Samenvatting bij Van gedachten wisselen: filosofie en ethiek voor zorg en welzijn - De Brabander - 2e druk


Waarom anders (filosofisch) leren denken? - Chapter 1

Door allerlei ontwikkelingen in de tijd waarin we nu leven, lijkt er tegenwoordig steeds meer belangstelling te zijn voor de filosofie. Door de ontwikkeling van de technologie wordt de mens gedwongen om kritischer na te denken. De Sloveense filosoof Slavoj Žižek spreekt van een unieke tijd, waarin de mens van nu verplicht wordt om filosofisch te denken. We worden vaker geconfronteerd met filosofische vraagstellingen zoals: "Is het wel menselijk, en dus wenselijk om levens te verlengen?" Antwoorden op dit soort kwesties liggen niet vast en kunnen vanuit verschillende perspectieven beantwoord worden. Ook sociaal werkers worden met filosofische vragen geconfronteerd. Aan de hand van praktijkvoorbeelden zal uitgelegd worden wat filosofie is en hoe filosofische vragen doorwerken in de praktijk van sociaal werkers.

Wat zijn filosofische kwesties in het sociale werk?

De vraag is hoe maatschappelijk werkers omgaan met filosofische vragen en antwoorden. De visie van een maatschappelijk werker op aspecten zoals verantwoordelijkheid, rechtvaardigheid en vrijheid zijn van invloed op de manier waarop de hulpverlener omgaat met de cliënt.

Het is belangrijk om te realiseren dat op het niveau van het instellingsbeleid ook mensbeelden een rol spelen. In de huidige discussie over burgerschap wordt de mens bijvoorbeeld gezien als in het beginsel een autonoom en rationeel wezen. Er wordt vanuit gegaan dat de mens zelf goed kan bepalen wat goed voor hem is. Dit houdt in dat ook gehandicapten de mogelijkheid hebben om hun eigen keuzes te maken, al dan niet met ondersteuning van hulpverleners. Wij zijn autonomie gaan zien als uitgangspunt van de ‘standaardmens’, maar wat gebeurt er als dat uitgangspunt ‘een zo gelukkig mogelijk mens’ wordt, of als mensen niet aan het beeld van de ‘standaardmens’ kunnen voldoen? Deze vragen zijn fundamentele vragen waarop we een antwoord proberen te vinden. Een van die vragen is ook: “Bestaat dé mens?”. De Maistre merkt het volgende op: ‘De mens is in deze wereld niet te vinden. Ik heb in mijn leven Fransen, Italianen en Russen ontmoet (…), maar dé mens ben ik nooit tegengekomen’. Met deze opmerking wil hij duidelijk maken dat er een groot verschil is tussen concrete mensen die we tegen het lijf lopen en het beeld van de mens.

De waarden en normen die ons handelen leiden zijn abstract en worden niet door iedereen en op verschillende niveaus hetzelfde geïnterpreteerd en ingevuld. Dit kan bijvoorbeeld zorgen voor onenigheid over hoe de autonomie van een persoon behouden en ingevuld moet worden.

Wat wordt bedoeld met normatief handelen?

Er zijn meerdere redenen waarom sociale werkers zich bezig moeten houden met zulke vragen. Ten eerste omdat er geen eenduidigheid is over het antwoord en ten tweede omdat de manier van handelen direct van invloed is op het leven van hun cliënt.

Het ingrijpen van sociaal werkers is veelal normatief. Dit houdt in dat zij ingrijpen aan de hand van wat normaal is. Echter zijn waarden geen objectieve onweerlegbare feiten, zoals wiskunderegels. Hierdoor moeten sociaal werkers zich kunnen verantwoorden en legitimeren wanneer zij in het leven van hun cliënt interveniëren, vooral wanneer verschillende waarden met elkaar botsen. Dit kan het geval zijn wanneer het zelfbeschikkingsrecht er voor zorgt dat een cliënt er aan onder door gaat en er dus een mensonwaardige situatie ontstaat.

Ook niet alles wat wij zien is een feit. Iets is pas een feit als de betekenis ervan vaststaat en deze betekenis maar op één manier uitgelegd kan worden. Waarnemingen zijn geen goede feiten omdat zij altijd theoretisch gekleurd zijn en dus in een andere context anders opgevat kunnen worden.

Belangrijke vragen leiden tot nog meer vragen, zoals vragen over autonomie, vrijheid en verantwoordelijkheid.

Sociaal werkers kunnen niet zomaar handelen vanuit hun eigen opvattingen. Zij moeten rekening houden met:

  • De wet; deze beschermt cliënten tegen willekeurig ingrijpen

  • Doelen en methodieken van de instelling over het handelen van de sociaal werker

  • De eigen visie van de cliënt

Sociaal werkers moeten omgaan met de spanningen tussen de wetten en regels van het ‘systeem’ en de behoeftes en mening van de cliënt. Echter is er ook handelingsruimte (of discretionaire ruimte). Hierbij is het ten alle tijden van belang dat de sociaal werker zijn handelen verantwoord tegenover de organisatie, de cliënt en zichzelf.

Sociaal werkers werken met gedragscodes, maar soms komen deze in het gedrang. Dan is mogelijk om een stappenplan te volgen. Dit stappenplan is een hulpmiddel om tot een goed overwogen oordeel te komen op basis van de feiten en de mogelijke keuzes. Het houdt echter niet in dat dit stappenplan neutraal is. Dit komt omdat de uiteindelijke keuze afgewogen wordt op basis van heersende waarden en normen. De valkuil is dat deze heersende opvattingen niet aan de kaak gesteld worden.

Hoe ziet onze kijk op de samenleving eruit?

Vroeger was er sprake van een groot verhaal, een normatief karakter over het leven en de samenleving waarover iedereen het eens was. Tegenwoordig is er sprake van een klein verhaal naast andere kleine verhalen.

Het kenmerk van het groot verhaal is volgens de Franse filosoof Jean-Francois Lyotard dat het verhaal zichzelf voor waar houdt en totalitair is, dus dat het overal een antwoord op geeft. Echter is dit volgens Lyotard niet het geval. Denk hier bijvoorbeeld aan het communisme dat geen bevrijding, maar onderdrukking bracht. Dit heeft er voor gezorgd dat er meerdere kleine verhalen zijn ontstaan. Dit zijn verhalen die naast elkaar leven, elkaar soms overlappen, elkaar aanvullen, maar allen even waardevol zijn. Kleine verhalen zijn echter niet hetzelfde als individuele of persoonlijke verhalen. Niet alles is namelijk subject of heeft zijn eigen waarheid. De gemeenschap en de instituten waar we toe behoren maken namelijk ook deel uit van de kleine verhalen.

De verschuiving van het grote naar het kleine verhaal markeert de overgang van een uniforme samenleving naar onze huidige pluriforme samenleving. Dit zorgt voor een diversiteit in levensvormen, levensstijlen en cultuur. Dit heeft consequenties voor sociaal werkers, omdat zij in aanraking komen met veel verschillende opvattingen en daardoor niet langer aan het grote verhaal vast kunnen houden.

Sterke verhalen zijn grote verhalen die dominant blijven. Deze verhalen zijn onwaarschijnlijk, worden overdreven en er wordt getracht andere verhalen te overtroeven. De autonomie van de mens is een sterk verhaal. Dit sterke verhaal stelt dat iedereen in staat is om zijn eigen te keuzes te maken. In zorg betekent dit dat er gestreefd wordt naar individuele ondersteuning. Echter is hier op concreet niveau niet altijd sprake van. Daarnaast wordt er steeds meer bekend over de keerzijde van autonomie, namelijk de nadelen die het heeft voor mensen die niet autonoom en zelfredzaam zijn. Zij schamen zich omdat zij niet aan de norm kunnen voldoen en zoeken daarom te laat hulp.

Is de mens autonoom en heeft het een vrije wil?

In de 17de eeuw begint het sterke verhaal over de autonome mens; het modern subject. ‘Modern’ verwijst naar de veranderingen en ontwikkeling die in de 17e eeuw plaatsvonden en ‘subject’ betekent letterlijk ‘wat er onder ligt’. Door deze veranderingen ging de mens over zichzelf nadenken. De filosofen Immanuel Kant en René Descartes hebben zich beziggehouden met de vraag wat de mens tot fundament van het weten maakt.

Echter is er ook veel kritiek op het idee dat de mens autonoom is. De volgende drie mensen worden ook wel de ‘meesters van het wantrouwen’ genoemd:

  • Freud: wij worden door onbewuste drijfveren beïnvloed;

  • Nietzsche: de menselijke autonomie is een geval van hoogmoed;

  • Marx: wij worden door maatschappelijke verhoudingen beïnvloed.

Wat is het verschil tussen wetenschap en filosofie?

Menswetenschappen zijn empirische wetenschappen, waarbij waarneembare kenmerken, gedragingen en situaties worden onderzocht. Bij het onderzoeken van betrekkingen tussen mensen en het zoeken naar structuren wordt er gebruik gemaakt van bepaalde definities zoals geluk, vrijheid en dergelijke. Echter houden zij zich niet bezig met onderzoek naar de definiëring en betekenis van deze begrippen.

In de filosofie worden fundamentele vragen wel gesteld; deze zijn radicaal en veelomvattend. Ze kunnen niet empirisch onderbouwd worden. De ultieme filosofische vragen richten zich niet op afzonderlijke dingen maar op de grondbeginselen waarbinnen het menselijk bestaan zich voltrekt.

Binnen de filosofie speelt verwondering een belangrijke rol, alledaagse zaken worden ter discussie gesteld. We gaan ons afvragen waarom de dingen zijn zoals ze zijn. Het doorbreken van vanzelfsprekendheden kan voor een schok van verwarring zorgen. Echter zorgt dit er ook voor dat heersende opvattingen aan de kaak gesteld worden. Vanzelfsprekendheid doelt op de aansluiting tussen onze gedachten, wensen en wat er is. We hebben de neiging om iets te verwaarlozen of te vernietigen wat niet (snel genoeg) aansluit bij onze gedachten. De filosofie is ook in staat om denkgewoontes te doorbreken. Denkgewoontes houden in dat een bepaalde manier van denken vanzelfsprekend wordt, waarbij de vanzelfsprekendheid ook het doel van het denken wordt en alles verklaart. Echter verklaart de vanzelfsprekendheid niet alles. Mensen houden echter toch vast aan de vanzelfsprekendheid omdat zij opluchting voelen wanneer zij iets onbekends kunnen herleiden tot iets bekends en omdat het onbekende zorgt voor angst en onrust. Terwijl de wetenschapper van het onbekende naar het bekende gaat, gaat de filosoof van het bekende naar het onbekende.

Het tegenovergestelde van het routinematig denken is volgens de Franse filosoof Michel Foucault de ‘kritische zelfwerkzaamheid van het denken’ of de ‘zelfoefening van het denken’. Het draait niet alleen om het verwerven van kennis, maar ook om de mogelijkheid om anders te denken dan we denken. Dit is essentieel om te kunnen blijven denken. De normatieve kaders die er gesteld worden, zorgen ervoor dat bepaalde oplossingen uitgesloten worden. De verwondering kan nieuwe perspectieven en oplossingen brengen.

Door met anderen ‘van gedachten te wisselen’ en onze denkbeelden ter discussie te stellen is er sprake van zelfoefening. We proberen hierbij erachter te komen of het mogelijk is om anders te denken dan we denken.

Wat zijn de filosofische categorieën?

Binnen de filosofie worden een aantal disciplines onderscheiden waarin verschillende fundamentele vragen centraal staan. De disciplines worden van elkaar onderscheiden, maar niet gescheiden. De verschillende disciplines zijn:

  • Ontologie: dit is de leer van het zijn. Er wordt gevraagd wat werkelijkheid is.

  • Metafysica: dit gaat over vragen als 'wat is het hoogst zijnde?', Het betekent letterlijk ‘dat wat na de fysica komt’. Een voorbeeld hiervan is nadenken over God.

  • De kennis- en wetenschapsleer: deze discipline gaat in op de vraag wat kennis is en hoe kennis tot stand komt.

  • Wijsgerige antropologie: deze discipline vraagt zich af wat het wezen van de mens is en hoe de mens zich onderscheid van andere vormen van leven.

  • Sociale en politieke filosofie: dit gaat over vrijheid, verantwoordelijkheid, rechtvaardigheid en macht.

  • De ethiek: zij probeert te ontdekken hoe goed van slecht onderscheiden kan worden.

Wat zegt filosofie over de maatschappij?

De filosofie van mens en maatschappij stelt vanzelfsprekendheden over de mens en de maatschappij ter discussie. Vragen over het bestaan van de mens en andere vragen die ook een rol spelen in menswetenschappen worden onderzocht. De mens- en maatschappijbeelden bevatten in de traditie veelal een descriptief en een prescriptief aspect. Het descriptieve aspect beschrijft feitelijk de zaken. Het prescriptieve aspect is voorschrijvend, het vertelt hoe iets zou moeten zijn.

Naar wat zijn we op zoek als we de vraag van de mens willen beantwoorden. Ook over mensbeelden kan gefilosofeerd worden. Verschillende filosofen hebben hier een andere mening over:

  • Plato: voor hem bestaat er wel degelijk een wezen van de mens, ook al beantwoorden wij, mensen in het ondermaanse, daar niet aan.

  • Aristoteles: volgens hem is de mens een politiek dier en een sociaal wezen.

  • Hobbes: hij vindt de mens een egoïstisch individu.

  • Fromm: denkt dat de mens bang is voor vrijheid, vandaar dat de mens volgens hem vlucht in onderdrukking.

  • Nietzsche: dompelt de mens onder in krachtspel.

  • Foucault: stelt dat de mens niet bestaat.

Stampvragen

  1. Waarom moeten maatschappelijk werkers zich bezighouden met filosofische kwesties als verantwoordelijkheid, rechtvaardigheid en vrijheid?

  2. Wat is het huidige beeld van de mens?

  3. Met welke drie factoren moeten sociaal werkers rekening houden in hun handelen?

  4. Wanneer leidt handelen op basis van normen en waarden tot conflicten?

  5. Wat hebben de termen 'klein/groot verhaal' en 'uniforme/pluriforme samenleving'?

  6. Wat is het verschil tussen filosofie en wetenschap?

  7. Uit welke zes disciplines is de filosofie opgebouwd?  

Wat zijn filosofische opvattingen over welzijn en geluk? - Chapter 2

Maakt welvaart gelukkig?

Het leven in het Westen is welvarend en vol met keuzemogelijkheden. Daarnaast is er een constante drang tot vernieuwing. Maar betekent het feit dat we welvarend zijn ook automatisch dat we gelukkig zijn? En is de mens wel blij met zoveel keuzemogelijkheden? Dit zijn vragen die centraal staan in de filosofie als levenskunst.

Gregg Easterbrook is een Amerikaanse econoom. In zijn boek The Progress Paradox komt hij tot de conclusie dat de mens veel klaagt en zich ongelukkig lijkt te voelen ondanks de enorme welvaart waarin hij leeft. Barry Schwartz komt tot dezelfde conclusie in zijn onderzoek The Paradox of Choice. Alle vrijheid en keuzemogelijkheden lijken ons niet gelukkiger te maken. Door het wegvallen van het grote verhaal zijn er ook op immaterieel gebied veel keuzemogelijkheden bij gekomen.

Het gevoel van onbehagen dat ontstaat door meer keuzes en meer onzekerheden, kan voortkomen uit ‘mimetische begeerte’. Dit betekent dat wij altijd het nieuwste van het nieuwste willen hebben omdat anderen dat ook hebben en niet omdat het per se beter is. Nieuwe spullen zijn een teken van vooruitgang, dus door een nieuwe trui van een bepaald merk te dragen, laten we zien dat we met de tijd meegaan, vlot en flexibel zijn. Echter zorgt de constante jacht op het nieuwste van het nieuwste voor ontevredenheid. En het uiteindelijke gevolg van de mimetische begeerte is: ‘De gevoelde tekorten worden nooit minder’.

In onze huidige maatschappij bieden natuur, religie of traditie, door het wegvallen van de grote verhalen, geen bakens meer waaraan vastgehouden kan worden voor het beantwoorden van onze levensvragen. We moeten overal beslissingen over maken, ook al hebben wij hier niet de benodigde kennis voor en worden we constant geconfronteerd met de mogelijke gevolgen van onze keuze.

Wat houden populaire en filosofische levenskunst in?

Er kan onderscheid gemaakt worden tussen: maximizers en satisficers. Maximizers zijn mensen die eerst alle voor- en nadelen grondig proberen te achterhalen, deze vervolgens op een rijtje zetten en uiteindelijk een keuze maken. Toch blijft voor hen iedere keus een gemiste kans. Satisficers daarentegen zijn mensen die precies weten wat ze willen en als ze dit vinden het direct aanschaffen zonder twijfel. Volgens Schwartz zijn satisficers het gelukkigst. Volgens Schwartz worden wij mensen niet gelukkig door het na te jagen, maar door ons op de ontwikkeling van de deugden te concentreren. Dit is de filosofie als levenskunst.

Er kunnen twee vormen van levenskunst onderscheiden worden: de populaire levenskunst, die stelt dat het leven maakbaar is en iedereen zijn eigen succes na kan streven. Deze populaire levenskunst wordt onder andere verspreidt via glossy magazines. De andere vorm is filosofie als levenskunst. Dit is een serieuze filosofie van de levenskunst en stelt dat oplossingen niet altijd gelijk voorhanden zijn. Men richt zich eerder op het aanleren van vaardigheden die ervoor zorgen dat we kunnen omgaan met onder andere ziekte, kwetsbaarheden en pijn. Het draait om ‘een mooi leven’. Dit betekent dat we bewust iets van ons leven maken. Filosofie kan volgens sommigen een bijdrage leveren aan een bewuste manier van leven en op deze manier kan de mens bevrijd worden van de vanzelfsprekendheid. We kunnen ons bevrijden en gedrag veranderen door anders te denken. De levenskunst is een ethos, namelijk het zoeken van een levenshouding.

Filosofen van welzijn en geluk:

  • Aristoteles: een gelukkig mens is een geslaagd mens.

  • Seneca (navolger van de stoïcijnse filosofie): een stoïcijns mens verdraagt zijn lot en leed onverstoorbaar, gelaten en zonder klagen.

  • John Stuart Mill: het utilisme, een teleologische ethiek, waarbij het nut, namelijk het genot en geluk van handelingen, een belangrijke rol speelt.

  • Michel Foucault: een bestaansethiek, waarbij het leven een kunstwerk is dat gevormd wordt door zelftechnieken.

Wat is volgens Aristoteles het hoogste geluk?

Volgens Aristoteles is een leven goed wanneer de mens zijn hoogste streven heeft bereikt, namelijk geluk. Doordat de mens, in tegenstelling tot andere organismen, rede bezit, wordt het doel alleen bereikt door te handelen volgens de rede. De mens is een animal rationale. Alle levende natuur streeft volgens Aristoteles naar zelfverwerkelijking en volmaaktheid. Hier speelt de term ‘in wezen’ een belangrijke rol. Het verwijst naar een mogelijkheid die zich nog moet realiseren, dus iets of iemand die zich nog moet ontwikkelen. Geluk is het doel dat bereikt wordt wanneer iemand zijn wezen heeft gerealiseerd. Kortom, een gelukkig mens is volmaakt.

Het hoogste geluk is niet hetzelfde als genot en plezier. Dezen zijn namelijk veelal van korte duur, terwijl het ultieme geluk voor eeuwig is en niet verdwijnt wanneer iemand een tegenslag heeft. Een volmaakt mens beseft dat zijn geluk niet van plezier, genot of materiële dingen afhangt. Deze aspecten dragen namelijk niet bij aan geluk. Zelfs als je alles hebt, wilt dit niet zeggen dat je leven volmaakt is. Geluk wordt bereikt door met rede, dus in overeenstemming met de menselijke natuur, te handelen en niet door meer spullen te kopen. Echter moet je niet alleen je eigen geluk nastreven, want jouw geluk is afhankelijk van het geluk van anderen, namelijk het geluk van allen.

Het optimaal gebruiken van de rede wordt deugd genoemd door Aristoteles, wat volgens hem ‘perfectioneren’/ ‘vervolmaken’ betekent. De deugdenethiek is een levenshouding (ethos) waarbij afgevraagd wordt hoe iemand een volmaakt mens kan worden.

Naast de rede is het om een volmaakt mens te worden ook belangrijk dat de mens een goed karakter ontwikkelt. Dit houdt in dat je met je emoties om kunt gaan. En daarnaast betekent het dat je een houding hebt die het midden weet te kiezen, waar de deugd ligt. Het midden ligt in elke relatie anders en moet telkens opnieuw gevonden worden. De ‘leer van het midden’ vormt de kern van Aristoteles’ deugdenethiek.

Aristoteles maakt onderscheid tussen mensen die van nature vrij zijn en mensen die van nature slaaf zijn. Deze laatste mensen voelen zich het prettigst in een ondergeschikte rol. Alleen vrije mensen worden als burgers gezien. Echter op het moment dat iemand gedwongen wordt tot slavernij, dan is er volgens Aristoteles sprake van onrechtvaardigheid. Dit geldt ook wanneer de omstandigheden iemand dwingen tot slavernij.

Volgens Aristoteles zijn er drie soorten handelingen, namelijk gedwongen handelingen, handelingen tegen onze zin in en handelingen uit eigen beweging. Bij gedwongen handelingen ligt de oorzaak geheel buiten jezelf. Bij handelingen tegen onze zin in is er een beperkte keuze, waarbij één keuze de meest logische is. Bij handelingen uit eigen beweging kiezen we geheel zelf en zijn we ons bewust van de situatie waarin wij dat doen. De mens is zelf verantwoordelijk voor zijn eigen handelen, maar er is een verschil tussen handelen in onwetendheid (dronken autorijden) en handelen uit onwetendheid. Wanneer er gehandeld wordt uit onwetendheid zijn we vaak niet goed op de hoogte van de situatie en is dit vaak ook niet mogelijk. Tijdens ons handelen maken we altijd keuzes uit eigen beweging. Of de mens volmaakt en gelukkig is heeft hij zelf in de hand. Hierbij gaat het om het kiezen van het midden, dat wat het beste uit ons haalt.

Hoe ligt de relatie tussen sociaal werk en deugdenethiek? Deze vorm van ethiek houdt zich bezig met de vraag wat goed sociaal werk of een goede sociaal werker is.

Wat is volgens Seneca het hoogste goed?

Aristoteles denkt dat we pas gelukkig worden als we leven in overeenstemming met de rede, terwijl Seneca denkt dat we pas gelukkig kunnen worden als we in overeenstemming leven met de natuur. In een leven dat overeenstemt met onze natuur vinden we de vrijheid. Je wordt gelukkig als je je los weet te maken van de massa en materiële bezittingen.

Het hedonisme stelt dat de mens van nature streeft naar genot en dat genot het hoogste doel is. Epicurus, een verdediger van het hedonisme stelt dat genot de afwezigheid van pijn en leed is.

Seneca zet zich af tegen het hedonisme. Volgens hem behoren genot en vreugde tot het hoogste goed, maar het hoogste goed komt daar echter niet uit voort. Het volgen van morele waarden vraagt echter veel inspanning, omdat we onszelf allerlei dingen moeten ontzeggen. Volgens Seneca sluiten genot en morele kwaliteit elkaar uit.

Om vrij te zijn en geluk te ervaren moeten we ons verzoenen met de natuur. We moeten leed onverstoorbaar en gewillig doorstaan om geluk te ervaren. De mens die verzoend is met de natuur, dus vertrouwt op zijn eigen geestelijke kracht, is moreel volmaakt.

Wat is het Utilisme van Mill?

Voor Mill hangt geluk samen met genot. Geluk is volgens hem het nastreven van genot. Zoals eerder genoemd, is hij een van de grondleggers van het utilisme. Dit is een ethiek die elke handeling beoordeelt op de vraag of het individu ervan geniet en er geluk door ervaart. Bentham stelt dat de mens zich in alles laat leiden door pijn en genot. Het utilisme is hedonistisch.

Het utiliteitsbeginsel stelt dat we het grootste geluk voor het grootst aantal mensen na moeten streven. Volgens Bentham is geluk de optelsom van genietingen. In zijn rekenkundige benadering neemt hij ook het geluk van anderen mee. Want als anderen gelukkig zijn dan zal ons geluk toenemen en als wij anderen ongelukkig maken dan neemt ons geluk af.

Mill maakt kwalitatief onderscheid tussen lichamelijk en geestelijk genot. Volgens hem heeft dit te maken met het idee dat zelfontplooiing leidt tot geluk. Geestelijk genot staat volgens hem kwalitatief boven lichamelijk genot.

Ook beweert Mill dat individuele vrijheid één van de grondbeginselen van het algemeen welzijn is. Er zijn volgens Berlin twee soorten vrijheden: positieve (recht tot zelfontplooiing en het zelf inrichten van je leven zonder anderen te belemmeren) en negatieve vrijheid (vrije ruimte waarbinnen gehandeld wordt zonder belemmerd te worden).

Ook pleit Mill voor het liberalisme en vindt hij dat we ons moeten verzetten tegen heersende gewoonten omdat dit slecht is voor het menselijk welzijn en de vooruitgang van de mensheid. Volgens hem is zelfontplooiing een waarde op zich.

Voor het maken van keuzes is niet alleen verstand nodig maar ook moed, want wie breekt met de gewoonten stoot tegen weerstand aan. Regels zijn bedoeld om mensen te beschermen, maar niet om ontwikkeling in de weg te staan. En juist de ontwikkeling van keuze, harstochten, verlangens en de persoonlijkheid zijn belangrijk. Anders denkenden moeten worden getolereerd en verwelkomd. Kortom, mensen zijn geen schapen en zelfs schapen zijn niet identiek.

Wat zegt Foucault over levenskunst en vrijheidspraktijken?

Foucault heeft ervoor gezorgd dat er weer meer aandacht kwam voor de levenskunst in de filosofie. Hij stelt de vraag hoe wij ons leven kunnen vormgeven. Onze identiteit gaat niet aan ons doen en laten vooraf maar is het resultaat van hoe wij in het leven staan en ons bestaan vormgeven. Aristoteles denkt daarentegen dat onze identiteit ‘vast’ staat en dat wij enkel kunnen worden wat van nature binnen onze mogelijkheden ligt.

Volgens Foucault is levenskunst verbonden met de vrijheid en uit dat zich in ‘vrijheidspraktijken’. In deze praktijken experimenteren wij met nieuwe levensvormen en identiteiten om erachter te komen wie of wat wij zijn. Op het moment dat er sprake is van overheersing wordt anders denken niet meer getolereerd. Door ruimte te bieden voor anders denken en vrijheidspraktijken, veranderen de machtsverhoudingen. Levenskunst is ethiek en volgens Foucault is ethiek ‘ethos’, de zorg voor zichzelf en niet de evaluatie van normen en waarden, rechten en plichten, goed en kwaad. Er wordt echter gezorgd voor zichzelf in vrijheidspraktijken die wel direct van invloed zijn op anderen maar geen macht uitoefenen.

Technieken die ons in staat stellen om meesterschap over onszelf en alles wat daarbij komt kijken uit te oefenen en indien nodig te wijzigen noemen we zelftechnieken. We moeten niet alleen de confrontatie aangaan met heersende gewoontes, maar ook met onszelf. Onze identiteit is het resultaat van deze vrijheidspraktijk.

Als we de termen 'vrijheidspraktijken' en 'zorg dragen' voor onszelf toepassen op ongeneselijk ziek zijn, dan kunnen we concluderen dat het weigeren van een behandeling ook zorgen voor zichzelf is omdat de persoon hiermee de regie van het leven in eigen handen houdt.

Stampvragen

  1. Wat betekent het begrip 'mimetische begeerte'?

  2. Wat betekenen de begrippen 'maximizer'en 'satisficer'?

  3. Hoe kijken respectievelijk Aristoteles, Seneca, Mill en Faucault tegen 'geluk' aan?

  4. Wat houdt het utiliteitsbeginsel in?

  5. Wat betekent de term deugdenethiek?

Wat is het verband tussen autonomie en verantwoordelijkheid? - Chapter 3

Welke kritiek heerst op de westerse samenleving?

De westerse samenleving wordt door veel mensen gezien als de plek waar enorme vooruitgang op diverse gebieden plaatsvindt. Waarom is er dan toch zoveel kritiek op dit deel van de wereld, bijvoorbeeld met betrekking tot globalisering? Benjamin Barber, Amerikaans politiek wetenschapper, duidt het proces van globalisering aan met de term ‘Mc World’, waarbij alles draait om commercie, imago’s en merken, waarbij de wensen van de consument belangrijker zijn dan de belangen van de burger. Hierdoor zijn ‘andersglobalisten’ en protesterende groepen ontstaan, zoals de Occupybeweging. Ook is de overheid marktwerking toe gaan passen binnen andere gebieden van de samenleving, zoals het onderwijs en de zorg. Het idee was dat bedrijven hierdoor zouden gaan concurreren, de prijzen lager zouden worden en de kwaliteit beter. Echter is de verdeling van welvaart hierdoor nog ongelijker geworden. Werkgevers verdienen bijvoorbeeld 340 keer zoveel dan hun medewerkers.

Men staat nu achter het idee dat de burger steeds meer vrijheid en verantwoordelijkheid moet krijgen en de overheid een stap terug moet nemen. Er ontstaat hierdoor een mentaliteit waarin mensen denken alles te kunnen doen wat ze willen zonder gestraft te worden. Het gevolg is dat normen en waarden vervagen, het vertrouwen tussen burger en overheid afneemt en mensen ontevreden zijn. Dit zijn de gevolgen van consumerend burgerschap.

Waaruit bestaan vooruitgang en haar schaduwkant?

Vooruitgang, geloof in de menselijke rede en de gedachte dat de mens door de rede de menselijke natuur kan beheersen hangen onlosmakelijk met elkaar samen. Door nieuwe ontdekkingen, onder andere door de ‘copernicaanse wending’: de ontdekking dat de aarde om de zon draait en niet andersom zorgde ervoor dat geloof werd vervangen door rede. Door de moderniteit kwam de mens erachter dat hij een autonoom subject was en dat de mens de bron van de werkelijkheid en het weten is.

De verlichting, die gepaard ging met optimisme, het geloof in de rede en de vooruitgang van de mens in de 17de eeuw, kwam voort uit het idee dat kennis en wetenschap de mens in staat zou stellen een betere wereld te creëren, waarbij vrijheid gold voor iedereen. Om de onmondigheid te doorbreken, zegt Immanuel Kant dan ook: ‘Durf te denken’. Door de vooruitgang zijn mensen niet alleen de natuurverschijnselen gaan verklaren met behulp van mechanica (de leer van beweging en krachten), maar ook de samenleving wordt gezien als een ‘megamachine’. Het is een sociaal systeem dat perfect functioneert en waarin iedereen zijn rol speelt.

Verlichtingsfilosofen bestempelen kerkelijke dogma’s als onredelijk en vervingen deze door logische kennis en rationalistische filosofie. Door de wetenschappelijke ontwikkelingen hebben wij steeds meer technologie gekregen. De vraag is echter of wij de baas zijn over de technologie of dat de technologie ons de baas is. We kunnen namelijk steeds minder zonder deze technologie. Hetzelfde geldt voor protocollen en methodieken voor sociaal werkers. Zonder deze middelen kan een sociaal werker tegenwoordig niet meer aan de slag met zijn cliënt.

Er is sprake van een triomferend onheil, omdat de technologische middelen steeds belangrijker worden en niet meer weg te denken zijn en omdat wetenschappelijke en technologische vooruitgangen ook een keerzijde hebben. Plastische chirurgie kan bijvoorbeeld gebruikt worden om lichaamsdelen herstellen na een ongeluk maar ook voor een extreme make-over.

Er sprake van een paradox van vooruitgang, omdat onze geordende samenleving op een bepaalde manier irrationeel is. Ulrich Beck spreekt van een risicosamenleving, waarin technologische ontwikkelingen en de welvaart onbedoelde en niet te vermijden gevolgen met zich meebrengen. Met andere woorden: we kunnen niet meer vertrouwen op de technologie en de wetenschap zelf en evenmin op de experts.

Er zijn ook risico`s in de steeds professioneler wordende zorg door de rationalisering van de menselijke natuur. Ondanks de wetenschappelijke onderzoeken naar opvoeding is er sprake van pedagogische armoede. Ouders weten niet meer wat de beste manier is om hun kind op te voeden. Ook in de zorg is het werk onuitvoerbaar geworden vanwege de elkaar tegensprekende regels en procedures. Incidenten in de jeugdzorg zijn het gevolg van de manier waarop deze zorg is georganiseerd. Er is sprake van ‘georganiseerde verantwoordelijkheid’, omdat niet duidelijk is wie verantwoordelijk is.

Wat wordt bedoeld met vervreemding?

Volgens de maatschappijkritische filosofen zorgt de mechanische maatschappij voor vervreemding: we ervaren en consumeren en zien onszelf niet langer als de oorsprong van onze daden. Voor Marx en Fromm is deze vervreemding een centraal onderwerp. Door de maatschappijkritiek in de jaren ’70 werd het doel van het sociaal werken de emancipatie van de vrouw, democratisering en humanisering van de samenleving en het opheffen van vervreemding van de arbeid. Er werd gesproken van politiserend werken: individuele problemen vinden hun oorzaak in de maatschappij en kunnen alleen worden opgelost door deze maatschappij te veranderen.

De onmondigheid komt volgens Kant door luiheid en lafheid, terwijl Marx en Fromm stellen dat wij ons niet bewust zijn van de kwaliteiten en kansen die we hebben omdat die onderdrukt worden. Er is niet alleen een maatschappijverandering nodig, maar ook een mentaliteitsverandering. Ook in het welzijnswerk (oftewel sociaal werk) was het idee dat kwaliteit van leven bereikt wordt door gelijkheid, vrijheid, zelfbeschikking en zelfontplooiing. Om dit te bewerkstelligen waren veranderingen in gezagsverhoudingen nodig.

In het welzijnswerk van de jaren ’70 was het doel om aan het welzijn van de mensen te werken. Welzijn had toentertijd twee kanten. Aan de ene kant was het een aanvulling op de welvaart en tegelijkertijd was het kritiek op de welvaart. Eind jaren ’70 werd het welzijnswerk minder populair omdat algemeen geldende normen en waarden niet mogelijk bleken te zijn in de veelzijdige maatschappij waardoor er een overgang was naar het sociaal werk. In het welzijnswerk speelde zelfontplooiing een grote rol, terwijl het in het sociaal werk draait om participatie. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) speelt een grote rol in het mogelijk maken van participatie.

Wat zegt Marx over ontwikkeling door arbeid?

Het begrip ‘vervreemding’ is afkomstig van Marx (de invloedrijkste filosoof en een materialist), dat hij ontleende aan Hegel (idealist), de grondlegger van de dialectiek. De dialectiek is geen eenvoudig uit te leggen begrip. Echter kun je het je voorstellen als een schematische drieslag, die bestaat uit:

  • Een these (stelling) gerepresenteerd door de kleur zwart

  • Een antithese (tegenstelling) gerepresenteerd door wit

  • Een synthese, die de tegenstelling opheft (samenstelling), gerepresenteerd door grijs

Echter kan dialectiek niet worden weergegeven in een formeel/ inhoudloos schema. De dialectiek vooronderstelt een samenhangend geheel dat zich via negatie ontwikkelt. Een zaadje van een plant moet zich eerst vernietigen voordat het gaat bloeien. Niet alleen een plant, maar ook de geschiedenis van de mensheid zou zich dialectisch ontwikkelen. De ontkenning is een noodzakelijk moment in iedere ontwikkeling. De dialectiek kan dus niet goed weergeven worden met de zwart-wit-tegenstelling, omdat wit niet genoodzaakt is om zwart te worden.

Hegel denkt dat de ontwikkeling van de menselijke geest zelfstandig verloopt en niet wordt beïnvloed door de maatschappij waarin we leven. Volgens Hegel zijn de maatschappelijke omstandigheden een uitdrukking van de ontwikkeling van de menselijke geest. Daarom spreken we van idealisme.

In tegenstelling tot Hegel denkt Marx (materialist) dat het leven het bewustzijn bepaalt. Marx gaat niet uit van wat er beweerd wordt, maar hij gaat uit van wat er gebeurt in het werkelijke leven. De ontwikkeling van de mens vindt volgens hem plaats door arbeid. Arbeiden is zichzelf verwezenlijken. Bij materialisme draait het in deze context om geld en bezit. Dialectisch materialisme wil zeggen dat ons bewustzijn door de sociaaleconomische processen wordt bepaald. Deze basis-bovenbouwtheorie stelt dat de basis uit productieverhoudingen bestaat en de bovenbouw uit het bewustzijn.

Volgens het idealisme bestaat er een algemeen geldend mensbeeld dat zich door de geschiedenis heen ontwikkelt. Marx stelt echter dat het heersende mensbeeld bepaald wordt door de heersende klassen.

De kapitalisten hebben zich volgens Marx zeggenschap over de arbeid en daarmee zeggenschap over de mensen toegeëigend. Dit hebben ze gedaan door zich productiemiddelen toe te eigenen. Vervreemding van de arbeid betekent dat we niets meer over onze arbeid te zeggen hebben. Dit heeft weer als gevolg dat we ook steeds meer vervreemd raken van onszelf en onze medemens. Marx verzet zich tegen de kapitalisten, productieverhoudingen en de vervreemding van de mens.

Wat zegt Fromm over positieve en negatieve vrijheid?

Fromm denkt dat de oorzaak voor de vervreemding ligt in de angst voor vrijheid. Zijn filosofie is geen dialectiek, maar een sociaalpsychologische verklaring. Fromm spreekt van negatieve vrijheid, de vrijheid ván de natuur, en positieve vrijheid, een vrijheid tot zelfontplooiing die tot een zinvol bestaan leidt. Volgens Fromm onderscheidt de mens zich van dieren doordat hij met de natuur gebroken heeft. De mens is zich hierdoor bewust van zichzelf en in staat om de natuur naar zijn behoeftes aan te passen. Deze breuk is dus wezenlijk voor de mens. De scheiding geeft ons vrijheid om ons bestaan vorm te geven. Echter brengt de vrijheid ook onzekerheid en eenzaamheid met zich mee. Om dit vermijden zoeken we toevlucht bij een sterke leider of ideologie die zegt wie we zijn en wat we moeten doen.

Het is belangrijk dat we de innerlijke tegenstrijdigheden die een gevolg zijn van de scheiding met de natuur onderscheiden van individuele en/ of maatschappelijke tegenstrijdigheden. Hoe de samenleving er uit zal zien, is afhankelijk van de acceptatie of ontkenning van de breuk met de natuur. Een gezonde samenleving vraagt om acceptatie van de breuk en de bijkomende onzekerheden. Dit eist echter het nemen van verantwoordelijkheid.

Voor de mens is oriëntatie belangrijk, omdat dit ons een referentiekader geeft waarbinnen we zin kunnen geven aan ons bestaan. Daarnaast stellen we ons afhankelijk op omdat we behoefte hebben aan zekerheid. Fromm vindt ook verbondenheid essentieel. Om ons op ons bestaan te oriënteren, zoeken we de steun van anderen. We hebben een fundamentele behoefte aan een gevoelsmatige verbondenheid met anderen, met de natuur en met onze omgeving. Deze verbondenheid kan positief zijn, maar ook negatief, zoals bij peer pressure. In de band met anderen moet er daarom ook ruimte zijn voor zelfstandigheid en uniekheid. Dit betekent echter niet dat onze werkelijkheid de enige is.

Fromm staat erg kritisch tegenover de vraag: “Wat is normaal?” en de uitspraak “We moeten we ons aanpassen aan de norm”. Aanpassen aan de norm is ons conformeren aan of identificeren met de heersende opvattingen van een groep. Dit is echter niet altijd gezond voor lichaam, geest en zelfontplooiing. Daarnaast maakt het ons passief.

‘Het sociaal karakter’, een nieuw begrip dat door Fromm is geïntroduceerd, is een norm, namelijk een algemene persoonlijkheidsstructuur. De meerderheid van de samenleving leeft volgens die norm en doet wat er van hen verlangd wordt. Het sociaal karakter wordt overgebracht door middel van de opvoeding. Verlangen wat er van ons verlangd wordt is de ultieme passiviteit.

In het nieuwe kapitalisme is de hiërarchie weggevallen en wordt er constant van ons verwacht dat we dynamisch en flexibel zijn. Doen we dit niet, dan wordt er getwijfeld aan onze wil en bereidheid om ons aan te passen.

Het sociale karakter is onlosmakelijk verbonden met wat Fromm ‘de fundamentele economische karaktertrekken van het kapitalisme’ noemt: kwantificering en abstrahering. Met kwantificering doelt men op alles omzetten in cijfers. Door middel van abstraheren worden mensen gezien als leden van groepen en niet als individuen. Uiteindelijk zorgt het ervoor dat de mens als economische waarde wordt gezien. De vraag is wat doen we als de kosten hoger zijn dan de baten. Het gevolg van kwantificeren en abstraheren is dat we geen enkele concrete band hebben met wat we produceren en consumeren.

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de samenleving in de ogen van Fromm weer herstelt en gezond wordt? Fromm verwerpt zowel de autoritaire ethiek, waarin een autoriteit zegt wat goed is en slecht is, als relativisme, dat zegt dat alle waarden en normen een kwestie van smaak zijn. Het relativisme gaat niet uit van een objectieve waarheid, terwijl het universalisme hier juist wel van uit gaat. Fromm spreekt echter van een humanistische ethiek. Volgens deze ethiek is goed en slecht afhankelijk van wat de ontwikkeling en ontplooiing bevordert en verhindert. Om te kunnen ontplooien moet de mens zijn vrijheid accepteren. Het welzijnswerk heeft de taak om mensen te helpen ontplooien en de negatieve vrijheid naar positieve vrijheid om te zetten.

Wat stelt Arendt?

Arendt stelt dat handelen de mens kenmerkt en het een teken is dat we iets nieuws beginnen of laten gebeuren. Een voorwaarde voor handelen is pluraliteit: dit is de erkenning dat er ook anderen op de wereld zijn die anders zijn. Maar in een totalitaire staat is dat onmogelijk, hierdoor wordt het actief handelen onmogelijk gemaakt.

Milgram heeft onderzoek gedaan naar de gehoorzaamheid van de mens aan autoriteiten. Proefpersonen moesten iemand in een andere kamer een schok toedienen als deze een fout antwoord gaf op de vraag. De schokken werden van steeds hogere voltage tot een dodelijk voltageniveau. Maar liefst 66 procent van de proefpersonen gehoorzaamde aan de autoriteit en bleef schokken toedienen, zelfs bij het krijsen van de persoon in de andere kamer en toen het dodelijke niveau werd bereikt.

Aan de Stanford University heeft Zimbardo een berucht geworden gevangenisexperiment uitgevoerd. Leerlingen werd ingedeeld in de groep gevangenen of gevangenisbewaarders. Na zes dagen werd het experiment gestopt omdat de bewaarders zich gingen gedragen als sadisten en dit negatieve gevolgen had voor de gevangenen.

Volgens Arendt houdt de ‘banaliteit van het kwaad’ in dat mensen anderen kwaad doen zonder dit zelf in de gaten te hebben. Dit komt voort uit de vanzelfsprekendheden en de onmogelijkheid om anders te denken. Arendt onderscheidt drie vormen van menselijke activiteit: arbeiden, werken en handelen. Maar wat hebben deze vormen te maken met de banaliteit van het kwaad?

Arbeid wordt gekenmerkt door cyclische bezigheden om het lichaam en de persoon in leven te houden, zoals eten, zaaien, oogsten enzovoort. Produceren en consumeren staan met elkaar in verbinden. In onze moderne maatschappij staat arbeiden centraal; er zijn al nieuwe producten voordat gebruiksartikelen versleten zijn.

Bij werken is de doel-middelrationaliteit kenmerkend. Het doel stelt welke middelen er nodig zijn en hoe deze ingezet moeten worden. Bij werken staat ook het nut centraal, dus of iets aan het bereiken van het doel bijdraagt. Er schuilt een instrumentele visie achter het werken. Het gaat bij werk om een kunstmatige omgeving die in zijn totaliteit wordt bepaald door doel- middelrelaties, instrumentaliteit en het nut. In sommige gevallen kan werken hetzelfde zijn als arbeiden. Door werken centraal te stellen wordt alles gereduceerd tot bruikbaarheid en nuttigheid. Het gevolg is dat we over het sociaal werk, gezondheidszorg en onderwijs alleen nog kunnen denken in termen van efficiëntie, resultaten, afstemmen, kosten en baten.

Het kenmerkende aan handelen is pluraliteit. In tegenstelling tot arbeid en werken, hebben we voor handelen anderen nodig. In het handelen kan ieder mens laten zien waarom hij/zij een uniek wezen is, hoe hij/zij zich van anderen onderscheidt. Handelen en spreken zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Door te handelen zet je iets in beweging, waarbij 'iets' vaag uitgedrukt is omdat het resultaat niet vastligt en onvoorspelbaar is. De echte zin van ons handelen zien we pas als het leven voorbij is. Daarnaast hebben we geen auteursrecht over onze uitspraken omdat we deze doen in samenwerking met anderen. Pluraliteit is een netwerk van menselijke relaties dat geweven is door woorden en daden van ontelbare personen. Omdat handelingen onvoorspelbare uitkomsten hebben maakt het handelen ons ook kwetsbaar.

Handelen in de politiek

Volgens Arendt keert onze samenleving zich af van het handelen. Dit komt volgens haar door de onberekenbaarheid, onvoorspelbaarheid en anonimiteit van het handelen. In plaats van dat de mens handelt, werkt hij doelmatig. Managers werken bijvoorbeeld wel, maar handelen niet; zij gebruiken de taal, maar spreken zich niet uit; ze innoveren wel, maar vernieuwen niet. Volgens Arendt laat werk het onbekende en onvoorspelbare niet toe.

In de politiek en de samenleving is handelen onmisbaar voor Arendt, omdat er een publieke ruimte nodig is waarin in we ons kunnen onthullen en uitspreken. Daarnaast is er een specifiek oordeelsvermogen nodig, namelijk het reflexieve oordeel. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen het reflexieve oordeel en het bepalende oordeel. Het bepalende oordeel is gebaseerd op regels, criteria en algemeen geldende maatstaven die van te voren vaststaan, zoals bij het werken. Het reflexieve oordeel baseert zich daarentegen op basis van iets wat nog kan komen of op wat anderen mogelijk zouden kunnen denken. Het vraagt om inlevingsvermogen in anderen. Als de politiek gereduceerd zou worden tot het werken dan zou dit het feit miskennen dat we leven tussen mensen

Dit maakt mogelijk dat er ook in het sociaal werk onderscheid gemaakt kan worden tussen sociaal werk en sociaal handelen. Tegenwoordig richt de zorg zich vooral op sociaal werk, terwijl er daarbij voorbij gegaan wordt aan het contact met hulpbehoevende. Zorg vindt echter altijd plaats in betrekking tot anderen, waarbij de uniciteit van de hulpbehoevende erkend moet worden. Als dit niet gedaan wordt dat wordt de cliënt een product in een ‘zorgfabriek’.

Het sociaal handelen gaat gepaard met onzekerheden en om deze aan banden te leggen worden er protocollen en regels opgesteld. Volgens Van Heijst is hierdoor sprake van een fundamenteel probleem: ontmenselijking. Het gaat hierbij dan zowel om de ontmenselijking van de cliënt als van de sociaal werker.

Wat zegt Foucault over macht?

Mill, Fromm en Arendt stellen dat wij ons af moeten zetten tegen autoriteit, omdat dit zelfontplooiing in de weg staat. Echter is de vraag of de autonome mens niet eerder de norm is tegenwoordig dan de afwijking, zoals het geval was voor de jaren ’60 en ’70.

Wat normaal is afhankelijk van wat de norm is die gesteld wordt. De keerzijde van het hanteren en stellen van normen zijn normvervaging en normloosheid. De afwijking van de norm wordt bepaald door de norm die er gesteld is. Echter kan de afwijking ook het gevolg zijn van het stellen van een norm en bedoeld zijn om mensen die niet aan deze norm voldoen zich aan te laten passen en burgers te normaliseren.

Foucault stelt dat menswetenschappen een rol spelen in het proces van normalisering. Zij doen namelijk onderzoek naar de aard en het gedrag van de mensen en hun resultaten bepalen hoe wij onszelf zien en hoe wij ons zouden moeten gedragen. Daarnaast spelen ook macht mechanismen een rol, denk hierbij dan niet alleen aan machtspersonen zoals vorsten, maar ook aan netwerken waarin individuen macht uitoefenen en ondergaan, zoals onderwijs.

Foucault maakt onderscheid in drie soorten macht:

  • Soevereine macht

  • Disciplinerende macht

  • Biomacht

Soevereine macht

De soevereine macht bestaat uit de koning of vorst die bepaalt aan welke wetten zijn burgers zich moeten houden, maar zelf staat hij buiten de wet. De soeverein is gemachtigd om overtredingen te bestraffen op een manier die hem schikt, een voorbeeld hiervan is de doodstraf. De soevereine macht komt nog steeds tot uiting in hardere straffen, meer blauw op de straat, zero tolerance en repressieve maatregelen. Het is een manier van de overheid om zich te laten zien en gelden.

Disciplinerende macht

De disciplinerende macht is bedoeld om ons naar de norm te laten gedragen. Mensen die dit niet doen, zoals delinquenten, worden opgevoed tot gehoorzame mensen. Dit gebeurt door middel van controletechnieken, observaties en registraties. Het echte verschil met de soevereine macht is dat niemand de disciplinerende macht bezit, in tegenstelling tot de soevereine macht.

Het disciplineren wordt niet alleen gebruikt als straf, maar ook om gehoorzame burgers te kweken in andere delen van de samenleving, zoals het leger, het onderwijs, de zorg en dergelijke. Disciplinering kan zorgen voor een geordende en goedlopende organisatie.

Er zijn enkele instrumenten voor disciplinering, namelijk:

  • Het hiërarchisch toezicht; een vorm van toezicht die onzichtbaar is, zoals een chef die zijn werknemers controleert, en die ervoor zorgt dat mensen zich constant geobserveerd voelen en zich daardoor gaan gedragen.

  • De normaliserende sanctie; oefeningen die bedoeld zijn om ons gedrag te corrigeren zodat we aan de norm gaan voldoen.

  • Het examen; een combinatie van hiërarchisch toezicht en een normaliserende sanctie. Als blijkt dat er niet voldaan wordt aan de gestelde norm, dan vindt er correctie plaats.

Biomacht

De biomacht disciplineert niet, maar reguleert de gehele bevolking door middel van statische cijfers, bijvoorbeeld over geboortes. Deze cijfers zijn van invloed op de politiek die gedreven zal worden, zoals een gezondheidspolitiek waar de gezondheid bevorderd wordt bijvoorbeeld door reclames over roken en alcohol. De biomacht is voornamelijk een preventieve macht, maar heeft ook een disciplinerende werking wanneer het effect is dat mensen hun houding en gewoontes gaan aanpassen en bijvoorbeeld gezonder gaan leven.

Wat houdt normalisering in het sociaal werk in?

Het sociaal werk is een normaliserende praktijk. Wij gaan uit van de autonome burger die verantwoordelijk en zelfredzaam is. Dit is de norm en deze is opgesteld aan de hand van de standaardmens. Mensen die hier niet aan voldoen, worden genormaliseerd om een genormaliseerd straatbeeld te creëren. Dit houdt in dat het beeld een samenleving is waarin ‘ongewone’ mensen niet zichtbaar zijn. De overheid is op zoek naar brave en goede burgers die voldoen aan hun eigen maatstaven voor braaf en goed. Burgers die niet aan dit idee voldoen zijn onaangepast. Echt wordt er hierdoor voorbijgegaan aan het belang van eigenzinnige burgers voor de democratie.

De vraag is wat te doen wanneer iemand als een autonome burger gezien wordt maar dit niet kan zijn, bijvoorbeeld in het geval van sommige gehandicapten. De normalisering heeft twee ambivalente kanten met betrekking tot gehandicapten. Door de normalisering worden zij als normaal behandeld en hebben zij evenveel rechten als anderen. Hierdoor wordt er echter voorbijgegaan aan de individuele behoeften die zij hebben. Aan de andere kant is er sprake van normalizing to incompetence waarbij mensen automatisch worden gezien als incompetent en onvermogend. Dit heeft als gevolg dat deze mensen niet als volledig worden behandeld.

Volgens Roovers wordt zowel normalizing to competence als normalizing to incompetence bepaald aan de hand van de norm die gesteld wordt. De vermogens van gehandicapten worden vergeleken met die van de standaardmens, maar hierdoor wordt er ook bepaald wie buiten deze norm valt en dus onaangepast en abnormaal is. Het vraaggericht werken is een disciplinerende macht omdat er gekeken wordt of de persoon met handicap wel de juiste motieven heeft. Zo niet, dan worden deze genormaliseerd. Door gehandicapten te zien als gewone mensen worden hun afwijkingen benadrukt. Een voorbeeld hiervan is een opvoedingscursus voor Marokkaanse vrouwen, die eigenlijk bedoeld is om deze vrouwen te normaliseren in plaats van om ongelijkheid te bestrijden.

Stampvragen

  1. Wat houdt de term 'politiserend werken' in?

  2. Welke oorzaak ziet Marx verantwoordelijk voor onze vervreemding?

  3. Welke drie verschillende vormen van menselijke activiteit onderscheidt Arendt en wat is het verschil?

  4. Wat is het verschil tussen een bepalend oordeel en een reflexief oordeel?

  5. Wat houdt 'soevereine macht' in en welke twee andere vormen van macht onderscheidt Foucault?

  6. Wat zijn twee problemen die door de huidige norm ontstaan in de zorg voor gehandicapten?

Hoe ziet de ideale maatschappij eruit? - Chapter 4

Waaruit bestaat de democratische rechtsstaat?

De grenzen van de democratische rechtsstaat is een veel besproken onderwerp de laatste tijd. Er staan eigenlijk twee partijen tegenover elkaar: de haviken en de duiven. De haviken eisen een krachtig optreden van de overheid, dat desnoods zorgt voor minder vrijheid van de burger. Maar dit alles is wel zodat de veiligheid en zo ook de vrijheden die onze democratie kenmerken behouden blijven. Hiertegenover staan de duiven, zij houden juist vast aan principes en grondrechten van de democratische rechtsstaat. Politieke filosofie gaat over de relatie tussen burger en overheid en stelt vragen als: mag de overheid de vrijheid van mensen inperken? De democratische rechtsstaat zorgt voor bescherming van de burgers tegen de overheid.

Vrijheid, gelijkheid, bescherming tegen de macht van de regering en de scheiding van kerk en staat zijn de belangrijkste uitgangspunten van de rechtsstaat. Deze staan nationaal beschreven in grondrechten en internationaal in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Voor de wet is iedereen gelijk.

Om ervoor te zorgen dat de overheid niet zomaar de wet kan veranderen wanneer het haar uitkomt, is de trias politica, ofwel de scheiding der machten in het leven geroepen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de wetgevende macht (het parlement), de rechterlijke macht en de uitvoerende macht (de overheid). Deze rechtsbescherming werd voor het eerst (in 1748) betoogd door Montesquieu. De overheid staat niet boven de wet en moet zich hier ook aan houden.

De overheid heeft onthoudingsplicht, wat inhoudt dat de vrijheid van een burger niet zomaar ingeperkt mag worden, de burger recht heeft op verdediging en dat vervolging getoetst kan worden door een rechter. Dit beginsel wordt de habeas-corpus-bepaling genoemd. Sinds enkele jaren kent de overheid ook een zorgplicht; de overheid moet actief sociale grondrechten zien te realiseren zodat cliënten beschermt zijn tegen sociaal werkers.

In het geval van maatschappelijke problemen, zoals onveiligheid, leefbaarheid en orde en regels, weegt het belang van de samenleving zwaarder dan dat van het individu. Het tegenargument is dat de individuele vrijheid niet ten koste mag gaan van de veiligheid van velen. Opkomende vragen zijn hierbij: Mogen we de rechtsstaat verdedigen met middelen die de rechtsstaat aantasten? Maar als het de veiligheid van de burger bevorderd, is vrijheidsinperking dan erg? Belang van het collectief versus belang van het individu; wat weegt zwaarder?

Wat zijn de filosofen van het sociaal contract?

In de 17de eeuw zijn de fundamenten en principes van de westerse samenleving gelegd door filosofen van het sociaal contract. Dit contract heeft veel invloed gehad op de politiek. In de filosofie van het sociaal contract gaat het om twee concepten: de natuurstaat en het sociaal contract.

De onderstaande filosofen kunnen gerelateerd worden aan de theorie van het sociaal contract:

  • Thomas Hobbes en John Locke worden gezien als de grondleggers van de moderne burgerlijke samenleving, waarin de staat niet langer door kerk en adel beheerst wordt. Vrijheid, gelijkheid en veiligheid zijn verbonden aan elkaar.

  • Jean-Jacques Rousseau was een invloedrijk persoon op onze moderne samenleving. In een van zijn boeken beschrijft hij wat volgens hem de oorzaak of oorsprong is van de ongelijkheid onder mensen en hoe de vrijheid gegarandeerd kan worden binnen de staat.

De natuurstaat is een voorstelling van hoe de situatie en het leven zou zijn als er geen regels en wetten zouden bestaan. Hobbes, Locke en Rousseau denken anders over hoe de natuurstaat eruit zou zien. Hieruit voort komen natuurrechten, zoals vrijheid en gelijkheid, die verbonden zijn met onze menselijkheid. Natuurwetten zijn regels die gevolgd worden wanneer de natuurrechten geschonden worden.

De drie bekende filosofen, Hobbes, Locke en Rousseau, vinden alle drie dat we van de natuurstaat bevrijd moeten worden. Het sociaal contract geeft weer hoe verhoudingen, rechten en plichten tussen burgers onderling en tussen burgers en overheid moeten worden geregeld. In het contract wordt beschreven hoe de samenleving de uitgangspunten vrijheid en gelijkheid kan respecteren en er tevens voor kan zorgen dat hier ook aan voldaan wordt. Hoe het sociaal contract eruit ziet, hangt af van de samenleving waarin deze algemene principes worden vastgelegd en de manier waarop er naar de natuurstaat gekeken wordt.

Wat zegt Hobbes over wedijver en wantrouwen?

Volgens Benjamin Barber is er tegenwoordig sprake van een ‘rijk van de angst’, waarin angst gezaaid worden en angst met angst bestreden wordt. Om deze angst te overwinnen lijken mensen bereid te zijn hun vrijheid op te geven. Het ‘rijk van de angst’ heeft veel weg van de oorlog van allen tegen allen die de natuurstaat van Hobbes kenmerkt.

De natuurstaat van Hobbes ziet er vijandelijk uit. Hij gaat uit van drie uitgangspunten. Ten eerste is de mens van nature gelijk, alhoewel er wel verschillen tussen mensen bestaan. Hobbes gaat tegen het idee in van natuurlijke hiërarchie tussen burgers en adel. Dat wie als dubbeltje is geboren nooit een kwartje kan worden vindt Hobbes onzin. Ten tweede is volgens Hobbes de mens geen sociaal wezen. De mens handelt namelijk sociaal uit eigenbelang en niet vanwege de innerlijke behoefte om samen te zijn. Om te bepalen hoe de samenleving is en wordt gevormd, moeten we volgens Hobbes kijken naar het individu. Het derde uitgangspunt van Hobbes is beweging. Hiermee maakt hij een einde aan de aristotelische gedachtegang dat rust een natuurlijke toestand is, want voor Hobbes is alles in beweging. Wanneer ons verlangen realiteit wordt, stopt het verlangen en ontstaan er nieuwe verlangens.

Wedijver (tegenwoordig ook ratrace genoemd) en wantrouwen zijn de drijfveren van de mens. Een belangrijke overeenkomst tussen ons mensen is het grenzeloos verlangen naar macht. Macht staat tegenover afhankelijkheid. Ook al zijn we afhankelijk van elkaar, toch is het belangrijk om zelf ook dingen te realiseren, desnoods met de juiste hulpmiddelen. En wanneer we eenmaal machtig zijn moeten we er heel veel voor doen om dit ook te blijven. Permanente dreiging betekent niet dat we elkaar allemaal afslachten, maar het zorgt voor permanente onzekerheid en dreiging. De mens is hierdoor heel voorzichtig en kan geen doelgerichte arbeid doen.

Een natuurrecht is volgens Hobbes dat de mens de vrijheid om zijn macht te gebruiken om in leven te blijven. Maar als iedereen daadwerkelijk zo redeneert en daarbij niet denkt aan anderen, wordt samenleven onmogelijk. Daarom is het in ieders belang om de vrijheid op te geven. Natuurwetten zijn voorschriften met voorwaardes waaronder wij ons recht op vrijheid af moeten staan. Hieronder staan de twee belangrijkste natuurwetten van de negentien die Hobbes heeft opgesteld en waaraan wij ons dienen te houden:

  • We moeten naar vrede streven zolang daarop hoop is. Als er geen hoop is dan mogen alle middelen van de oorlog gebruikt worden om ons eigenbelang en zelfbehoud te verdedigen.

  • We moeten bereid zijn het recht op het toe-eigenen van alle dingen neer te leggen en genoegen te nemen met beperkte vrijheden.

Iedereen moet het natuurlijke recht op vrijheid en machtsgebruik afstaan, niet slechts een deel. Deze twee natuurwetten maken onderdeel uit van het sociaal contract. Om een veilige samenleving te creëren moeten we niet alleen afstand doen van ons natuurlijke recht op vrijheid, maar ook onze vrijheid overdragen aan een soevereine macht. De soeverein vormt de wetten en zorgt dat mensen deze niet overtreden. Alleen de soeverein mag de wetten overtreden, hij heeft tenslotte de absolute macht. De staatsvorm die Hobbes voor ogen heeft is autoritair en beslist niet democratisch. Om de veiligheid van iedereen te kunnen waarborgen, vindt Hobbes het goed dat de vrijheden wordt ingeperkt.

Wat zegt Locke vrijheid en gelijkheid zonder gemeenschappelijk gezag?

De haviken die aan het begin van dit hoofdstuk besproken zijn, corresponderen met de gedachte van de politieke filosoof Hobbes. Dit is een pessimistisch gedachtegoed dat wordt overheerst door angst.

Volgens Locke is de natuurlijke toestand geen oorlogstoestand, maar een toestand van vrijheid en gelijkheid. Vrijheid wil zeggen dat de mens binnen de grenzen van de natuurwet over zichzelf en zijn eigendommen kan beschikken. Ondanks deze vrijheid zijn er wel zekere regels aan verbonden, we kunnen niet zomaar over het leven van anderen beschikken. Dit komt omdat we gelijk zijn. We zijn verschillend, maar niemand is aan een ander onderworpen.

Ook zijn er aan de natuurlijke rechten plichten verbonden, namelijk het recht op zelfbeschikking verplicht ons om anderen niet te schaden. Locke legt het fundament van het zelfbeschikkingsrecht en onderbouwt zijn stelling met het feit dat God ons als gelijken heeft geschapen en wij allen Zijn eigendom zijn.

In de natuurstaat van Locke leven we in vrede samen zonder een gemeenschappelijk gezag. Bij Hobbes gaat het om eigenbelang, terwijl het bij Locke om het belang van allen gaat. Het idee van Locke dat wij verantwoordelijk zijn voor elkaar ligt ten grondslag aan de verzorgingsstaat.

Locke spreek niet alleen van recht op leven en op vrijheid, maar ook van recht op eigendom omdat dit noodzakelijk is om in leven te blijven. Het voedsel op de wereld is van niemand, maar kan van ons worden door de arbeid die wij verrichten om het te verkrijgen. Daarnaast geldt dat je niet alles mag nemen, maar alleen zoveel als je zelf nodig hebt en zonder te verspillen. Als wij te veel hebben genomen, dan hebben andere mensen volgens Locke het recht om dit van ons af te nemen. Geld is in tegenstelling tot voedsel een middel dat niet bederft, waardoor wij er meer van kunnen nemen dan wij nodig hebben. Hierdoor ontstaat een ongelijke verdeling van land en goederen. En door het gebruiken van geld hebben wij afstand genomen van de natuurstaat.

Een voorbeeld hiervan is het persoonsgebonden budget (pgb) dat aan iedereen toegekend kon worden die hulp nodig had. Omdat de voorwaarden voor het toekennen van het pgb echter niet goed geformuleerd waren, kon iedereen een pgb aan vragen, voor zichzelf of voor een ander, en zo alle kosten in rekening brengen die betrekking hadden tot de hulp en zorg die zij gaven. Het gevolg was dat er teveel pgb aanvragen waren en er geld uit gegeven werd aan dingen waar het pgb niet voor bedoeld was. Dit heeft ervoor gezorgd dat de overheid het toekennen van pgb’s tijdelijk heeft moeten stopzetten, een maatregel waar alleen de mensen die het geld écht nodig hadden onder hebben geleden.

Het recht in eigen hand

De natuurtoestand kan overtreding van de natuurwetten niet voorkomen; er zullen altijd mensen zijn die de wet overtreden. Daarom moet de natuurlijke toestand uiteindelijk opgeheven worden en moet er contractueel een burgerlijke samenleving gesticht worden. Omdat in de natuurstaat ieder zijn eigen rechter is (eigenrichting), heeft Locke heeft drie bezwaren wat betreft de natuurstaat:

  • Als het recht op leven geschonden wordt, dan mag deze persoon daarvoor gestraft worden. De vraag is echter hoe ver dit kan gaan.

  • Veel mensen zullen de natuurwetten in eigen perspectief en dus voordeel uitleggen.

  • Het ontbreekt aan neutrale rechters die met gezag alle conflicten volgens de vastgestelde wetten beoordelen. Het ontbreekt ook aan een macht die de uitspraken en veroordelingen ondersteunt door deze op een juiste manier uit te voeren.

Locke is in tegenstelling tot Hobbes voor een scheiding der machten. Daarnaast staat volgens Locke de regering niet boven het sociaal contract.

Er ontstaat een politieke samenleving zodra wij het uitvoeren van de wet aan de regering over laten. Hiermee moet iedereen instemmen. Omdat er geen sprake is van werkelijke of expliciete instemming wordt er ook wel gesproken van stilzwijgende instemming. Doordat wij deelnemen aan de samenleving, stemmen we stilzwijgend in met de wetten die daarin gehandhaafd worden. Het overdragen van onze rechten wordt gedaan om de regering het algemeen welzijn en de veiligheid van de samenleving te laten waarborgen. Als de regering de rechten van de mens schaadt, kan de regering door het parlement ontslagen worden.

Wat bedoelt Rousseau met het paradijs op aarde?

Volgens Rousseau is de natuurstaat een paradijs op aarde en zodra wij deze verlaten ontstaat er een oorlog van allen tegen allen. Alhoewel er in de natuurstaat sprake is van fysieke ongelijkheid is er geen maatschappelijke ongelijkheid (waarin de ene persoon het voorrecht heeft boven de andere persoon). Daarnaast leidt fysieke ongelijkheid volgens hem niet tot maatschappelijke ongelijkheid.

Rousseau stelt dat eigenliefde en medelijden de belangrijkste natuurlijke eigenschappen van de mens zijn. Daarbij staat medelijden boven eigenliefde. Wij hebben de neiging om ander te helpen wanneer wij zien dat deze lijdt. Dit zorgt ervoor dat wij niet van nature proberen om anderen te schaden. Vanuit Rousseau gezien is zorgplicht een contradictie in terminis, zoiets als een rond vierkant. De zorgplicht kan nooit een plicht zijn omdat zorg voor de ander voortvloeit uit het gevoel van medelijden.

Het verschil tussen mens en dier is volgens Rousseau dat het dier slechts zijn natuurlijke instincten kan volgen, terwijl de mens zich tegen de natuur kan verzetten en vrij is om te handelen, te willen en te kiezen. Daarnaast heeft de mens het vermogen zich te vervolmaken. Wij zijn in staat om ons gedurende ons hele leven te blijven ontwikkelen. Naar Rousseau wordt ten onrechte het verwijt gemaakt dat hij terug wil naar de natuur (dit verwijt wordt door Voltaire gemaakt). Wat hij wel zegt is dat wat wij beschaving noemen, volgens hem ‘een vreselijke staat van oorlog is’ en dat het vermogen tot vervolmaking ons veel goeds, maar ook veel slechts heeft gebracht. Onze ontwikkeling heeft bijgedragen aan maatschappelijke ongelijkheid.

Privé-eigendom bestaat in de natuurstaat van Rousseau niet, maar in de huidige samenleving wel. Door de ontwikkelingen en het vervolmaken zijn er eigendommen ontstaan en omdat deze verloren kunnen worden dienen zij beschermd te worden. De ontwikkeling van de mensheid heeft er volgens Rousseau voor gezorgd dat we wederzijds van elkaar afhankelijk zijn geworden.

Door de ontwikkeling zien wij de vooroordelen van de wederzijdse verplichtingen, maar het nakomen van deze verplichtingen komt voort uit eigenbelang. Wij worden door de ontwikkelingen slaaf van rijkdom, macht, aanzien en eerzucht. Daarnaast leidt het erkennen van eigendom tot maatschappelijke ongelijkheid, wat er voor zorgt dat wij onze vrijheid op geven en slaaf worden.

Wat is de rol van de overheid?

De vraag is in hoeverre de overheid zich mag bemoeien met de bevolking en de individuele vrijheid mag inperken om de vrijheid en veiligheid van alle burgers te beschermen.

Er wordt hier opnieuw onderscheid gemaakt tussen negatieve en positieve vrijheid. Negatieve vrijheid stelt dat anderen en de overheid ons niet mogen belemmeren in onze activiteiten. Echter is elke regel of wet wel te nadelen van iemand. Volgens Hobbes en Locke mag de vrijheid ingeperkt worden als dit ervoor kan zorgen dat de vrijheid en veiligheid beschermt kan worden. Naast negatieve vrijheid moet er volgens Fromm en Foucault ook sprake zijn van positieve vrijheid, de mogelijkheid om autonoom te zijn en te ontplooien. Foucault maakt ook onderscheid tussen bevrijding, het wegnemen van obstakels die de vrijheid in de weg staan om de negatieve vrijheid te vergroten, en vrijheidspraktijken, het invullen van positieve vrijheid. Om positieve vrijheid te bewerkstelligen moet de overheid ons het niet het idee opleggen dat zij van het goede leven hebben, maar juist voorwaarden creëren die ons in staat stellen ons te ontplooien tot autonome burgers. Zolang mensen elkaar niet schaden, zou de overheid zich niet met de activiteiten van de mens mogen bemoeien.

Op het moment dat een overheid zich wel met de activiteiten van de mens bemoeit, terwijl deze anderen niet schaden dan wordt er gesproken van paternalisme. De overheid stelt zich dan als het ware op een vaderlijke manier op en zegt hoe iemand zou moeten leven. In het boek op pagina 167 vind je hier enkele voorbeelden van.

Stampvragen

  1. Wat houdt de trias politica in?

  2. Wat betekent de habeas-corpus-bepaling?

  3. Wat betekenen de begrippen 'natuurstaat' en 'sociaal contract' en wat hebben die met elkaar te maken?

  4. Hoe kijken Hobbes, Locke en Rousseau tegen de natuurstaat en onze huidige samenleving aan?

  5. Wat is het verschil tussen positieve en negatieve vrijheid?

Zorgen voor je medemens: waarom? - Chapter 5

Wat wordt bedoeld met professionalisering van de verzorgingsstaat?

Wanneer er gesproken wordt over zorg en welzijn is geld vaak een struikelpunt. Voor een verzorgingsstaat moet duidelijk zijn wie deelneemt en aanvraag kan doen op zorg en hulp. Echter komt dit door de globalisering en het vervagen van grenzen onder druk te staan. Het feit dat de overheid alleen solidair is naar zijn eigen burgers is een beperking van de verzorgingsstaat en het sociaal contract. Volgens Gunnar Myrdal is de welvaartsstaat protectionistisch en nationalistisch. De welvaartsstaat kan alleen op zijn opperbest presteren wanneer slechts een klein deel aanspraak maakt op de voorzieningen.

Filosoof Nussbaum staat uitgebreid stil bij de ‘wereldwijde ongelijkheid’. Wat je levensverwachting is, hangt af van de plek waar je geboren wordt. Filosofen van de sociale rechtvaardigheid zouden zich bezig moeten houden met de ongelijkheden op zowel nationaal als wereldwijd terrein. Echter biedt het sociaal contract hier onvoldoende mogelijkheden voor, omdat deze gebaseerd is op wederkerig voordeel. De vraag is wat het ons oplevert als wij ongelijkheid in andere landen proberen te bestrijden. Dit leidt tot de algemene vraag in dit hoofdstuk, namelijk: “Waarom zouden wij ons zorgen maken om en zorgen voor anderen?”. Bij de filosofen die aan bod zullen komen staan niet vrijheid en gelijkheid centraal maar rechtvaardigheid.

Ondanks dat de toestanden binnen de zorg verbeterd zijn, is er nog steeds regelmatig verontwaardiging over de manier waarop dit gaat. De werkdruk voor verzorgers is ontzettend hoog, soms zo hoog dat zij ontslag nemen. En door de zorgzwaartepakketten mag er voortaan maar een vastgesteld tijdsbestek aan een cliënt besteed worden. De discussie binnen de samenleving heeft geleid tot de vraag wat zorg inhoudt. Volgens de voorzitter van de raad van bestuur van Humanitas gaat het om de kwaliteit van leven. Daarentegen stelt de Raad voor Volksgezondheid en Zorg dat iedereen recht op zorg heeft maar dat zorg ook nuttig en betaalbaar moet zijn. Hierdoor kijkt de VGZ alleen naar kosteneffecten en niet naar waarden zoals solidariteit, gelijkwaardigheid en menswaardigheid.

De zorg heeft voor sommigen een morele lading, omdat zij is verbonden met de waardigheid van de mens. In de verzorgingsstaat betekent zorg in de dagelijkse sociale leefwereld voor elkaar zorgen en aan de andere kant wordt de zorg voor anderen geprofessionaliseerd. Zorg voor anderen zou te maken moeten hebben met verbondenheid, verantwoordelijkheid en empathie. Het idee is dat we ons zorgen maken over het leed van hulpbehoevenden en hier iets aan willen doen. Dit idee over zorg staat lijnrecht tegenover de benadering van het sociaal contract waar het principe van eigenbelang en wederzijds voordeel centraal staan.

De contractuele benadering is bekend geworden onder de naam rechtenethiek en wordt gezien als het verlengde van de deontologie, oftewel plichtenethiek, van de filosoof Immanuel Kant. De morele benadering wordt zorgenethiek of ethiek van de zorg genoemd. Kant en Rawls zien zorg als een plicht. Nussbaum ziet de zorg voor anderen echter niet vanuit het recht of de plicht, maar vanuit menselijke vermogens en morele gevoelens.

Wat zegt Kant over plichtmatig handelen of handelen uit plicht?

Immanuel Kant is een van de meest invloedrijke westerse en verlichtingsfilosofen. Hij stelt dat de mens zelf moet denken en zich van zijn onmondigheid moet ontdoen. Maar tegelijkertijd onderscheidt hij het menselijk verstand wel van de menselijke rede. Kant stelt dat we goed handelen als we dit uit zuivere motieven doen en we handelen uit zuivere motieven als we handelen uit respect voor de wet. De filosofie moet volgens Kant onderzocht en gefundeerd worden, maar argumenten en redenen kunnen niet ontleend worden aan sociale conventies en de heersende moraal omdat er anders naturalistische drogredenen ontstaan. Hoe iets wordt gedaan hangt namelijk af van de samenleving en tijd waarin het gebeurt. Kants zienswijze probeert de vanzelfsprekendheid te doorbreken.

De ethiek van Kant is gebaseerd op het verschil tussen verstand en rede, tussen a priori en a posteriori kennis. A posteriori kennis, zoals empirische kennis, is ontleend aan de zintuiglijke werkelijkheid, de bron is ervaring. Kennis die niet op onze ervaring in de zintuiglijke werkelijkheid is gebaseerd, heet a priori kennis. Voorbeeld: ‘een cirkel is rond’ (analytisch oordeel, a priori) en ‘een cirkel is rood’ (synthetisch oordeel, a posteriori). De eigenschap ‘rond’ is een kenmerk voor een cirkel, een willekeurige kleur niet. Bepaalde stellingen, zoals ‘de mens is vrij’, ‘God is goed’ en de ‘ziel is onsterfelijk’ zijn zowel analytisch als synthetisch, omdat zij niet alleen analytisch zijn maar het voor de ethiek wel noodzakelijk is om daarvan uit te gaan.

Daarnaast maakt Kant ook onderscheid tussen kennen en denken. Dit doet hij om de tegenstelling tussen het rationalisme en het empirisme te doorbreken.

  • Rationalisme (zoals Descartes) - volgens deze stroming kan er geen ware kennis aan de werkelijkheid ontleend worden, maar wordt deze verkregen met behulp van de rede oftewel ratio.

  • Empirisme - aanhangers van het empirisme stellen dat de mens kennis ontleent aan zintuiglijke waarnemingen. De werkelijkheid die wij zien is dus ook een effect van onze waarneming.

Kant had kritiek op beide stromingen. Ten eerste stelde hij dat ideeën, zoals de rationalisten dachten, niet aangeboren zijn. Ten tweede zei hij dat waarnemingen altijd gestructureerd worden door begrippen. Zijn kritiek is samen te vatten in: ‘gedachten zonder inhoud zijn leeg en waarnemingen zonder begrippen blind’.De waarneming en het verstand zijn bronnen van kennis. En omdat de indrukken van buitenaf door waarneming en het verstand opgenomen en geordend worden, kennen wij de werkelijkheid op zichzelf niet. Het denken, de ethiek, gebeurt niet op basis van waarnemingen of het verstand, maar op basis van de rede. De rede bezit regulatieve ideeën.

Er is een verschil tussen plichtmatig handelen en handelen uit plicht. Wanneer we door anderen of door omstandigheden gedwongen worden mensen te helpen, handelen we plichtmatig. Dit komt voort uit eigenbelang. Het wordt niet uit innerlijke overtuiging of uit vrije wil gedaan en dit zorgt ervoor dat onze motieven niet zuiver zijn. Wanneer we uit plicht handelen, wordt er uit (zuivere) vrije wil gehandeld. Het zorgen is dan een doel op zich en geen middel tot een ander doel.

Aangezien bij handelen uit plicht niemand ons verplicht moet er geconcludeerd worden dat we onszelf verplichten. Zelfverplichting wordt autonomie genoemd. Autonomie bestaat uit de woorden auto (zelf) en nomos (wet). Autonomie is onlosmakelijk verbonden met vrijheid. Vrijheid houdt in dat de wet ons niet van hogerhand of buitenaf wordt opgelegd, maar door onszelf. Aan autonomie ontlenen we onze waardigheid. Autonomie speelt een belangrijke rol in de ethiek van Kant en ligt ten grondslag aan het zelfbeschikkingsrecht. Dit recht houdt in dat iedereen het vermogen heeft om eigen keuzes te maken en controle uit te oefenen op zijn eigen leven. Het zelfbeschikkingsrecht staat centraal in het sociaal werk en ligt van in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). De WMO is een wet die stelt hoe er gehandeld moet worden en welke doelen er bereikt moeten worden, maar het is ook een ideologische wet met het doel om verandering te brengen in het denken binnen het sociaal werk. De maatschappelijke doelen zijn participatie, zelfredzaamheid en sociale samenhang. Dit houdt in dat wij eerst steun bij onze naasten moeten zoeken en wij hier zelf verantwoordelijk voor zijn. De gedachten van de WMO hebben zowel overeenkomsten als verschillen met de ideeën van Kant. Beiden denken namelijk dat we zelf de regie in handen moeten hebben en zelfredzaam moeten zijn. Echter is zelfredzaamheid voor de WMO een voorwaarde en niet een doel. Daarnaast vraagt Kant zich niet af of we willen participeren, maar of we dit uit vrije wil doen. Ook wordt er bij de WMO vanuit gegaan dat mensen het beste voor zichzelf kunnen bepalen. Als laatste stelt de WMO dat we de keuzes van anderen moeten respecteren, terwijl Kant stelt dat we niet alle keuzes moeten respecteren, bijvoorbeeld als iemand de keuze maakt om zichzelf te doden. Kant stelt dat we de keuze dus niet hoeven te respecteren omdat geen enkel mens dat zou willen en dus in tegenstelling is met een rationeel wezen.

Een categorisch gebod is een wet die voor iedereen hetzelfde dient te zijn. Als er gehandeld wordt uit respect voor dit gebod, handelen we uit zuivere motieven. Een hypothetisch gebod is een wet die vertelt wat er gedaan moet worden om een bepaald doel te bereiken en is niet onvoorwaardelijk. Willen we ons moreel handelen rechtvaardigen, dan moet ons handelen gebaseerd zijn op een algemeen geldend principe. De mens op zichzelf is het doel en niet een middel. Als we handelen met zuivere motieven dan handelen met respect voor de wet en met respect voor de mens. Aan dit laatste ontlenen we onze waardigheid.

Wat bedoelt Rawls met de 'oorspronkelijke situatie'?

Net als Kant leidt Rawls het principe om ons handelen ethisch te kunnen beoordelen niet af uit de sociale conventies, omstandigheden en verlangens en behoeften. Rawls daarentegen baseert zijn ethiek van rechtvaardigheid op een vernieuwing van het sociaal contract. De procedure die hij ontwerpt moet ons helpen om op een eerlijke manier een beslissing te kunnen nemen.

Rawls spreekt in tegenstelling tot Hobbes, Locke en Rousseau niet van een natuurtoestand, maar van een ‘oorspronkelijke situatie’. Hierin worden niet de natuurlijke eigenschappen beschreven. Volgens Rawls is rechtvaardigheid geen natuurrecht, maar een principe dat door onszelf op een eerlijke manier vastgesteld moet worden. Om dit op een eerlijke manier te doen moeten we uitgaan van een situatie waarin we niet weten wie of wat we zijn, omdat onze beslissing anders op basis van specifieke belangen gedaan kan worden en dit leidt tot een oneerlijke beslissing. Hij noemt dit de sluier van onwetendheid. In de oorspronkelijke situatie is ons eigen belang ieders belang. We weten wel wat de omstandigheden zijn waarin we leven, maar niet welke rol wij daarin spelen. In deze situatie is jaloezie, maar ook onderhandeling niet mogelijk. Daarom wordt er gesproken van ‘van gedachten wisselen’.

Er wordt in de oorspronkelijke situatie van gedachten gewisseld over sociale rechtvaardigheid. Sociale rechtvaardigheid gaat over de verdeling van sociale primaire goederen, dus goederen waar iedereen belang bij heeft, zoals rechten en vrijheden, kansen, welvaart en dergelijke. Voorbeelden van natuurlijke primaire goederen zijn gezondheid en intelligentie.

Omdat we niet weten welke rol wij in een bepaalde kwestie hebben, kan deze het beste opgelost worden met de maximinregel. Dit houdt in dat we de beste optie kiezen uit de slechtste mogelijkheden, we halen dus het maximale uit de minimale mogelijkheden.

De kwestie rondom rechtvaardigheid leidt tot twee principes:

  • Iedereen heeft evenveel en de maximale vrijheid die verenigbaar is met de vrijheid van anderen.

  • Sociale en economische ongelijkheden moet zo georganiseerd worden dat:

    • De minst bedeelden in de samenleving bevoordeeld (mogen) worden, tenzij ongelijke behandeling in het voordeel van iedereen is. Of er mag verschil gemaakt worden wanneer dit voordelig is voor iedereen en niet ten nadelen is van de minst bedeelden (principe van rechtvaardige uitzondering).

    • Iedereen moet eerlijke kansen en mogelijkheden hebben om op posities te kunnen komen die voor iedereen te verkrijgen zijn.

Wat zegt Nussbaum over waardigheid en menselijke vermogens?

Nussbaum hecht veel waarde aan de menselijke waardigheid, maar in tegenstelling tot Kant is waardigheid voor haar niet verbonden aan autonomie. Ook is zij het niet eens met Rawls die stelt dat we een samenleving hebben omdat er sprake is van wederkerig voordeel. In het geval van sommige hulpbehoevenden is hier namelijk geen sprake van. Daarom heeft Nussbaum een theorie ontwikkeld die uitgaat van de menselijke vermogens, de zogenaamde capabilities approach. Zij stelt dat naast wederkerig voordeel ook morele gevoelens van liefde en medeleven voor anderen inherent zijn aan het menselijk bestaan.

Nussbaum heeft kritiek op de theorie van het sociaal contract. Volgens haar wordt in deze theorie geen rekening gehouden met mensen met een beperking, omdat het sociaal contract gesloten wordt tussen mensen die gezond en verstandig zijn. Als er wel rekening met ze gehouden wordt, dan is dit vaak achteraf. En altijd is de zorg voor gehandicapten uit liefdadigheid en gunst.

Door zorg te zien als een wederkerig voordeel wordt er constant na gedacht over de kosten en baten van de zorg. Hierbij wordt rechtvaardigheid gezien als een verdeling van de lasten. Nussbaum vindt dat we over de zorg moeten denken vanuit menselijke vermogens. Deze menselijke vermogens zijn namelijk onlosmakelijk verbonden met de waardigheid van het leven. De volgende punten staan op de lijst van essentiële menselijke vermogens:

  • Leven

  • Lichamelijke gezondheid

  • Lichamelijke onschendbaarheid

  • Zintuiglijke waarneming, verbeeldingskracht en denken

  • Gevoelens

  • Praktische rede

  • Sociale banden

  • Andere biologische soorten

  • Spel

  • Vormgeving van de eigen omgeving

Deze lijst is universeel, omdat deze vermogens voor iedereen belangrijk zijn. De lijst is gebaseerd op een ‘intuïtief idee’, omdat het niet (wetenschappelijk of religieus) verklaard kan worden, en geeft weer wat een menswaardig leven inhoudt. Vermogens zijn ook niet te meten aan de hand van kwantitatieve maatstaven.

Volgens Nussbaum is waardigheid een doel op zichzelf. Echter in tegenstelling tot Kant denkt zij dat waardigheid niet alleen verbonden is aan de rede, maar ook aan emoties. Emoties zijn voor haar waardeoordelen die leiden tot morele verplichting. Als Nussbaum gelijk heeft, dan is de menselijke waardigheid niet alleen verbonden met de rede en de autonomie, maar ook met onze ‘dierlijkheid’. Zij doelt hiermee op de dierlijkheid van de Griekse filosoof Aristoteles, die zegt dat de mens een politiek en sociaal dier is. Deze uitspraak heeft twee betekenissen, waarbij aan de ene kant de nadruk op politiek ligt en bij de andere op dier. Omdat wij politieke dieren zijn, zijn onze belangen altijd verbonden met de belangen en noden van anderen. Wij zorgen niet voor anderen vanwege het wederkerig voordeel, maar omdat zorgen voor anderen een waarde op zich is. Wij zijn dierlijk omdat we lichamelijke behoeftes hebben waaraan voldaan moet worden en waarvoor we in sommige gevallen afhankelijk zijn van anderen.

Sociale rechtvaardigheid is voor Nussbaum niet het verdelen van de lasten, maar het beschermen van de menselijke vermogens. Om dit te bereiken kan het zijn dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen. Het gaat niet alleen om het beschermen van menselijke vermogens, maar ook om mensen in staat te stellen hun vermogens uit te oefenen.

Nussbaum beoordeelt zorg vanuit haar benadering van menselijke vermogens. Wil zorg menswaardig zijn, dan zal het zich niet alleen moeten richten op het minimale, maar op het ondersteunen van alle menselijke vermogens die het leven menswaardig maken. Het WMO gaat uit van de zelfredzaamheid van de mens en stelt dat als mensen ondersteuning nodig hebben, zij dit eerst in hun eigen omgeving moeten zoeken voordat de overheid hen te hulp schiet. Aan deze zelfredzaamheid kleeft volgens Nussbaum het idee van wederkerig voordeel. Echter wil zij niet spreken van rechten maar van vermogens. Zij heeft dus ook kritiek op de WMO.

Wat zegt Sandel over het nadeel van marktdenken?

Michael Sandel laat zijn studenten en lezers nadenken over rechtvaardigheid door ze problemen voor te leggen uit het dagelijks leven. Hij stelt hen bijvoorbeeld de vraag in hoeverre de markt van invloed mag zijn op het persoonlijke leven van mensen.

Het neoliberalisme stelt dat de vrijheid van het individu boven alles staat en de overheid dit niet mag belemmeren. Sinds de jaren ’80 is dit gedachtegoed al dominant. Volgens hun bevordert de marktwerking de welvaart en het algemeen welzijn. Ook de overheid besteedt steeds vaker het werk uit andere bedrijven. Hierdoor stimuleren zij concurrentie, waardoor de prijs en kwaliteit beter wordt. Echter vindt Sandel het een nadeel dat de marktwerking uitgebreid wordt naar onderdelen van de samenleving waarin zijn niet thuis horen. Hij spreekt van een marktsamenleving waarin de marktwaarden onze sociale relaties om hebben gevormd tot transacties.

Het nadeel van het marktdenken is dat het geen onderscheid maakt tussen goed en fout. De markt gaat af op de voorkeur en verlangens van mensen om geld te verdienen. Het nadeel hiervan is volgens Sandel dat mensen niet meer nadenken over wat goed leven inhoudt. Hij spreekt van een technocratische managementpolitiek waarin geen morele argumenten worden gegeven en waardoor er in het publieke leven een morele leegte ontstaat.

Sandel stelt dat zodra de markt andere onderdelen van de samenleving waar het niet thuis hoort binnendringt, er sprake is van marktcorruptie. Hij bedoelt hiermee dat de aard van de goederen en diensten en de morele waarden die daar bij horen worden verdrongen. Voor de zorg houdt dit in dat zorg gedegradeerd wordt tot transacties waarbij alles loopt volgens contract en ‘zorgzwaartepakketten’. Met dit laatste wordt bedoeld dat er bepaalde handelingen worden gedaan en binnen een bepaald tijdsbestek. Zorginstellingen gaan zich richten op efficiëntie en nut in plaats van op aandacht en respect. Er ontstaat zowel bij bedrijven als cliënten een instrumentele houding in plaats van een morele houding.

Sandel is een aanhanger van het communitarisme, die het neoliberalisme bekritiseert. Zij zijn tegen de neutrale houding tegenover rechtvaardigheid en de vrijheid als uitgangspunt. Ook heeft Sandel kritiek op Rawls en Kant omdat zij rechtvaardigheid proberen te onderzoeken zonder sociale conventies en normen en waarden mee te nemen. Volgens Sandel is het echter niet mogelijk om over rechtvaardigheid te discussiëren zonder deze aspecten mee te nemen. Rawls stelt dat mensen door de sluier van onwetendheid in vrijheid keuzes kunnen maken. Sandel stelt echter dat wij niet over onze schaduw heen kunnen springen, omdat er naast vrijwillige instemming ook sprake is van loyaliteit naar de gemeenschap waar we deel aan nemen. En het is niet mogelijk om ons hier van los te maken.

Stampvragen

  1. Wat is het verschil tussen a priori en a posteriori kennis?

  2. Wat is de WMO?

  3. Wat is het verschil tussen 'plichtmatig handelen' en 'handelen uit plicht'?

  4. Hoe kijkt Rawls aan tegen rechtvaardigheid?

  5. Wat houdt de capabilities approach van Nussbaum in?

  6. Wat is volgens Sandel het gevolg van het opkomende marktdenken in alle onderdelen van de samenleving?

Wat zijn existentiële vragen over levenshouding? - Chapter 6

Iedereen vraagt zich weleens af ‘waar doe ik het allemaal voor’? Schrijver en filosoof Albert Camus noemt dit soort momenten het gevoel van het absurde. Iedereen kan door dit gevoel overvallen worden. Wanneer een mens vragen gaat stellen over de zin van het bestaan en door het gevoel van het absurde wordt overvallen, verliest het leven zijn vanzelfsprekendheid. Het is niet te vergelijken met een baaldag; het gevoel van het absurde confronteert de mens echt met de zinloosheid van het bestaan. Niets lijkt meer op hoe het is of is geweest. Er spelen vragen op als: Waar doe ik het voor? Wat moet ik nu met mijn leven? Is dit het nu? Deze voorbeeldvragen worden existentiële vragen genoemd: fundamentele vragen over de zin van het bestaan. En alleen wijzelf kunnen antwoord geven op dit soort vragen, niemand anders.

Wat is existentiefilosofie?

Deze vorm van filosofie geeft geen pasklare antwoorden op levensvragen. De mens wordt overvallen door het absurde met de ‘waarom’ vraag zonder dat we daarop een antwoord krijgen. Het gevoel van het absurde kan getriggerd worden door ingrijpende levensgebeurtenissen. Het zijn indringende vragen waar andere mensen vaak wel een antwoord op weten, maar dit antwoord ontlenen ze aan hun eigen leven. Situaties waar we er helemaal alleen voor staan en waarbij een keuze moeten maken, worden door de Duitse filosoof Karl Jaspers ‘grenssituaties’ genoemd, bijvoorbeeld ík moet sterven.

Een centraal thema in de existentiefilosofie is dat wij als mens ons bestaan kunnen kiezen. Voor die keuze kunnen we ons niet beroepen op wat men kiest, op de heersende opinies of wetenschappelijke kennis of op adviezen van anderen. Volgens de Deense filosoof en theoloog Kierkegaard gaat het erom dat we ervoor kiezen dat het menselijk bestaan een keuze is. Volgens Sartre is het de taak van de mens zichzelf vorm te geven. Het gaat er hierbij niet om wat we willen. Wat Sartre ‘willen’ noemt is een wenslijstje voor het leven. De stelling van de existentiefilosofie is daarom dat het bestaan voorafgaat aan het wezen van de mens.

Twee uitgangspunten van de existentiefilosofie:

  • De mens kiest zijn bestaan

  • Existentie gaat aan de essentie vooraf

Het leven is een keuze en de mens is tegelijkertijd vrij. De mens is ‘vrij’, omdat de mens niet is wat hij is. We kunnen afstand van onszelf nemen en keuzes maken. Hier wordt over vrijheid gedacht op het niveau van de ontologie, niet op dat van de samenleving. Ook iemand die in de gevangenis zit, is vrij. Vrijheid in de existentiefilosofie houdt zich niet zoals in de politieke filosofie bezig met rechten, maar over de vrijheid om ons bestaan te kiezen. Het gaat erom hoe we ons verhouden tot de omstandigheden waarin we leven, dus ongeneeslijk ziek zijn is zelf geen keuze maar wij kiezen hoe wij er tegen aan kijken en er mee omgaan.

Deze vrijheid maakt ons volledig verantwoordelijkheid voor de wijze waarop we ons tot het leven verhouden. Daarom zegt Sartre ook wel dat de mens tot vrijheid is veroordeeld. Sartre noemt het ‘kwade trouw’ wanneer mensen de vrijheid en de verantwoordelijkheid voor het bestaan liever ontlopen. De vraag is hoe we reageren op het gevoel van het absurde: gaan we de confrontatie aan of gaan we die uit de weg. De tijd van crisis hoeft niet alleen een moeilijk moment te zijn, maar kan ook een moment zijn waarop we bewust (andere) keuzes gaan maken die ons leven kunnen veranderen.

Nog twee uitgangspunten van de existentiefilosofie zijn 'de mens ís vrij' en 'de mens ís verantwoordelijk'.

Wat zegt Kierkegaard over levenswijzen?

Kierkegaard onderscheidt drie levenswijzen in zijn werk:

  • De esthetische levenswijze

  • De ethische levenswijze

  • De religieuze levenswijze

Hij heeft kritiek op de levenswijze van zijn tijdsgenoten en stoort zich vooral aan de anonimiteit en onpersoonlijke wijze waarop mensen in zijn tijd over zichzelf dachten. De denkwijze van Kierkegaard is echter nog steeds van toepassing. Hij stelt dat er overal handboeken voor zijn die ons vertellen hoe we ons leven moeten leiden. Kierkegaard vindt dat we ons met te veel gemak en te vanzelfsprekend met deze publieke wijsheden identificeren. Hierdoor verliezen we onze unieke zelf en vermijden de verantwoordelijkheid over ons eigen leven. Doordat we ons vormen naar de heersende algemeenheden, stelt Kierkegaard dat we ‘de immoraliteit van een tijdperk’ zijn. Niemand kiest namelijk voor zichzelf en iedereen volgt de heersende groep.

De esthetisch levenswijze

De estheet heeft een levenshouding die hij baseert op de mening van anderen en op de heersende opvattingen, waardoor hij een ‘handboekenbestaan’ heeft. De levenshouding van de estheet verschilt van dag tot dag. Hierdoor lijkt het alsof de estheet flexibel en dynamisch is, maar eigenlijk verbergt dit het probleem dat de estheet niet weet wat hij werkelijk wil. Doordat de estheet van dag tot dag leeft, krijgt hij nooit echt de kans om zichzelf te leren kennen en zijn leven zin te geven. Sociale normen en plichten ziet hij als vanzelfsprekend.

De ethische levenswijze

Op het moment dat het gevoel van het absurde de ethicus overvalt, gaat hij de confrontatie met zichzelf aan en kiest hij zijn leven. De ethicus ziet de existentie als een mogelijkheid tot ontplooiing en maakt dan ook een eigen keuze zonder te hoeven voldoen aan de heersende normen en waarden. Hierdoor is de ethicus geheel verantwoordelijk voor zichzelf. De ethicus accepteert dat er sociale plichten zijn en kiest er bewust voor om deze na te leven.

De religieuze levenswijze

De gelovige die zich in een uitzonderlijke situatie bevindt die in conflict is met de heersende sociale normen en waarden, kiest ervoor om deze normen en waarden te verlaten en zich er niet langer achter te verschuilen. Hij weet namelijk dat alleen hij de beslissing kan maken en dat hij de volledige verantwoordelijkheid heeft. Denk hierbij aan het verhaal van Abraham die van God zijn zoon moet offeren.

Wat zegt Heidegger over gedachteloos denken?

Veel existentiefilosofen (onder andere Kierkegaard en Heidegger) hebben kritiek op de almacht van de rede. Ze stellen dat de rede de grootste tegenstander van het denken is. Heidegger is een zeer invloedrijke filosoof die het het verschil introduceert tussen 'zijn' en 'het zijnde'. Dit wordt ontologische differentiatie genoemd.

Volgens Heidegger zijn zowel gewone mensen als wetenschappers schuldig aan het gedachteloos denken. Gedachteloos denken komt door het objectivisme. Dit houdt volgens Husserl, de leermeester van Heidegger, in dat de leefwereld (de dingen en mensen om ons heen waarmee wij in contact staan) geobjectiveerd wordt. Dit gebeurt zodanig dat de kloof ertussen niet meer herkend wordt en we ervan uit gaan dat de leefwereld hetzelfde is als de objectivering. Bij objectivisme is de vanzelfsprekendheid het doel. Tegenwoordig denkt de mens dat alles te verklaren is. Dit geldt ook voor de sociale of menswetenschappen. Deze wetenschappen proberen de mens tot object van wetenschap te maken en het gedrag te verklaren aan de hand van resultaten en modellen. Hierdoor wordt er voorbij gegaan aan de mens.

Willen we cliënten werkelijk begrijpen en met hen in gesprek gaan, dan zullen we alle wetenschappelijke inzichten en methodieken even aan de kant moeten zetten. Onze leefwereld en de manier waarop wij tot de leefwereld betrokken zijn, kan niet gereduceerd worden tot wetenschappelijke constructie. Husserl leert ons dat we niet geïsoleerd in de wereld staan, maar altijd betrokken zijn bij de wereld. De mens is dus niet het fundament van de werkelijkheid en geen modern subject. Husserl spreekt van intentioneel bewustzijn. In de eerste plaats zijn we er. Daarin spreekt Heidegger niet van de mens, maar van Dasein.

Dasein en existentie – Dasein betekent in het Nederlands 'erzijn' en houdt in dat we verschillende verhoudingen tot onszelf kunnen aannemen en dat dit niet vastligt. De verhouding die we tot onszelf aannemen wordt existentie genoemd. De existentie gaat vooraf aan de essentie (wat wij zijn). Het in de wereld zijn is een grondstructuur van het erzijn. Wij kunnen op zeer verschillende manieren in de wereld zijn, maar we kunnen niet niet in de wereld zijn. Wij ‘zijn er’ betekent dat we ons op verschillende manieren tot ons zijn kunnen verhouden. De wijze waarop wij ons verhouden tot het zijn, wordt niet bepaald door de situatie waarin we ons bevinden. Sommige situaties overkomen ons, bijvoorbeeld als je in een oorlog terechtkomt. Het gaat erom hoe we ons tot de situatie verhouden waarin we worden geworpen, dus erzijn is een ‘geworpen ontwerp’.

De mens is niet alleen in de wereld en we verhouden ons tot deze anderen, daarom betekent erzijn ook er-medezijn (mitsein). Anderen zijn er altijd, ook als ze afwezig zijn. We kunnen ons passief overgeven aan wat anderen vinden en willen. In dit laatste geval kiezen we wat men kiest. Als we voor men kiezen, dan staan we gedachteloos in het leven. Maar de mens kan overvallen worden door angst, wanneer de vanzelfsprekendheid doorbroken wordt. Dit houdt niet in dat iemand ergens bang voor is, maar dat deze persoon erachter komt dat hij zelf keuzes moet maken en zich niet kan verschuilen achter wat men zegt.

Heidegger onderscheidt twee mogelijkheden om te leven: het eigenlijk en het oneigenlijke bestaan. Wanneer we ons bestaan invullen op de manier waarop men dat doet, dan spreken we van de laatste vorm van bestaan. Als we ervoor kiezen om ons bestaan op ons te nemen, dan zijn we 'eigenlijk'. Heidegger geeft niet concreet aan wat beter is. Het is echter mogelijk om er bewust voor te kiezen geen keuzes te maken.

Het in de wereld zijn wordt expliciet bepaald door de zorg om onszelf, de anderen en de dingen. Hier wordt met zorg een algemene structuur van het erzijn bedoeld. Heidegger maakt onderscheid tussen zorg voor de dingen en zorg voor de anderen. De zorg om dingen noemt hij ‘bezorgen’ en dit houdt in dat we bijvoorbeeld ervoor zorgen dat de auto weer werkt. De zorg om anderen noemt hij ‘voorzorg’. Dit houdt in dat we er voor anderen zijn en hen helpen waar nodig.

Wat Heidegger onder ‘zorg’ verstaat wordt door sommigen gekoppeld aan zorgethiek. Zelf heeft Heidegger zorgethiek nooit concreet gemaakt, maar ook binnen de zorg kan er gekeken worden naar oneigenlijke en eigenlijke zorg. Op het moment dat we iemand de zorg uit handen nemen, dan spreken we van een object van zorg. Als we iemand helpen voor zichzelf te zorgen, dan existeert deze persoon. Eigenlijke zorg is niet hetzelfde als zelfredzaamheid, omdat eigenlijke zorg betekent dat iemand zijn eigen bestaan kan kiezen en ontwerpt en niet per se zijn eigen veters kan strikken.

In Heideggers latere werk richt hij zich op techniek, de wijze waarop wij ons tot onszelf, dingen en anderen verhouden. Dit is verbonden met het rekenende denken. De moderne techniek is een instrumentele benadering van onszelf, dingen en anderen en maakt ons tot object van gebruik. Denk hier bij aan het gebruik van smartphones of het werken volgens protocollen. De techniek heeft er ook voor gezorgd dat de zorg een ‘zorgfabriek’ is geworden waarin mensen tot cijfertjes en percentages worden omgezet en behandeld worden in een bepaald tijdsbestek volgens een vast protocol. De techniek gaat niet samen met de eigenlijke zorg, omdat de eigenlijk zorg staat voor het vrijmaken van mogelijkheden en de techniek deze mogelijkheden beperkt. Door de techniek zijn andere manieren van denken en doen niet mogelijk. Dit zorgt er ook voor dat kritiek door zorgverleners, om de tijd te vergroten en caseload te verkleinen, niet wordt overwogen. Door de techniek te volgen maar ons er niet door te laten beheersen kiezen we voor ‘gelatenheid’. De gelatenheid maakt ons ontvankelijk voor andere wijzen van zijn en daarmee voor het leven als existentie.

Wat zegt Levinasover het in relatie zijn met de Ander?

Heidegger kijkt naar het zijn, terwijl Emmanuel Levinas aandacht besteedt aan de relatie tot de Ander. Volgens Heidegger onderscheiden we onszelf niet van anderen, terwijl we ons volgens Levinas wel van de Ander onderscheiden. Hij stelt ook dat we verantwoordelijk zijn voor het lot van ieder ander.

De westerse filosofie wil alles leren kennen en beheersen en herleidt hierdoor alles wat anders is tot het Zelfde. Daarnaast plaatst de mens zichzelf in het centrum van de wereld. Daarom noemt Levinas de westerse filosofie een ‘egologie’.

De westerse filosofie is dus een totalitaire denkwijze die de relatie tot de Ander uitsluit. De Ander laat zich echter niet tot het Zelfde herleiden, zoals in de westerse filosofie gebeurt, daarom schrijft hij Ander met een hoofdletter. De Anders is niet iemand en ongrijpbaar, maar toch vindt Levinas het belangrijk dat men de Ander erkent. Hij ziet het liefst dat we het verschil laten bestaan tussen mensen in plaats van het verschil op te heffen. De Ander is te vergelijken met God, niet de God in de hemel, maar een goddelijk gelaat dat ons ter verantwoording roept. Het goddelijke manifesteert zich in het gelaat van de ander en verstoort zo ons leven. De Ander is ook wel het spoor van God.

Voor Levinas is ethiek de oorsprong van alles. Maar onder ethiek verstaat hij geen beroepsethiek en evenmin een ethiek die voorschrijft hoe we moeten handelen in een gegeven situatie. De Ander stelt dat wij ons afsluiten van het lijden, maar wij zijn verantwoordelijk voor het lot van onze medemens. Het is onze verantwoordelijkheid de ander recht te doen, zijn lot op ons te nemen en de Ander te erkennen. Dit is de grond van de ethiek. Het is de Ander die ons ter verantwoording roept en niet de regels en wetten. Het basisprincipe van de ethiek van Levinas is: ik ben voor iedereen verantwoordelijk, en ik meer dan alle anderen.

Wij moeten zorg dragen voor ‘de eerste, de beste’. Dit zorgt er echter voor dat wij geen zorg kunnen dragen voor ‘een derde’, die ook onze naaste is. Dit dilemma wordt ook wel de ‘problematiek van de beul’ genoemd. Wat we kunnen concluderen uit Levinas is dat we zorgen voor anderen omdat dit ons lot is en niet uit verplichting.

Wat zegt Baart over presentiebenadering als levenshouding?

De existentiefilosofie van Kierkegaard, Heidegger en Levinas plaatst vraagtekens bij de vanzelfsprekende manier waarop de menselijke leefwereld wetenschappelijk wordt geobjectiveerd dan wel tot het Zelfde wordt gereduceerd. Zij laten zien dat zorgen een existentiële keuze is en geworteld is in een levenshouding.

De presentiebenadering van Baart is vergelijkbaar met de existentiefilosofie. Een verschil tussen de twee is dat de presentatiebenadering niet expliciet uitgaat van het idee dat het leven een keuze is. Maar in beide theorieën gaat de existentie aan de essentie vooraf. Baart heeft algemene structuren van het er-zijn-voor-de-ander uit de praktijk herleid.

Aandacht is de kern van de presentietheorie. Het gaat erom dat we denken aan anderen. De presentiebenadering zoekt aansluiting bij de leefwereld van de cliënt en richt zich op wat deze persoon nodig heeft. Als we het in de denktermen van Levinas benaderen, dan neemt de presentiebeoefenaar zijn verantwoordelijkheid voor het lot van de ander. De zorg voor de ander beperkt zich niet alleen voor waar de persoon recht op heeft.

Presentie is het tegenovergestelde van interventie. Met interventie wordt bedoeld dat er voor elk probleem een oplossing is. Het is een actieve manier om verandering te brengen waar de regels dat nodig achten. Alle aandacht wordt gevestigd op het oplossen van het probleem, maar tegelijkertijd verliest men de aandacht voor de ander en zijn of haar behoeften. Presentiebeoefenaren denken aan de ander, volgen zijn of haar ritme en gaan een relatie met hem of haar aan, in plaats van zich te focussen op het oplossen van het probleem. Vanuit de aandacht voor de ander wordt er naar een oplossing gezocht. De presentiebenadering heeft aandacht voor wat niet meer is te verhelpen of niet met gebruik van een methodiek is op te lossen. De aandacht voor de ander staat voorop.

De presentiebenadering is een levenshouding, namelijk een filosofisch-ethische houding die zich bewust richt op een bestaan met betrokkenheid tot de ander. De presentiebeoefenaar houdt zich bezig met de fundamentele levensvragen van de ander en probeert zin aan hun leven te geven. Hij doet dit door de ander te respecteren en te laten zijn wat hij is.

De presentiebenadering staat beschreven in een basisfilosofie en een presentiemethodiek. Hier in staat beschreven hoe de weg bewandeld moet worden, waarbij aandacht centraal staat.

Stampvragen

  1. Wat betekent het begrip 'grenssituaties' en wat heeft dat begrip te maken met existentiële vragen?

  2. Wat zijn de twee belangrijkste uitgangspunten van de existentiefilosofie?

  3. Welke drie levenswijze onderscheidt Kierkegaard?

  4. Wat is het verschil tussen 'eigenlijk bestaan' en 'oneigenlijk bestaan'?

  5. Wat houdt de presentiebenadering van Baart in?

Wetenschap: wat is waarheid? - Chapter 7

Door televisieoptredens van wetenschappers zoals in De Wereld Draait Door wordt voldaan aan het standaardbeeld van de wetenschap. Wetenschappers doen experiment op nauwkeurige manier en de resultaten bevestigen of ontkennen hypothesen, waarna nieuwe hypothesen opgesteld of oude hypothesen bijgesteld worden. Echter is in dit geval het experiment en ook de uitkomst al bekend. Door wetenschappelijke ontwikkelingen in de 17e eeuw zijn mensen in staat geweest om natuurverschijnselen systematisch te onderzoeken en te verklaren. Dit heeft geleid tot universele natuurkundige theorieën, waarbij verschijnselen zich op dezelfde manier voordoen in alle landen. Er kan gesproken worden van: als x, dan y. Door de wetenschappelijke revoluties in de 17e ontstond er conflict tussen wetenschappers en de Kerk. Copernicus kwam erachter dat de zon niet om de aarde draaide, maar de aarde om de zon.

Het standaardbeeld van de wetenschap stelt dat een theorie waar is als deze met de feiten overeenstemt. Waarheid is dan dus de overeenkomst tussen het denken en de werkelijkheid. Dit wordt ook wel de correspondentietheorie genoemd. Om de aannemelijkheid van de resultaten te benadrukken, gebruiken deskundigen vaak de zin ‘uit onderzoek is gebleken dat’. In tegenstelling tot de natuurwetenschappen kunnen de sociale wetenschappen gevolgen of uitkomsten voorspellen, maar zij kunnen niet aantonen of deze voorspelling ook uit zal komen. Daarnaast zijn er in de sociale wetenschappen meerdere antwoorden mogelijk. De wetenschapsfilosofie, ook wel wetenschaps- of kennisleer genoemd, stelt vragen over wat we kunnen kennen en wat wetenschap is. Antwoorden op deze vragen leiden tot een kennistheorie. De objecten van de filosofie zijn de wetenschap en het beoefenen ervan. Daarnaast houden zij zich bezig met wat het beeld van wetenschap is.

Waaruit bestaat evidence based practice in sociaal werk?

De wetenschapsfilosofische vragen zijn ook van belang voor de sociaal werker, omdat deze tijdens het werk constant aannames doet en theorieën maakt. Het is belangrijk dat deze aannames getoetst worden op hun geldigheid. Ook komen sociaal werkers in hun opleiding in contact met het doen van onderzoek en het gebruiken hiervan, zoals bij evidence based practice.

Het sociaal werk wordt beïnvloed door normatieve en theoretische kaders. De normatieve kaders die gebaseerd zijn op vrijheid, gelijkheid, macht, geluk en respect kunnen niet met behulp van wetenschappelijk onderzoek getoetst worden. Rechtvaardigheid kan bijvoorbeeld niet bewezen, maar wel beargumenteerd worden. De theoretische kaders komen voort uit jarenlang onderzoek op psychologisch, sociologisch of pedagogisch gebied. Deze theoretische kaders worden in de praktijk toegepast. Op het moment dat iemand of een situatie afwijkt van de theorie kan dit leiden tot wat Karl Popper de bias of valkuil van confirmatie noemt, de afwijking als bevestiging zien van de theorie. Terwijl het mogelijk is dat deze situatie de uitzondering op de regel is.

De vraag is welke rol theorieën en wetenschappen spelen op het gebied van zorg en welzijn. Zorgverleners en deskundigen proberen het probleem te verhelderen, signalen te interpreteren en een diagnose te stellen. Al deze stappen worden beïnvloed door de theorie die zij aanhangen. Hierdoor is het mogelijk dat verschillende hulpverleners dezelfde informatie op een andere manier zien en beoordelen. Hierbij moeten de feiten van de interpretaties gescheiden worden. Het probleem is echter dat de feiten voortkomen uit interpretaties, die gebaseerd zijn op een algemeen begrippenkader. Om informatie voor een hulpverlener begrijpelijk te maken is noodzakelijk om deze te interpreteren binnen een bepaald begrippenkader, maar dat leidt er ook toe dat de cliënt niet volledig begrepen wordt. De hulpverlener is geneigd om te zoeken naar signalen die de theorie te bevestigen zodat deze geholpen kan worden, dit wordt ook wel reconstruction of the cliënt genoemd.

In de opleiding moeten sociaal werkers zich ook bezig houden met praktijkgericht onderzoek. Echter is het verschil tussen onderzoek en praktijkgericht onderzoek niet altijd duidelijk. Praktijkgericht onderzoek kan het best beschreven als ervaringen in de praktijk die op systematische manier onderzocht worden met als doel de praktijk te verbeteren. Echter wordt hiermee geen aandacht besteed aan de verschillende onderzoeksbenaderingen.

De empirisch-analytische benadering is de benadering die momenteel het meest in onderzoek in het sociaal werk gebruikt wordt. Deze benadering past bij het heersende idee dat overal een verklaring voor is. Methodieken en interventies moeten evidence based zijn, wat inhoudt dat met onderzoek bewezen moet zijn dat een methodiek of interventie werkelijk tot het gewenste resultaat leidt. Het is namelijk mogelijk dat de interventie resultaat heeft vanwege andere factoren dan de interventie. Alhoewel er gesteld wordt dat we ons niet op evidence based practice blind moeten staren, wordt het resultaat wel vaak als de waarheid gezien. Het empirisch onderzoek draagt bij aan de modernisering en professionalisering van de zorg. Een beperking van het evidence based practice is dat er geen eenduidigheid is over wat gewenste resultaten zijn. Daarnaast zou er ruimte moeten zijn voor valued based practice: de effecten worden ook bepaald door de normen en waarden van de cliënt en de hulpverlener. Soms is het onderscheid tussen het theoretische en het normatieve kader moeilijk te maken.

Wat zegt Popper over weerlegging?

Volgens Popper is het beginsel van kennis falsificatie (weerlegging), en niet verificatie (bevestiging). Hij heeft kritiek op neiging om alle gevallen als een bevestiging van de eigen theorie te zien. Zijn benadering wordt het kritisch nationalisme genoemd, dat kritiek heeft op zowel het empirisme als op de metafysica. Ook politiek beleid baseert zich volgens Popper op de theorie: als x, dan y. Hierdoor brengt een politiek beleid onbedoelde gevolgen met zich mee. In de democratische samenleving wordt een beleid getoetst aan de hand van de werkelijkheid, terwijl een totalitaire samenleving zijn beleid oplegt aan de bevolking en kritiek erop uitsluit. Echter wordt onderzoek in de huidige democratie regelmatig door bestuurders gebruikt als legitimatie voor een bepaald beleid.

Omtrent de vraag hoe de groei van kennis mogelijk is, zijn er volgens Popper twee kwesties volgens Popper, namelijk het probleem van inductie en het onderscheiden van wetenschap van pseudowetenschap.

Inductie houdt in dat algemene principes ontleend worden aan waarnemingen. De vraag is echter of wij op basis van alléén onze waarnemingen er vanuit kunnen gaan dat iets zal gaan gebeuren volgens onze verwachting. Alhoewel wetenschappers op basis van natuurkundige wetten berekeningen en voorspellingen kunnen doen, kunnen we er volgens Hume nog steeds niet vanuit gaan dat iets de volgende keer weer zo zal zijn. Algemene principes volgen namelijk niet logischerwijs uit waarnemingen. De paradox is dat het inductiebeginsel zelf volgens filosoof Bertrand Russel niet bewezen kan worden aan de hand van waarnemingen, net als het empirisme en evidenced based practice.

Volgens Popper is de waarneming niet onze uiteindelijke bron van kennis, omdat dit logisch onmogelijk is en omdat een waarneming automatisch samengaat met een theoretische interpretatie. Elke bron verwijst weer naar een andere bron en die verwijst weer naar een andere bron enzovoort. Volgens Popper zouden we niet moeten vragen wat de bron is, want er bestaat geen uiteindelijk bron. Elke waarneming gaat namelijk gepaard met interpretatie. Als mensen stellen dat zij hun eigen beweringen onderzoeken, dan is er sprake van een drogreden. Ook het onderzoeken van de eigen theorie is verkeerd, omdat hier wordt bijgedragen aan bevestiging van de waarneming en deze versterkt. Het herleiden van het gedrag van een cliënt tot wat we weten, wordt zoals eerder al genoemd reconstruction of the cliënt genoemd.

Volgens Popper is een theorie een wetenschappelijke theorie wanneer dit een verbod is en wanneer deze door voorspelbare gebeurtenissen weerlegd kan worden. Als dit niet het geval is, dan is er sprake van een onwetenschappelijke theorie. Volgens Popper groeit kennis door te kijken of een theorie weerlegd kan worden. Er zijn minder waarnemingen nodig om een theorie te weerleggen dan om er één te bevestigen. Dit kan verduidelijkt worden met behulp van het voorbeeld over witte en zwarte zwanen. Stel iemand zegt: “Alle zwanen zijn wit” en er is iemand anders die zegt dat hij een zwarte zwaan gezien heeft. Er hoeft maar één zwaan worden gezien te worden met een andere kleur om de theorie te ontkrachten. Daarnaast is het moeilijk om een theorie te baseren als je maar weinig zwanen in je leven gezien hebt. Iemand die aan zijn theorie vasthoudt, kan twee tegenargumenten geven, namelijk door te zeggen dat het geen zwaan kan zijn omdat alle zwanen wit zijn of door de waarneming van de ander in twijfel te nemen en je af te vragen het wel werkelijk een zwaan was.

Door een weerlegging naast ons neer te leggen, zoals in het vorige onderzoek, is er geen sprake van een onderzoekende houding. Er is sprake van een methodisch leerstuk wanneer iemand de weerlegging serieus neemt en deze gaat onderzoeken. Hierdoor groeit kennis. Weerleggingen kunnen zorgen voor een aanpassing of verwerping van de theorie en leiden tot nieuwe hypotheses die getoetst kunnen worden. Iedere theorie is en blijft dus voorlopig en daarom moet een onderzoeker bereid zijn om zijn theorie aan te passen. De dogmaticus houdt vast aan zijn standpunt en schuift weerleggingen opzij.

Ook sociaal werkers kunnen geneigd zijn om bevestiging te zoeken van hun theorie. Maar ook in hun geval is het van belang dat zij weerleggingen van hun theorie in acht nemen. Deze kritische houding maakt hen tot een reflective practioner.

Wat zegt Kuhn over de veranderende denkkaders in de wetenschap?

Volgens Kuhn is het idee dat onze kennis groeit en de wetenschap vooruitgang maakt een illusie. Wetenschappen baseren zich volgens hem op paradigma’s die met elkaar te verenigen zijn. Feiten die in de geschiedenis als waar werden gezien, blijken tegenwoordig niet te gelden. En ook geldt: een afbeelding kan niet tegelijkertijd een eend en een konijn zijn; mensen kunnen dezelfde informatie op een andere manier zien.

Gemeenschappelijke denkkaders kunnen geleidelijk veranderen. In de wetenschap maakt Kuhn onderscheid tussen een voorwetenschappelijke fase, een normale fase en een revolutionaire fase. In de normale fase ligt het begrippenkader vast aan de hand waarvan experimenten op een bepaalde manier worden gedaan, problemen worden gedefinieerd en oplossingen worden gevonden. In de normale wetenschap wordt geprobeerd om onopgeloste problemen en vragen op te lossen binnen het heersende begrippenkader, in plaats van dat er naar andere manieren wordt gezocht om verschijnselen te verklaren.

Kuhn gebruikt het begrip paradigma in de bredere en engere zin. In de brede zin is een paradigma een begrippenkader waarop de wetenschap zich baseert. Volgens Kuhn moet er gesproken worden van een disciplinaire matrix. Het paradigma bestaat ten eerste uit algemeenheden waar we het over eens zijn, ten tweede uit het ‘geloof’ in bepaalde modellen en ten derde uit gemeenschappelijke waarden waaraan onderzoek moet voldoen. De wetenschap werkt door in de praktijk. Tegenwoordig ligt aan beide ten grondslag wat mensen wel kunnen en niet wat zij niet kunnen. Daarnaast lijkt evidence based de gemeenschappelijke waarde te zijn.

In de engere zin komt een paradigma voor in opleidingen. Studenten leren de resultaten van de nieuwste onderzoeken en maken zich de basiskennis en de wetenschappelijke overtuigingen en waarden eigen om er volgens in de praktijk achter te komen dat deze achterhaald zijn. Echter wordt hier voorbij gegaan aan de verschillende paradigma’s en blijft het algemene beeld over de groei van kennis en wetenschappelijke vooruitgang bestaan.

Ook in leerboeken in de opleiding voor sociaal werk wordt de empirische benadering benadrukt en andere benaderingen nauwelijks benoemd. Echter wordt hierbij voorbij gegaan aan het feit dat het empirisch onderzoek nog steeds niet in staat is om zichzelf empirisch te bewijzen. Door de nadruk op het empirisch onderzoek te leggen en dit hetzelfde te zien als onderzoek doen, worden bepaalde waarden overgebracht op de student zonder dat zij zich daar van bewust zijn.

Binnen de normale wetenschap kan er gesproken worden van groei van kennis omdat bepaalde puzzels en vragen opgelost kunnen worden. Echter leidt dit altijd tot meer vragen die niet altijd binnen het huidige paradigma opgelost kunnen worden. Hierdoor kan er een wetenschappelijke crisis ontstaan. Vervolgens zullen wetenschappers debatteren over de grondslagen van hun wetenschap, wat zal leiden tot een nieuw paradigma. Deze paradigmawisseling of wetenschappelijke revolutie is echter niet gelijk aan groei. In het debat dat ontstaat zal iedere wetenschapper zijn argumenten ontlenen aan het paradigma waar hij achterstaat. Aangezien de twee paradigma’s niet te vergelijken zijn, zal begrip onmogelijk zijn. Wetenschappelijke revoluties en paradigma’s worden niet alleen veroorzaakt door wetenschappelijke factoren, maar kunnen ook door niet-wetenschappelijke sociale, economische en politieke factoren getriggerd worden.

Het paradigma bepaalt hoe we de wereld om ons heen zien. Hierdoor kan er niet gesproken worden van naakte feiten of een objectieve werkelijkheid. Een verandering van het paradigma kan dus ook een verandering van ons beeld van de wereld teweeg brengen.

De studenten van de sociale wetenschappen worden in tegenstelling tot die van de natuurwetenschappen wel blootgesteld aan meerdere concurrerende stromingen, waardoor zij zich in een ‘preparadigmatisch stadium’ verkeren.

Wat bedoelt Nietzsche met de mens is hoogmoedig?

Nietzsche ontmaskert de waarheid als een illusie en de mens als een hoogmoedig en schrander dier. Volgens hem weten we helemaal niets en komen onze waarheden niet met de werkelijkheid overeen. De hoogmoed van de mens, waarin zij zichzelf centraal plaatst, is een misleiding of een ‘list van de rede’. Waarheid wordt gezien als een overeenkomst tussen taal en werkelijkheid, om vrede te kunnen sluiten en zichzelf als mens te kunnen behouden. Taal is een hulpmiddel waarmee de mens de werkelijkheid weergeeft.

Maar Nietzsche vraagt zich toch af of woorden wel overeenkomen met de dingen. Nietzsche kan zich niet vinden in de volgende uitspraak: “de waarheid komt pas naar voren wanneer we de werkelijkheid aan het licht brengen.” Volgens hem ontdekken we alleen datgene wat we aan de werkelijkheid overdragen. De waarheid is een metafoor (letterlijk een overdacht) van de werkelijkheid. Waarheid is het totaal van menselijke relaties die uiteindelijk een vanzelfsprekendheid en normaal zijn geworden. De uitspraak van Nietzche zelf is echter ook een paradox, omdat het een tegenspraak is waarop geen ja of nee gezegd kan worden.

Stel dat een docent tegen zijn klas zegt dat alle docenten liegen en dat niets van wat zij zeggen waar is. De leugenaarsparadox die Nietzsche en Foucault als uitgangspunt van hun denken nemen, blijft dubbelzinnig omdat niet vast te stellen is of iets onwaar of waar is.

Een begrip komt voort uit het benoemen van gelijksoortige ervaringen met een woord. Een voorbeeld is dat zes miljard individuen mens zijn. Hierbij wordt echter voorbij gegaan aan het feit dat elke individu uniek is. Elk begrip ontstaat daarom volgens Nietzsche ‘door het gelijkstellen van het niet-gelijke’. Deze begrippen komen niet overeen met de werkelijkheid waarnaar ze verwijzen. Waarheid spreken betekent volgens Nietzsche dan ook ‘volgens vaste conventies liegen’. De burger is zo’n begrip dat volgens sommige niet bestaat, maar toch gebruikt worden om groepen te benoemen.

De mens geeft aan alles betekenis. Nietzsche keert zich tegen het feit, dat betekenissen worden verzelfstandigd. Plato stelt dat de waarheid niet in onze waarneembare wereld ligt en gecreëerd wordt door God. Waarheden zijn echter afhankelijk van sociale conventies, waardoor Nietzsche God dood verklaart. Nietzsche stelt net als Kuhn dat de waarheid alleen bestaat binnen het perspectief waarin we de werkelijkheid interpreteren.

Bij het interpreteren krijgt de werkelijkheid om ons heen betekenis. Iedere interpretatie maakt verschil en is een uiting van ‘wil tot macht’. Dit houdt in dat we nieuwe waarden willen scheppen en verschil willen maken. Dit laatste is voor Nietzsche primair.

In het perspectief van de heren- en slavenmoraal (dit heeft niets te maken met heer en meester) doet Nietzsche onderzoek naar de herkomst van de morele vooroordelen van het goede en het kwade. De heer ziet het leven als iets wat steeds overwonnen moet worden en waarin actief verschil gemaakt moet worden. Iets wat goed is stimuleert het maken van verschil en het slechte belemmert het. Nietzsche ziet de slavenmoraal als een reactief antwoord dat gericht is op zelfbehoud. Kort gezegd: alles wat voor de heer goed is, is voor de slaaf slecht en omgekeerd.

Volgens Nietzsche ontkent de hele westerse samenleving de kracht van het leven. Nietzsche beweert dat we ‘waarheden’ wel nodig hebben, maar dat we ons moeten ontdoen van de illusies waarvan we slaaf van zijn geworden.

Ook in de politiek komt het differentiedenken tot uiting. Paul Frissen bekritiseert de verzorgingsstaat, omdat deze gelijk maakt wat verschillend is. Volgens hem betekent rechtsgelijkheid ongelijke gevallen ongelijk behandelen en rechtsongelijkheid dat ongelijke gevallen gelijk behandeld worden. Volgens Frissen is de democratie verbonden met differentiatie. We moeten aanvaarden dat er verschillen zijn en dat dit ons gelijk maakt. Dit gedachtegoed houdt in dat anders-denkenden geaccepteerd kunnen worden en dat begrippen zoals verschil en gelijkheid naast elkaar gebruikt kunnen worden. Dit leidt er ook toe dat De Burger niet bestaat. Daarnaast stelt Frissen dat we niet de stem aan de meerderheid moeten geven, maar aan de minderheid.

Wat zijn structuralisten en differentiedenkers?

De taaltheorie van Ferdinand de Saussure heeft de basis gelegd voor het zogenaamde structuralisme, die de opvatting doorbreekt dat woorden hun betekenis ontlenen aan de werkelijkheid. De vraag is echter waaraan woorden hun betekenis dan wél ontlenen.

De Saussure maakt onderscheid tussen het taalgebruik en het taalsysteem. Op het niveau van het taalsysteem ontstaan betekenissen. Volgens De Saussure zijn tekens klanken en beelden en het idee dat wij hebben wanneer we een klank of beeld horen of zien. Volgens hem is het verband tussen het woord (dat enkel beeld en klank is) en het idee willekeurig. Om ons begrijpelijk te maken moeten we ons houden aan het heersende taalsysteem. Het taalsysteem legt de regels en conventies vast over de relaties tussen eenheden, woorden en ideeën. Binnen het systeem hebben tekens een waarde, die afhangt van de situatie. Woorden krijgen hun betekenis door het verschil met andere woorden binnen het taalsysteem. Het taalsysteem kan veranderen door het taalgebruik.

Als het gaat om verschil, betekenis en identiteit, dan kan gezegd worden dat verschillen vooraf gaan aan de betekenis en identiteit. Onze identiteit ontlenen wij niet aan wat of wie we zijn, maar aan het verschil met onze medemens. Wij ontlenen onze identiteit aan de rol binnen een bepaalde structuur en ten opzichte van anderen. Het structuralisme stelt dus dat het verschil voorafgaat aan de identiteit en dat we onze identiteit aan anderen ontlenen. Deze structuur bepaalt ook ons handelen. Ook benamingen hebben invloed op hoe we ons tot elkaar verhouden, ze laten vaak ideeën naar voren komen van een bepaalde tijd. Door het veranderen van de definities kunnen de omstandigheden voor mensen veranderen. Hierdoor kan het zomaar zijn dat iemand ineens niet meer arbeidsongeschikt is, ondanks dat de ziekte van deze persoon onveranderd blijft. Hetzelfde geldt voor een diagnose. Verschijnselen krijgen betekenis op het moment dat er een diagnose genoemd worden. Het woord structuralisme weerspiegelt eigenlijk al dat de sociale werkelijkheid geen vaststaand en objectief gegeven is, het is constant in beweging en is dus een sociale constructie. Aanhangers van het structuralisme stellen de structuren die er zijn ter discussie.

Met differentie wordt onherleidbaar verschil bedoeld: het verschil kan niet worden vastgesteld op basis van vergelijking. Het woord ‘differentie’ betekent ook uitstel. Dit houdt in dat een laatste betekenis ontbreekt. De grenzen van deze verwijzingsstructuur kunnen niet worden vastgelegd, omdat hiervoor een andere structuur nodig is. Hierdoor is sprake van een Droste-effect, een eindeloze herhaling van zetten die niet kan worden stopgezet. Ook is er binnen het denken van de differentie sprake van veelheid. Deze veelheid is niet te herleiden omdat zij niet door woorden gegrepen kan worden. Ondanks dat differentiedenkers de normen en waarden ter discussie stellen, zijn zij zich er van bewust dat we betekenissen nodig hebben.

Het differentiedenken speelt het spel met de waarheid, voorbij de tegenstellingen tussen waarheid en leugen. Differentiedenkers aanvaarden de paradox waarin hun denken zich beweegt. Foucault spreekt in zijn laatste werk over waarheidsspelen waardoor de mens zich constitueert. Door de filosofie als een spel met de waarheid te beoefenen, breken differentiedenkers sterke verhalen open en onderzoeken zij of het mogelijk is om anders te denken.

Wat is de oorsprong van 'weten'?

Foucault, een van de differentiedenkers, richt zich op verhalen die het zelfbeeld van de mens bepalen. Regels en conventies die het weten structureren, zijn tijdsgebonden. Foucault noemt de periodes epistèmè. Het weten wordt bepaald door wat mensen als zinvol en waar ervaren en dit wordt weer bepaald door de epistèmè waarin men leeft. Kennis wordt daarentegen vastgesteld door wetenschap. Echter staat het weten boven de kennis. De epistèmès zijn vergelijkbaar met de paradigma’s van Kuhn, maar verschillen ervan omdat een epistèmè betrekking heeft op verschillende vakgebieden en niet alleen op de wetenschap en omdat een epistèmè veel langer duren dan paradigma’s. Hij onderscheidt drie epistèmès die bepalen hoe de mens zichzelf ervaart:

  • De renaissance; hier ervaart men de werkelijkheid in termen van gelijkenis en afspiegeling.

  • Vanaf de zeventiende eeuw wordt de basis van het weten gevormd door vergelijking, ordening en classificatie.

  • Vanaf de negentiende eeuw wordt de epistèmè bepaald door de historische benadering.

Hoe wij over de mens denken, onszelf en de wereld ervaren hangt af van het heersende weten. In de klassieke epistèmè ervaart de mens zichzelf als het middelpunt van de wereld en de oorsprong van het weten. De mens ziet zichzelf als autonoom en rationeel handelend subject. In de moderne epistèmè ziet de mens zichzelf als een historisch wezen en ervaart hij de eindigheid van zijn weten. De blik waarmee we naar de mens kijken is altijd vertroebeld of gekleurd door de epistèmè waarin we leven. Daarom zegt Foucault dat de mens- en daarmee bedoelt hij de mens als oorsprong en centrum van het denken, het moderne subject, is verdwenen.

Het sociaal werk is een discursieve praktijk, omdat we ons zelfbeeld ontlenen aan de taal en het dominante verhaal ofwel vertoog van het sociaal werk. Sociaal werkers komen hier al mee in aanraking in de opleiding. Daar leren zij te denken in een bepaald vertoog of discours over sociaal werk. Dit vertoog is afgeleid van een nog groter verhaal over mens en maatschappij. Dit vertoog is een vorm van weten, dat zowel door het denken als het spreken gevormd wordt. Later in het werk worden deze studenten onderworpen aan het vertoog dat binnen hun baan geldt en genormaliseerd is.

Volgens Nikolas Rose, een Britse wetenschapssocioloog, hebben de menswetenschappen een invloed gehad op de manier waarop wij onszelf ervaren en op de politieke macht. Wij worden door de menswetenschappen ‘gedwongen’ om te geloven dat het leven een uitkomst is van individuele keuzes, een principe dat past bij het liberalisme en de democratie. Daarnaast beïnvloeden de menswetenschappen ons zelfbeeld door ons aan te spreken op onze verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. In het sociaal werk wordt ons innerlijk aangesproken en leren we op een ondernemende manier verantwoordelijk te worden. Volgens Dehue zijn we niet van nature autonoom en rationeel, maar leren we dit.

Stampvragen

  1. Wat betekent de term reconstruction of the cliënt?

  2. Wat houdt evidence based practice in?

  3. Waarom vindt Popper in de wetenschap falsificatie belangrijker dan verificatie?

  4. Wat heeft de term 'paradigma' te maken met de filosoof Kuhn?

  5. Hoe kijkt Nietzsche aan tegen de 'waarheid'?

  6. Wat houdt het structuralisme in?

  7. Wat betekent differentie?

  8. Welke drie epistèmès hebben volgens Foucault ons mensbeeld bepaald, en hoe?

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.