Boeksamenvatting bij De bestuurlijke kaart van Nederland - Breeman et. al. - 5e druk


Bestuurlijk Nederland: Hoe zit de bestuurlijke kaart van Nederland in elkaar? - Chapter 1

De auteurs beginnen door te stellen dat iedereen van ons elke dag wel met het openbaar bestuur van Nederland te maken krijgt, al is het maar dat we er elke dag over horen in het nieuws, of dat we iets met de gemeente moeten regelen via het internet.

We wonen er, leven er en zijn daardoor vertrouwt geraakt met veel verschillende facetten van het openbaar bestuur. Toch is onze kennis over het Nederlandse openbaar bestuur vaak fragmentarisch, onvolledig en bevooroordeeld. Dit komt volgens de auteurs omdat wij vaak vastzitten in ons dagelijks ritme binnen onze woonplaats, en dit ook opgaat voor onze omgang met het openbaar bestuur.

Het is pas als de bekende wegen geblokkeerd zijn dat we echt moeten gaan nadenken hoe wij van a naar b komen, en zien dan pas in hoeveel groter en complexer het openbaar bestuur wel niet is en dat wij van veel gebouwen helemaal niet weten waarom ze bestaan of wat voor een functie deze vervullen.

Als we echt willen leren begrijpen hoe bestuurlijk Nederland in elkaar zit, is het volgens de auteurs noodzakelijk om kennis te nemen van hoe het systeem in elkaar zit, en ook te weten wat de functie is van de belangrijkste gebouwen. De kennis noemen de auteurs de kaartkennis van het openbaar bestuur van Nederland.

In dit boek zal er getracht worden de lezer kaartkennis bij te brengen over bestuurlijk Nederland. Er zal zowel worden stilgestaan bij de openbare gebouwen die samen het openbaar bestuur vormen als bij andere gebouwen die nodig zijn om als burger de weg te vinden in bestuurlijk Nederland. Uitleggen hoe het openbaar bestuur functioneert, is niet het hoofddoel van dit boek en dit onderwerp zal slechts af en toe aan de orde komen.

 

1.1 Wat houdt het openbaar bestuur precies in?

Voordat er verder ingegaan wordt op de vraag hoe het openbaar bestuur van Nederland in elkaar zit moet er eerst worden stilgestaan bij de term ‘openbaar bestuur’. Dit blijkt een lastig begrip om af te bakenen aangezien er vanuit meerdere perspectieven naar gekeken wordt. Wat er onder openbaar bestuur wordt verstaan, hangt af van het gekozen perspectief. Dit kan bijvoorbeeld zowel een juridisch als een economisch perspectief zijn.

In dit boek wordt stilgestaan bij de bestuurlijke instituties in de brede zin van het woord. Er wordt niet alleen aandacht gegeven aan staatsinstellingen die vaak worden genoemd in de beperkte klassiek-juridische opvatting over openbaar bestuur, maar er wordt ook een beeld geschetst van instituties en organisaties die zich in de omgeving van het openbaar bestuur bevinden. Dit zijn bijvoorbeeld vakbonden en milieuorganisaties en andere maatschappelijke instellingen.

Dit boek gaat niet alleen in op de structuur en de organisatie van het rijk, maar gaat ook in op de relaties met bedrijfslichamen, het bedrijfsleven en belangengroepen. Het belangrijkste uitgangspunt van de auteurs is dat men pas het openbaar bestuur goed kan begrijpen als het niet meer wordt gezien als een gesloten, helder begrensd geheel.

De belangrijkste kenmerken van het openbaar bestuur in Nederland zijn;

  • Nederland is een constitutionele monarchie.

  • Nederland is een rechtsstaat.

  • Nederland kent een gedeeltelijke scheiding der machten.

  • Nederland kent een scheiding van kerk en staat.

  • Nederland heeft een parlementair stelsel.

  • Het parlementaire stelsel kent twee pijlers: ministeriële verantwoordelijkheid en de

  • vertrouwensregel.

  • Het parlementaire stelsel is dualistisch.

  • De Nederlandse bevolking kiest formeel gezien geen bestuurders.

  • Nederlandse kiesstelsel is gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging.

  • Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat.

  • Nederland kent geen constitutioneel hof (zoals in de VS) die de wetten toetst aan de hand van de grondwet.

  • Nederland kent geen juryrechtspraak

  • Nederland kent een omvangrijk functioneel bestuur (zoals de waterschappen en de bedrijfslichamen).

Alle voorgaande kenmerken zijn het product van Nederlandse wetgeving. Thorbecke's Grondwet uit 1848 vormt de basis voor het principe van ministeriële verantwoordelijkheid en de gedecentraliseerde eenheidsstaat. In 1917 is er voor gekozen om het districtenstelsel te vervangen voor het stelsel van evenredige vertegenwoordiging.

1.2 Het boek

In dit gedeelte bespreken de auteurs de opzet van het boek. De bestuurlijke instituties en organisaties in Nederland worden in de eerste hoofdstukken besproken. Daarna wordt er aandacht geschonken aan de provincies en de gemeenten en daarna staat de rechterlijke macht, het functionele bestuur in Nederland en de maatschappelijke omgeving van het bestuur aan de orde.

Daarna richting het einde van het boek zullen de auteurs stil staan bij de Europese context die invloed heeft op het functioneren van het openbaar bestuur van Nederland. Daarna wordt er gesproken over mondiale instituties zoals de VN die ook zo zijn stempel drukken op het functioneren van het dagelijks bestuur in Nederland.

Uiteindelijk wordt er een beeld gevormd van de bestuurlijke kaart van Nederland met daarbij een overzicht van ontwikkelingen en trends die op dit moment van invloed zijn op het openbaar bestuur.

De Nederlandse staat; het parlementaire stelsel, de rechtsstaat en de gedecentraliseerde eenheidsstaat - Chapter 2

 

Voordat we ingaan op de Nederlandse Staat, is het belangrijk om stil te staan bij de vraag wat eigenlijk een staat is. Een staat kent vier kenmerken:

  • Er is sprake van een specifiek grondgebied.

  • Er is een bevolking.

  • Er is een wettelijke ordening en er is een bestuurlijke organisatie die gezaghebbend de wet- en regelgeving kan handhaven.

  • Een staat is pas een staat als deze erkend wordt door andere staten.

De Staat der Nederlanden is een rechtspersoon en het is de juridische term voor ‘de Nederlandse overheid’. De staat is dus bevoegd om rechtshandelingen te verrichten. Nederland is een onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden wat verder bestaat uit Aruba, Curaçao en Sint Maarten.

Dit toont aan dat een staat niet uit een aaneengesloten grondgebied hoeft te bestaan. Het staatshoofd van het gehele Koninkrijk der Nederlanden is de koning(in). De raad van ministers in Nederland bestaat uit door de koning(in) benoemde ministers en drie ver volmachtigde ministers. In Bonaire, Curaçao en Sint Maarten kiezen elk een minister die hun land vertegenwoordigd. Deze gehele raad buigt zich over kwesties die alle vier de landen van het Koninkrijk raakt.


Sinds de grondwet van 1815 is Nederland een constitutionele monarchie. Dit is een staat waar het koningschap vast is gelegd in een constitutie. Dit betekend dat de koning niet boven de wet staat.

Een constitutie is een geheel van geschreven en ongeschreven regels die gaan over de organisatie van een staat. Deze regels kunnen worden vastgelegd in wetten die dan weer de grondwet vormen. Constitutie en grondwet zijn dus twee aparte dingen, en een staat hoeft niet per se beide te hebben zoals het geval is in Groot-Brittannië.

Thorbecke was in Nederland de man die enorm veel invloed heeft gehad op onze grondwet. Zijn grondwet van 1848 is de basis geweest voor de uitgangspunten van de staatsorganisatie van Nederland en zijn nog steeds terug te vinden in de huidige Grondwet. Deze zijn onder andere terug te vinden in het parlementair stelsel, de rechtsstaat en de gedecentraliseerde eenheidsstaat.

 

2.1 Het Parlementaire stelsel van Nederland

De kern van het parlementaire stelsel is dat in de Nederlandse democratie de bevolking van 18 jaar en ouder stemrecht heeft en kiest wie er mag plaatsnemen in de Tweede Kamer. Dit stelsel kent twee pijlers:

  • Ministeriële verantwoordelijkheid: de koning(in) is onschendbaar en de ministers zijn verantwoordelijk.

  • Vertrouwensregel: Het kabinet moet het vertrouwen hebben van een meerderheid van de Tweede Kamer. Als de Tweede Kamer een motie van wantrouwen aanneemt kan het vertrouwen verloren gaan en zal de regering vallen.

 

2.2 Kenmerken Nederlandse Rechtsstaat

De regels van het recht zorgen ervoor dat Nederland een rechtsstaat is. Een rechtsstaat kent de volgende kenmerken:

  • Overheidshandelen moet gebaseerd zijn op bevoegdheden die zijn vastgelegd in wetten.

  • Er moet een scheiding der machten bestaan (trias politica, Montesquieu).

  • Er moeten vrije en geheime verkiezingen gehouden worden.

  • Er moeten grondrechten (zoals recht op vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en gelijke behandeling) aanwezig zijn.

  • Er moet persvrijheid zijn.

 

2.3 Het ‘Huis van Thorbecke’: een gedecentraliseerde eenheidsstaat

Is een staatsorganisatie waarin verschillende bestuurslagen bestaan, en waarin de relatie tussen de bestuurslagen voortkomt uit de samenhang van autonomie, medebewind en toezicht. Gemeentes kunnen dus zelfstandig en zelf hun eigen regels en wetten vaststellen (autonome verordeningen) en deze gelden alleen binnen hun eigen gemeente (rechtsgebied). Dit zorgt voor rechtspluralisme want Nederland kent twaalf provincies en veel gemeentes die allemaal eigen algemene plaatselijke verordeningen (APV’s) handhaven. Dit is de autonomie van provincies en gemeentes.

We spreken van medebewind als gemeentes wetten/regels moeten maken op basis van een hogere regeling zoals het feit dat alle gemeentes op basis van de Wet ruimtelijke ordening verplicht zijn om bestemmingsplannen te schrijven. Er moet dus rekening gehouden worden met regels die op een hoger niveau worden vastgesteld.

De decentralisatie in de Nederlandse eenheidsstaat wordt dus bepaald door autonomie en medebewind. Het principe van de eenheidsstaat is verder uitgewerkt in toezicht. De nationale overheid kan als een AVP in strijd is met de met de wet of met het algemeen belang deze tenietdoen.

Deze indeling, van provincies (12), gemeentes (vanaf 2012 waren dit er 415) en een centrale overheid zorgen dus voor drie bestuurslagen die ook met elkaar moeten samenwerken. Dit gaat niet altijd van harte maar het is zeer belangrijk dat men altijd streeft naar een zo goed mogelijke samenwerking want:

  • Samenwerking zorgt voor een duidelijke taakverdeling die weer voor belangrijke voordelen zorgt.

  • Samenwerking is gewenst omdat de twee lagere bestuurslagen vaak beter weten hoe problemen op provinciaal en lokaal niveau moeten worden opgelost en weten wat hun inwoners gelukkig maakt.

  • Als laatste is samenwerking zeer gewenst omdat veel problemen waarmee alle overheden te maken hebben niet alleen problemen vormen voor hun eigen grondgebied maar consequenties hebben voor alle drie de bestuurslagen en hun grondgebieden.

Deze bestuurlijke indeling (Overheid, provincies en gemeenten) wordt een territoriale indeling genoemd. Ze mogen alle drie op hun eigen grondgebied regels opstellen en initiatieven uitvoeren. Het wordt daarom ook wel algemeen bestuur genoemd. Er zijn tevens bestuursorganen waarvan het takenpakket wel wordt beperkt door wetten. Dit zijn de instituties van het functioneel bestuur (zoals de waterschappen en de politie). De omvang en reikwijdte van zulke instituties varieert.

De belangrijkste politiek-bestuurlijke instituties van het nationale bestuur - Chapter 3

 

In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt er gesproken over de werking van de regering en de Staten-Generaal ( koning(in), ministers, Eerste en Tweede Kamer). Daarna worden de overige Hoge Colleges van de staat (Raad van State, Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman) en de vaste colleges van advies over zaken van wetgeving en bestuur van het Rijk aan bod.

Twee advies colleges waarbij wordt stilgestaan zijn de SER (Sociaal Economische Raad) en de WWR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid). Daarna worden de drie nationale planbureaus en het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) besproken. 


Het politiek-bestuurlijke stelsel is een dualistisch parlementair stelsel. Dit houdt in dat de Staten-Generaal onafhankelijk zijn ten opzichte van de regering en dat ministers geen lid zijn van de Staten-Generaal.

 

3.1 De werking van de regering, de koning en de ministers

De koning en de ministers vormen samen de regering. Het synoniem voor ‘de regering’ is de term ‘ de Kroon’. Dit wordt overigens in moderne wetgeving niet meer gebruikt. Ons koningshuis bestaat officieel pas sinds 30 november 1813 toen Willen I soevereiniteit aanvaardde. In eerste instantie had de koning veel invloed, maar in de Grondwet van 1848 wordt het koningschap qua functie anders vormgegeven want er werd toen de basis gelegd voor ministeriële verantwoordelijkheid en het parlementair stelsel.

Er was daarna geen strijd meer tussen ministers en de koning(in), maar deze strijd zal nu komen te liggen tussen de Eerste en de Tweede kamer en vanaf dat moment was Nederland een constitutionele monarchie. Het koningschap was een symboolfunctie geworden. Dit wil niet zeggen dat men de macht van de koning(in) moet onderschatten. Zijn macht wordt vooral duidelijk als er sprake is van kabinetsformaties. De koning(in) wordt in dit proces bijgestaan door beide Kamervoorzitters, de vicepresident van de Raad van State en de fractievoorzitters uit de tweede kamer.

Bij kabinetsformaties gaat de koning(in) eerst met deze mensen rond de tafel zitten en benoemt vervolgens een informateur (die bijna altijd uit de grootste verkozen politieke partij wordt gekozen). Deze onderzoekt of er vruchtbare coalities gevormd kunnen worden. Het is eigenlijk nooit voorgekomen dat één politieke partij de absolute meerderheid van de Kamerzetels weet te bemachtigen door verkiezingen, er moet eigenlijk altijd een coalitie gevormd worden tussen minstens twee maar vaak meer politieke partijen die samen dan de meerderheid van de zetels hebben.

Als de informateur zijn werk gedaan heeft, neemt de formateur het over. De formateur is eigenlijk bijna altijd tevens de minister-president en die rondt de vorming van het kabinet af door de verschillende portefeuilles onder personen (ministers) te verdelen. Alle coalitie partijen en diens ministers zullen daarna nog een keer bij elkaar komen om het regeerakkoord te ondertekenen. Hierin staan de afspraken tussen de coalitiepartijen en gaan over het regeringsbeleid wat zij willen gaan uitvoeren.

Daarna benoemt en beëdigt de koning(in) de nieuw gevormde regering en wordt de regeerverklaring gepresenteerd aan het parlement. Dit is een uiteenzetting van het regeringsbeleid door de minister president die hij aan het parlement presenteert. De rol van de koning(in) is daarmee niet klaar, die blijft ook tijdens de regeerperiode van het kabinet betrokken door middel van notulen van de ministerraad vergaderingen en heeft wekelijk een gesprek met de minister-president. Deze gesprekken worden ook wel het ‘geheim van Paleis Noordeinde’ of het ‘geheim van Huis ten Bosch’ genoemd omdat deze niet naar buiten worden gebracht.

De ministers waren tot 1848 dienaren in dienst van de koning(in) maar sinds de grondwetswijziging is er geen sprake meer van persoonlijke bemoeienis van de koning(in) als het gaat om ministers. Dit komt omdat vanaf dat moment het principe van ministeriële verantwoordelijkheid geldt.

Een minister heeft als hoofdtaak het leiden van zijn of haar ministerie of departement van algemeen bestuur. Er bestaan ook ministers zonder portefeuille, deze hebben wel stemrecht in de ministerraad. Deze functie was in eerste instantie in het leven geroepen zodat de minister-president zijn coördinerende taken kon oppakken zonder ook zelf minister te zijn. Een minister zonder portefeuille is tevens iemand die dan zichzelf kan inzetten om een bepaald deelterrein van een departement meer aandacht te geven.

Als de minister zelf niet in staat is om aanwezig te zijn, dan neemt de minister ad interim op dat moment de taken over. Sinds 1998 kan ook een staatssecretaris deze rol vervullen.

Formeel gezien bestaat er geen hiërarchie onder ministers, maar de minister-president is in de loop der jaren wel de belangrijkste functie geworden. In 1993 is dit ook grondwettelijk erkend en is de minister-president tevens de voorzitter van de ministerraad. De minister-president stelt de agenda van de ministerraad vast en maakt hij deel uit van de Europese Raad. Ook geeft de minister-president wekelijks op vrijdag een persconferentie en een televisie-interview.

De ministerraad wordt gevormd door de gezamenlijke ministers en heeft als taak om te vergaderen en besluiten te nemen over het algemene regeringsbeleid. Tevens moet deze raad zich hard maken om de eenheid van het regeringsbeleid te bevorderen. Naast deze raad kunnen er ook onderraden en permanenten of tijdelijke commissies bestaan. Elke onderraad kent een vaste samenstelling van ministers en staatssecretarissen. De voorzitter van zulke onderraden is altijd de minister-president maar deze wordt vaak waargenomen door een coördinerend minister.

De staatssecretaris is lid van het kabinet en heeft politieke verantwoordelijkheid op een bepaald terrein maar hij of zij moet zich wel houden aan de aanwijzingen van zijn minister want die blijft altijd de eindverantwoordelijke. Minister van staat is een eretitel die de koning aan voormalig politici en staatslieden kan geven.

3.2 De Staten-Generaal: oorsprong en werking

Volgens de grondwet (art. 50) moet de Staten-Generaal het gehele Nederlandse volk vertegenwoordigen. Sinds 1815 is het opgesplitst in de Eerste en Tweede Kamer. Sinds 1983 is de zittingsduur van een regering (beide kamers) vier jaar en de leden worden gekozen op basis van evenredige vertegenwoordiging. De Tweede Kamer wordt direct door de kiezers gekozen en de Eerste Kamer wordt indirect gekozen. Hierin zitten afgevaardigden van de Provinciale Staten die weer wel direct door de bevolking wordt gekozen. Een persoon mag zich verkiesbaar stellen als diegene: over de Nederlandse nationaliteit beschikt;

  • minimaal 18 jaar is;

  • niet van het stemrecht is uitgesloten.

Bij het actieve kiesrecht van de bevolking gelden dezelfde drie regels. Als de bevolking gestemd heeft, dan worden de stemmen volgens het systeem van evenredige vertegenwoordiging verdeeld. Formeel bestaat er voor de Tweede Kamer geen kiesdrempel, dus er is geen minimum aantal stemmen die een partij moet hebben verzameld om te mogen meedoen aan de zetelverdeling.

Het is wel zo dat als een partij niet genoeg stemmen heeft gehaald dan de kiesdeler (het totaal aantal stemmen gedeeld door 150 zetels) komt deze niet in aanmerking voor de toewijzing van restzetels. De kiesdeler is dus eigenlijk de kiesdrempel, want een partij die niet aan de kiesdeler voldoet, kan niet in de Tweede Kamer komen.

 

3.3.Andere hoge Colleges van Staat en vaste Colleges van Advies

De Raad van State heeft drie taken:

  • Tijdelijke uitoefening van het koninklijk gezag wanneer er geen troonopvolger is.

  • Geven advies over wetsvoorstellen, ontwerpen algemene maatregelen van bestuur en geven aan of zij een verdrag goed of afkeuren en kunnen besluiten om ontwerpen van Koninklijke Besluiten te vernietigen.

  • Doet uitspraken in geschillen van bestuur (rechtsprekende taak).

Voor de laatste twee genoemde taken heeft de Raad van State aparte afdelingen (afdeling advisering en afdeling bestuursrechtspraak). Bij beide afdelingen zijn ook staatsraden lid. Dit zijn burgers die hun ‘bekwaamheid en deskundigheid’ hebben bewezen op het gebied van wetgeving, bestuur of rechtspraak.

De Algemene Rekenkamer bestaat sinds 1814 en heeft als taak de inkomsten en uitgaven van het Rijk te onderzoeken. Dit zorgt voor rechtmatigheids- en doelmatigheidscontrole van de inkomsten en uitgaven. Het bestuur van de Algemene Rekenkamer bestaat uit het College, en deze telt drie leden en worden door een Koninklijk Besluit benoemd uit een selectie die door de Tweede Kamer gemaakt wordt.

Het al zittende bestuur van de Algemene Rekenkamer stuurt op zijn beurt een selectie van zes kandidaten. Het is een functie voor het leven en één van de uiteindelijke drie wordt benoemd tot president van het College.

De Nationale ombudsman houdt zich bezig met de klachten van burgers, en beoordeelt deze en probeert ze ook op te lossen (klachtenbehandeling). Iedereen in Nederland heeft recht om de ombudsman schriftelijk te vragen een onderzoek te starten naar de handelswijze van een bepaald bestuursorgaan.

Een ombudsman kan ook zelf beslissen om een onderzoek te starten en heeft hiervoor geen klacht van burgers zelf nodig. De ombudsman vult de taken van de bestaande rechtsbescherming aan. Je kunt dus pas naar de ombudsman als alle andere vormen van bestuursrechtelijke rechtsbescherming niet hebben geholpen, anders wordt je alsnog naar deze bestuursorganen gestuurd.

De ombudsman brengt jaarlijks verslag uit aan beide Kamers en aan de ministers. De tweede taak van de ombudsman is informerend van aard. Hij of zij moet informatie verstrekken over de relatie tussen overheid en burger en zorgen dat dit beter wordt.

De aanstelling duurt zes jaar en wordt benoemd door de Tweede Kamer. Om de taken goed uit te voeren krijgt een ombudsman ongeveer 170 medewerkers.

Vaste colleges van advies zijn:

  • De Hoge Raad van Adel (sinds 1814)

  • De Kanselarij der Nederlandse Orden

  • SER (Sociaaleconomische Raad) bestaat sinds de WO II

  • WWR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid) en geeft de regering wetenschappelijk gefundeerde informatie, ontwikkelt een wetenschappelijk kader dat de regering in staat stelt prioriteiten te stellen en bevordert toekomstig onderzoek en de planning op lange termijn.

Uit onderzoek is gebleken dat het adviessysteem verkokerd werkt, intersectorale advisering ontbreekt en dat de communicatie over en weer tussen departementen en adviescolleges niet altijd even goed is.

Het CPB (Centraal Planbureau) bestaat sinds 1947 en helpt mee om het Centraal Economisch Plan goed op weg te helpen. Het SCP (Sociaal en Cultureel Planbureau) is het onderzoeksinstituut van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en bestaat sinds 1973, en zij publiceren twee keer per jaar het Sociaal en Cultureel Rapport.

Het Planbureau voor de Leefomgeving bestaat in huidige vorm sinds 2008 en is het nationale instituut voor strategisch beleidsanalyses over milieu, natuur en ruimte. Het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) is sinds 2004 een zelfstandig adviesorgaan en hoorde eerst bij Economische Zaken. Zij leveren onpartijdige en statistische informatie en publiceert statistische informatie over de Nederlandse samenleving.

Hoe ministeries in Nederland werken: organisatie en taken - Chapter 4

 

In dit hoofdstuk worden de ambtelijke organisaties besproken: de ministeries. Deze zijn allen in Den Haag te vinden. Een ander woord voor ministeries is departementen van algemeen bestuur. Er zijn in totaal elf ministeries en in sommige gevallen kunnen er meer ministers zijn dan dat er ministeries zijn.

Alle ministeries bij elkaar worden ook wel de rijksoverheid, de rijksdienst of het Rijk genoemd. Je zou denken dat deze ministeries een eenheid vormen en nauw met elkaar samen werken, maar zij werken eigenlijk vrij zelfstandig. Dit hoofdstuk zal uitleggen hoe ministeries werken en wat hun taken zijn.

4.1 De rijksoverheid: oorsprong en ontwikkeling

Ministeries bestonden al tijdens de Franse tijd. De Franse tijd heeft gezorgd voor centralisatie en omdat de macht in Nederland werd geconcentreerd was het noodzakelijk om organisaties te ontwikkelen die het dagelijks besturen konden ondersteunen. Deze organisaties zijn onze huidige ministeries.

Onze huidige elf ministeries waren niet altijd hetzelfde, voor 2012 waren het er maar negen en was er ook nog een ministerie van Koloniën, Marine, Protestantse Eredienst en Katholieke Eredienst.

Anno 2012 zijn de volgende ministeries van kracht:

  • Algemene Zaken

  • Binnenlandse Zaken

  • Defensie

  • Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

  • Financiën

  • Infrastructuur en Milieu

  • Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

  • Sociale Zaken en Werkgelegenheid

  • Veiligheid en Justitie

  • Volksgezondheid, Welzijn en Sport

4.2 Hoe een ministerie werkt

Op ministeries worden wetsvoorstellen, beleidsnota’s en antwoorden op Kamervragen voorbereid en men houdt zich er ook bezig met onderzoek, adviseren, en overleggen met andere ministeries. Een ministerie kent een politieke leiding (met aan het hoofd een minister en diens staatssecretaris) en een ambtelijke leiding die in handen is van de secretaris-generaal. Naast de secretaris-generaal is er ook nog een plaatsvervangend secretaris-generaal die verantwoordelijk is voor de interne werking van een ministerie.

De politieke leiding en de ambtelijke leiding vormen samen de algemene leiding van een ministerie en worden bijgestaan door een secretaris-generaal. Deze moet zorgen voor intradepartementale en interdepartementale coördinatie. Dit betekend dat er voor eenheid moet worden gezorgd in de beleidsvorming van het ministerie maar ook dat de beleidsvorming wordt afgestemd op het beleid van andere ministeries.

Naast de algemene leiding zijn er ook nog de directoraten-generaal. Deze zorgt voor de voorbereiding van beleid en vervult een ondersteunde functie en draagt zorg over een specifiek beleidsterrein of een aspect hiervan. De directoraten-generaal bestaat uit directies, afdelingen en bureaus.

Naast de algemene leiding (politieke en ambtelijke) en de directoraten-generaal kent een ministerie ook nog diensten, instellingen en overleg- en adviesorganen.

4.3 Ministeries

We hadden al eerder gezien dat er nu elf ministeries zijn, voor de eerste helft van de negentiende eeuw zag het ministeriële landschap er anders uit. Er is wel wat overlap, het ministerie van Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken, Financiën en Justitie bestonden toen en nu ook al.

De afgelopen anderhalve eeuw zijn er een aantal nieuwe ministeries bijgekomen, dit vaak omdat het takenpakket van de overheid steeds groter wordt zoals op het gebied van infrastructuur. Alle nieuwe ministeries behalve die van Algemene Zaken zijn afsplitsingen van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Het is ook om die reden dat ze dit ministerie ook vaak het moederministerie noemen.

Per ministerie verschilt de omvang, hoe het in elkaar zit en wat de taken zijn. De auteurs geven van elk ministerie kort aan wat de belangrijkste kenmerken zijn.

  • Ministerie van Algemene Zaken:

Zorgt voor eenheid binnen het algemeen regeringsbeleid. Qua omvang in vergelijking met andere ministeries is het niet zo heel groot. Het ministerie is vooral bezig met het ondersteunen van de minister president.

  • Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties:

Hun grootste taak is om ervoor te zorgen dat het functioneren en het democratisch gehalte van het openbaar bestuur zo hoog mogelijk is, en dat de kwaliteit van de dienstverlening door de overheid goed is.

  • Ministerie van Buitenlandse Zaken:

Is hoofdverantwoordelijk voor het door Nederland gevoerde buitenlands beleid. Zij trachten de Europese samenwerking en ontwikkelingssamenwerking te stimuleren en ook vallen de ambassadeurs onder dit ministerie.

  • Ministerie van Defensie:

Zeer groot ministerie, met ongeveer 70000 werknemers. Zij moeten ervoor zorgen dat ons land veilig is, en goed beschermd wordt. De Commandant der Strijdkrachten is de belangrijkste adviseur van de minister op het gebied van militaire vraagstukken.

Alle krijgsmachtdelen (landmacht, luchtmacht, Koninklijke marine etc.) vallen onder dit ministerie.

  • Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie:

Bestaat pas sinds 2010 en is voortgekomen uit een samenvoeging van Economische Zaken en Landbouw. De hoofdtaak van dit ministerie is om de Nederlandse economie zo goed mogelijk te stimuleren en doen dit door het ondernemingsklimaat en de concurrentiepositie van het bedrijfsleven te bevorderen.

  • Ministerie van Financiën:

Dit ministerie is zoals de naam het al zegt, verantwoordelijk voor het financieel-economisch beleid in Nederland en beheert de overheidsfinanciën en het beleid betreffende de financiële markten. Zij vervullen ook een belangrijke rol bij het maken van de rijksbegroting en de Miljoenennota.

  • Ministerie van Infrastructuur en Milieu:

Vroeger kende dit ministerie een andere naam, namelijk Verkeer en Waterstaat. In 2010 is hier Milieu aan toegevoegd. Zij moeten zorgen voor een goede infrastructuur en moeten de mobiliteit vergroten. Verder moeten ze ervoor zorgen dat Nederland goed beschermd is tegen wateroverlast en hebben de verantwoordelijkheid dat de kwaliteit van water en lucht goed is.

  • Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Het heeft weinig personeel maar veel budget. Alle onderwijssoorten (primair onderwijs, voortgezet onderwijs, hoger onderwijs, beroepsonderwijs) vallen onder dit ministerie.

  • Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid:

Dit ministerie is verantwoordelijk voor het beleid betreffende de arbeidsmarkt, migratie, vrij verkeer van werknemers, uitkeringen, re-integratie, inkomensbeleid, het zorgen voor een werkbare combinatie tussen arbeid en zorg, en arbeidsomstandigheden.

  • Ministerie van Veiligheid en Justitie:

Sinds 2010 houdt dit ministerie zich naast de rechtshandhaving ook bezig met veiligheid. Sinds deze toevoeging is de minister daarom nu ook korpsbeheerder van het Korps Landelijke Politiediensten.

  • Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport:

De hoofdstaak van dit ministerie is zorg. Dit ministerie probeert de Nederlandse bevolking gezonder te maken door erop te hameren dat men gezonder moet gaan leven en moet er voor zorgen dat er goede zorgvoorzieningen zijn.

Na deze opsomming kan worden geconcludeerd dat er vier beleidsministeries zijn die zich meer bezighouden met het maken van beleid dan met het uitvoeren ervan:

1) Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, 2)Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 3)Sociale zaken en Werkgelegenheid en 4) Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Er zijn vijf categorieën rijksambtenaren:

  • Beleidsambtenaren

  • Uitvoerende ambtenaren

  • Onderzoekers

  • Toezichthouders en controleurs

  • Verschillende ondersteunende en faciliterende medewerkers

4.4 De werking van het interdepartementaal systeem en de intradepartementale coördinatie

Alle ministeries bij elkaar worden ook wel ‘de rijksdienst’ genoemd. Dit suggereert eenheid, maar in de realiteit is dit eigenlijk niet echt zo. Elk ministerie werkt weer op zijn eigen manier en is vrij zelfstandig. Hierdoor zijn er zulke verschillen ontstaan tussen alle elf ministeries en is er dus sterke fragmentatie binnen het Nederlands politiek-bestuurlijk stelsel. Er is dus weinig bestuurlijke samenhang.

Er wordt wel van alles aan gedaan en geprobeerd maar tot nu toe hebben de enorme hoeveelheid voorstellen adviezen en maatregelen nog geen effect gehad. Er zijn wel een aantal interdepartementale coördinatie structuren in het leven geroepen die de communicatie en samenwerking zouden moeten bevorderen. Dit zijn: 1) minister-president, 2) ministerraad, 3) onderraden uit de ministerraad, 4) coördinerende bewindspersonen.

Tevens zijn er op ambtelijk niveau interdepartementale coördinatie structuren. Dit zijn 1) ambtelijke voorportalen, 2) (overige) interdepartementale commissies, 3) (interdepartementale) project- en programmaorganisaties, en 4)procesorganisaties.

Naast het feit dat men zich dus druk bezig houdt met het proberen een betere communicatie en samenwerking tussen de ministeries op te zetten zodat er op nationaal niveau beleid op elkaar kan afstemmen moet men zich ook bezig houden met de internationale context. Nederland hoort bij Europa, en veel Europese wetten hebben weer grote invloed op veel beleidsterreinen van verschillende ministeries. Het is dus noodzakelijk om ook op internationaal niveau beleid op elkaar af te stemmen.

4.5 Veranderingen in de organisatie en het functioneren van de rijksdienst

Zowel het functioneren als de organisatie van de rijksdienst is de afgelopen twintig jaar erg veranderd. In de afgelopen jaren zijn veel onderdelen in de organisatie steeds zelfstandiger geworden. Dit houdt in dat steeds meer uitvoerende organisatieonderdelen meer bevoegdheden krijgen.

Steeds meer worden er ideeën uit het bedrijfsleven toegepast (zoals bedrijfsmatig werken, contractmanagement, decentralisatie van beheersbevoegdheden). Tevens ligt de nadruk steeds meer op het management van de rijksdienst en is er ook meer aandacht voor personeelsbeheer en-beleid (bijvoorbeeld Algemene Bestuursdienst, ABD).

Het midden bestuur: de provincies - Chapter 5

 

De twaalf provincies bij elkaar noemen we ook wel het midden bestuur. Het bestuur van de twaalf provincies hebben veel invloed op de regel en wetgeving over de fysieke leefomgeving en moeten gemeenten en waterschappen controleren. Het Rijk geeft de provincies ook regelmatig opdrachten die zij voor hen moeten uitvoeren in hun eigen provincie.

5.1 Het hoogste gezagsorgaan in de provincie: Provinciale Staten

De Provinciale Staten is het hoogste gezagsorgaan in de provincie, zij hebben de belangrijkste wetgevende bevoegdheden en hebben tevens als taak het opstellen van provinciale verordeningen en de provinciale begroting. Verder is een andere belangrijke taak het controleren van het dagelijks bestuur van de provincie (het College van Gedeputeerde Staten). De Provinciale Staten vergaderen ongeveer een keer per maand en wordt door de commissaris van de koningin voorgezeten. De Provinciale Staten kiezen tevens de leden van de Eerste Kamer (getrapte verkiezingen Eerste Kamer). De Provinciale Staten wordt om de vier jaar direct door de bevolking herkozen en telt tussen de 39 en 53 leden.

5.2 De werking van het college van Gedeputeerde Staten

College van Gedeputeerde Staten bestaat uit de commissaris van de Koningin en drie tot maximaal zeven gedeputeerden die door de Provinciale Staten worden gekozen maar hoeven niet al in de Provinciale Staten te zitten. Dit college is het dagelijks bestuur van de provincie en staat onder toezicht van de Provinciale Staten. Elke gedeputeerde kan op elk moment ter verantwoording worden geroepen om de keuzes van het college nader toe te lichten.

5.3 Benoeming en taken van de Commissaris van de Koningin

Elke zes jaar wordt er een nieuw commissaris van de Koningin door een vertrouwenscommissie voorgedragen. Deze commissie wordt door de Provinciale Staten ingesteld en zij zijn diegene die de voorgedragen kandidaat daadwerkelijk aanstelt tot commissaris van de Koningin. Deze commissaris is voorzitter van zowel de Provinciale Staten als van de Gedeputeerde Staten. De commissaris heeft zowel een rijks als een provinciale functie.

De commissaris van de Koningin heeft op provinciaal niveau een leidinggevende, coördinerende en adviserende rol en houdt zich onder andere bezig met burgemeestersbenoemingen en advisering over wie er een Koninklijke onderscheiding zou mogen krijgen. De coördinerende functie komt vooral naar voren bij openbare orde en veiligheid en moet de commissaris ook letten of de kwaliteit van het bestuur en de dienstverlening wel goed is. Jaarlijks moet de commissaris een burgerjaarverslag schrijven over de manier waarop de provincie dat jaar bestuurd is.

5.4 De ambtelijke organisatie

De voorbereiding en uitvoering van het provinciale beleid wordt gedaan door de ambtelijke organisatie. Deze wordt door de provinciesecretaris bestuurd. De ambtelijke organisatie is onderverdeeld in sectoren, diensten en eenheden.

5.5 Interprovinciale samenwerking

Er bestaat sinds 1986 een vereniging waarin alle twaalf provincies in samenwerken, en dat is het Interprovinciaal Overleg (IPO). Deze vereniging zorgt ervoor dat over het beleid wat het Rijk wil voeren, eensgezinde standpunten worden gevormd. De vereniging zal ook in discussies over taak en rolverdeling de belangen behartigen van de provincies.

Dit is een vereniging waar zowel het Rijk als elke provincie zijn wensenpakket op tafel kan gooien, waar dan over wordt vergaderd. Het Comité van de Regio’s heeft twaalf leden (zes voor de gemeenten, en zes voor de provincies) en vertegenwoordigt de provincies in de Europese Unie.

5.6 Taken

Een provincie heeft niet veel uitvoerende taken, de belangrijkste hiervan zijn het beheren van de vaarwegen, bruggen en tunnels. De provincie kent meer beleidstaken op het gebied van ruimtelijke ordening, waterbeleid en milieubeleid. Verder kent de provincie als midden bestuur een coördinerende taak bij het vormen van strategische plannen over structuurvisie, milieubeleidsplan of een waterplan.

De taken van de provincie liggen vooral bij: ruimtelijke ordening, het beschermen van het milieu, het maken van waterplannen, moeten beleid ontwikkelen over natuurbehoud en –ontwikkeling en ervoor zorgen dat het regionale openbare vervoer goed geregeld is en wordt uitbesteed aan een bepaalde vervoerder zoals Arriva of Conexxion.

5.7 De toekomst

 

Het functioneren en de organisatie van de provincies is een onderwerp waar veel over wordt gediscussieerd. Het is een feit dat er vaak een lage opkomst is bij Provinciale Staten verkiezingen en de Provincie is nogal onzichtbaar voor burgers doordat zij zo weinig uitvoerende taken heeft. Ook is het voor sommige maar de vraag of de provincie als bestuurslaag eigenlijk wel iets toevoegt. Aan de andere kant zijn er voorstanders die stellen dat de provincie als bestuurslaag een scharnierfunctie vervult tussen de rijksoverheid en het lokale bestuur.

De provincie zit niet stil in deze discussie en probeert meer taken naar zich toe te trekken om zo te laten zien dat zij wel degelijk er toe doen. Velen vinden dit echter een teken dat de provincie zich belangrijker probeert voor te doen dan zij eigenlijk is.

De meest zichtbare bestuurslaag: de gemeenten - Chapter 6

 

Als burger krijg je veel te maken met de gemeente, en dit is daarom ook de meest zichtbare bestuurslaag voor Nederlandse burgers. Op gemeentelijk niveau worden de meeste beslissingen genomen die de directe leefomgeving van burgers beïnvloedt. Het is echter niet altijd zo dat de gemeente zelf deze beslissingen neemt, vaak moeten zij bepaalde beslissingen nemen omdat zij zich moeten houden aan het centrale beleid. Er is veel verscheidenheid bij de gemeentelijke bestuurslaag. Het is per gemeente verschillend hoeveel inwoners deze heeft en elke gemeente mag zelf weten hoe zij hun bestuur willen inrichten.

Naast verschillen, zijn er ook overeenkomsten zoals het feit dat bijna alle colleges van gemeentes op dinsdag vergaderen en is de ambtelijke organisatie ook gelijkend en alle gemeentes hebben verantwoordelijkheden op dezelfde beleidsterreinen.

 

6.1 De Gemeenteraden

Per gemeente is het weer anders hoe groot de raad is, dit is namelijk afhankelijk van het aantal inwoners. De gemeenteraad telt in Nederland meestal negen tot vijfenveertig raadsleden en het aantal zetels is oneven. Elke vier jaar, meestal begin maart, worden er nieuwe raadsleden gekozen. Burgers kunnen zich ook verkiesbaar opstellen, en de gemeenteraad is dus niet alleen open voor nationale of lokale politieke partijen.

De gemeenteraadsverkiezingen worden vrij sterk beïnvloed door de landelijke politiek en de grote landelijke politieke partijen. Er wordt tijdens gemeenteraadsverkiezingen vaak gekozen voor de grote politieke partijen die op landelijk niveau ook veel te zeggen hebben maar er is ook een trend zichtbaar dat er ook steeds meer aandacht gaat naar lokale problematiek en lokale partijen.

Ondanks de invloed van landelijke politieke partijen in de gemeenteraad is het niet zo dat deze twee bestuurslagen dan een eenheid vormen. Dit komt vooral omdat gemeentelijke besluitvorming en vraagstukken niet vaak neerkomen op ideologische kwesties, het gaat bijvoorbeeld over kwesties als vuilnisophaal, het verlenen van vergunningen, groenbeleid en over subsidies.

De gemeente kent veel bevoegdheden en heeft drie kernfuncties: kader stellend, controlerend en vertegenwoordigend. De raad houdt zich met bezig met de hoofdzaken van het beleid en moet ook de wensen en prioriteiten van de kiezers niet uit het oog verliezen. Om de controlerende functie tot een goed einde te brengen kan een raadslid een interpellatie houden of een onderzoek in gang zetten.

De meeste gemeenteraden werken met raadscommissies en hier wordt de besluitvorming voorbereid. Een wethouder kan een voorstel indienen en de raad vergadert hier dan over. Als deze dan al negatief is over het voorstel trekt de wethouder deze meestal terug, om zo niet onderuit te gaan tijdens de raadsvergadering. Bij een raadsvergadering is de voorzitter de burgermeester en hier vindt de formele besluitvorming plaats.

Men vond rond 2002 dat politieke besluitvorming wat toegankelijker en transparanter voor buitenstaanders moest worden en daarom heeft men sindsdien andere vergadermodellen ontwikkeld en uitgeprobeerd. Zo zijn er vaste vergaderavonden gekozen, zijn vak commissies afgeschaft en wordt er geprobeerd om minder tijd kwijt te zijn aan vaste agendapunten zoals vaststellen van de notulen. Er zijn sindsdien erg veel verschillende vergadermodellen ontstaan.

Elke raad maakt zelf uit hoe de vergaderagenda eruit ziet. De meeste doen dit via en presidium. Dit is een commissie uit de raad die als taak heeft om te bepalen wanneer en op welke manier voorstellen van het college of raadsleden worden besproken.

De gemeenteraad wordt ondersteund door de griffier en deze wordt door de raad zelf benoemd. De raad kan ook een rekenkamer instellen. Deze moet de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van het bestuur en het beleid onderzoeken.

6.2 Burgemeester en wethouders: Het college van B&W

Het B&W bestaat uit burgemeesters en wethouders en zij vormen het dagelijks bestuur van de gemeente en de burgemeester is de voorzitter. De wethouders worden door de raad gekozen. Een wethouder mag niet ook in de gemeenteraad zitten en er moeten minimaal twee wethouders aangesteld worden.

Het B&W wordt gevormd na de verkiezingen en is een ingewikkeld spel, en er wordt steeds vaker een informateur aangesteld die de onderhandelingen overziet en begeleid.

Het college:

  • Bereidt besluitvorming in de gemeenteraad voor.

  • Voert wetten en regelingen van Rijk en provincie uit.

  • Verantwoordelijk voor de financiën van de gemeente.

  • Benoemt en ontslaat ambtenaren.

Elke wethouder heeft zijn eigen portefeuille maar wethouders hebben formeel geen eigen beslissingsbevoegdheden over de aandachtsgebieden binnen hun portefeuille.

6.3 De burgemeester: benoeming en taken

De burgemeester wordt benoemd voor zes jaar door de regering en is voorzitter van de gemeenteraad en van het B&W. De benoeming is best een lang uitgebreid traject. Zowel de raad, als de commissaris van de Koningin van een provincie en als regering samen zijn allemaal betrokken bij het aanstellen van een burgemeester.

De gemeenteraad stelt een vertrouwenscommissie in die de sollicitatiegesprekken voert met kandidaten en deze commissie geeft aan welke twee kandidaten volgens hen het meest geschikt zijn en legt deze voor aan de minister. De minister volgt eigenlijk altijd het advies van deze commissie (die door de raad zelf is aangesteld) op dus in werkelijkheid zou je kunnen zeggen dat de raad kiest wie de burgemeester wordt.

De afgelopen jaren is er vaak gesproken over de gang van zaken betreffende de benoeming van een burgemeester. Sommigen vonden het allemaal nogal een ons kent ons verhaal en wilde liever dat een burgemeester direct gekozen zou worden. Dit wetsvoorstel is nooit door de Eerste Kamer gekomen omdat deze grondwetswijziging net niet de gewenste meerderheid behaalde.

6.4 Het ambtenaren apparaat in Nederland

Ambtenaren zijn het gezicht van de gemeente, zij zijn de personen waar de burgers het meest mee in aanraking komen. De taken van ambtenaren en hoe de ambtelijke organisatie in elkaar zit, is eigenlijk niet wettelijk vastgelegd. Gemeentes hebben veel ruimte om zelf te bepalen hoe zij het willen inrichten.

In het algemeen kan gezegd worden dat de ambtelijke organisatie verdeeld is in diensten en sectoren en elke dienst en sector heeft weer een aantal afdelingen. Elke dienst bereidt op zijn eigen manier zijn beleid voor op verschillende beleidsterreinen.

De afgelopen jaren hebben er een aantal organisatieveranderingen binnen de gemeentes plaatsgevonden:

  • De klant centraal, er wordt steeds vaker gekozen voor een gekantelde organisatie.

  • Men kiest steeds vaker voor het directiemodel (kleine directie die direct de afdelingshoofden aanstuurt).

  • Doen steeds meer aan programmasturing.

Het idee van een ‘regiegemeente’ wordt ook steeds meer besproken. Dit houdt in dat de gemeente zelf niet meer taken uitvoeren, maar eerder de regie op bestuurlijk vlak in handen nemen en andere dienstverlenende organisaties in dienst neemt om die de taken daadwerkelijk te laten uitvoeren.

De gemeente heeft relaties met andere bestuurlijke instituties zoals het Rijk, de provincie, gemeentes en ook steeds meer met Europa. Met het Rijk is de relatie deels ook financieel van aard, aangezien 80% van de inkomsten van een gemeente komt van het Rijk.

Dit geld bestaat uit een deel gemeentefonds (vrij besteedbaar) en uit een specifieke uitkering. De gemeente krijgt dus maar heel weinig eigen geld binnen. Dit eigen geld komt vooral voort uit gemeentelijke belastingen

6.5 Schaalproblematiek

De gemeentes in Nederland verschillen nogal qua omvang. Amsterdam is de grootste gemeente en telt 767.000 inwoners, maar Schiermonnikoog daarentegen heeft maar 940 inwoners. Dit levert schaalproblematiek op waarvoor diverse oplossingen zijn verzonnen. De auteurs bespreken er hier twee.

De eerste oplossing gaat over gemeentelijke samenwerking. Gemeentes kunnen besluiten om meer met elkaar te gaan samenwerken. Men noemt deze oplossing wel het SETA-model (Samen en Toch Apart) of ‘shared service center’. Voordeel is efficiencywinst en dat kleine gemeentes toch moeilijkere taken kunnen blijven uitvoeren.

Een tweede oplossing is gemeentelijke herindeling. Hierbij worden kleinere gemeentes samengevoegd tot grotere gemeentes.

Dat gemeentes steeds meer met elkaar samenwerken en fuseren is op vele vlakken goed voor de efficiëntie en hierdoor gaat er ook steeds aandacht naar regionaal bestuur.

Het wordt in het lokale bestuur allemaal wel efficiënter, maar ook minder transparant en de responsiviteit wordt ook steeds minder.

Het wordt er allemaal ook niet duidelijker van doordat er ook nog allerlei andere vormen van regionaal bestuur zijn die het complete beeld een beetje vertroebelen. Men spreekt ook wel eens van bestuurlijke drukte in Nederland omdat er zoveel publieke organisaties zijn die regionale taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden op zich nemen.

Dan is er ook nog de Euroregio. Dit is een regio die bestaat uit delen van landen die veel met elkaar te maken hebben en veel samenwerken en dus vaak ook geografisch vlak naast elkaar liggen zoals Euroregio Maas-Rijn.

Hierin zit de Nederlandse provincie Limburg, Belgische provincies Limburg en Luik, de Duitstalige Gemeenschap in België en de Duitse regio Aken in zitten. Deze regio heeft onder andere een eigen bestuur, een Euregioraad, een presidium, en een EU regionale sociaaleconomische raad. Hiernaast zijn er nog groepen, comités en een bureau.

Een dergelijke regio houdt zich bezig met het ontwikkelen van grensoverschrijdende projecten over onder andere economie, zorg, mobiliteit, toerisme en veiligheid.

Rechtspraak in Nederland - Chapter 7

 

In dit hoofdstuk komt het rechtssysteem aan de orde. De rechtspraak en het hele systeem hier omheen zijn zeer belangrijke instanties en overheidstaken. Er zijn drie belangrijke facetten: je hebt de politie de daders en verdachten opspoort, het OM (Openbaar Ministerie) die de verdachten vervolgt en veroordeelt en de rechterlijke macht die recht spreekt.

7.1 De relatie tussen de rechtelijke macht en het OM

In een rechtszaal tijdens een hoorzitting zijn vijf personen van groot belang, ten eerste is er de verdachte, daarnaast heb zijn er nog vier personen, dat zijn:

  • De officier van justitie die met een eis komt. Officier van justitie hoort bij het OM wat onderdeel is van het Ministerie van Veiligheid en Justitie(andere naam voor het OM is ‘het parket’). De minister van Veiligheid en Justitie houdt zich alleen in zeer uitzonderlijke gevallen bezig met een strafzaak. De minister kan de opdracht geven een persoon wel of niet te vervolgen

  • De advocaat is een gespecialiseerde jurist die de verdachte zo goed mogelijk probeert te verdedigen.

  • Een onafhankelijke rechter die de hoorzitting leidt. Een rechter staat op zichzelf en staat onder niemand, dit komt omdat niemand het oordeel van een rechter mag beïnvloeden, die moet objectief blijven. Als je rechter wordt, is dit een positie die je voor altijd houdt. Een rechter kan alleen ontslagen worden door de hoge raad maar dit is uitzonderlijk.

  • Een griffier die de rechter ondersteunt en notuleert. Deze persoon is een ambtenaar die werkt bij de rechtbank

Binnen de wereld van het recht wordt er gesproken over de ‘staande magistratuur’ (het OM) en de ‘zittende magistratuur’ (de rechters). Rechters en het OM hebben een gemeenschappelijke factor, namelijk de manier waarop ze worden aangenomen, want alleen juristen mogen in aanmerking komen voor een baan als rechter of officier van justitie.

7.2 Wat is de invloed van een rechter

In principe zou het OM (als uitvoerende macht) en de rechterlijke macht onafhankelijk van elkaar moeten zijn, maar in de praktijk is er wel degelijk sprake van wederzijdse beïnvloeding. Uitspraken van de rechter kunnen grote invloed hebben op het openbaar bestuur van Nederland. Kijk naar de hele Schiphol kwestie waarbij belangengroepen en burgers het niet eens waren met de uitbreidingen die de overheid in gang wilde zetten. De rechter moet in zulke gevallen, over overheidsbeleid, dus ook een oordeel geven en mocht de rechter in het voordeel van de burgers oordelen dan moet de overheid zijn plannen aanpassen.

Als een rechter teveel invloed op het bestuur lijkt te hebben, dan zijn er al snel heel wat mensen die dit niet vinden kunnen en zeggen dat zij dit juridisering van het bestuur vinden. Zij menen dat teveel tegengas van rechters op het beleid van de overheid er alleen maar voor zorgt dat de overheid er zwakker van wordt.

7.3 Rechterlijke organisatie

Voor een democratisch land is het belangrijk dat er een onafhankelijke rechtspraak is. Hoewel dit is iets wat elk democratisch land heeft, kan de manier waarop deze rechtspraak is ingericht nogal van elkaar verschillen. In de VS hebben ze bijvoorbeeld juryrechtspraak, iets wat wij in Nederland niet kennen.

Om het onafhankelijke rechtssysteem van Nederland (of van welk ander democratisch land) te begrijpen is het belangrijk om te weten hoe de historische ontwikkeling van een land in elkaar zit. Dit is zo belangrijk omdat deze ontwikkeling bepalend is voor de manier waarop wij ons rechtssysteem hebben vormgegeven.

Voor Nederland heeft de Franse Periode (1795-1813) zeer veel invloed gehad op de manier waarop wij onze rechterlijke organisatie hebben vormgegeven. Zo heeft de trias politica van Montesquieu ons idee over wat de taken en bevoegdheden van een rechter zijn heel erg beïnvloed.

Montesquieu wilde machtsmisbruik tegen gaan en maakte daarom onderscheidt tussen drie machten: de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht. Volgens hem zouden alle drie onafhankelijk van elkaar moeten opereren en elkaar ook in evenwicht moeten houden door elkaar te controleren. Volgens Montesquieu is de rechter een persoon die de wet navolgt en niet zelf interpreteert.

Hoewel Montesquieu ons denken over de rechtsprekende macht heeft beïnvloed, wil dit niet zeggen dat we zijn filosofie geheel hebben overgenomen:

  • we kennen bijvoorbeeld geen strenge scheiding tussen wetgevende macht en de uitvoerende macht.

  • In Nederland is er geen constitutionele toetsing.

  • Bij ons is de rechter niet alleen maar iemand die de wet navolgt en opleest, het is ook iemand die de wet mag interpreteren aangezien de wet op veel plekken nogal vage termen en begrippen kan gebruiken. De tekst van een wet is datgene waar een rechter op kan bouwen, en zo alsnog zijn eigen oordeel hier overheen kan leggen.

  • Rechters hebben, omdat zij de wet zelf alsnog mogen interpreteren, in Nederland een aantal ongeschreven rechtsbeginselen geformuleerd (zoals die over behoorlijk bestuur) en sommige van deze vastgelegd in wetten (zoals Algemene wet Bestuursrecht)

  • De wet is dus een belangrijk bron, maar is niet de enige bron die een rechter gebruikt.

De algemene structuur van de rechterlijke organisatie is door de Fransen ontwikkeld en is grotendeels hetzelfde gebleven: vijf gerechtshoven (ressorten) en negentien arrondissementsrechtbanken met elk zijn eigen kantonrechters.

De afgelopen jaren is men wel bezig geweest om bepaalde dingen te veranderen. Zo wil men sinds 2011 dat er geen vijf maar vier ressorten komen en dat de negentien arrondissementen naar tien worden teruggebracht.

Sinds 2002 is er ook een overkoepelend bestuur van de Rechtspraak namelijk: de Raad voor de Rechters. Deze raad buigt zich over de kwaliteit en eenheid van de rechtspraak om zo te voorkomen dat er discussies komen over de legitimiteit van de onafhankelijke rechter.

Het is niet altijd zo geweest dat er altijd bij elk geschil een rechter aan te pas komt. Dit was bijvoorbeeld het geval als een burger een geschil had met de overheid, dit werd namelijk opgelost binnen de uitvoerende macht zelf. Dit werd administratief beroep genoemd.

Er is dan geen onafhankelijke rechter die een oordeel geeft, maar dit wordt gedaan door een bestuursorgaan. Als er wel een echte rechter aan te pas komt, dan wordt dit administratieve rechtspraak genoemd. Administratief beroep is uiteindelijk verruild voor administratieve rechtspraak.

Omdat veel mensen zijn blijven door discussiëren over wel of geen administratief beroep en over administratieve rechtspraak is de administratieve rechtspraak zeer divers geworden. Er zijn meerdere rechtsgangen die je als burger kan kiezen, en het is daarom niet echt duidelijk welke er nou wanneer gekozen moet worden. In de jaren negentig is men begonnen met reorganisatie zodat het allemaal weer wat overzichtelijker zou worden.

7.4 Een bezwaarschrift

Een bezwaarschrift is een formeel verzoek een overheidsinstelling met de vraag of zij de beslissing die zij hebben genomen in heroverweging willen nemen. Je vraagt dus eigenlijk of zij nog een keer willen kijken naar een beslissing en of ze nu niet, als ze er nog een keer rustig naar kijken, anders over zouden beslissen. Het bezwaarschrift heeft als belangrijkste functie ‘zeefwerking’. Dit houdt in dat zo niet elk geschil voor de rechter komt, en dat burgers of instanties zelf nog een keer de kans krijgen om bij de overheid te vragen om er nog eens naar te kijken.

7.5 Rechtspraak waar rechters zich niet in mengen

Een geschil hoeft niet per se door een rechter te worden behandeld. Als burger kan je een geschil voorleggen aan de arbitrage.

Dit kan alleen als:

  • Er in de wet geen bindende regels staan om voor een geschil een gepaste oplossing te vinden.

  • Beide partijen ermee instemmen om het aan de arbitrage voor te leggen.

Als burger kun je ook gebruik maken van het bindend advies. Dit is als beide partijen het geschil voorleggen aan een derde partij, en maken dan een overeenkomst op waar beide partijen zich aan dienen te houden. Als een van beide partijen de overeenkomst niet nakomt is er sprake van contactbreuk.

Een andere manier waarop mensen een geschil kunnen oplossen is door mediation. Er is dan een neutraal conflict bemiddelaar (de mediator) die probeert om samen met beide partijen een oplossing te komen. Het is belangrijk dat beide partijen vrijwillig aan deze onderhandelingstafel plaatsnemen. Verder is vertrouwelijkheid van groot belang.

7.6 Het OM

Het OM heeft drie taken:

  • Opsporen van verdachten

  • Vervolgen van de verdachten

  • Toezicht houden op de uitvoering van strafvonnissen

De officier van justitie kan beslissen om een strafbaar feit niet voor de rechter te laten verschijnen. Dit kan gebeuren als:

  • De officier van Justitie het gevoel heeft dat er onvoldoende bewijs is en de officier er dan al vanuit gaat dat de rechter de verdachte gaat vrijspreken omdat er te weinig bewijs is.

  • Als de officier denkt de zaak te kunnen oplossen middels een transactie. De verdachte moet dan wel bereidt zijn om een boete te betalen en het slachtoffer/instantie moet dan genoegen nemen met een bedrag.

Het OM telde in 2011 in totaal 5000 personeelsleden, en hiervan zijn er 689 officier van justitie. Bij arrondissementsrechtbanken heten de leden van de staande magistratuur officieren van justitie. Aan het hoofd staat de hoofdofficier van justitie, bij een gerechtshof wordt dit het hoofd procureur-generaal en de anderen advocaat-generaal genoemd (maar in de rechtbank worden ze procureurs-generaal genoemd). Er zijn vijf gerechtshoven, dus vijf procureurs-generaal die samen het College van procureurs-generaal vormen. Dit college bepaalt samen met het OM het beleid.

Dan is er nog het parket bij de Hoge Raad. Hierin zitten magistraten die adviezen opstellen voor de Hoge Raad en ze zijn niet ondergeschikt aan de minister.

Het OM werkt nauw samen met de politie, burgemeesters, de reclassering en slachtofferhulp.

In 2006 is de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken in het leven geroepen naar aanleiding van de gang van zaken betreffende de Schiedammer parkmoord. In deze commissie zitten advocaten-generaal, strafrechtwetenschappers, voormalig politiefunctionarissen en (oud-)advocaten. Deze commissie moet nagaan of de hele strafzaak wel goed is behandeld en of de rechter op basis van het geleverde bewijs, de strafbare feiten en het onderzoek wel een goede uitspraak heeft kunnen doen.

7.7 Advocaat, notaris en deurwaarder

Advocaten, notarissen en deurwaarders maken geen deel uit van het OM in enge zin aangezien zij niet door de overheid betaald worden maar de manier waarop zij te werk gaan, waarop ze hun beroep uitoefenen, ligt weer vast aan regels die door het OM worden opgesteld.

Advocaten zijn juristen die partijen die een geschil hebben van juridisch advies voorzien. Verder zijn advocaten de enige personen die een verdachte in een strafproces mogen bijstaan als raadsman. Advocaat is een zelfstandig beroep en alle advocaten samen vormen de Nederlandse Orde van Advocaten. De regels waaraan een advocaat zich dient te houden heet de Advocatenwet en er is ook interne tuchtrechtspraak wanneer een advocaat niet goed zijn werk doet.

De notaris is een benoemde functionaris en tevens een onpartijdig ambtsdrager die zich bezighoudt met bijvoorbeeld het opstellen van testamenten of hypotheekaktes. Een notaris is adviseert over diverse soorten rechtshandelingen en ziet toe dat deze goed en officieel worden afgehandeld.

Een deurwaarder is ook een benoemde functionaris die achter betalingen aan gaat voor de overheid. Als jij bijvoorbeeld een boete hebt openstaan die je al te lang niet betaald hebt, dan komt een deurwaarder op de stoep om jou te vragen zo snel mogelijk deze rekening te betalen.

Functioneel bestuur van Nederland - Chapter 8

 

Er zijn tot nu toe twee soorten verdelingen van bestuurlijke instituties behandeld, naar soorten bestuursmacht (wetgevend, uitvoerend en rechtsprekend) en de bestuurslagen (gemeente, provincie en Rijk). Er is nog een derde verdeling, namelijk bestuurlijke instituties die enerzijds in te delen zijn in territoriaal of algemeen bestuur of anderzijds in functioneel bestuur. Tot het functionele bestuur rekenen we de politie, de waterschappen, bedrijfsorganen en zelfstandige bestuursorganen.

8.1 De Nederlandse politie

De politie heeft in totaal drie kerntaken, ten eerste handhaving van de openbare orde, ten tweede het bieden van hulpverlening, en als laatste het opsporen van strafbare feiten. Belangrijk kenmerk is dat de politiek het geweldsmonopolie in de staat vertegenwoordigt.

In totaal zijn er vijfentwintig zelfstandig opererende politie korpsen en een Korps Landelijke Politiediensten. De politie heeft een meervoudig duaal bestuur: de politiek bestuurlijke aansturing van de organisatie is het gezag. Het gezag beslist dus over de inzet van de politie. De sturing op de randvoorwaarden om het werk uit te kunnen voeren is het beheer. Het beheer gaat over de verdeling van middelen, de inrichting van de politieorganisaties en gaat over de begroting. Beide lagen zijn gescheiden. Dit dualistische systeem wordt gehanteerd om zo machtsmisbruik te voorkomen.

De burgemeester van de grootste gemeente in een politie regio is eindverantwoordelijke maar een korpschef is de persoon bij de politie die de dagelijkse leiding op zich neemt.

Als het om ordehandhaving en opsporingen gaat moeten burgemeester, de politiechef en de officier van justitie goed met elkaar samenwerken. Dit doen ze in het lokale driehoeksoverleg (gezagsdriehoek). Als het gaat over beheerszaken dan is er een overleg tussen de beheers driehoek, dit is een overleg tussen de korpschef, de korpsbeheerder en de hoofdofficier van justitie.

In 1993 is de Politiewet ontstaan. Hierin staat dat de burgemeester in zijn eigen gemeente verantwoordelijk is voor het handhaven van de openbare orde maar mogen zich niet bemoeien met de inzet van politie. De uiteindelijke invloed van de gemeenteraad op de politie is zeer klein, en ook worden bij alle twee de driehoeken alle zes de personen aangesteld en niet democratisch gekozen.

Daarom wordt er ook wel gezegd dat er een democratisch gat zit in de manier waarop de politie aangestuurd wordt. De politie in Nederland is niet centraal maar decentraal geregeld, elke politie in elke regio opereert op lokaal niveau. Dit leidt soms tot een slechte samenwerking en dit leidt weer tot veel discussie in de politiek over het bestuur bij de politie.

De laatste jaren zijn er nogal wat dingen veranderd bij de politie. Zo wordt er steeds meer gedaan om alles te centraliseren bijvoorbeeld door korpsen te fuseren. Verder veranderen de taak en functie van de politie en de uitvoering hiervan door maatschappelijke ontwikkelingen.

Men wilde aan het begin van de 21e eeuw een strengere politie die beter handhaaft en opspoort. De nieuwe kerntaak van de politie is nu signaleren en adviseren. De politie probeert doelmatiger criminaliteit en onveiligheid tegen te gaan door probleemgericht te werken, politie goed vooraf te informeren en door burgerparticipatie.

8.2 De waterschappen in Nederland

De kerntaken van de waterschappen zijn:

  • Het tegenhouden van water (waterkeringstaak)

  • Het beheersen van het waterpeil. (Waterkantiteitstaak).

  • Het bestrijden van waterverontreiniging.

  • Het vaarwegenbeheer (voor sommige waterschappen)

De eerste twee zijn de traditionele waterschapstaken, de laatste taak is er pas sinds de Tweede Wereldoorlog bijgekomen. De waterschappen zijn de oudste vormen van openbaar bestuur en bestonden al sinds de Middeleeuwen. Sinds die tijd al waren er kleine groepen binnen kleine gemeenschappen (heemraadschappen) bezig om vat te krijgen op het water in Nederland door kanalen te graven en het maken van dijken. Dit wordt ook wel waterkwantiteitstaak genoemd.

De hele organisatie rondom waterbeheer werd steeds meer en meer uitgebreid, en al snel werd het waterbeheer regionaal aangepakt. Om alles in goede banen te leiden werden er besturen aangesteld die de heemraadschappen moesten controleren: de hoogheemraadschappen. Hierin zaten geen boeren, maar notabelen, grootgrondbezitters en adel.

De dijkgraaf was de vertegenwoordiger van de landsheer en tevens aanklager, in de loop van de eeuwen zou dit beroep zich ontwikkelen tot het zelfstandige ambt van voorzitter van het dagelijkse bestuur. Alle hoogheemraadschappen bij elkaar vormden het College van Hoogheemraden en dit was de rechtsmacht.

Tot 1945 waren er 2500 waterschappen. Dit was onoverzichtelijk en in 1968 werd er een commissie door de staat in het leven geroepen, de Diepdelvers commissie, die zich bezig moest gaan houden met de functie en de structuur van het waterschap in onze huidige staatsinrichting.

Er kwam een grote reorganisatie opgang en uiteindelijk werden de 2500 waterschappen teruggebracht naar 25 waterschappen. Deze zitten allemaal in de Unie van Waterschappen en die vertegenwoordigt alle waterschappen bij het parlement, rijksoverheid en bij andere organisaties.

Tegenwoordig zijn de boeren niet meer de enige belanghebbenden.

Volgens de wet 'moderniserings waterschapsbestel' zijn er vier categorieën belanghebbenden: 1) ingezetenen, 2) ongebouwd, 3) natuurterrein, 4)bedrijfsgebouwd.

Het bestuur van de waterschappen kent een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter. Door schaalvergroting, wetgeving, uniformering en harmonisatie zijn de waterschappen tegenwoordig goed ingebed in de landelijke bedrijfsstructuur. Het leidende principe voor het waterbeleid van Nederland is integraal waterbeheer.

8.3 Bedrijfslichamen: productschappen en bedrijfschappen

Er zijn twee type bedrijfslichamen, productschappen en bedrijfschappen. Productschappen zijn er om de belangen van ondernemers en werknemers die betrokken zijn bij het maakproces van een product (van grondstof tot de verkoop) te behartigen. Andere kenmerken van productschappen zijn:

  • gaat om 1 productieketen.

  • heeft een verticaal karakter.

  • de primaire producenten, de groot en tussenhandel, en de detailhandel zijn vertegenwoordigd.

Sommige ondernemingen zijn aan het werk in dezelfde bedrijfstak en zij kunnen een bedrijfschap oprichten. Kenmerken van bedrijfschappen zijn:

  • Heeft een horizontaal karakter.

  • Huidige bedrijfschappen zijn: bedrijfschap Afbouw, bedrijfschap horeca en Batering en het Bosschap.

  • Er zijn drie hoofdbedrijfschappen: 1) Het Hoofdbedrijfschap voor de Agrarische Groothandel, Hoofdbedrijfschap Detailhandel en Hoofdbedrijfschap Ambachten.

Als ondernemer of werknemer mag je zelf uitmaken of je een bedrijfslichaam wilt opzetten. Je moet dan een officieel verzoek indienen bij de Sociaaleconomische Raad en die onderzoekt of er wel voldoende draagvlak is. De SER is de hoofdverantwoordelijke van deze bedrijfslichamen.

Bedrijfslichamen mogen:

  • regels uitvaardigen.

  • Mede bewindstaken uitvoeren die komen vanuit de Rijks of Europese overheid.

  • Advies geven aan regeringen en bedrijfsgenoten.

  • Ondersteunende activiteiten uitvoeren (collectieve reclame, marktanalyses).

Bedrijfslichamen mogen niet over alles binnen hun sector zelf beslissen en hebben een gelimiteerd takenpakket. De omvang en de aard van dit takenpakket kan nogal eens verschillen per bedrijfslichaam maar over het algemeen kunnen we drie punten/aandachtsgebieden aanstippen die opgaan voor alle bedrijfslichamen:

  • Stimulering van de omvang en de kwaliteit van de productie (vooral productschappen houden zich hiermee bezig).

  • Verbetering van de sociaaleconomische structuur en de werking van het betreffende deel van het bedrijfsleven.

  • Bestuurlijk-intermediaire taken (gaan over het opstellen en uitvoeren van regelgeving over medebewind).

Er zijn drie vormen verantwoording en controle van bedrijfslichamen:

  • De verantwoording aan de branchegenoten voor het algemeen bestuur.

  • De rechterlijke controle op besluiten van bedrijfslichamen die verschillende branchegenoten aangaan.

  • Bedrijfslichaam moet verantwoording afleggen aan hogere overheden (het Rijk en de SER).

8.4 ZBO’s

ZBO staat voor zelfstandige bestuursorganen en deze term is in 1974 ontstaan en is bedacht door de Groningse hoogleraar bestuursrecht M. Scheltema. Hij constateerde dat de omvang van overheidstaken van het ambtelijk apparaat zo was toegenomen dat de verantwoordelijkheid van bewindspersonen in het geding kwam.

Volgens Scheltema is het onmogelijk om als bewindspersoon alle door hem genomen beslissingen goed te kunnen controleren. Scheltema opperde daarom dat men een aantal taken moest afstoten en afdragen aan ZBO’s. In de jaren negentig werd Scheltema’s idee pas echt populair omdat dit paste binnen de door de Commissie-Wiegel (1933) scheiding van beleid en uitvoering.

Aangezien er zo veel verschillende soorten organisaties zijn die onder deze categorie vallen, bestaat er niet echt een goede definitie. Er bestaan dus meerdere definities en de auteurs kiezen ervoor om de definitie uit artikel 1 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen uit 2007 te hanteren.

Deze wet beschrijft een zelfstandig bestuursorgaan als volgt: 'het is een bestuursorgaan van de centrale overheid die bij de wet krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriële regeling met openbaar gezag is bekleed, en dat niet hiërarchisch ondergeschikt is aan een minister'.

Een ZBO heeft vaak een publiekrechtelijke rechtsvorm, en het komt bijna niet voor dat een ZBO een privaatrechtelijke rechtsvorm is. Een bestuursorgaan mag pas zelfstandig genoemd worden als dit orgaan beschikt over eigen specifieke bestuursbevoegdheden die de minister niet heeft.

Een ZBO wordt ingesteld:

  • bij instellingswet (als dit zo is, dan moet zowel de eerste als tweede kamer het eens zijn dat de directe ministeriële verantwoordelijkheid verdwijnt).

  • Bij algemene maatregel van bestuur

  • Bij ministeriële regeling.

Bij de laatste twee scenario’s moet de minister op tijd de kamer inlichten dat hij of zij een ZBO wil instellen.

De taken van ZBO’s zijn zeer gevarieerd en gaan bijvoorbeeld over het uitbetalen van uitkeringen en het geven van subsidies, innen van heffingen, toezicht houden en het geven van keuringscertificaten.

Een ZBO kan op verschillende manieren verantwoording afleggen. Bij ZBO’s die regels uitvoeren (zoals de Sociale Verzekeringsbank) kiest de Minister de leden van de Raad van Bestuur en de leden van de Raad van Toezicht. Als er een Raad van Toezicht is, dan is het bestuur of directie van de ZBO aan de Raad van Bestuur verantwoording verschuldigd.

Bij de Kamer van Koophandel is er geen apart orgaan ingesteld wat toezicht moet houden, hier gaat het om een organisatie van ondernemers en werkgevers en die benoemen zelf de bestuursleden van de KvK. Wel wordt er door de Sociaal- Economische Raad bepaald wie er in aanmerking komt voor een benoeming tot bestuurslid. Tevens moet de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie toezicht houden.

Een probleempunt bij ZBO’s is nog steeds de ministeriële verantwoordelijkheid. ZBO’s zouden zelfstandig moeten werken en niet met bemoeienis van de ministers te maken krijgen maar de ministers blijven, ook al mogen zij zich er niet meer mee bemoeien, wel verantwoordelijk voor deze ZBO’s.

De verhouding tussen de kern van het Openbaar Bestuur en de maatschappelijke omgeving - Chapter 9

 

De auteurs volgen in dit boek niet de klassieke-juridische definitie van openbaar bestuur. Dit vinden zij in dit geval een te beperkte definitie omdat deze opvatting enkel oog heeft voor de staatsinstellingen. De auteurs willen naast de grote staatsinstellingen ook kijken naar de instituties die bijdragen aan het goed functioneren van de samenleving en als je zo kijkt bestaat het openbaar bestuur uit veel meer organisaties dan bij de klassieke-juridische definitie.

De auteurs hanteren dus een zeer brede definitie van het begrip openbaar bestuur en om alle instituties en het functioneren ervan goed te kunnen begrijpen vormen de staatsinstellingen het startpunt. Deze staatsinstellingen vormen de kern: het openbaar bestuur in strikte zin. Om deze kern liggen heel veel andere instituties die ook veel gelijkenissen hebben met de staatsinstellingen en zij vormen het openbaar bestuur in brede zin en worden ook wel de maatschappelijke omgeving genoemd.

9.1 De vijf criteria

Er worden vijf criteria gehanteerd die bepalen wat de afstand is tussen alle verschillende instituties tot de kern van staatsinstellingen. Staatsinstellingen voldoen aan alle criteria, de organisaties en instellingen uit de maatschappelijke omgeving voldoen aan sommige van deze criteria.

  1. Juridische grondslag: is de organisatie een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke organisatie? Een kerninstelling (staatsinstelling) zijn altijd een publiekrechtelijk. Zij hebben een publiek belang en hun taken en doelen zijn in de wet vastgelegd. Bij privaatrechtelijke organisaties zijn de taken en doelen niet in de wet vastgelegd maar de vorm van de organisatie (rechtspersoon) is wel aan regels gebonden. Dit criterium is binair: een organisatie of instelling is of publiekrechtelijk of privaatrechtelijk ingesteld.

  2. Financiering: krijgt de organisatie geld uit publieke middelen? Als een organisatie geld krijgt uit belastingen, subsidies of heffingen dan is het een staatsinstelling in de klassieke kern. Organisaties om de klassieke kern heen kunnen wel in aanmerking komen voor subsidies. Er zijn vier categorieën: geheel privaat gefinancierd, grotendeels privaat gefinancierd, grotendeels publiekelijk gefinancierd n volledig publiekelijk gefinancierd.

  3. Doelstelling: Is er een maatschappelijke of publieke doelstelling? De doelstelling van een staatsinstelling uit de klassieke kern is in de wet vastgelegd, en alle instanties van het openbaar bestuur hebben een publieke doelstelling aangezien zij de belangen van anderen behartigen die anders niet behartigd zouden worden.

Andere instanties en organisaties die niet tot de kern behoren, hoeven niet altijd een publieke doelstelling te hebben, zoals Shell en Unilever die commerciële doelen nastreven en winst willen maken. Het is niet zo dat organisaties die commerciële doelen nastreven totaal geen maatschappelijke functie hebben, maar het is vaak niet hun hoogste doel, het doel blijft winst maken. Er zijn vier categorieën: volledig privaat, grotendeels privaat, grotendeels publiek, geheel publiek.

  1. Verantwoording: moet de organisatie verantwoording afleggen aan een politiek orgaan? Instellingen die tot de kern van het openbaar bestuur gerekend worden zijn verantwoording schuldig aan politieke organen. Er zijn drie varianten: volledig private verantwoording, indirecte verantwoording en rechtstreekse verantwoording.

  2. Bevoegdheden: heeft een organisatie publiekrechtelijke bevoegdheden? Om hun taak goed te kunnen uitvoeren hebben de kerninstanties van het openbaar bestuur bevoegdheden gekregen die wettelijk zijn vastgelegd en die hen helpen bij het uitvoeren van hun publieke taken. Er zijn drie varianten: organisaties met alleen privaatrechtelijke bevoegdheden, met een of enkele publiekrechtelijke bevoegdheden en organisaties met veel publiekrechtelijke bevoegdheden.

9.2 Privaatrechtelijke organisaties die publieke doelen nastreven, publiek bevoegdheden hebben en publieke financiering krijgen

Nu we het criteria kader hebben, kunnen we instellingen en organisaties die bij bestuurlijk Nederland horen indelen. Allereerst worden de instellingen besproken die bij het openbaar bestuur in ruime zin passen. Dit soort organisaties hebben een grote publieke functie, een paar hebben ook publiekrechtelijke bevoegdheden en zij leggen geen directe verantwoording af aan een politiek orgaan. Voorbeelden van zulke organisaties zijn de bijzondere onderwijsinstellingen (christelijke scholen, Radboud Universiteit), gezondheidsinstellingen en welzijnssector (ziekenhuizen).

Omdat deze organisaties een grote publieke functie hebben, zijn zij ook diegene die veel publieke taken van de Nederlandse verzorgingsstaat op zich nemen. Vroeger werden dit soort organisaties ook wel het maatschappelijke middenveld of het particulier initiatief. Er is wel het een en ander veranderd de afgelopen jaren, zo is de publieke financiering voor deze instellingen afgebouwd, zijn ze gaan professionaliseren, hebben ze meer last van marktwerking en hun takenpakket is groter geworden en daardoor ook minder publiek.

Het is altijd goed om je af te vragen of dit soort instellingen voldoende representatief zijn en of de instellingen wel integer te werk gaan. Er wordt vaak stilgestaan bij de vraag of deze instellingen hun eigen achterban voldoende vertegenwoordigen (dekkingsgraad) en of alle relevante belangen door het bestuur vertegenwoordigd worden.

9.3 Privaatrechtelijke organisaties met publieke doelen maar zelfstandig gefinancierd

Privaatrechtelijke organisaties die wel publieke doelen hebben maar zelf voor hun financiering zorgen streven vaak ideële doelen na zoals goede doelen (Amnesty International, Greenpeace), of ze hebben een faciliterende rol (CBR). Zij zitten niet meer in de categorie openbaar bestuur in ruime zin maar ze zitten er nog wel erg bij in de buurt. Ze zorgen zelf dat er geld binnen komt maar er kunnen nog wel overheidssubsidies worden aangevraagd. Verder hebben ze geen tot heel weinig publiekrechtelijke bevoegdheden.

Dit soort instellingen vragen aan het openbaar bestuur om meer stil te staan bij de zaken die zij aankaarten zoals Greenpeace. Zij voeren actie om de belangen te behartigen van zaken waarvan zij vinden dat het Openbaar Bestuur nog niet genoeg aandacht aan besteed. Ze willen dus bijvoorbeeld financiële steun, maar ook wettelijke bescherming of een regeling treffen voor de belangen waar zij actie voor voeren.

Daarom kunnen we dit soort organisaties ook wel zien als belangenorganisaties, die soms gevraagd wordt om bepaalde belangen te reguleren zoals de Stichting Vamex van de ANWB die bevoegd zijn om het klein vaarbewijs af te nemen. Verder worden deze instellingen/organisaties ook wel pressiegroepen, lobbygroepen of actiegroepen genoemd. Door actie te voeren of bij het openbaar bestuur aan te kloppen om de belangen van anderen te behartigen proberen zij invloed uit te oefenen op politieke besluitvorming.

Politieke partijen zijn ook verenigingen die tot dit soort instellingen gerekend worden. Een partij heeft een centrale partijorganisatie en er komt geld binnen door de contributie van leden. Een politieke partij heeft twee functies: 1) ze proberen om vanuit hun perspectief de belangen te behartigen van de bevolking en hun te mobiliseren en te enthousiasmeren over hun partij programma. 2) Partijen zorgen ervoor dat er politieke bestuurders komen, ze lijken daarom een beetje op een soort arbeidsbureau.

9.4 Privaatrechtelijke organisaties die indirect publieke doelen nastreven

Er zijn ook organisaties die indirect een publiek doel nastreven. Dit wordt ook wel de maatschappelijke omgeving van het openbaar bestuur genoemd. Zij hebben weinig te maken met het openbaar bestuur, en als dit voorkomt is het vaak incidenteel. Voorbeelden van zulke organisaties zijn onder andere mediaorganisaties, commerciële ondernemingen, sportverenigingen en banken. Het is dus een hele diverse categorie.

Veel van deze organisaties stonden vroeger veel dichter bij de kern van het openbaar bestuur maar door de jaren heen zijn ze er steeds meer van verwijderd. Dit komt bijvoorbeeld door privatisering van staatsbedrijven. Je hebt dus voormalige staatsbedrijven en ook de mediaorganisaties die in het verleden meer tot de kern van bestuurlijk Nederland gerekend werden dan nu het geval is.

Er zijn twee soorten staatsbedrijven:

  • Staatsbedrijven met een publiekrechtelijke grondslag (PTT en staatsmijnen).

  • Staatsbedrijven met een publiekrechtelijke grondslag waarvan de aandelen voor het overgrote deel door de overheid gekocht zijn (de NS).

De drang om te privatiseren is de afgelopen jaren afgenomen. Privatisering heeft ervoor gezorgd dat veel organisaties die eerst bij de kern van het openbaar bestuur hoorden nu onderdeel zijn van de maatschappelijke omgeving. Daarbij komt het private ondernemingen ook steeds meer door de bevolking en politiek ter verantwoording worden geroepen voor hun gedrag (vermaatschappelijking van de private sector).

Ook de pers, radio, televisie en internet spelen een steeds belangrijkere rol binnen het openbaar bestuur. Zij zijn immers de instellingen die ervoor zorgen dat politiek en het beleid van de overheid bekend wordt onder een breed publiek.

Voor de komst van digitale radio en tv was het tv aanbod qua zenders zeer gering. Het omroepbestel bestond uit Nederland 1, 2 en 3 en werd veel meer door de politiek geleid totdat in 1989 de commerciële televisie opkwam. Er is nu een enorme hoeveelheid aan tv zenders en zij hoeven zich niet te laten leiden door de overheid. Er zijn ook omroepverenigingen ontstaan die zich heel specifiek op een doelgroep richten, zoals BNN of omroep MAX. Hoe meer leden je hebt, hoe meer zendtijd je krijgt.

Internet is ook in korte tijd een zeer belangrijk medium geworden. Informatie kan razendsnel gedeeld worden en politieke partijen kunnen gemakkelijk een groot aantal mensen bereiken met een website, Facebook, twitter en andere sociale media. Tevens gaan steeds meer burgerzaken zoals afspraken maken voor het aanvragen van een paspoort, of het aanvragen van vergunningen en toeslagen via het internet. Iedere burger in Nederland heeft ook een digid waarmee zij zich bij verschillende overheidsinstellingen kunnen inloggen om zaken te regelen.

Dan is er ook nog de Staatscourant. Dit is het medium voor de overheid waarin zij officiële besluiten bekend maakt. Officieel is een wet pas van kracht als deze is geplaatst in de Staatscourant.

Europa en het openbaar bestuur - Chapter 10

 

Na de Tweede Wereldoorlog was in Europa iedereen het er over eens, dit mag nooit meer gebeuren. Dit moment was van cruciaal belang voor de vorming van de Europese Unie omdat men toen vond dat samenwerking er toe zou leiden dat dit soort oorlogen niet meer zouden plaatsvinden.

De VS zag een Europa naar het voorbeeld van hun eigen land wel zitten en stimuleerde de Europese landen om snel een unie te vormen. De opkomende Koude Oorlog en het feit dat de Russen nog in Duitsland waren zorgden er mede voor dat de Europese landen inzagen dat individuele nationale landen niet zouden kunnen opboksen tegen een machtsblok in het oosten.

In deze context ontstonden er allerlei samenwerkingsverbanden: de Benelux, de Raad van Europa, de West-Europese Unie (WEU) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). De WEU is in 1984 ontstaan en bestond uit Frankrijk, Verenigd Koninkrijk en de Benelux-landen. Hun doel was om de Sovjetdreiging tegen te gaan.

Deze WEU is opgegaan in de EU. De. OESO heeft als doel om de levensstandaard te verhogen door economische groei en werkgelegenheid te bevorderen. Dit moet ertoe leiden dat de EU financieel stabiel blijft.

Binnen de EU als internationale organisatie werken er dus vele organisaties met elkaar samen, maar de EU is ook supranationaal aangezien leden van de EU bevoegdheden hebben overgedragen aan een hoger orgaan.

10.1 De vorming van de Benelux

België, Luxemburg en Nederland vormen samen de Benelux. Dit kan gezien worden als een voorloper van de EU. De Benelux is qua integratie goed gelukt en is dan ook voor de EU een voorbeeld van hoe samenwerking zou moeten plaatsvinden en laat zien hoe een goed integratieproces eruit ziet.

De Benelux kent dezelfde ontstaanscontext als de EU. Ook bij de vorming van dit samenwerkingsverbond was het voor de drie aparte landen duidelijk dat zij alleen geen stand konden houden en zeer kwetsbaar waren. Om zelfstandig te blijven wist men dat men moest samenwerken met andere kleine landen.

In 1943 is er een monetair akkoord gesloten en in 1944 werd er een douane unie gevormd. Het werd al snel een economische unie en er was vrij verkeer van personen, goederen en diensten en kapitaal mogelijk. In 1958 is de Benelux op papier ontstaan omdat men toen het Benelux-verdrag heet ondertekend. In 1960 trad de Benelux in werking en in 2010 werd het toenmalige verdrag opgeheven en werd er een hernieuwd Benelux-verdrag ondertekend. De huidige Benelux heeft drie thema’s:

  • Interne markt en economische unie

  • Duurzame ontwikkeling

  • Justitie en binnenlandse zaken.

De Benelux heeft een intergouvernementeel karakter en de centrale instellingen zijn het Secretariaat-Generaal (zorgt voor de continuïteit en controleert en initieert samenwerking) en het Comité van Ministers (hier worden alle belangrijke besluiten genomen).

Er is ook een Benelux-parlement met 49 leden die een adviserende rol heeft met betrekking tot economische en grensoverschrijdende samenwerking. De Benelux kent ook een gerechtshof. Deze is in 1974 ingesteld en kan uitleg geven over rechtsregels of hierover advies geven.

Overbodig is de Benelux nog steeds niet, ook al is er een EU die steeds verder groeit. Het lijkt juist wel of de groei van de EU juist stimuleert dat men binnen de EU in kleinere verdragen de krachten bundelt. De Benelux is een klein groepje, wat zich samen binnen een nog grotere groep staande weet te houden. Dat de Benelux een kleine unie vormt is goed te zien doordat zij bijvoorbeeld voorafgaand aan een EU vergadering eerst samen terugtrekken om te overleggen.

10.2 De ontwikkeling en werking van de Raad van Europa

De Raad van Europa is in 1949 opgericht en is daarmee de oudste intergouvernementele organisatie binnen de EU. Het doel van de raad is het bevorderen van de eenheid tussen de lidstaten. In totaal zijn er 47 lidstaten. De Raad van Europa houdt zich niet bezig met defensie, daar is de NAVO voor opgericht en de nadruk ligt op mensenrechtenkwesties en vluchtelingenvraagstukken.

Het Europees Verdrag op het gebied van de Rechten van de Mens (EVRM) is een van de belangrijkste verdragen en werd in 1950 aangenomen. Om ervoor te zorgen dat het verdrag wordt nageleefd, werd het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) opgericht.

Het Comité van Ministers is het centrale orgaan van de Raad van Europa. In dit comité zitten alle ministers van Buitenlandse Zaken en zij zijn de besluitvormers.

De belangrijkste taken van de raad zijn:

  • Bevorderen van gemeenschappelijke waarden die gaan over de rechten van de mens, de rechtsstaat en democratie.

  • Zorgen voor veiligheid voor de burgers in Europa.

  • Samenwerking stimuleren.

10.3 De ontstaansgeschiedenis van de EU in vogelvlucht

Bij het ontstaan van Europa waren er drie samenwerkingsverbanden op specifieke terreinen die van groot belang waren voor de oprichting. Deze drie vormen samen het fundament van Europa.

  • De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS).

  • Verdrag voor Euratom voor atoomenergie

  • De EEG voor de economische gemeenschap.

Deze drie verdragen werden in 1965 samengevoegd en toen sprak men over de Europese Gemeenschap (EG). Men wilde met deze fusie proberen om met alle lidstaten steeds meer een eenheid te vormen.

In 1992 werd het verdrag van Maastricht ondertekend en hiermee was de Europese Unie officieel geboren. Binnen de EU waren er toen drie terreinen:

  • Sociaaleconomisch terrein.

  • Buitenlands beleid en veiligheidszaken.

  • Justitie, politie en binnenlandse zaken.

In 1977 werd er een nieuw verdrag ondertekend, het verdrag van Amsterdam, dit was een aanvulling op het verdrag van Maastricht. In dit verdrag was er aandacht voor werkgelegenheid, burgerrechten, voltooiing van het vrije verkeer van personen en goederen, veiligheidsbeleid, buitenlandsbeleid en de verbetering van de organisatie van de Europese Unie. De organisatie moest wel een stuk beter gaan lopen omdat er steeds meer landen lid wilde worden van de EU. Dit verdrag laat zien dat men tegen deze tijd steeds meer een supranationaal bestuursorgaan werd.

In 2001 was er in Nice wederom een bijeenkomst voor het sluiten van een akkoord over hervormingen van de EU-instellingen maar helaas mislukte dit omdat het allemaal te ingewikkeld was geworden. Er ontstond hierdoor euroscepsis en men begon steeds meer zich af te vragen of er wel ooit echt een verenigd Europa zal ontstaan en of het Europese integratie proces eindelijk een keer zou gaan lukken.

Om deze euroscepsis te lijf te gaan besloot men om een denktank op te zetten: de Europese Conventie. Deze denktank moet een Europese Grondwet opstellen waarin duidelijk wordt geformuleerd wat de bestuurlijke structuur van Europa moet gaan worden. In 2004 was de Europese Grondwet af en werd deze in Rome ondertekend maar in 2005 stemde het Nederlandse en Franse volk nee op een referendum tegen de grondwet. Maar in 2007 werd er tijdens het verdrag van Lissabon toch ingestemd.

Dit verdrag kende vier doelen:

  • Het moet de steeds groter wordende EU beter bestuurbaar maken.

  • De EU moet democratischer worden

  • De EU moet slagvaardiger worden.

  • De rol van de EU binnen de wereld moest groter worden en beter verankerd worden.

Op 14 juni 1985 ondertekenden vijf landen (Duitsland, Frankrijk en de Benelux) het akkoord van Schengen. Dit akkoord moest er voor zorgen dat de grenzen tussen deze landen open werden gezet zodat er echt vrij verkeer zou komen van mensen en goederen. Sinds het verdrag van Amsterdam is iedere lidstaat ook meteen lid van het Schengenprotocol behalve Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Tussen alle andere lidstaten hoef je als burger bij de grens niet meer langs een grenscontrole.

10.4 De samenwerking en verhoudingen tussen verschillende Europese instellingen

In deze paragraaf wordt de werkwijze en de verhoudingen tussen alle verschillende instellingen binnen Europa besproken. Deze hebben allemaal hun eigen karakter. Europa is qua politieke bestuursvorm een apart geval omdat het geen federatie is, maar het is ook weer meer dan een vrijblijvend samenwerkingsverband. Daarom wordt het politieke systeem van de EU ook wel ‘Sui Generis’ genoemd: het heeft iets weg van een supranationale organisatie maar ook van een intergouvernementeel samenwerkingsverband tussen allerlei staten die onafhankelijk zijn gebleven.

Iedere lidstaat kiest een commissaris die in de Europese Commissie zit. Deze vormen samen het College van Commissarissen. In Lissabon is afgesproken dat het aantal commissarissen moet worden verkleind tot twee derde van het totaal aantal lidstaten.

Er is een voorzitter die kan worden gezien als de Europese minister-president. Deze voorzitter wordt door de regering van de lidstaten gekozen en moet het groene licht krijgen van het Europees Parlement. De bureaucratische organisatie van de Raad is vrij klein als je deze vergelijkt met andere en bestaat uit 29 directoren-generaal (DG’s) en een aantal diensten. Elke commissaris heeft zijn eigen portefeuille maar dragen samen de verantwoordelijkheid.

In totaal kent de Europese Commissie drie taken:

  • De Commissie moet beleid vormen

  • De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van EU-beleid.

  • De Commissie moet ervoor zorgen dat de Europese wetten worden nageleefd.

De Commissie lijkt erg op de Europese regering maar het verschil is dat de Commissie geen uitvoerende macht is. Ze maken wel het beleid, maar in de praktijk moet elke lidstaat zelf dit beleid gaan uitvoeren.

Het Europees Parlement (EP) wordt om de vijf jaar gekozen door directe verkiezingen. In totaal zitten er 754 Europarlementariërs in het parlement. Maandelijks wordt er vergaderd in Straatsburg, andere vergaderingen worden in Brussel gehouden. Het secretariaat-generaal wat in Luxemburg zit ondersteunt het Parlement.

Het Europees Parlement lijkt erg veel op ons parlement. Ook hier zijn er voorzitters, plenaire vergaderingen en vaste commissies. Er zijn ook net als bij ons fracties en de grootste zijn de christen en de sociaaldemocraten. Het grote verschil is dat er in het Europees Parlement niet met coalitie of oppositie partijen wordt gewerkt omdat de Europese Commissie geen politieke kleur heeft.

Het Europees Parlement heeft drie taken:

  • Is Medewetgever, maar kan geen wetsvoorstellen doen, maar kan wel aan de commissie vragen om een wetsvoorstel te maken.

  • Moet de begrotingsbevoegdheid delen met de Raad van ministers.

  • Het Europees Parlement heeft een controlerende functie. Het parlement moet alle Europese instellingen controleren en mag als er een motie van wantrouwen is de gehele Europese Commissie ontslaan.

De Europese Raad is wat anders dan de Raad van Europa. Staatshoofden en regeringsleiders zitten in de Europese Raad samen met de voorzitter van de Europese Commissie. De Europese Raad vergaderd in totaal vier keer per jaar op een EU-top. Hier bespreken ze de ontwikkeling van de EU en proberen ze algemene beleidslijnen te formuleren.

De Europese Raad heeft geen wetgevende taak en is voornamelijk een politiek orgaan. De Europese Raad maken vaak zeer belangrijke beslissen over maatschappelijk gevoelig liggende kwesties. Het is vaak het geval dat de regeringsleiders in hun eigen land erg onder druk staan om met een bepaalde visie naar de Europese Raad te gaan.

Vaak betekent dit dat regeringsleiders van hun eigen bevolking nee moeten zeggen tegen iets wat Europa als geheel wil doorvoeren maar als regeringsleider kun je ook weer niet zomaar nee gaan zeggen terwijl alle andere lidstaten juist wel willen instemmen. Zo wordt er vanaf twee fronten druk op een regeringsleider gezet.

Er moet dus eigenlijk altijd een gezamenlijke oplossing gevonden worden waar elke regeringsleider zich in kan vinden (consensus) die tegelijkertijd ook bij de bevolking goed valt en het moet passen binnen het EU beleid. Deze beslissingen zijn van zichzelf al complex genoeg, en het wordt nog ingewikkelder omdat er ook nog een enorme tijdsdruk op staat.


De Europese Raad kiest een voorzitter die elke tweeënhalf jaar opnieuw gekozen wordt en een voorzitter kan een keer worden herkozen.

De Raad van Ministers is de besluitvormende instelling binnen de EU. Elk regering van een lidstaat kiest een vertegenwoordiger die in deze raad plaatsneemt. De raad komt elke maand bijeen en bestaat uit verschillende formaties.


De Raad van Ministers heeft drie taken:

  • Zij zijn verantwoordelijk voor de wetgeving en de begroting

  • Zij coördineren het economisch beleid

  • Vervullen een belangrijke rol in het Gemeenschappelijke Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB).

De Raad wordt door het secretariaat-generaal ondersteund en dit wordt geleid door de secretaris-generaal. Als er een besluit wordt genomen en iedereen is met het voorstel eens, dan heeft iedere lidstaat evenveel invloed. Als er bij een besluit over sociaaleconomische zaken door een gewone meerderheid wordt ingestemd is er ook een akkoord.

Sinds 2014 moet minstens 55 procent van de lidstaten het met een besluit eens zijn voordat deze wordt aangenomen. Deze 55 procent moet wel zo opgebouwd zijn zodat minstens 65 procent van de totale EU-bevolking vertegenwoordigd wordt met dit akkoord.

Nog even kort samengevat:

  • De Raad van Europa staat als instantie buiten de EU.
  • De Europese raad zijn alle staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten bijeen.
  • De Raad van Ministers bestaat uit verschillende formaties en is samengesteld uit vakministers. Uit elke lidstaat één.

Veel besluiten van de Raad van Ministers worden gemachtigd door het ‘Coreper’. Dit is de vergadering waarin Permanente Vertegenwoordigers (PV) samenkomen. Veel besluiten hoeven dus niet altijd door de Raad te worden behandeld. Als er een voorstel of besluit door de PV’s zelf kan worden afgehandeld dan hoeft de Raad niet over elk besluit samen te komen en dit scheelt een hoop tijd en gedoe. Een vereiste is wel dat de PV’s het met elkaar eens worden, zo niet dan moet de Raad alsnog samen komen.

De Raad kent een aantal die bestaan uit nationale ambtenaren en deze bereiden de besluiten voor. Zij worden geholpen door de PV’s.

Elke lidstaat kiest één rechter voor Het Hof van Justitie van de EU. Dit is een rechtsprekend orgaan dat moet controleren of de verdragen die binnen de EU worden gesloten ook daadwerkelijk op een correcte manier worden ingevoerd en worden nageleefd.

Het Europees recht (EU-regelgeving) heeft voorrang heeft op het nationaal recht. Dus de regels die wij hier maken moeten in overeenstemming zijn met Europese regelgeving. Deze Europese regelgeving wordt het jaar omvangrijker en daarom neemt ook het belang van het Hof alsmaar toe en ook hun invloed.

Een ander onderdeel van Europa is de Economische Monetaire Unie (EMU) waaruit de Euro is voortgekomen. Het delen van één munt is een grote stap in het Europese integratieproces om steeds meer naar één Europa toe te werken. Niet alle EU lidstaten zijn ook lid van de Euro. Als je wilt deelnemen aan de Euro dan moet je aan een aantal voorwaarden voldoen, dit zijn de convergentiecriteria. In 2003 is door een aantal landen ervoor gekozen om deze criteria voor een korte ‘ op te rekken’. Ze hoefden dus niet meer strikt nageleefd te worden.

Dit bleek achteraf niet zo handig omdat het te vrijblijvend was en landen zoals Ierland en Griekenland zijn hierdoor zeer zwaar in de problemen gekomen. Om de rust weer terug te laten keren heeft men in 2011 het European Financial Stability Fund opgericht. Dit fonds moet de verzwakte eurolanden helpen door hen geld te geven om er zo voor te zorgen dat niet alle euro landen in een financiële crisis geraken. Dit heeft de discussie weer doen oplaaien of er niet een supranationale instantie moet worden opgericht die de lidstaten moet controleren op hun begroting. Velen zijn echter tegen dit voorstel en vinden dat landen dan teveel soevereiniteit moeten overdragen aan Europa en vinden dat lidstaten zelf moeten zorgen voor gezonde financiën.

Uiteindelijk is er in 2012 wel een verscherping van de begrotingsdiscipline gekomen. Er komen hogere sancties als landen zich niet aan de begrotingsdiscipline houden en dit moet ervoor zorgen dat op de lange termijn de stabiliteit weer terugkeert.

De Europese Centrale Bank staat in Frankfurt en deze is verantwoordelijk voor het monetaire beleid en regelt alle geldstromen binnen de EU. Het belangrijkste wat de ECB doet is zorgen voor stabiele prijzen binnen de EMU. De directeuren van nationale centrale banken vormen samen met de directie van het ECB samen het raad van bestuur van de ECB. De directie bestaat uit zes mensen en die worden benoemd door de leiders van de lidstaten.

Er is ook nog een Europese Rekenkamer, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.

Binnen de EU zijn er tevens agentschappen. Inmiddels zijn het er meer dan dertig en er zijn twee soorten: gemeenschapsagentschappen en uitvoerende agentschappen. Deze agentschappen kan je vergelijken met zelfstandige bestuursorganen zoals wij die in Nederland kennen. De agentschappen hebben een directe invloed op de beleidsvorming in de EU maar het is nog wel onduidelijk hoe zij te plaatsen zijn binnen politiek Europa.

10.5 Hoe de Europese besluitvorming in zijn werk gaat

Besluiten op sociaaleconomisch gebied zijn er in vijf soorten:

  • Verordeningen

  • Beschikkingen

  • Richtlijnen

  • Aanbevelingen

  • Adviezen

Iedere lidstaat moet zich houden aan de Europese regelgeving, en staat boven nationale regelgeving. Elke lidstaat mag zelf standpunten of kaderbesluiten te nemen over buitenlandse en veiligheidszaken en justitie, politie en binnenlandse zaken.

Sinds het verdrag van Lissabon is de besluitvorming van de EU wat minder complex geworden.

Voor het verdrag bestonden er nog vijfentwintig besluitvormingsprocedures en tijdens het verdrag is besloten om één procedure te kiezen die als een soort blauwdruk fungeert: de wetgevingsprocedure. Deze bestaat uit twee lezingen en eventueel een bemiddelingspoging.

Om een voorstel er dooreen te krijgen moet er een dubbele meerderheid zijn binnen de Raad en voordat een voorstel wordt aangenomen moet het Parlement er ook mee instemmen. Daarna is het aan de lidstaten, hiervan moet 55 procent het voorstel goedkeuren en die 55 procent moet minstens 65 procent van de Europese bevolking vertegenwoordigen.

De Commissie is formeel gezien verantwoordelijk voor de uitvoering maar in de praktijk moeten de nationale regeringen de besluiten oppakken en uitvoeren. Men vraagt zich tijdens discussies over besluitvorming in de EU vaak af of het hier gaat om supranationale besluitvorming of om intergouvernementele besluitvorming. De supranationaliteit van formele besluitvorming hangt af van de politieke gevoeligheid van het onderwerp. Als het nationale belang bij een onderwerp zeer hoog is, is de rol van supranationale instellingen klein.

De Europese besluitvorming en de politieke verhoudingen zijn uniek te noemen, en daarom heeft de EU ook een geheel eigen werkwijze en deze wordt ook wel la méthode communautaire genoemd. De werkwijze van de EU kan zowel formeel en bureaucratisch genoemd worden maar de EU wil ook zo veel mogelijk compromissen sluiten en consensus bereiken. De EU is constant bezig om iedere lidstaat zijn soevereiniteit te respecteren maar er moeten soms wel besluiten genomen worden die niet iedereen gemakkelijk accepteert.

Voorstellen van de EU worden moeten worden getoetst aan de hand van het subsidiariteitsbeginsel. Dit betekend dat de EU altijd eerst probeert om de besluitvorming en uitvoering van een voorstel op een zo laag mogelijk niveau te laten plaatsvinden. Pas als het echt heel prangend is of als een goede oplossing enkel op hoger niveau gedaan kan worden, dan wordt een voorstel en uitvoering gedaan op Europees niveau.

10.6 De Vooruitgang, problemen en perspectieven binnen de Europese Unie

Sinds het bestaan van Europa is er geen oorlog meer geweest tussen de Europese landen. Door Europa is het economisch herstel na de oorlog veel sneller gegaan en heeft het voor nog meer economische groei gezorgd. Dit kwam grotendeels door het opengooien van de grenzen en dat er vrije markt kwam en goederen en diensten zonder belemmeringen konden worden verhandeld. Dankzij de Euro werd het ook allemaal een stuk gemakkelijker en voordeliger om handel met elkaar te drijven.

Verder heeft Europa ook steeds meer zaken op Europees niveau geregeld zoals problemen rondom klimaatverandering, energievoorziening en grensoverschrijdende criminaliteit. Hiervoor is een bruikbaar beleidskader ontwikkeld.

De EU-regelgeving noemen we ook wel het ‘acquis communautaire’en is meer dan 100 000 pagina’s dik. Het ‘acquis communautaire’ is ook zeer belangrijk voor het integratieproces van nieuwe lidstaten. Potentiële lidstaten moeten namelijk alle regels hierin onderschrijven en uitvoeren voordat zij lid mogen worden.

Omdat de Europese Unie steeds groter wordt, wordt ook de besluitvorming steeds ingewikkelder. Het is vrij onoverzichtelijk geworden en daardoor is het ook niet erg toegankelijk en moeilijk te begrijpen.

De schaalvergroting van Europa leidt er ook toe dat het steeds lastiger wordt om het met elkaar eens te worden over belangrijke beleidsveranderingen. Het verdrag van Lissabon moest hier een oplossing voor vinden en de grootste taak was dan ook om de EU te reorganiseren om zo de effectiviteit van de besluitvorming te verbeteren.

Hier komt bij dat veel burgers zich geen Europeaan voelen, maar eerder hun nationaliteit ontlenen aan het land waarin ze wonen. Er is dus weinig verbondenheid tussen de burgers en de Europese Unie. Burgers vinden de Europese Unie onzichtbaar, ontoegankelijk, afstandelijk en ver af staan van hun eigen leven en daarom heeft Europese Unie moeite om zich te legitimeren. De toekomst van Europa is om deze redenen nogal onzeker te noemen.

Internationale samenwerking - Chapter 11

 

In de afgelopen decennia is de internationale samenwerking steeds meer toegenomen. Op het gebied van handel, economie maar ook op het gebied van veiligheid en justitie zijn wij steeds meer gaan samenwerken op globaal niveau.

Deze samenwerking op internationaal niveau kenmerkt zich door het feit dat allemaal soevereine landen naast elkaar bestaan en met elkaar samenwerken en er is geen centraal gezag.

De juridische en politieke macht is horizontaal (decentraal) verdeeld en elke staat erkent de soevereiniteit van de andere staten en niemand heeft gezag over elkaar. Elke staat heeft enkel de macht in zijn eigen land en kan dus geen macht uitoefenen over een andere staat.

In dit hoofdstuk wordt er gesproken over de rol en de structuur van internationale gouvernementele organisaties. Voordat de auteurs hier verder op ingaan maken ze nog drie kanttekeningen omdat niet alle internationale samenwerking gaat via grote formele internationale organisaties:

  • Er worden ook afspraken gemaakt tussen landen tijdens bijvoorbeeld conferenties. Een voorbeeld hiervan is de OVSE (eerst het CVSE) De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en deze houdt zich bezig met conflictpreventie, crisisbeheersing, democratisering en bescherming van minderheidsgroepen.

  • Landen maken ook afspraken als er grensoverschrijdende problemen bestaan en deze zo snel mogelijk een oplossing nodig hebben. Dit fenomeen wordt ook wel 'transgouvernementalisme' genoemd. Dan worden er internationale netwerken opgezet die zo snel mogelijk moeten handelen. Het 'Bazel Committee on Banking Supervision' uit 1974 is een voorbeeld van een dergelijk netwerk.

  • Dan zijn er ook nog NGO’s: niet of non-gouvernementele organisaties. Dit zijn organisaties die onafhankelijk zijn van overheden en niet aan winstbejag doen.

11.1 De verschillende soorten internationale gouvernementele organisaties

Meestal worden internationale gouvernementele organisaties opgericht door nationale staten en heel soms is ook Europa betrokken bij de oprichting (zoals bij de Wereldhandelsorganisatie).

Internationale gouvernementele organisaties kunnen ook opgericht worden door internationale verdragen waarin dan heel duidelijk wordt vastgesteld wat de taken, bevoegdheden en structuur worden. De regels van het internationaal recht zijn van toepassing op dit soort organisaties.

Er zijn een aantal criteria ontwikkeld die ervoor moeten zogen dat we de verschillen tussen de vele organisaties beter kunnen duiden:

  • Er wordt bij internationale gouvernementele organisaties gelet op toegankelijkheid (staat de organisatie open voor alle staten of slechts voor een aantal die aan bepaalde voorwaarden voldoen?)

  • Er wordt gelet op functies, taken en doelstellingen ( algemeen of politiek karakter, of is de organisatie functioneel van aard)

  • Er wordt ook gelet op de mate waarin een organisatie van lidstaten verwacht dat zij zich binden aan de organisatie en altijd moeten instemmen of dat lidstaten alsnog binnen de organisatie mogen kiezen of zij instemmen met de organisatie.

11.2 De VN

De ontstaansgeschiedenis van de VN begint al tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1942 ondertekenden 26 staten de 'Declaration of the United Nations'. In 1945 kwamen vijftig staten bij elkaar om een universele organisatie op te richten en op 26 juni van dat jaar werd het oprichtingsverdrag van de VN getekend. De organisatie begon met 51 leden maar had in 2011 al 193 leden.

De doelstellingen van de VN is het handhaven van internationale vrede en veiligheid, het bevorderen van de mensenrechten, het stimuleren van het zelfbeschikkingsrecht van volkeren en internationale samenwerking in economische, sociale, culturele en humanitaire kwesties te bevorderen.

De VN heeft zes hoofdorganen:

  • Algemene Vergadering: vertegenwoordigers van alle lidstaten van de VN).

  • Veiligheidsraad: doen aan 'Peace-enforcing' en bemiddeling en mogen internationale straftribunalen instellen).

  • Internationaal Gerechtshof: bestaat uit vijftien rechters en worden door de algemene vergadering en de Veiligheidsraad benoemd. Kent twee verschillende procedures: de geschillenbeslechtingprocedure en de adviesprocedure.

  • Secretariaat: is de ambtelijke ondersteuning van de VN en wordt voorgezeten door de secretaris-generaal.

  • Beheerschapsraad

  • Economische en Sociale Raad: ECOSOC bestaat uit 54 leden en heeft als doel om de internationale samenwerking op economisch, sociaal en humanitair gebied te stimuleren.

De VN heeft verder nog twee secundaire organen: subsidiaire organen en gespecialiseerde organisaties:

  1. De ILO (International Labour Organization) opgericht in 1919 is de Internationale Arbeidsorganisatie die zich bezig houdt met arbeidsomstandigheden.

  2. WHO (World Health Organization) is de grootste gespecialiseerde organisatie en is in 1948 opgericht. Als je als staat lid bent van de VN ben je ook lid van de WHO. De WHO heeft veel succes gehad bij de bestrijding van malaria. De WHO houdt zich verder bezig met het bestrijden van luchtverontreiniging, waterzuivering en distributie en de bestrijding tegen overdraagbare ziektes en het helpen voorkomen van pandemieën.

  3. Het IMF is opgericht in 1944 en wil graag dat de financiële markten van de lidstaten sterker worden en streeft naar stabiliteit in de wisselkoersen. Het IMF verstrekt ook leningen aan landen die diep in financiële problemen zitten.

  4. Wereldbank bestaat uit verschillende organisaties: de 'International Bank for Reconstruction and Development' (IBRD) en de 'International Development Association' (IDA) zijn de belangrijkste. De Wereldbank heeft als taak de financiering van de economische ontwikkeling van lidstaten.

11.3 De NAVO

De NAVO is een militair bondgenootschap en is ontstaan in 1949 tijdens de Koude Oorlog. In artikel 5 van het NAVO verdrag is te lezen wat de kern van de NAVO: een aanval op een lidstaat geldt als een aanval op alle lidstaten. In totaal heeft de NAVO 28 lidstaten.

De Noord-Atlantische Raad is het belangrijkste orgaan van de NAVO en elke lidstaat is in deze raad vertegenwoordigd en wordt door een secretaris-generaal voorgezeten. In deze raad worden de belangrijkste afspraken over beleid gemaakt.

11.4 De WTO

De 'World Trade Organisation' (WTO) maakt onderdeel uit van een aantal die zich allemaal bezighouden met de regulering van de internationale economie. Een belangrijk doel is de liberalisering van de wereldhandel. Een andere belangrijke doelstelling van het WTO is de meestbegunstigingsclausule en dit betekent dat als een lidstaat bepaalde gunstige handelsvoorwaarden krijgt, deze automatisch ook gelden voor alle andere lidstaten.

In totaal had de WTO in 2012 al 157 lidstaten en dit gaat over ongeveer 95 procent van de wereldhandel. Een belangrijk middel is de geschillenbeslechting waar lidstaten die een handelsgeschil hebben hun probleem kunnen voorleggen aan een onafhankelijk panel met deskundigen.

11.5 Waarom zijn er internationale organisaties?

Er worden steeds vaker vraagtekens gezet bij de relevantie van veel van de internationale organisaties. De discussies gaan over de representativiteit en de werkwijze. Men vindt bijvoorbeeld dat Europa teveel te zeggen heeft in de wereldorganisaties. Verder lopen de vergaderingen over klimaatverandering en handels liberatie heel stroef en is er veel overlap binnen de taken pakketten van de verschillende wereldorganisaties.

Verder komen er veel organisaties per jaar bij, maar worden sommige organisaties niet afgeschaft. Het geheel aan wereldorganisaties is wellicht toe aan reorganisatie. Vooral Europa is voorstander van een effectief multilateraal systeem zeker nu China en Brazilië steeds grotere economische grootmachten worden.

Trends en ontwikkelingen op het gebied van het Openbaar Bestuur - Chapter 12

In dit hoofdstuk bespreken de auteurs aan het einde van het boek een aantal trends in de verandering van het bestuurlijk landschap. Het is lastig om precies uit te leggen waarom en wanneer er dingen veranderen binnen het bestuur. Het helpt mee dat er om de vier jaar verkiezingen zijn maar of er dan daarna daadwerkelijk ook echt iets veranderd blijft de vraag. Om echt iets te veranderen spelen veel factoren een rol: economische, juridische, internationale, culturele, demografische en nog veel meer.

De eerste trend die de auteurs bespreken gaat over de constitutionele orde van het openbaar bestuur die volgens hen erg robuust en weerbarstig is. De taaiheid is niet alleen terug te zien in de bestuurslagen maar ook in de manier waarop burgers en bestuur met elkaar omgaan.

Een goed voorbeeld is de hele discussie over de gekozen burgemeester en ook de invoering van referenda is niet iets wat eenvoudig gaat. We zien ook steeds meer dat de burgers die hun mond opentrekken en van zich laten horen vaak niet de meest politiek betrokken burgers zijn (kijk naar de verkiezingsopkomst voor de Provinciale Staten).

Europeanisering zorgt volgens de auteurs voor de belangrijkste verandering binnen het Nederlandse openbare bestuur. Europa krijgt steeds meer invloed op Nederlandse politiek en de manier waarop wij ons land besturen. De invloed wordt eerder onderschat dan overschat. Een tweede trend is volgens de auteurs de grootschaligheid.

Dit gaat over de samenvoeging van gemeenten, waterschappen, ziekenhuizen, scholen, politie enzovoorts. Er is dus een centralisatie trend gaande en we zien veel diensten en gemeenten die zich willen samenvoegen om efficiënter te kunnen werken/besturen. Dit wil niet zeggen dat alles zich maar aan het centraliseren is, er is nog steeds ook sprake van decentralisatie en het streven naar kleinere organisaties.

Een andere trend gaat over de organisatie van de ministeries. Men wil voorkomen dat er teveel ‘verkokering’ binnen en tussen de ministeries ontstaat. Zo wil men één logo ontwerpen voor ‘het Rijk’ en wordt er al zeer lang gesproken over kerndepartementen en wil men beleidsvoorbereiding en besluitvorming beter op elkaar laten aansluiten.

Verder zien we veel verzelfstandiging en privatisering in het openbaar bestuur op nationaal niveau. Overheidstaken worden afgestoten (zoals de post en het openbaar vervoer) en ook op het gebied van inspecties en controle heeft de overheid de neiging om deze steeds meer aan de maatschappij zelf over te laten.

De auteurs bespreken als laatste onderwerpen die nu heel erg in de aandacht staan waarvan het nog niet duidelijk is wat de impact gaat worden. De impact van ICT op de werking in inrichting van het openbaar bestuur is hier een goed voorbeeld van.

De bestuurlijke kaart van Nederland van Breeman, Van Noort en Rutgers - BulletPoints

 

Hoofdstuk 1

  • We wonen er, leven er en zijn daardoor vertrouwt geraakt met veel verschillende facetten van het openbaar bestuur. Toch is onze kennis over het Nederlandse openbaar bestuur vaak fragmentarisch, onvolledig en bevooroordeeld. Dit komt omdat wij vaak vastzitten in ons dagelijks ritme binnen onze woonplaats, en dit ook opgaat voor onze omgang met het openbaar bestuur.

  • Als we echt willen leren begrijpen hoe bestuurlijk Nederland in elkaar zit, is het volgens de auteurs noodzakelijk om kennis te nemen van hoe het systeem in elkaar zit, en ook te weten wat de functie is van de belangrijkste gebouwen. De kennis noemen de auteurs de kaartkennis van het openbaar bestuur van Nederland.

  • ‘openbaar bestuur’ blijkt een lastig begrip om af te bakenen aangezien er vanuit meerdere perspectieven naar gekeken wordt. Wat er onder openbaar bestuur wordt verstaan, hangt af van het gekozen perspectief. Dit kan bijvoorbeeld zowel een juridisch als een economisch perspectief zijn.

  • De belangrijkste kenmerken van het openbaar bestuur in Nederland zijn het product van Nederlandse wetgeving.

  • De Grondwet uit 1848 van Thorbecke vormt de basis voor het principe van ministeriële verantwoordelijkheid en de gedecentraliseerde eenheidsstaat.

Hoofdstuk 2

  • Een staat kent vier kenmerken: 1) er is sprake van een specifiek grondgebied, 2) er is een bevolking, 3) er is een wettelijke ordening en er is een bestuurlijke organisatie die gezaghebbend de wet- en regelgeving kan handhaven, en 4) een staat is pas een staat als deze erkend wordt door andere staten.

  • De Staat der Nederlanden is een rechtspersoon en het is de juridische term voor ‘de Nederlandse overheid’. De staat is dus bevoegd om rechtshandelingen te verrichten.

  • Nederland is een onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden wat verder bestaat uit Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Dit toont aan dat een staat niet uit een aaneengesloten grondgebied hoeft te bestaan.

  • Een constitutie is een geheel van geschreven en ongeschreven regels die gaan over de organisatie van een staat. Deze regels kunnen worden vastgelegd in wetten die dan weer de grondwet vormen. Constitutie en grondwet zijn dus twee aparte dingen, en een staat hoeft niet per se beide te hebben zoals het geval is in Groot-Brittannië.

  • De kern van het parlementaire stelsel is dat in de Nederlandse democratie de bevolking van 18 jaar en ouder stemrecht heeft en kiest wie er mag plaatsnemen in de Tweede Kamer. Dit stelsel kent twee pijlers: Ministeriële verantwoordelijkheid en de Vertrouwensregel

  • Deze indeling van Nederland in provincies (12), gemeentes (vanaf 2012 waren dit er 415) en een centrale overheid zorgen dus voor drie bestuurslagen die ook met elkaar moeten samenwerken.

Hoofdstuk 3

  • De koning en de ministers vormen samen de regering. Het synoniem voor ‘de regering’ is de term ‘ de Kroon’.

  • Bij kabinetsformaties gaat de koning(in) eerst met deze mensen rond de tafel zitten en benoemt vervolgens een informateur (die bijna altijd uit de grootste verkozen politieke partij wordt gekozen). Deze onderzoekt of er vruchtbare coalities gevormd kunnen worden.

  • Als de informateur zijn werk gedaan heeft, neemt de formateur het over. De formateur is eigenlijk bijna altijd tevens de minister-president en die rondt de vorming van het kabinet af door de verschillende portefeuilles onder de ministers te verdelen.

  • Een minister heeft als hoofdtaak het leiden van zijn of haar ministerie of departement van algemeen bestuur.

  • 
Als de minister zelf niet in staat is om aanwezig te zijn, dan neemt de minister ad interim op dat moment de taken over.

  • De ministerraad wordt gevormd door de gezamenlijke ministers en heeft als taak om te vergaderen en besluiten te nemen over het algemene regeringsbeleid. Tevens moet deze raad zich hard maken om de eenheid van het regeringsbeleid te bevorderen

  • De Raad van State heeft drie taken: 1) tijdelijke uitoefening van het koninklijk gezag wanneer er geen troonopvolger is. 2) Geven advies over wetsvoorstellen, ontwerpen algemene maatregelen van bestuur en geven aan of zij een verdrag goed of afkeuren en kunnen besluiten om ontwerpen van Koninklijke Besluiten te vernietigen. 3) Doet uitspraken in geschillen van bestuur (rechtsprekende taak).

  • De Algemene Rekenkamer bestaat sinds 1814 en heeft als taak de inkomsten en uitgaven van het Rijk te onderzoeken.

  • De Nationale ombudsman houdt zich bezig met de klachten van burgers, en beoordeelt deze en probeert ze ook op te lossen (klachtenbehandeling).

Hoofdstuk 4

  • Alle ministeries bij elkaar worden ook wel de rijksoverheid, de rijksdienst of het Rijk genoemd. Je zou denken dat deze ministeries een eenheid vormen en nauw met elkaar samen werken, maar zij werken eigenlijk vrij zelfstandig.

  • Op Ministeries worden wetsvoorstellen, beleidsnota’s en antwoorden op Kamervragen voorbereid en men houdt zich er ook bezig met onderzoek, adviseren, en overleggen met andere ministeries. In totaal zijn er elf Ministeries in Nederland.

  • Een Ministerie kent een politieke leiding (met aan het hoofd een minister en diens staatssecretaris) en een ambtelijke leiding die in handen is van de secretaris-generaal.

  • Er zijn wel een aantal interdepartementale coördinatie structuren in het leven geroepen die de communicatie en samenwerking tussen ministeries zouden moeten bevorderen. Dit zijn: 1) minister-president, 2) ministerraad, 3) onderraden uit de ministerraad, 4) coördinerende bewindspersonen.

  • Er zijn vijf categorieën rijksambtenaren: 1) beleidsambtenaren, 2) uitvoerende ambtenaren, 3) onderzoekers, 4 )toezichthouders en controleurs en 5) verschillende ondersteunende en faciliterende medewerkers

  • Van de elf ministeries zijn er vier beleidsministeries die zich meer bezighouden met het maken van beleid dan met het uitvoeren ervan:1) Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, 2)Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 3)Sociale zaken en Werkgelegenheid en 4) Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Hoofdstuk 5

  • De twaalf provincies bij elkaar noemen we ook wel het midden bestuur. Het bestuur van de twaalf provincies hebben veel invloed op de regel en wetgeving over de fysieke leefomgeving en moeten gemeenten en waterschappen controleren.

  • De Provinciale Staten is het hoogste gezagsorgaan in de provincie, zij hebben de belangrijkste wetgevende bevoegdheden en hebben tevens als taak het opstellen van provinciale verordeningen en de provinciale begroting.

  • College van Gedeputeerde Staten bestaat uit de commissaris van de Koningin en drie tot maximaal zeven gedeputeerden die door de Provinciale Staten worden gekozen maar hoeven niet al in de Provinciale Staten te zitten.

  • Elke zes jaar wordt er een nieuw commissaris van de Koningin door een vertrouwenscommissie voorgedragen. Deze commissaris is voorzitter van zowel de Provinciale Staten als van de Gedeputeerde Staten. De commissaris heeft zowel een rijks als een provinciale functie.

  • De voorbereiding en uitvoering van het provinciale beleid wordt gedaan door de ambtelijke organisatie. Deze wordt door de provinciesecretaris bestuurd. De ambtelijke organisatie is onderverdeeld in sectoren, diensten en eenheden.

  • Er bestaat sinds 1986 een vereniging waarin alle twaalf provincies in samenwerken, het Interprovinciaal Overleg (IPO). Deze vereniging zorgt ervoor dat over het beleid wat het Rijk wil voeren, eensgezinde standpunten worden gevormd.

Hoofdstuk 6

  • Als burger krijg je veel te maken met de gemeente, en dit is daarom ook de meest zichtbare bestuurslaag voor Nederlandse burgers. Op gemeentelijk niveau worden de meeste beslissingen genomen die directe leefomgeving van burgers beïnvloedt.

  • Per gemeente is het weer anders hoe groot de raad is, dit is namelijk afhankelijk van het aantal inwoners. De gemeenteraad telt in Nederland meestal negen tot vijfenveertig raadsleden en het aantal zetels is oneven.

  • De gemeente kent veel bevoegdheden en heeft drie kernfuncties: kader stellend, controlerend en vertegenwoordigend.

  • Het B&W bestaat uit burgemeesters en wethouders en zij vormen het dagelijks bestuur van de gemeente en de burgemeester is de voorzitter.

  • De afgelopen jaren hebben er een aantal organisatieveranderingen binnen de gemeentes plaatsgevonden: 1) De klant centraal, er wordt steeds vaker gekozen voor een gekantelde organisatie.2) Men kiest steeds vaker voor het directiemodel (kleine directie die direct de afdelingshoofden aanstuurt). 3) Doen steeds meer aan programmasturing.

  • Het idee van een ‘regiegemeente’ wordt ook steeds meer besproken. Dit houdt in dat de gemeente zelf niet meer taken uitvoeren, maar eerder de regie op bestuurlijk vlak in handen nemen en andere dienstverlenende organisaties in dienst neemt om die de taken daadwerkelijk te laten uitvoeren.

  • Een Euroregio is een regio die bestaat uit delen van landen die veel met elkaar te maken hebben en veel samenwerken en dus vaak ook geografisch vlak naast elkaar liggen zoals Euroregio Maas-Rijn.

Hoofdstuk 7

  • In een rechtszaal tijdens een hoorzitting zijn vijf personen van groot belang, ten eerste is er de verdachte, daarnaast heb zijn er nog vier personen, dat zijn: de officier van justitie, de advocaat, een onafhankelijke rechter die de hoorzitting leidt en een griffier.

  • De trias politica van Montesquieu heeft ons idee over wat de taken en bevoegdheden van een rechter zijn heel erg beïnvloed. Montesquieu wilde machtsmisbruik tegen gaan en maakte daarom onderscheidt tussen drie machten: de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht. alle drie onafhankelijk van elkaar moeten opereren en elkaar ook in evenwicht moeten houden door elkaar te controleren.

  • Een bezwaarschrift is een formeel verzoek een overheidsinstelling met de vraag of zij de beslissing die zij hebben genomen in heroverweging willen nemen.

  • Een geschil hoeft niet per se door een rechter te worden behandeld. Als burger kan je een geschil voorleggen aan de arbitrage of aan mediation doen.

  • Het OM heeft drie taken: 1) opsporen van verdachten, 2) vervolgen van de verdachten 3) Toezicht houden op de uitvoering van strafvonnissen

  • In 2006 is de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken in het leven geroepen naar aanleiding van de gang van zaken over de Schiedammer parkmoord. In deze commissie zitten advocaten-generaal, strafrechtwetenschappers, voormalig politiefunctionarissen en (oud-)advocaten. Deze commissie moet nagaan of de hele strafzaak wel goed is behandeld en of de rechter op basis van het geleverde bewijs, de strafbare feiten en het onderzoek wel een goede uitspraak heeft kunnen doen.

Hoofdstuk 8

  • De politie heeft in totaal drie kerntaken, ten eerste handhaving van de openbare orde, ten tweede het bieden van hulpverlening, en als laatste het opsporen van strafbare feiten. Belangrijk kenmerk is dat de politiek het geweldsmonopolie in de staat vertegenwoordigt.

  • De burgemeester van de grootste gemeente in een politie regio is eindverantwoordelijke maar een korpschef is de persoon bij de politie die de dagelijkse leiding op zich neemt.

  • In 1993 is de Politiewet ontstaan. Hierin staat dat de burgemeester in zijn eigen gemeente verantwoordelijk is voor het handhaven van de openbare orde maar mogen zich niet bemoeien met de inzet van politie.

  • De kerntaken van de waterschappen zijn: het tegenhouden van water (waterkeringstaak), het beheersen van het waterpeil. (Waterkantiteitstaak), het bestrijden van waterverontreiniging, en het vaarwegenbeheer (voor sommige waterschappen).

  • Er zijn twee type bedrijfslichamen, productschappen en bedrijfschappen. Productschappen zijn er om de belangen van ondernemers en werknemers die betrokken zijn bij het maakproces van een product (van grondstof tot de verkoop) te behartigen. Een bedrijfschap kan worden gevormd door een aantal die in dezelfde branche werken zoals het Horeca bedrijfschap.

  • ZBO staat voor zelfstandige bestuursorganen en deze term is in 1974 ontstaan en is bedacht door de Groningse hoogleraar bestuursrecht M. Scheltema. Hij constateerde dat de omvang van overheidstaken van het ambtelijk apparaat zo was toegenomen dat de verantwoordelijkheid van bewindspersonen in het geding kwam.

Hoofdstuk 9

  • De auteurs volgen in dit boek niet de klassieke-juridische definitie van openbaar bestuur. Dit vinden zij in dit geval een te beperkte definitie omdat deze opvatting enkel oog heeft voor de staatsinstellingen. De auteurs willen naast de grote staatsinstellingen ook kijken naar de instituties die bijdragen aan het goed functioneren van de samenleving en als je zo kijkt bestaat het openbaar bestuur uit veel meer organisaties dan bij de klassieke-juridische definitie.

  • De grote staatsinstellingen vormen de kern en deze worden het openbaar bestuur in strikte zin genoemd. Om deze kern liggen heel veel andere instituties die enkele en soms veel gelijkenissen hebben met de staatsinstellingen en zij vormen het openbaar bestuur in brede zin en worden ook wel de maatschappelijke omgeving genoemd.

  • Privaatrechtelijke organisaties met publieke doelen, bevoegdheden en financiering zijn instellingen die bij het openbaar bestuur in ruime zin passen. Zij hebben een grote publieke functie, een paar hebben ook publiekrechtelijke bevoegdheden en zij leggen geen directe verantwoording af aan een politiek orgaan.

  • Privaatrechtelijke organisaties die wel publieke doelen hebben maar zelf voor hun financiering zorgen streven vaak ideële doelen na zoals goede doelen (Amnesty International, Greenpeace), of ze hebben een faciliterende rol (CBR).

  • Privaatrechtelijke organisaties met ondergeschikte publieke doelen worden ook wel de maatschappelijke omgeving van het openbaar bestuur genoemd. Zij hebben weinig te maken met het openbaar bestuur, en als dit voorkomt is het vaak incidenteel. Voorbeelden van zulke organisaties zijn onder andere mediaorganisaties, commerciële ondernemingen, sportverenigingen en banken.

Hoofdstuk 10

  • België, Luxemburg en Nederland vormen samen de Benelux.

  • De huidige Benelux kent drie thema’s: 1)interne markt en economische unie 2) duurzame ontwikkeling, 3) justitie en binnenlandse zaken.

  • De Raad van Europa is in 1949 opgericht en is daarmee de oudste intergouvernementele organisatie binnen de EU. Het doel van de raad is het bevorderen van de eenheid tussen de lidstaten.

  • Het Europees Verdrag betreffende de Rechten van de Mens (EVRM) is een van de belangrijkste verdragen en werd in 1950 aangenomen. Om ervoor te zorgen dat het verdrag wordt nageleefd, werd het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) opgericht.

  • Om deze euroscepsis te lijf te gaan besloot men om een denktank op te zetten: de Europese Conventie. Deze denktank moet een Europese Grondwet opstellen waarin duidelijk wordt geformuleerd wat de bestuurlijke structuur van Europa moet gaan worden.

  • Op 14 juni 1985 ondertekenden vijf landen (Duitsland, Frankrijk en de Benelux) het akkoord van Schengen. Dit akkoord moest er voor zorgen dat de grenzen tussen deze landen open werden gezet zodat er echt vrij verkeer zou komen van mensen en goederen.

  • Iedere lidstaat kiest een commissaris die in de Europese Commissie zit. Deze vormen samen het College van Commissarissen. Er is een voorzitter die kan worden gezien als de Europese minister-president. In totaal kent de Europese Commissie drie taken: 1) de Commissie moet beleid vormen, 2) de Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van EU-beleid, 3) de Commissie moet ervoor zorgen dat de Europese wetten worden nageleefd.

  • Het Europees Parlement heeft drie taken: 1) 1s medewetgever, maar kan geen wetsvoorstellen doen, maar kan wel aan de commissie vragen om een wetsvoorstel te maken. 2) Moet de begrotingsbevoegdheid delen met de Raad van ministers. 3) Het Europees Parlement heeft een controlerende functie.

  • Het Europees recht (EU-regelgeving) heeft voorrang heeft op het nationaal recht. Dus de regels die wij hier maken moeten in overeenstemming zijn met Europese regelgeving.

Hoofdstuk 11

  • Meestal worden internationale gouvernementele organisaties opgericht door nationale staten en heel soms is ook Europa betrokken bij de oprichting (zoals bij de Wereldhandelsorganisatie). internationale gouvernementele organisaties kunnen ook opgericht worden door internationale verdragen waarin dan heel duidelijk wordt vastgesteld wat de taken, bevoegdheden en structuur worden.

  • Er zijn een aantal criteria ontwikkeld die ervoor moeten zogen dat we de verschillen tussen de vele organisaties beter kunnen duiden: er wordt gelet op 1) toegankelijkheid, 2) op functies, taken en doelstellingen, 3) en op de mate waarin een organisatie van lidstaten verwacht dat zij zich binden aan de organisatie (moeten zij altijd direct instemmen of hebben ze het recht om te stemmen of zij meegaan met een besluit).

  • De doelstellingen van de VN is het handhaven van internationale vrede en veiligheid, het bevorderen van de mensenrechten, het stimuleren van het zelfbeschikkingsrecht van volkeren en internationale samenwerking in economische, sociale, culturele en humanitaire kwesties te bevorderen.

  • De NAVO is een militair bondgenootschap en is ontstaan in 1949 tijdens de Koude Oorlog. In artikel 5 van het NAVO verdrag is te lezen wat de kern van de NAVO: een aanval op een lidstaat geldt als een aanval op alle lidstaten.

  • De 'World Trade Organisation' (WTO) maakt onderdeel uit van een aantal die zich allemaal bezighouden met de regulering van de internationale economie. Een belangrijk doel is de liberalisering van de wereldhandel.

  • Een andere belangrijke doelstelling van het WTO is de meestbegunstigingsclausule en dit betekent dat als een lidstaat bepaalde gunstige handelsvoorwaarden krijgt, deze automatisch ook gelden voor alle andere lidstaten.

Hoofdstuk 12

  • De eerste trend die de auteurs bespreken gaat over de constitutionele orde van het openbaar bestuur die volgens hen erg robuust en weerbarstig is. De taaiheid is niet alleen terug te zien in de bestuurslagen maar ook in de manier waarop burgers en bestuur met elkaar omgaan.

  • Europeanisering zorgt volgens de auteurs voor de belangrijkste verandering binnen het Nederlandse openbare bestuur. Europa krijgt steeds meer invloed op Nederlandse politiek en de manier waarop wij ons land besturen. De invloed wordt eerder onderschat dan overschat.

  • Een andere trend gaat over de organisatie van de ministeries. Men wil voorkomen dat er teveel ‘verkokering’ binnen en tussen de ministeries ontstaat.

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
oneworld magazine
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.