'ter dood veroordeelde' en de opdracht gaf aan 'alle ijverige moslims' om hem en eenieder die betrokken was bij de publicatie van het boek te executeren wanneer ze de kans hadden. In dit hoofdstuk wordt de kritiek die Rushdie vanuit verschillende kampen kreeg voor zijn boek bekeken. Hij werd namelijk niet alleen een doelwit voor terroristen en fundamentalisten wegens het blasfemistische werk, maar ook van intellectuelen die vonden dat zijn houding tegenover de Islam te provocerend was. Tevens zal het hoofdstuk de critici van Rushdie analyseren in het licht van de aanslag op de Charlie Hebdo journalisten en tekenaars.

Welke niet-Islamitische critici kende Rushdie?

Een van de eerste reacties op Rushdie's boek kwam van de bekende historicus Hugh Trevor-Roper, die stelde "ik zou geen traan laten als een Britse Moslim Rushdie in een donker steegje zou aanvallen. Als hij daardoor voortaan zijn 'pen in bedwang kan houden', zou de samenleving daarvan profiteren en de literatuur er niet onder leiden". Het feit dat een academicus als Trevor-Roper begrip toont, en zelfs aanstuurt op, het gebruik van geweld is verbazingwekkend, vooral omdat hij zelf een historicus is, en dus bekend zou moeten zijn met censuur, intimidatie en geweld waar schrijvers en geleerden in het verleden mee te maken hebben gehad. De redenatie achter de reactie van Trevor-Roper is waarschijnlijk omdat hij vond dat Rushdie al van tevoren had moeten weten welke reacties zijn boek zou uitlokken. De Amerikaanse President Jimmy Carter deelde deze mening, en stelde dat "aangezien de auteur zelf afkomstig is uit een Moslimfamilie en dus bekend is met de Islam, hij van tevoren moet hebben geweten dat het boek de Islamitische wereld zou schokken". Collega-schrijver Roald Dahl deelde deze mening en stelde dat "Rushdie precies moet hebben geweten waar hij mee bezig was". Rushdie's reageerde hierop grappend "Het zou heel apart zijn als je vijf jaar aan een boek werkt en niet weet waar je mee bezig bent".

Bovenstaande reacties maakten duidelijk dat een religie bekritiseren niet bepaald toegejuicht werd. De reden hiervoor was niet religieus, maar hield eerder een soort 'overgave' in; het is niet verstandig om een religie te bekritiseren aangezien je geen controle hebt over de chaos die erdoor ontstaat. Schrijver John le Carré stelde dat, hoewel hij de reactie van Khomeini buitensporig vond, "volgens mij niemand van ons in staat is om straffeloos op respectloze wijze over een grote religie te spreken". John Berger, een kunstcriticus, wees in The Guardian op het feit dat het geweld wat het boek teweegbracht simpelweg niet onder controle te houden was, en dat Rushdie het boek niet zozeer voor zichzelf uit de handel diende te halen, maar voor onschuldige burgers, die potentiëel het slachtoffer zouden kunnen worden van terroristische aanslagen op openbare plekken als reactie op het boek.

Hoe reageerden Britse politici en politici uit andere Europese landen?

Een dag na de verklaring van Khomeini reageerde de Britse Minister van Buitenlandse Zaken vrij terughoudend. Hij noemde de verklaring "een zaak van grote zorg" en stelde dat de overheid het fijne ervan heel nauwkeurig aan het controleren was. Een dag later was hij ineens strijdvaardig, en stelde hij dat niemand het recht heeft om aan te zetten tot geweld op Britse bodem en/of tegen Britse burgers, en dat de Britse regering van mening was dat ze geen normale relaties met Iran aan kon gaan zolang de Iranese regering de internationale gedragsregels niet naleefde. Een halve maand later stelde Minister President Margaret Thatcher dat "de vrijheid van meningsuiting in Groot-Britannie enkel onderworpen is aan de wetten van dit land, en aangezien het van fundamenteel belang is voor alles waar wij in geloven kan deze vrijheid niet beïnvloed worden door externe machten." De gedachte achter de houding van de politici is dat ongeacht de geloofsovertuigingen van Khomeini, hij niet het recht heeft om macht uit te oefenen over een individu dat buiten zijn jurisdictie valt. Schrijver Anthony Burgers noemde het oproepen van 'woedende zoons van de profeet' tot het vermoorden van Rushdie en zijn uitgevers op Britse grond gelijk stond aan een jihad (oorlogsverklaring) jegens burgers van een vrij land, en dat het aldus een politieke handeling is die een politieke reactie vraagt. De aandacht verschoof echter geleidelijk van Khomeini's fatwa naar de inhoud van het boek; de regering begon te beseffen hoe kwetsend het boek was. Rushdie zelf zag dit als "een teken dat de regering haar steun voor hem als onderdeel van een poging om de Verenigd Koninkrijk-Iran crisis op te lossen.

Ian Davidson schreef een beschouwing in The Financial Times, waarin hij stelde dat het voor de regering niet relevant zou moeten zijn of zij de inhoud van het boek als kwetsend voor moslims beschouwen, of als oneerlijk jegens het Britse volk. Volgens hem waren er maar twee relevante vragen die de regering zichzelf moest stellen: Was Rushdie gerechtigd om het boek te schrijven, en was Khomeini gerechtigd om hem vogelvrij te verklaren?

De Britten kregen steun van vele andere Europese regeringen. Zo zei de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken als reactie op Khomeini's uitspraken een bezoek aan Teheran af, met als verklaring dat "een oproep voor internationaal terrorisme volstrekt onacceptabel is." De Duitse Bondskanselier riep 'aan de gehele beschaafde wereld' op om actie te ondernemen tegen Iran's doodsbedreigingen. De Franse President Mitterrand zei "elke dogmatiek die middels geweld de vrijheid van geweten en vrijheid van meningsuiting ondermijnt, is in mijn ogen het absolute kwaad."

Khomeini probeerde zelf ook bondgenoten te vinden in het Westen en in Islamitische landen. Hij hoopte in zijn strijd tegen Rushdie's blasfemie steun te kunnen vinden van de Paus. Een woordvoerder van het Vaticaan meldde hem echter dat de Paus ten eerste geen verdediger is van het Islamitische geloof, dat ze ten tweede de reactie van Iran op Rushdie onevenredig vonden, en ten derde dat er meer dan genoeg boeken en films gemaakt werden die Jesus Christus in twijfel trekken en dat ze ook nooit aan Moslims hebben gevraagd om te helpen de verkoop daarvan tegen te gaan. De leider van de Anglicaanse Kerk, de leider van de Orthodoxe Degel Hatorah Partij in Israel en een aantal hoge Rabijnen spraken echter wel hun steun en begrip voor Khomeini uit en keurden het boek van Rushdie publiekelijk af. Ze riepen tevens op tot nationale wetgevingen die "het publiceren van alles wat waarschijnlijk, door smalende laster, de gevoelens of geloofsovertuigingen van welk deel van de maatschappij dan ook kwetst."

Wat is het verband tussen Rushdie's controverse en de aanval op Charlie Hebdo?

Het boek Salman Rushdie: Sentenced to Death (1990) bevatte een citaat van de eerder genoemde Le Carré waarin hij zijn eerdere uitspraak over dat niemand ongestraft een grote religie kan beledigen uitlegt. Hij stelt dat Rushdie zijn boek terug had moeten trekken "tot er een kalmere tijd was aangebroken". Le Carré ging er dus, net als de meeste critici van Rushdie, vanuit dat er sprake was van een éénmalige gebeurtenis. Men zag het als iets wat puur te maken had met de auteur Salmon Rushdie, niet als het eerste symptoom van een groeiend fenomeen. De rellen over de Deense cartoons in 2005/2006, de Innocence of the Muslims video in 2012 en de Charlie Hebdo aanslag in 2015 toonden echter aan dat de "kalmere tijd" waar Le Carré over sprak niet gekomen is. De Rushdie-affaire kan dus gezien worden als de locus classicus (het bekendste geval) van een nieuw fenomeen in Westerse samenlevingen: ernstige buitenrechtelijke afstraffing van uitspraken die door de meest radicale uiteindes van een religie als "onacceptabel" gezien worden. Hoewel Trevor-Roper over Rushdie zei dat hij hoopte dat die in een steegje klappen zou krijgen en als gevolg daarvan "zijn pen in bedwang zou houden" en dat "de literatuur er niet onder zou lijden en de maatschappij er voordeel aan zou hebben", zou hij naar alle waarschijnlijkheid (Trevor-Roper is in 2003 overleden) niet hebben durven stellen dat de aanval op Charlie Hebdo gerechtvaardigd was. Hoewel Rushdie inderdaad 'zijn pen in bedwang hield' en nooit meer een boek zoals The Satanic Verses geschreven heeft, hebben anderen de fakkel van hem overgenomen, en sommige hebben daar de zwaarst mogelijke prijs voor moeten betalen. Daarentegen toonde het feit dat ruim 4 miljoen mensen, waaronder meer dan 40 Staatshoofden, na de aanslag in Parijs demonstreerden voor de vrijheid van meningsuiting en tegen religieuze extremisten, aan dat de maatschappij zich niet bang laat maken door terrorisme. Dit teken van massale steun voor vrijheid van meningsuiting neemt echter niet weg dat de laatste 25 jaar duidelijk is geworden dat "censuur middels terrorisme en intimidatie" een veel groter probleem is geworden voor de Westerse Wereld dan men in de jaren '80 voor mogelijk hield.

John Stuart Mill's "If All Mankind Minus One"; Hoe werd het gedachte experiment een realiteit? - Chapter 7

John Stuart Mill (1806-1873) was een schrijver en voorvechter van individuele vrijheid en vrijheid van meningsuiting. In zijn werk On Liberty (1859) deed hij de volgende uitspraak:

"If all mankind minus one, were of one opinion, and only one person were of the contrary opinion, mankind would be no more justified in silencing that one person, than he, if he had the power, would be justified in silencing mankind." ("Als de gehele mensheid min één persoon een bepaalde mening heeft, en slecht één persoon een tegenovergestelde mening had, zou de mensheid net zo min gerechtigd zijn om die ene persoon het zwijgen op te leggen, als dat die ene persoon gerechtigd zou zijn om de gehele mensheid het zwijgen op te leggen.")

Het tweede deel van de uitspraak is weinig vernieuwend: één persoon die de mensheid het zwijgen op zou leggen zou een dictator zijn of tyrant zijn. Het eerste deel is echter waar het om draait: de mensheid heeft het recht niet om een enkeling het zwijgen op te leggen, zelfs niet als niemand anders in de wereld zijn mening of opvatting deelt. Mill vond dus dat de maatschappij niet alleen beschermd moest worden tegen beperking van vrijheid door een tyrant, maar dat individuele leden van de maatschappij ook beschermd dienden te worden tegen beperkingen die opgelegd werden door de meerderheid. In het eerste hoofdstuk stelt hij "Bescherming tegen tyrannie van de magistraat is niet voldoende: er dient ook bescherming te zijn tegen tyranny van de overheersende mening; bescherming tegen de neiging van de samenleving om haar eigen ideeën op te leggen als regels aan eenieder die een afwijkende mening is aangedaan; bescherming tegen het belemmeren of voorkomen van het vormen van individualiteit die niet overeenkomt met de maatschappij haar manieren.."

Toen Mill On Liberty publiceerde was het puur een gedachtenexperiment; in zijn tijd was het moeilijk, zo niet onmogelijk, om vast te stellen welk idee of welke mening werd afgewezen door de overgrote meerderheid ('de mensheid'). Sprekers hadden toendertijd een relatief kleine en relatief lokaal publiek. Met de technologie van tegenwoordig is 'de mensheid' echter met een muisklik te bereiken. Nieuws en meningen kunnen in een seconde tijd vrijwel ieder deel van de wereld bereiken. Deze extreme verwovenheid van de wereld biedt de mogelijkheid om gigantische hoeveelheden meningen te vergaren en andersom om de eigen mening met de hele wereld te delen, en dat heeft gevolgen voor de vrijheid van meningsuiting. In dit hoofdstuk zal een bijzonder controversiële mening die wereldwijde aandacht vergaarde besproken worden: het verbranden van het Islamitische heilige boek, de Koran, door de Amerikaanse pastoor Terry Jones, in 2010. Het idee van Jones was verreweg het meest impopulaire idee van de afgelopen decennia; vele malen impopulairder dan bijvoorbeeld Rushdie's Satanic Verses, de Deense cartoons en de Charlie Hebdo cartoons. Al die andere gevallen hadden namelijk nog iets van artistieke waarde waardoor in ieder geval een aanzienlijk deel van de mensheid het kon waarderen. Bij Jones' zijn idee waren er echter nauwelijks leden van 'de mensheid' die zijn idee steunde. Dit was een verwezenlijking van Mill's gedachtenexperiment: één individu gebruikt zijn vrijheid van meningsuiting op een manier waar praktisch íedereen op tegen is. Iedereen min één is van mening dat de Koran (en andere heilige boeken) niet verbrand zouden moeten worden, maar zou dit het wettelijke recht van die ene persoon om het toch te doen moeten aantasten? Dit hoofdstuk moet niet opgevat worden als een verdediging van de 'moraliteit' of de 'toelaatbaarheid' van het verbranden van de Koran of enig ander heilig boek; het hoofdstuk bekijkt 'vrijheid van meningsuiting controverses en dilemma's' die bij een real-life "mankind minus one" situatie ontstaan, en de Koranverbranding van Terry Jones is simpelweg het beste voorbeeld van zo'n situatie. Hierna zullen de gebeurtenissen rondom Terry Jones en zijn idee chronologisch uiteengezet worden.

July 2010

Jones kondigde via Facebook een "International Burn a Koran Day" aan, die op 11 september 2010, precies 9 jaar na 9/11, gehouden zou worden 'ter ere' van de slahctoffers van de aanslag. Het idee was gebaseerd op een in 1989 in Bradford door Moslims georganiseerde boekverbranding van The Satanic Verses. Zijn assistent zette vervolgens een filmpje op Youtube waarin de intenties van de kerk werden uitgelegd, met daarin een aantal foto's van branden Korans. Het nieuws verspreidde via het internet snel naar andere landen, waaronder Engeland, Nederland en Frankrijk. Een aantal dagen later volgde de eerste terroristische bedreiging: leden van Al Falluja jihadist forum beloofden "een rivier aan (Amerikaans) bloed." Opvallend is dat de kerk van Jones maar rond de 50 leden had, in een klein onbekend stadje stond, en het nieuws toch als een lopend vuurtje verspreid werd. Dit toont aan wat eerder gezegd is over hoe het internet de wereldbevolking 'dichterbij elkaar' brengt. Hetzelfde geldt echter voor terrorisme: het is transnationaal van aard en erkent geen internationale grenzen. De voornaamste plek waar jonge Moslims radicaliseren is op het internet; internetfora waar zij van overal over de wereld met elkaar kunnen communiceren, half-waarheden kunnen delen, en elkaar kunnen ophitsen zijn een perfect broedplek voor haat jegens niet-Moslims, de democratische staat en al haar instituties.

September 2010

Naarmate de geplande verbranding dichterbij kwam, begon de media-aandacht exponentiëel toe te nemen, en daarmee ook de reacties op Jones' plan: er broken protesten uit in Indonesië en Afghanistan, en de regeringen van onder andere Pakistan, Egypte en Irak keuren de voorgestelde verbranding ten strengste af. Iran gaf de schuld aan Israel. David Patraeus, de International Security Assistance Force commander in Afghanistan keurde het plan ook af, en waarschuwde voor de mogelijke consequenties. Hij vreesde dat het Amerikaanse troepen in Islamitische landen in gevaar zou brengen, dat het de aanhang van de Taliban zou vergroten in Afghanistan, en dat het Islamitische gemeenschappen overal ter wereld zou kwetsen. Na Patraeus spraken een grote groep beroemdheden en overheidsfunctionarissen zich uit tegen het plan, waaronder Angelina Jolie, Hillary Clinton, en uiteindelijk op 7 september ook Barack Obama, die in de show Good Morning America Jones' opriep de Koran verbranding af te lassen, met als reden dat het ten eerste in ging tegen de waardes van Amerika, en dat het daarnaast Amerikaanse mannen en vrouwen in het leger in Irak en Afghanistan in gevaar bracht. Er ontstonden puur door de aankondiging al grootschalige protesten in die landen, en als het plan daadwerkelijk uitgevoerd zou worden zouden de reacties alleen maar heviger worden. Hij stelde tevens dat de Koran verbranding een "recruitment bonanza for al-Qaida" zou inhouden. Diezelfde dag belde de Minister van Defensie Jones persoonlijk om nogmaals aan te dringen dat hij het plan afblies. Na een aantal dagen van onzekerheid werd duidelijk dat Jones besloten had toch geen Koran verbranding uit te voeren op 11 september. Hoewel een potentiëel drama hiermee was afgewend, was de commotie die eraan vooraf ging opvallend: verschillende hooggeplaatste ambtenaren, waaronder Obama, verzochten hem eerst indirect het af te blazen, en uiteindelijk was het de Minister van Defensie, en niet Obama zelf die Jones opbelde. Dit zou kunnen komen doordat Obama van mening was dat dat niet iets is wat de President hoort te doen, maar het kan ook als een erkenning van falen gezien worden: wat voor nut heeft het sturen van troepen naar Irak en Afghanistan om daar 'freedom' te bewerkstelligen als diezelfde freedom in eigen land onderdrukt wordt? Daarnaast is de vraag in hoeverre het proberen om Jones te laten afzien van het uitoefenen van zijn First Amendment rights Amerika veiliger heeft gemaakt. Zouden de extremisten zo tevreden zijn geweest met Obama zijn inspanningen dat ze Amerikanen en hun vrijheid van meningsuiting alleen lieten vanaf toen? Of heeft het ze doen inzien dat hun dreigementen effect hebben en zijn ze daardoor juist extra gemotiveerd geworden? Dat zijn de vragen die de "mankind minus one" kwestie oplevert. Overigens waren niet alle politici in Amerika blij met Obama zijn acties; zo stelde de burgemeester van New York, Michael Bloomberg, dat hij Jones' constitutionele recht om de Koran te verbranden, steunde, met als onderbouwing dat de First Amendment iedereen beschermt, en dat je niet kan zeggen dat die alleen geldt in gevallen waarin je het eens bent met de mening die geuit wordt. Bloomberg nam hier dus een 'Milliaanse' houding aan: de vrijheid van meningsuiting beschermt zowel de gangbare meningen (all mankind) als de excentriekere meningen (all mankind minus one). In een recentere gebeurtenis nam Obama juist de Milliaanse houding aan; in 2014 bracht Sony de film The Interview uit, een satirische film over Noord-Korea, waarin aan het einde de leider van het land zijn hoofd opgeblazen wordt. Als reactie op zware dreigementen verdedigde Obama de vrijheid van meningsuiting. Hij stelde dat als de Verenigde Staten éénmaal zou bezwijken onder de intimidatie van een dictator en gehoor geeft aan zijn censuur-eis, die dictator een mogelijkheid ziet om steeds meer censuur op te leggen, en " That's not what America is about."

April 2011

Nadat Jones de Koran verbranding had afgeblazen, bleef het een tijd lang stil rondom hem. De rekening van de kosten die de gemaakt waren voor politiebeveiliging gedurende de controverse, ruim $180000, moest hij overigens zelf betalen. Daarnaast was hij niet meer welkom in het Verenigd Koninkrijk. Begin 2011 liet Jones echter weer wat van zich horen, toen hij op zijn site aankondigde dat 20 maart dat jaar " International Judge the Koran Day" (Judge in de zin van 'berechten') plaats zou vinden. Dit keer ging het wel door, en aan het einde van de 'rechtzaak' werd de Koran 'schuldig bevonden' en ter dood veroordeeld, wat bleek te gebeuren door middel van verbranding. De gebeurtenis zorgde voor een nieuwe golf van protesten in Afghanistan, en in Pakistan plaatsen extremisten een beloning van $2.4 miljoen op het hoofd van Jones. Hezbollah verklaarde dat ze de regering van de Verenigde Staten verantwoordelijk hield voor de verbranding, evenals Iran. In Afghanistan werden zelfs een aantal VN-medewerkers vermoord door een woedende menigte die net daarvoor in de moskee te horen had gekregen dat een pastoor in Florida een Koran had verbrand. Uit een poll in Engeland bleek dat 45% van de mensen Jones moreel aansprakelijk vond voor de moorden.

Wat is utilitarisme en welke rol speelt het in de disuccusie?

Utilitarisme is de theorie die de morele waarde van een handeling volledig baseert op de gevolgen van die handeling, niet de handeling zelf. Volgens het utilitarisme is 'de handeling die het meeste geluk oplevert voor de meeste mensen' de juiste handeling in een willekeurige situatie. Een utilitaristische politicus zou over het verbranden van het boek als volgt oordelen: Aangezien het niet verbranden van het boek vele protesten en een aantal moorden zou voorkomen en de Islamitische gemeenschap niet overstuur zou maken, en het wel verbranden van het boek in principe alleen tot gevolg zou hebben dat er tijdelijk aandacht gevestigd wordt op de mening van een kleine groep Islam-critici, is het niet verbranden van het boek de situatie die het meeste 'geluk' oplevert. Dat hierbij een grondrecht wordt beperkt van degene die het boek wilde verbranden zou er volgens de utilitarist niet toe doen. Wat zou dat nou immers echt uitmaken? Het geluk van een handvol schrijvers weegt niet op tegen verstoring van de sociale orde, angst en terroristische aanslagen. Het gevaar hiervan is dat het de touwtjes in de handen van extremisten legt: een utiliarist zal altijd bezwijken voor de dreiging van een aanslag of andere vorm van geweldspleging. Utalitarisme zou daarmee een einde maken aan de vrijheid van meningsuiting. Hoewel niet duidelijk te zeggen is waar de grens zou moeten liggen, kan gesteld worden dat overheden een dergelijke utalitaristische houding zouden moeten ontwijken, en haar fundamentale principes zou moeten verdedigen. Het zijn immers niet de acceptabele meningen die bescherming vereisen, maar juist de controversiële meningen. En een samenleving waar controversiële meningen niet geuit kunnen worden, is per definitie geen vrije democratische samenleving.

Hoe hebben vrijheid van religie en blasfemie wetgeving zich op internetnationale schaal ontwikkeld? - Chapter 8

Vrijheid van religie (vrijheid van geweten) is in veel Westerse landen een grondrecht. Het is tevens een klassiek mensenrecht dat in internationale verdragen is opgenomen, bijvoorbeeld in art. 18 van het Internationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (IVBPR). In dit hoofdstuk, over de universal status van de vrijheid van religie, zal gekeken worden naar ontwikkelingen die als zorgwekkend voor deze vrijheid gezien kunnen worden. Er zijn immers genoeg landen waar strenge maatregelen tegen deze vrijheid bestaan doordat één religie een status aparte in de wet heeft, en afvalligheid van en blasfemie jegens die religie strafbaar zijn gesteld. Er zal ook gekeken worden naar de verschillende interpretaties die landen aan de Internationale bepalingen omtrent vrijheid van religie geven. In verschillende landen is deze vrijheid zijn status als fundamenteel mensenrecht in recente decennia feilelijk verloren door het (impliciet of expliciet) minder strikt interpreteren van de vrijheid zoals deze in het IVBPR is neergelegd. Tevens zal aandacht besteed worden aan de Organisation of Isliamic Cooporation (IOC), welke de afgelopen twintig jaar meerdere resoluties omtrent 'combatting defamation of religion' en 'combatting religious intolerance' heeft ingedient bij de Mensenrechtenraad en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

Wat is The Organisation of Islamic Cooperation?

De OIC is opgericht na de brandstichting in de Al-Aqsa Moskee in Jeruzalem in 1969. 24 verschillende Islamitische staatshoofden besloten dat er behoefte was aan een Islamitische organisatie die het Islamitische volk vertegenwoordigde. In 1971 vond de officiële oprichting plaats, en in 1972 nam zij haar Handvest aan. De IOC ziet zichzelf als 'de stem van de Islamitische wereld' met als doel 'de belangen van Moslims veilig te stellen, in het licht van internationale vrede en harmonie tussen de verschillende volkeren op de wereld.' Het is op de VN na de grootste intergouvernementele organisatie, met 57 lidstaten, die op Palestina na ook allen lid zijn van de VN. Het IOC heeft een 'observer status' binnen de VN, wat inhoudt dat ze spreekrecht hebben bij bijeenkomsten van de Algemene Vergadering, maar dat ze niet als organisatie mogen deelnemen aan stemmingen (de lidstaten hebben uiteraard wel een individueel stemrecht). Hiermee heeft de OIC een prominente rol omtrent de mensenrechten agenda van de VN.

De OIC trekt de universaliteit van de Universele Verklaring omtrent de Rechten van de Mens sinds enkele decennia in twijfel. Iran was het eerste land dat deze twijfel openlijk uitsprak. Het stelde dat "All rules regarding human rights must be founded exclusively on principles of devine ethics, and justice must be defined in terms of eternal moral principles." Dit komt overeen met de kern van het wereldbeeld van de OIC: mensenrechten dienen niet voort te vloeien uit universele 'wereldlijke' principes, maar uit religieuze overtuigingen. De Caïro-verklaring van de mensenrechten in de Islam (1990) was een gevolg van dit wereldbeeld. De verklaring, die binnen OIC lidstaten het VN verdrag zou vervangen als toepasselijk verdrag omtrent mensenrechten, baseerde zich op Islamitische principes die niet overeenkomen met de VN-principes, en daarmee de fundamentele mensenrechten in OIC lidstaten drastisch zou beperken. Zo werd de vrijheid van religie volledig afgeschaft doordat de Islam de enige toegestane godsdienst werd, en werd de vrijheid van meningsuiting beperkt tot meningsuiting voor zover deze in overeenstemming is met de Islam. In 2005 leek de mensenrechten situatie binnen de OIC te verbeteren, toen zij hun Ten-Year programme publiceerden waarin ze (onder andere) stelden "De nobele waardes en beschaafde benadering van de Islam" wilden projecteren, en een onafhankelijk orgaan wilden oprichten ten behoeve van mensenrechten, de Independent Permanent Human Rights Commission (IPHRC). Volgens verschillende academici betekende dit dat de OIC afstand deed van haar cynische houding jegens mensenrechten. Het Tienjarenplan stelde echter ook dat de IPHRC in overeenstemming met de Caïro-verklaring diende te worden opgericht, waardoor er feitelijk niets veranderde. Ook het in 2008 aangenomen nieuwe Handvest, met als een van de doelen het bevorderen van mensenrechten en fundamentele vrijheden, veranderde de jure weinig aangezien het stelde dat deze bevordering in overeenstemming diende te zijn met de nationale wetgeving van lidstaten.

In 1999 presenteerde de OIC haar 'Concept of religious defamation' aan de VN middels de ontwerp-resolutie "Defamation of Islam" aanbood bij de Mensenrechtenraad. Het doel van de resolutie was negatieve stereotypering van en intolerantie jegens de Islam bestrijden door staten aan te sporen "Alle nodige maatregelen te treffen om haat, discriminatie, intolerantie, intimidatie en geweld op grond van religie tegen te gaan, en begrip, tolerantie en respect met betrekking tot religie en geloof te bevorderen." De reden voor de resolutie was volgens Pakistan de neiging van veel westerse landen en internationale media om de Islam af te beelden als een vijandige religie, een dreiging voor het Westen en een bron van terrorisme en geweld. De resolutie sprak specifiek over het beschermen van de Islam, niet religieuze vrijheid in het algemeen. Na lang onderhandelen kwamen de OIC en het Westen tot een overeenkomst: de resolutie zou aangenomen worden, maar op zo'n manier aangepast dat deze elke religie omvat. Hiermee nam het Westen een 'meegaande' houding aan jegens de OIC. Door enkel te eisen dat de toepassing van de resolutie vergroot zou worden tot elke religie, gaven ze de OIC de mogelijkheid om het concept van 'religieuze laster' te introduceren bij de VN. De meegaande houding van het Westen zou een grote impact hebben in het volgende decennia.

In 2001 deed Pakistan er een schepje bovenop met een voorstel voor een resolutie, wederom namens de OIC, "Combating defamation of religions as a means to promote human rights, social harmony and religious and cultural diversity". Het Westen nam dit keer een minder meegaande houding aan, en stelde dat de focus niet zou moeten liggen op het beschermen van religies, maar op het beschermen van de mensenrechten van de individuen die deze religies aanhangen. De OIC negeerde het commentaar, en bij de stemming werd de resolutie met een meerderheid aangenomen. Deze gang van zaken herhaalde zichzelf de volgende drie jaar, met verschillende resoluties die telkens een meer uitgebreidere inhoud en gevolgen, die door de grote hoeveelheid lidstaten van de OIC telkens een meerderheidssteun kregen. Hiermee kreeg religieuze laster een hoge positie binnen de agenda van de VN, wat blijkt uit het feit dat de resoluties staten oproepen strikte maatregelen te nemen om de vrijheid van meningsuiting te beperken, en wetgeving te ontwikkelen die blasfemie en vergelijkbare handelingen strafbaar stelt.

In 2009 deed zich een verandering voor in de internationale steun voor het concept van religieuze laster. Als gevolg van een petitie die door meer dan 200 verschillende private organisaties ondertekend werd, oversteeg het aantal stemmen tegen de 'laster resoluties' het aantal stemmen voor. In 2011 vond er zelfs een 'terugdraai' plaats, toen de OIC een resolutie "Combatting intolerace, negative stereotyping and stigmatization of, and discrimination, incitement to violence and violence against persons based on religion or belief" voorstelde. Met het aannemen van deze resolutie verschoof de focus weer van het beschermen van religies, naar het beschermen van individuen, hetgeen meer in de lijn van mensenrechten bescherming ligt dan het concept van 'religious defamation'.

Hoewel de resolutie uit 2011 in ieder geval alle schijn had van een verandering van mentaliteit binnen de OIC, stellen critici dat er enkel sprake was van een verandering van strategie. De OIC zou haar benadering veranderd hebben als gevolg van een dalende steun voor haar resoluties. Daarnaast zou de organisatie vrezen voor een beschadiging van haar eigen reputatie en geloofwaardigheid als vertegenwoordiger van de Islamitische wereld door de manier waarop ze voorheen zo vaak hun zin hadden gekregen binnen de VN. het motief van de organisatie nog exact hetzelfde is, namelijk het streven naar een internationaal verbod op religieuze laster in de zin die de OIC daar zelf aan geeft, dus feitelijk een verbod op bekritiseren van de Islam.

Hoe verhouden blasfemie, multiculturalisme en de vrijheid van meningsuiting zich in hedendaags Groot-Brittannië? - Chapter 9

Na de Tweede Wereldoorlog tot en met de jaren '70

In 1949 stelde het Britse Parlementslid Lord Denning, beïnvloedt door de na-oorlogse optimistische gedachte van een vredige toekomst, dat de blasfemie wetgeving niet langer relevant was. Hij beargumenteerde dat de wetgeving ooit ingevoerd was omdat een ontkenning van het Christendom gezien werd als "liable to shake the fabric of society, which was itself founded upon Christian religion." Aangezien een dergelijk gevaar niet meer bestond, stelde hij dat het strafbare feit van blasfemie nu een dead letter was. In dit hoofdstuk zal bekeken worden of Denning gelijk had of niet. Hierbij wordt ook besproken dat de discussie, door de ingrijpende verandering van de ethnische en religieuze samenstelling van Groot-Brittannië die sinds na de oorlog heeft plaatsgevonden, een wending heeft aangenomen die men 70 jaar geleden nooit had kunnen voorzien.

Een goed voorbeeld van de ondergang van blasfemie wetgeving (welke pas in 2008 officiëel werd afgeschaft) in Groot-Brittannië was de poging van Christenen om de uitzending van Monty Python's Life of Brian (1979) tegen te houden. De tegenstanders van de film meenden dat Brian zijn personage gebaseerd was op Jezus, en dat het daarom een strafbare vorm van blasfemie was. De British Board of Film Classification (BBFC), de Britse authoriteit op het gebied van film, keurde de film op voorwaarde van een aantal kleine aanpassingen echter goed voor openbare uitzending aangezien ze van mening waren dat geen sprake was van overtreding van de blasfemie wetgeving. In het politieke klimaat van na de oorlog was sprake van een ongeschreven afspraak tussen religieuze leiders en de maatschappij dat een 'low level' vorm van satire van het Christendom toegestaan was, en dat enkel "high level" vormen van respectloosheid jegens het geloof niet getolereerd zouden worden. Ondanks de goedkeuring kreeg de film toch veel weerstand: vele steden verboden hun bioscopen om het uit te zenden uit angst dat het Christenen zou kwetsen. De BBC en ITV pasten zelf-censuur toe door te weigeren de film uit te zenden om dezelfde reden. Er ontstonden protesten bij een aantal plekken die de film wel uitzonden, maar al deze protesten verliepen vredelievend; hoewel een aanzienlijk deel van de Christenen gekwetst werd door de film, eisten zij geen 'recht om niet gekwetst te worden'. De blasfemie wetgeving was op dit punt echter nog niet volledig een dead letter, zo bleek uit de zaak tegen het tijdschrift Gay News in 1977. Het tijdschrift had een gedicht gepubliceerd waarin Jezus werd neergezet als een homoseksueel. De rechter oordeelde dat, hoewel blasphemy tegenwoordig niet meer simpelweg het ontkennen van het bestaan van God inhoudt, het afbeelden van (onderdelen van) het Christendom op een abusievelijke wijze zoals in het gedicht nog altijd valt onder het strafbare feit van blasfemie, aangezien eenieder zich dient te onthouden van het beledigen of belachelijk maken van een ander zijn geloofsovertuiging. Deze argumentatie komt overeen met de argumentatie die in de decennia erna gebruikt zou worden door ethnische minderheden wat betreft hun religie. De reactie van de (toen nog aanzienlijk kleinere) moslimgemeenschap op de film The Message (1976) over Mohammed en zijn volgers leverde in Groot-Brittannië niet veel problemen op. De film was door een Syrisch-Amerikaanse filmmaker gemaakt in samenwerking met Islamitische geestelijken om te zorgen dat de film niet in strijd zou zijn met orthodox-Islamitische visies; zo werd het gezicht van Mohammed niet getoond en zijn stem niet gehoord. In Amerika was de Moslimgemeenschap echter in de veronderstelling dat de film in strijd met hun geloofsregels gemaakt was, hetgeen leidde tot een gijzeling in Washington D.C. van ongeveer 150 burgers door 12 radicale Moslims. De maker van de film hield vol dat de film niet in strijd met de Islam was, en stelde dat hij "de negatieven van de film zou vernietigen indien de gijzelnemers nog steeds erop tegen zouden zijn na het kijken ervan." De film werd als reactie op de gijzeling korte tijd uit de bioscopen gehaald, maar werd het volgende weekend weer uitgezonden. De maker beargumenteerde hiertoe dat "we niet onze levens en gedragingen kunnen aanpassen aan de wensen van terroristen." Het verschil tussen de protesten omtrent Life of Brian en The Message was aldus zeer groot en zeer duidelijk.

Vanaf de jaren '80 tot aan het heden

De reactie van de Moslimsgemeenschap op Rushdie's The Satanic Verses in 1988, toonde een ingrijpende verandering aan van de manier waarop zij hun afkeuring voor werken die tegen hun overtuigingen in gaan of die hun religie beledigen. Prostesten over de hele wereld, gewelds- en doodsbedreigingen jegens Rushdie, en de openbare verbranding van het boek door Moslims in Bradford volgden. Veel politici en publieke figuren bezweken onder de (dreiging met) geweld en gingen mee in de eis van de protestanten om de vrijheid van meningsuiting in te perken ten behoeve van de bescherming van de Islam en religies in het algemeen. Religie werd langzaamaan gelijk aan ras/ethniciteit wat wettelijke bescherming betreft; net als hoe racisme onacceptabel was geworden, werd het beledigen en kwetsen van religies en culturen ook onacceptabel, voornamelijk voor zover het de Islam betrof. Waar op televisie regelmatig Christelijke figuren belachelijk werden gemaakt of bekritiseerd, werd zelfs lichte satire Islam taboe na de fatwa tegen Rushdie. Er was wat betreft de Islam aldus een vorm van zelf-censuur ontstaan in Groot-Brittannië, die tegenwoordig nog steeds grotendeels van kracht is.

Law on Incitement of Religious Hatred en het intrekken van de Law on Blasphemy

In 2004 werd de leider van de zeer rechtse partij Britisch National Party, Nick Griffin, opgepakt voor het omschrijven van de Islam als "a wicked, vicious faith", maar hij werd vrijgesproken van aanzetten tot racisme op grond van de vrijheid van meningsuiting én vanwege het feit dat de Islam geen ras of ethniciteit is. De zaak gaf aanleiding tot een roep om wetgeving die ook religies zou beschermen tegen haatzaaiing, hetgeen twee mogelijkheden opleverde: ofwel de bestaande blasfemie wetgeving zodanig aanpassen dat het elk geloof zou omvatten in plaats van enkel het Christendom, ofwel het aanpassen van de bestaande haatzaaiing wetgeving zodat het de facto als blasfemie verbod zou dienen. Aangezien er al decennia lang gevraagd werd om de afschaffing van de blasfemie wetgeving, werd gekozen voor de tweede optie. In 2005 beloofde de Labour Party een wetsontwerp die gelijke bescherming tegen haatzaaiing zou bieden voor "people of all faiths". Dit resulteerde in de Racial and Religious Hatred Act 2006, welke haat(zaaiing) tegen een groep of een persoon op grond van zijn religie strafbaar maakte. De Act definieert religieuze haat als "haat jegens een groep of persoon op grond van religieuze overtuigingen, of gebrek aan religieuze overtuigingen." Of sprake is van (poging tot het aanzetten tot) religieuze haat, zou voornamelijk bepaald worden door de intentie die achter de uittingen van een persoon zit. De wet bevatte daarentegen ook de kanttekening, dat de vrijheid van meningsuiting niet beperkt zou mogen worden door het verbod op haatzaaiing, en dat de wet niet gezien moet worden als verbod op welke vorm van discussie, kritiek, uitdrukking van antipathie, afkeer, belachelijk maken, beledigen of misbruiken van een religie of haar volgers dan ook: enkel het aanzetten tot haat werd verboden, wat tegenstrijdig is aangezien 'belachelijk maken, beledigen of misbruik maken van' door velen gezien wordt als een aanzetting tot haat. Met de nieuwe wet die alle religies omvat in werking, werd twee jaar later de oude blasfemie wetgeving ingetrokken, met als voornaamste reden dat ze ten eerste in onbruik waren geraakt en ten tweede pijnlijk discriminerend van aard waren aangezien ze alleen het Christendom beschermden. Met deze intrekking verdween 'blasfemie' officiëel als strafbaar feit in Groot-Brittannië.

Universiteiten, 'Safe spaces' en censuur

De afgelopen paar jaar is het principe van 'safe spaces' populair geworden op Britse campusen. Een safe space is een plek waar LGBT studenten beschermt zijn tegen intimidatie en geweld, in dit geval wordt onder de 'safe space' de gehele campus van de universiteit bedoelt. Er geldt een zogenaamde 'no-platform' regel, wat oorspronkelijk inhield dat bekende fascisten geweerd werden van het toespreken van mensen op de campus. Deze regel is echter uitgebreidt tot verschillende andere categorieen sprekers, wat tot de nodige ophef heeft geleid. In 2015 werd Germaine Greer, een academicus en feminist, bijvoorbeeld geweerd van Cardiff University in verband met haar vijandige houding jegens transseksuelen. In datzelfde jaar probeerde Warwick University te voorkomen dat ex-Moslim Maryam Namazie een toespraak zou houden uit angst dat die toespraak 'tot haat jegens de Islamitische studenten zou aanzetten'. De wijze en mate van inperken door de LGBT gemeenschap van de vrijheid van meningsuiting door het invoeren van de 'safe spaces', is te vergelijken met de pogingen die de OIC deed bij de VN om laster van religie te verbieden.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.