Hoe verliep de codificatiegeschiedenis van de Duitse (deel)staten? - Tentamens 6
Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Rijksuniversiteit Groningen
Vraag 1
In het wetboek van Oostenrijk van 1811 (het ABGB) en in het wetboek van Pruisen van 1794 (het ALR) is een overeenkomst en een verschil te vinden. Benoem een verschil en een overeenkomst tussen deze wetboeken.
Vraag 2
Het Bürgerliches Gesetzbuch (BGB) wilde Hitler vervangen door een Volksgesetzbuch om de reden dat het nationaal socialistische gedachtengoed in het Duitse privaatrecht werd doorgedrongen. Een nieuw wetboek bleek niet nodig en het nationaalsocialistische gedachtengoed kon ook zonder het nieuwe Volksgesetzbuch doordringen in het privaatrecht onder de gelding van de BGB. Geef beredeneerd aan waarom een nieuw wetboek niet nodig bleek en waarom het nationaalsocialistische gedachtengoed ook kon doordringen zonder het Volksgesetzbuch.
Vraag 3
Welke verschillen bestaan er tussen het Allgemeines Landrecht für die Preussischen Staaten (ALR) en het Allgemeines Bürgerliches Gesetzbuch (ABGB)?
Vraag 4
Waarom is het ontwerp van een codificatie van Von Cocceji nooit wet geworden dan wel ‘mislukt’?
Antwoordindicatie Groningense vragen
Vraag 1
Een overeenkomst is dat beide wetboeken gegrond zijn op het natuurrecht. Het verschil tussen de wetboeken is dat het wetboek van Pruisen van 1794 een encyclopedische codificatie is en het Oostenrijkse wetboek van 1811 een deelcodificatie is.
Vraag 2
De uitleg van de wetten door de rechters diende voortaan van nationaal socialistische aard te zijn, hierdoor bleek geen nieuw wetboek nodig. De rechters werden beïnvloed door Hitler en hij liet de rechters de wetten uitleggen zoals hij dat wou. Daarnaast was er sprake van een teleologische interpretatiemethode, een ruime uitleg en uitleggen naar het maatschappelijk doel.
Vraag 3
Het ALR heeft zijn praktische betekenis verloren en was een encyclopedische codificatie het bevatte zowel publiekrecht, strafrecht als burgerlijk recht en daarnaast was het ALR bedoeld als subsidiaire rechtsbron. Het verschil met het ABGB is dat het alleen een deelcodificatie bevat met uitsluitend burgerlijk recht. Daarnaast was het ABGB opgezet als een exclusieve codificatie van het burgerlijke recht.
Vraag 4
Het ALR moest het Romeinse recht dat gold in het gehele keizerrijk vervangen, maar niet het lokale recht. Het was echter wel gebaseerd op het Romeins recht De zogenaamde Codex Fridericianus kreeg uiteindelijk slechts in een aantal provincies partieel rechtskracht. Bovendien had koning Frederik een hekel aan advocaten en probeerde hij hun invloed op het recht te beperken. Duidelijke wetten moesten invloeden van juristen beperken en de rechter behoorde enkel “la bouche la loi” te zijn, die het recht mechanisch toepaste. Zo waren annotaties in wetboeken en commentaren erop verboden. Uiteindelijk moest de Codex Fridericianus het onderspit delven toen Frederik wind kreeg van de “Arnold zaak”
Oefenvragen, gebaseerd op een bachelor jaar 1 vak aan de Universiteit van Amsterdam
Vraag 1
Wat was de voornaamste kritiek van F.C. von Savigny op het Allgemeine Landrecht, de Code civil en het Allgemeine Bürgerliche Gesetzbuch?
- Zij waren te veel gebaseerd op het gewoonterecht.
- Zij waren niet voldoende uitputtend.
- Zij waren te veel gebaseerd op het Romeinse recht.
- Zij waren niet wetenschappelijk genoeg.
Vraag 2
Welke codificator streefde bij zijn codificatiewerk uitdrukkelijk naar een zo groot mogelijke materiële volledigheid?
- Portalis (Code civil)
- Suarez (ALR)
- Windscheid (BGB)
- Von Zeiller (ABGB)
Vraag 3
Op 7 augustus 1495 richtte keizer Maximiliaan I (1486-1519) het `Reichskammergeriche op. Dit rechtscollege was bedoeld als hoogste rechterlijke beroepsinstantie van het rijk. Als zodanig heeft het echter nooit succesvol gefunctioneerd. De oorzaak hiervan was dat de
landen en steden binnen het Duitse rijk op grond van verschillende privileges behandeling van rechtszaken in beroep door dit hof blokkeerden.
Duitse keizer toepassing van het inheemse recht van Germaanse oorsprong bij dit hof uitdrukkelijk verboden had.
landen en steden binnen het Duitse rijk het gerechtshof niet erkenden omdat Maximiliaan hun instemming daarmee niet had verzocht.
Duitse keizer toepassing van het Romeinse recht bij dit hof uitdrukkelijk verboden had
Vraag 4
F.C. von Savigny ( 1779-1861) liet zich veel uit over eerdere generaties juristen. Voor wie had hij de grootste bewondering?
Voor de Commentatoren, die het Romeinse recht toepasbaar maakten in de eigentijdse rechtspraktijk.
Voor de Glossatoren, die het Romeinse recht voor de Europese cultuur toegankelijk hadden gemaakt.
Voor de juridisch humanisten, die de klassieke Romeinse (rechts)cultuur wilden doen herleven.
Voor de Romeinse juristen, die het recht benaderden als elkaar onderling bepalende leidende beginselen.
Vraag 5
De wetten van Justinianus werden in de middeleeuwen als rijksrecht beschouwd. Deze overtuiging
werd gedragen door het feit dat het West-Romeinse Rijk anders dan het Byzantijnse nimmer ten onder was gegaan.
werd gedragen door het feit dat de Duitse keizer evenals Justinianus het hoofd was van de Kerk.
was geboren uit noodzaak door het ontbreken van een alternatief recht dat in het rijk kon worden toegepast.
werd gedragen door de idee dat de Duitse keizer de opvolger was van de Romeinse keizers.
Vraag 6
F.C. von Savigny bepleitte een grondige studie van het Romeinse recht met als doel
een grondige, rechtshistorische kennis van het Romeinse recht te verwerven.
de juridische techniek van de Romeinen onder de knie te krijgen.
het Romeinse recht in zijn Justiniaanse vorm in de praktijk beter te kunnen toepassen.
op de lange duur een codificatie van het burgerlijk recht in Duitsland overbodig te maken.
Antwoordindicatie Amsterdamse vragen
4
2
1
4
4
2