De universaliteit van Westerse onderzoeksresultaten - Henrich, Heine, Norenzayan - Artikel


Introductie

De onderzoeksresultaten van veel beroemde wetenschappelijke tijdschriften zijn gebaseerd op een zeer specifieke onderzoeksgroep. Deze groep bestaat vooral uit mensen die leven in Westerse, geschoolde, geïndustrialiseerde, rijke en democratische samenlevingen. Deze onderzoeksgroep wordt ook wel afgekort met de term WEIRD (Western, Educated, Industrialized, Rich, Democratic). Er bestaat echter substantiële variabiliteit tussen samenlevingen en de WEIRD-groep is een vrij ongebruikelijke groep mensen vergeleken met de rest van de menselijke populatie. Uit dit onderzoek zal zelfs blijken dat leden van de WEIRD-samenlevingen behoren tot de minst representatieve populaties wanneer het gaat om het generaliseren van resultaten naar de gehele menselijke populatie. In dit onderzoek kijkt men naar visuele perceptie, fairness, samenwerken, ruimtelijke redenering, categorisatie, inferentiële inductie, morele redenering, redeneringsstijlen, zelfconcepten, en de erfelijkheid van IQ.

Redenen voor niet-generaliseerbaarheid

In dit onderzoek richt men zich niet op de redenen voor niet-generaliseerbaarheid van Westerse onderzoeksresultaten. Er kunnen namelijk allerlei redenen zijn (culturele verschillen, omgevingsverschillen, ontwikkelingsverschillen, genetische variatie etc.). Dit onderzoek richt zich echter alleen op het onderzoeken van de generaliseerbaarheid, en wil bekijken of onderzoekers het wetenschappelijke recht hebben om hun WEIRD-resultaten te generaliseren naar de gehele menselijke populatie.

Beperkte database binnen de gedragswetenschappen

De psycholoog Jeffrey Arnett toonde in 2008 aan dat 96% van de psychologische onderzoeken gebruik maakten van een steekproef gebaseerd op een populatie die maar 12% van de gehele wereldpopulatie uitmaakt. Vrijwel alle steekproeven worden getrokken uit een groep die net meer dan een-tiende van de wereldpopulatie uitmaakt. De manier waarop de steekproeven worden getrokken is dus verre van representatief. Dit is ironisch omdat van de psychologie juist meer aandacht wordt verwacht voor de achtergrond van de participanten. Deze neiging om gebruik te maken van niet-representatieve steekproeven blijkt niet te verminderen door de jaren heen.

De aanname van generaliseerbaarheid

Het gebruik maken van een beperkte database is op zich niet zo erg, als de wetenschappers hun resultaten dan ook niet zouden generaliseren naar de gehele menselijke populatie. Dit doen zij echter vaak wel en zij maken vaak conclusies over de menselijke geest en het menselijke gedrag.

Vier contrasten

In dit onderzoek worden vier contrasten bekeken, om te bekijken hoe leden van de WEIRD-populatie te vergelijken zijn met leden van andere populaties. Generalisaties kunnen gemaakt worden wanneer wordt voldaan aan twee criteria. Ten eerste moeten er goede empirische redenen bestaan om aan te nemen dat er weinig variatie bestaat tussen de verschillende populaties binnen een bepaald domein. Ten tweede zou men kunnen stellen dat als de steekproef getrokken wordt uit het midden van de distributie, dat het gevonden patroon representatief zou zijn voor de centrummaat van de populatie.

Geïndustrialiseerde samenlevingen versus kleine samenlevingen

Er zijn een aantal domeinen waarin de data van geïndustrialiseerde samenlevingen overeenkomt met de data van kleine samenlevingen (zoals bepaalde perceptuele illusies, emotionele expressies, en psychologisch essentialisme). Echter, vergelijkend onderzoek laat ook zien dat in andere domeinen de data van geïndustrialiseerde samenlevingen vooral beschouwd moet worden als bestaande uit outliers. Zo blijkt uit onderzoek naar visuele perceptie dat er populatie-verschillen bestaan in de vatbaarheid voor optische illusies doordat het visuele systeem zich ontogenetisch aanpast aan de terugkerende kenmerken van de lokale visuele omgeving. Ook met betrekking tot fairness en samenwerkingen in economische besluitvormingsmodellen blijken de leden van de geïndustrialiseerde samenlevingen zich aan de einden van de distributie te bevinden. Vooral onderzoek naar de representativiteit van WEIRD-leden binnen het domein van de folkbiologie is interessant. De kinderen van WEIRD-ouders groeien meestal op in een geürbaniseerde en culturele en experiëntele arme omgeving, vergeleken met kinderen uit kleine samenlevingen. Zij zijn daarom ook de minst geschikte groep om te onderzoeken hoe het staat met de folkbiologische kennis onder kinderen.

Westerse samenlevingen versus niet-Westerse geïndustrialiseerde samenlevingen

Ook hier bestaan er domeinen waarin de data van Westerse samenlevingen overeenkomt met data van niet-Westerse geïndustrialiseerde samenlevingen, zoals met betrekking tot partnervoorkeur, personaliteitsstructuur, en het bestraffen van freeriden. Er zijn echter ook domeinen waarbij de data van Westerse samenlevingen zich aan de buitenkant van de verdeling bevindt. Dit zijn niet altijd alleen verschillen in grootte, maar ook kwalitatieve populatieverschillen. Zo is er met betrekking tot anti-sociale bestraffing en samenwerking een fenomeen waargenomen dat zich alleen voordoet bij Westerse studenten (anti-sociale bestraffing).

Independente en interdependente zelfconcepten

Zelfconcepten bevinden zich op een continuüm dat strekt van independentie naar interdependentie en is vergelijkbaar met het individualisme-collectivisme debat. Waar men zichzelf ziet op dit continuüm beïnvloedt hun emoties, cognities, en motivaties. Veel onderzoek heeft al aangetoond dat Westerse mensen zich meer independenter voelen dan niet-Westerse mensen. Zij identificeren zichzelf vaker aan de hand van hun persoonlijkheidskenmerken en attituden, en minder aan de hand van hun sociale rollen en relaties. Aan deze zelfconcepten zijn verschillende psychologische patronen verbonden. Zo denken independente mensen vaak positiever over zichzelf, hechten zij meer waarde aan persoonlijke keuze en zijn zij meer gemotiveerd om anders te zijn dan om erbij te horen. Zelfverrijking, persoonlijke keuze en de motivatie om te conformeren zijn vaak besproken als zijnde fundamentele aspecten van de menselijke psychologie, terwijl deze veel meer aanwezig zijn bij Westerse mensen dan bij niet-Westerse mensen.

Morele redenering

Volgens de Amerikaanse psycholoog Lawrence Kohlberg is de ontwikkeling van de morele redenering afhankelijk van de cognitieve capaciteiten die zich met het opgroeien ontwikkelen. Hij stelde dat mensen door drie fasen gaan. Kinderen beginnen op een pre-conventioneel niveau waarbij goed en fout gebaseerd is op interne standaarden met betrekking tot de fysieke en hedonistische gevolgen van acties. Vervolgens gaan zij naar een conventioneel niveau, waarbij moraliteit gebaseerd is op externe standaarden, die de sociale orde van de groep instandhouden. Tot slot gaan sommigen nog verder naar een post-conventioneel niveau, waarbij moraliteit gebaseerd is op etnische principes met betrekking tot gerechtigheid en individuele rechten. Dit is de morele code die meestal in Westerse samenlevingen wordt gehanteerd. Uit onderzoek blijkt echter dat niet-Westerse mensen zich vaker beroepen op een groter aantal morele principes. Twee andere ethische normen die in niet-Westerse samenlevingen gevonden kunnen worden zijn de ethiek van de gemeenschap (waarbij moraliteit gebaseerd is op het vervullen van interpersoonlijke verplichtingen die verbonden zijn aan iemands rol in de sociale orde) en de ethiek van het goddelijke (waarbij mensen morele verplichtingen hebben om zich te onthouden van gedrag dat de goddelijkheid aantast).

Amerikanen versus andere Westerse samenlevingen

Aangezien het merendeel van de data gebaseerd is op studenten in de Verenigde Staten kan men zich afvragen of de data van Amerikanen te generaliseren is naar de rest van de Westerse wereld. De Verenigde Staten vertonen enorme verschillen met de rest van de Westerse wereld. Een aspect waarbij zij uitblinken is individualisme. Het extreem individualisme komt op veel demografische en politieke wijzen naar voren en beïnvloedt allerlei zelf-gerelateerde concepten. Met betrekking tot de representativiteit van de Amerikanen worden zij ook wel ‘outliers van de outliers’ genoemd.

Universitair opgeleide Amerikanen versus niet-universitair opgeleide Amerikanen (of universitair opgeleiden versus niet-universitair opgeleiden)

De meerderheid van de data voor gedragsonderzoek op niet-klinische populaties in Noord-Amerika wordt geleverd door studenten. De sociale psychologie en de gedragseconomie hebben veel verschillen gevonden tussen studenten en niet-studenten. Zo rationaliseren studenten hun keuzes vaker, scoren studenten hoger op bepaalde aspecten van individualisme, zijn studenten minder gemotiveerd om te conformeren, bevinden niet-studenten zich in nauwere sociale kringen en zijn studenten grotere voorstanders van raciale diversiteit. Ook zijn morele redeneringen van studenten vaker gebaseerd op de ethiek van de autonomie, terwijl die van niet-studenten vaker gebaseerd zijn op de ethiek van de gemeenschap en de goddelijkheid. Tevens lijken studenten minder prosociaal te zijn wanneer het gaat om vertrouwen, eerlijkheid, samenwerking en de bestraffing van freeriding.

Conclusies

Er worden zes algemene conclusies getrokken:

  • Populatievariatie is niet ongebruikelijk in de gedragswetenschappen.

  • WEIRD-leden kunnen vaak de minst geschikte doelgroep vormen om generalisaties vanuit te maken.

  • Onderzoeksonderwerpen worden gelimiteerd door de afhankelijkheid van WEIRD-data.

  • Het onderzoeken van kinderen en primaten is belangrijk maar geen vervanging voor vergelijkend onderzoek.

  • Het begrijpen van menselijke diversiteit is belangrijk voor het ontwikkelen van evolutionaire theorieën over menselijk gedrag.

  • Het uitsluitend gebruiken van WEIRD-data is niet altijd verkeerd en kan alsnog vaak nuttig zijn. Bijvoorbeeld bij het onderzoeken of een fenomeen überhaupt bij mensen voorkomt, of wanneer generaliseerbaarheid geen rol speelt.

Aanbevelingen

Ten eerste beveelt men aan dat bij het presenteren van onderzoeksresultaten de generaliseerbaarheid duidelijk besproken wordt. Een onderzoeker mag nooit universaliteit impliceren zonder een empirisch gegrond argument. De editors van tijdschriften zouden bij het publiceren van onderzoeken ook expliciet kunnen vragen om gedetailleerde informatie met betrekking tot de steekproef. Ten tweede zou er meer waardering moeten worden gegeven aan onderzoekers voor het verrichten van vergelijkend onderzoek, daar het vaak een ondergewaardeerd domein is. Tot slot zouden onderzoeksinstellingen en universiteiten onderzoeksverbanden moeten oprichten met verschillende onderzoekspopulaties, omdat er heel erg veel mensen zijn die nooit zijn gevraagd om mee te doen aan onderzoeken terwijl zij daar wanneer om gevraagd wel mee aan zouden doen.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.