Hoe zit de filosofie en rechtsgeschiedenis in elkaar, en wat zijn de deelgebieden?


Wat is codificatie?

  • Bij de Romeinen en de Grieken werd al onderscheid gemaakt tussen geschreven (ius ex scripto) en ongeschreven recht (ius ex non scripto). Codificatie valt onder het geschreven recht en vloeit voort uit de behoefte aan rechtszekerheid. Codificatie is een geschreven recht, waaraan de overheid een aan haar gezag ontleende, uitsluitende geleding toekent. Dit zorgt ervoor dat de rechtsoptekening volledig is. Het was de Engelsman Jeremy Bentham (1748-1832) die het woord voor het eerst gebruikte ten tijde van de Verlichting. Een codificatie moet voldoen aan drie kenmerken:
    • er moet een overheid zijn die gezag uitoefent over haar onderdanen;
    • het moet op schrift gesteld recht betreffen, en
    • dat recht moet volledig zijn.

Hoe verliep de rechtsgeschiedenis van het Romeinse Recht?

  • Het Romeinse recht is van grote invloed geweest op het moderne recht; nog steeds zijn er sporen van dit recht terug te vinden in de moderne rechtsstelsels. Grote delen van Europa, maar ook andere delen van de wereld, hebben in het verleden onder Romeins gezag gestaan. Toch hangt de verspreiding van het Romeinse recht slechts gedeeltelijk hiermee samen. Er zijn immers ook grote gebieden, waaronder delen van Duitsland maar ook de Nederlandse provincie Friesland, die nooit onder Romeins gezag hebben gestaan. Toch is ook hier het Romeinse recht gaan gelden dankzij de renaissance.

Hoe zag een personele executie er in de Romeinse tijd uit?

  • In de Romeinse tijd was een executie gericht tegen een persoon en niet zoals bij ons tegen diens vermogen.
  • Bij de Romeinen had onze term verbintenis nog de letterlijke betekenis, namelijk het boeien en daarmee tot slaaf maken van de schuldenaar door de schuldeiser. Dit kon enkel met een executoriale titel. De schuldeiser legde als teken van macht zijn hand op de schouder van de schuldenaar, zodat die laatste machteloos werd (handoplegging). Het resultaat was dat diegene slaaf werd; hij werd van rechtssubject tot rechtsobject en was dus juridisch gezien geen persoon meer.

Hoe zag het personaliteitsbeginsel en vaderlijke macht er uit?

  • Vreemdelingen bestonden (net als slaven) in beginsel juridisch niet omdat ze geen subjectieve rechten hadden.
  • Ze namen echter wel deel aan het rechtsverkeer onder de fictie ‘alsof zij Romeinse burgers waren’. De vreemdelingen bleven naar hun eigen recht leven, waar ze zich ook bevonden. Men noemt dit het personaliteitsbeginsel.
  • Keizer Caracalla (ook wel Antonius) gaf in 212 op enkele uitzonderingen na (Joden en Egyptenaren) alle ingezetenen het Romeinse burgerschap, de constitutio Antoniniana. Hierdoor werd het personaliteitsbeginsel omgezet in het territorialiteitsbeginsel.
  • In het latere keizerrijk werd dit echter weer omgezet in het personaliteitsbeginsel met betrekking tot de Germaanse volksstammen die zich in het rijk vestigden.
  • Er is nog een groep mensen die zodanig in hun rechten en plichten werden beperkt dat men ze gelijk zou kunnen stellen met slaven. Dit waren de mannelijke en vrouwelijke Romeinen die onder de vaderlijke macht (patria potestas) stonden.
  • Zij waren enerzijds gewoon Romeinsrechtelijk burger en konden met toestemming van de vader allerlei rechtshandelingen verrichten en hadden dus in die zin een juridische persoonlijkheid en aan de andere kant waren zij uitgesloten van alle op geld waardeerbare rechten en verplichtingen. Ze waren afhankelijk van de pater familias en werden alieni iuris (van andermans recht) genoemd. De vaderlijke machthebber werd sui iuris genoemd: van eigen recht.

Hoe werkt dit heden ten dage nog door?

  • Het formele burgerlijke recht regelt de handhaving van het materiële burgerlijke recht. Het materiële recht gaat over de rechtsbetrekkingen tussen burgers onderling. Men kan ook nog een onderscheid maken tussen objectief en subjectief recht. Het objectieve recht is het geheel van rechtsregels dat in een bepaalde tijd en in een bepaalde gemeenschap geldt. In het objectieve recht worden bevoegdheden toegekend, dit heet een subjectief recht. Je kan dus zeggen dat het objectieve recht subjectieve bevoegdheden verleent.
  • De drager van subjectieve rechten en verplichtingen heet persoon. Het geheel van de aan personen gebonden rechten en plichten heet vermogen. Het overgrote deel ervan is op geld waardeerbaar. Ook een negatief vermogen is een vermogen. Alleen de personen aan wie het objectieve recht geen vermogen toekent heeft geen privaatrechtelijke persoonlijkheid, een rechtsobject. Ons recht kent zulke personen niet, het Romeinse recht wel: de slaven en mannen en vrouwen onder vaderlijke macht.
  • Daarnaast zijn er ook nog de personen aan die geen mens zijn: abstracte lichamen die dragers zijn van rechten en plichten en dus een vermogen hebben. Dit noemen wij de rechtspersonen (de staat, NV, BV, vereniging en stichting). Het Romeinse recht kende dit niet.

Hoe ziet de geschiedenis van het vermogensrecht er uit?

  • De wetgeving van Justinianus bleef eeuwenlang de codificatie van het Byzantijnse rijk in de oorspronkelijke tekst.
  • Zij werd wel telkens aangevuld door Novellen van latere keizers. De novellen waren vaak in het Grieks, en de rest bijna helemaal in het Latijn De Byzantijnse bevolking kon dit niet spreken en lezen en al spoedig verschijnen er Griekse vertalingen.
  • Deze hadden op zichzelf geen rechtskracht: het pleidooi en de beslissing van de rechter moesten aanknopen bij de originele Latijnse tekst. Alleen een Novelle kon de latere tekst opzij zetten (lex posterior).
  • Omstreeks 900 na Chr. kwam keizer Leo de Wijze met het plan om de wetgeving van Justinianus te ordenen. Het werd een zuiveringsoperatie uitgevoerd onder de naam Basilica. Er kwamen 60 boeken uit geordend in titels. Per titel kwam er een onderwerp en voor zover mogelijk werden alle regels die erover bestonden hier samengevoegd. Aan het einde van de 12e is het verheven tot codificatie.
  • Vanaf 1350 gebruikte men een uittreksel van de Basilica in zes boeken: Hexabiblos. Dit is tot 1946 het officiële wetboek van Griekenland gebleven. Het vaste land van West–Europa heeft aan het einde van de 11e eeuw het Romeinse recht weer aangenomen als geldig recht (de receptie van het Romeinse recht).
  • Aan deze rechtseenheid kwam een einde toen de nationale codificaties werden ingevoerd. Voor Nederland was dat op 1 mei 1809: Wetboek Napoleon ingerigt voor het Koningrijk Holland. De nationale codificaties bouwden wel voort op het gemeenschappelijke Romeinse recht. Men zou het Romeinse recht, ius Romanum, de pater familias kunnen noemen van de rechtsfamilies.

Hoe zag het procesrecht er in de Romeinse tijd uit?

  • Het procesrecht handelt over de regels die de rechtsstrijd, de procedure, het geding of het proces beheersen. Er zijn meerdere soorten gedingen en elk van deze gedingen heeft zijn eigen procesrecht. Het procesrecht wordt ook wel het recht der acties of actiënrecht genoemd, naar het Latijnse woord actio voor rechtsvordering en proces. Met een proces kun je een executoriale titel verwerven om je recht ten uitvoer te leggen.
  • Het Romeinse recht kende slechts één executoriale titel, namelijk het veroordelende of condemnatoire vonnis. Het huidige recht kent behalve aan executoriale titels ook aan authentieke akten executoriale kracht toe.
  • In het Romeinse recht werd altijd veroordeeld tot het betalen van een geldsom. Meestal ging het om de waarde van de zaak, en ook niet zelden om een veelvoud van die waarde, vastgesteld door een schatting. In het Romeinse recht was er dus alleen sprake van een reële executie indien de oorspronkelijke eis al een geldbedrag betrof. In het Romeinse recht ging de praetor onmiddellijk over tot executie indien de gedaagde niet verscheen.
  • Je moet de parate executie onderscheiden van eigenrichting. Hierbij neemt men het heft in eigen hand, de overheid komt er niet aan te pas. In het Romeinse recht kwam dit voor als een bestolene zijn gestolen zaak zelf onder de dief terugneemt.

Wat valt er op aan het personen- en familierecht in de Romeinse tijd?

  • De Romeinse voogd was verantwoordelijk voor de zorg van het vermogen van de pupil. De Nederlandse voogd is hiernaast ook nog belast met de zorg voor de persoon van het kind.
  • De voogd in de Romeinse tijd kon op twee manieren zijn taak vervullen: door zelf voor de pupil te handelen en diens belangen waar te nemen of door de wilsverklaringen van de pupil te bekrachtigen. Aan het einde van de voogdij moest rekening en verantwoording worden afgelegd. Indien er sprake was van wanbeheer kon de pupil de voogd strafrechtelijk vervolgen en zijn privévermogen aanspreken. Hij moest dan ook de pupil aan het begin van de voogdij de zekerheid geven dat hij het vermogen intact zou laten. Dit kon worden gezien als een waarborg of een garantie en kon de zakelijke vorm aannemen van een hypotheek. Dit was een uitzondering op de regel dat een hypotheek alleen kon ontstaan als er sprake was van schuld.
  • De manier waarop een voogd tot voogdij kan worden geroepen is niet veranderd: door uiterste wil, door de wet of door benoeming. In het Romeinse recht werd er eest gekeken naar het testament. Indien de pater familias niets had bepaald of als het testament werd verworpen dan werd de naaste verwant in mannelijke lijn voogd. Dit was op grond van de wet. Als er geen verwantschap was dan benoemde de praetor een voogd. Buiten het eerste geval om was de voogdij een maatschappelijke plicht waar men slechts in uitzonderingen van kon onttrekken(hoge leeftijd, chronische ziekte of de zorg voor tenminste drie kinderen).
  • Een rechtspersoon is een drager van rechten en plichten die geen mens is. In beginsel is ze gebonden aan dezelfde regels als de natuurlijke personen. De rechtspersoon handelt door middel van organen (bestuur enz.). Vooral van belang zijn de publiekrechtelijke rechtspersonen, zoals de staat. Gemeente, waterschap enz. In Rome trad het Romeinse volk als eenheid op met een eigen vermogen, net zoals het vermogen van de keizer dat voor staatsdoeleinden was bestemd (fiscus) en dat overging op de ambtsopvolger in plaats van op erfgenamen. Ook werd een stad wel eens als eenheid beschouwd.
  • Het was echter niet hetzelfde als de rechtspersonen die wij kenen. De Romeinen zijn altijd een beetje bang geweest voor de consequenties die zouden kunnen volgen uit het benoemen van onbezielde persoon als juridische constructie.
  • NB. dit is niet alles dat opvalt aan het personen -en familierecht in de Romeinse tijd.

Hoe was het vermogensrecht geregeld in het Romeinse rijk?

  • Iustiniani Digesta: ‘‘Wanneer iemand een stuk grond heeft verkocht onder het beding dat...als de koper mocht besluiten tot vervreemding, deze aan niemand anders dan hem zelf mag vervreemden,...zal hij op grond van de overeenkomst van verkoop schadevergoeding kunnen eisen’.
  • Toelichting: het Romeinsrechtelijke eigendomsbegrip heeft zijn stempel gedrukt op alle van het Romeins recht afgeleide rechtsstelsels. Bijzonder aan dit begrip is dat het algemeen en absoluut van aard is. Tevens dient men het, als juridisch begrip, te onderscheiden van het begrip ‘bezit’, omdat bezit van feitelijke aard is. Het Romeinse eigendomsbegrip is algemeen van aard omdat er géén principieel onderscheid wordt gemaakt tussen eigendomsrecht op een roerende zaak of die op een onroerende zaak. Het is absoluut omdat het onafhankelijk is van andere rechten.

Wat is er belangrijk bij het goederenrecht in de Romeinse tijd?

  • Absolute of volstrekte rechten zijn rechten die je behalve tegen de wederpartij, ook tegen derden kunt inroepen en handhaven. Een subjectief recht dat enkel is in te roepen tegen de wederpartij en niet tegen derden, wordt een relatief of betrekkelijk of persoonlijk recht genoemd.
  • Een absoluut recht kan men, in tegenstelling tot een relatief recht, ook handhaven tegen een opvolger onder bijzondere titel. Opvolging onder algemene titel is de overgang van een heel vermogen, dus van het geheel van subjectieve rechten en plichten. Hierbij gaan behalve alle baten ook alle kosten over op de opvolger.
  • Het hangt van de manier waarop een recht is tot stand gekomen af of het een absoluut dan wel relatief recht is.
  • Absolute rechten zijn nu limitatief in de wet opgesomd en voor vestiging hiervan is, omdat ze zo ingrijpend zijn, een enkele overeenkomst niet voldoende. Dit recht is meestal gevestigd op een zaak. Ook het Romeinse recht kende maar een beperkt aantal absolute rechten. Dit kwam doordat er maar weinig formula’s bestonden en daarom het aantal acties beperkt was, want zonder formula geen actie. Derhalve waren er ook maar weinig rechten. Dit gold ook voor de relatieve rechten en beide waren dus beperkt in aantal.

Welke verschillen zijn er tussen het verbintenissenrecht uit de Romeinse tijd en de huidige tijd?

  • In de allervroegste tijd was de verplichting tot het geven en doen van iets en het recht deze verplichting op te eisen als juridisch begrip onbekend. Men kon wel zedelijk tot iets verplicht zijn. Indien iemand dat wat afgesproken nakwam was dit vrijwillig en onverplicht. Het had kenmerken van een schenking. Men kon een gemaakte afspraak kracht geven door de schuldenaar met zijn persoon in te laten staan voor de toekomstige nakoming: hij stelde met zijn persoon garant. Dit moet men letterlijk opvatten, bij niet nakomen werd men slaaf.
  • Later verzwakte het lichamelijk geboeid zijn tot juridisch verbonden zijn. De Romeinen zijn hier echter nooit helemaal vanaf gestapt (denk aan het verbod op cessie). Wel zagen zij de verbintenis uiteindelijk, net als wij nu, als een rechtsbetrekking tussen tenminste twee personen, krachtens welke de een (de schuldeiser) gerechtigd is tot een prestatie, tot welke de ander (de schuldenaar) verplicht en in de regel aansprakelijk is.

Welke invloed heeft de Romeinse tijd op het erfrecht gehad?

  • Alleen diegenen die geroepen waren maakten in het Romeinse recht aanspraak op de nalatenschap. Dit kon van rechtswege of door een positieve handeling, de aanvaarding.
  • Er waren maar twee gronden van het geroepen zijn tot de nalatenschap: de uiterste wilsverklaring en de wettelijke geroepenheid. Zowel toen als nu kon je niet door een overeenkomst erfgenaam worden. Er bestaat een onderscheid tussen testamentair ofwel intestaat erfrecht en het wettelijke erfrecht ofwel erfrecht bij versterf. De laatste vorm treedt in werking wanneer geen geldig testament is opgemaakt en somt in wettelijke volgorde de nabestaanden van de overledene die recht hebben op het nalatenschap op.
  • In het Romeinse recht sloten het intestaat en het testamentaire erfrecht elkaar uit. Als er maar voor een deel van het nalatenschap een testament was opgemaakt, werd dit uitgebreid tot de gehele nalatenschap. In ons recht kan men deels bij versterf en deels krachtens testament vererven.

Op welke wijzen werd schadevergoeding toegepast vroeger en nu?

  • Het recht van de Germaanse volken die zich in de eerste eeuwen na Christus vestigden op het grondgebied van het uiteenvallende West-Romeinse Rijk, was het begin van de ontwikkelingen die later zouden leiden tot het hedendaagse straf- en schadevergoedingsrecht.
  • Het koninkrijk van de Franken was van de stamkoninkrijken het best georganiseerd en het christendom werd onder de bevolking verspreid. De Frankische koningen hadden uiteraard het gezag, maar de andere Germaanse volken hadden wel een relatief zelfstandige positie en het eigen stamrecht bleef behouden.
  • Ook bij de Germanen was de strafrechtspleging grotendeels een private aangelegenheid.
  • Dit kwam omdat het merendeel van de strafbare feiten beschouwd werd als een verstoring van de vrede tussen de familie van de dader en die van het slachtoffer. Het slachtoffer en zijn familieleden moesten zelf actie ondernemen tegen de dader en diens familie. Oorspronkelijk stond de ondernomen actie in het teken van eigenrichting, waarbij er kritische kanttekeningen konden worden geplaatst of dit wel evenredig was met het aangedane leed door de dader ten opzichte van het slachtoffer. Het lag meer voor de hand dat elke vorm van wraak was toegestaan om het conflict te kunnen beslechten en de vrede tussen de families te herstellen. Het gezag van de stamkoning was namelijk te zwak om deze vorm van eigenrichting aan banden te kunnen leggen.

Hoe werden schuld en straf begrepen in de loop der geschiedenis?

  • Het inheemse strafrecht is lange tijd een strafrecht geweest dat voor een substantieel deel was gebaseerd op hetgeen wat kon worden waargenomen. De bewijsvoering en waarheidsvinding in deze procedures berustte onder meer op godsoordelen en procesproeven. Dit betekende dat de voor iedereen waarneembare uitkomst geacht werd het oordeel van God in te houden over het gelijk of ongelijk van de partij die dit moest ondergaan. Ook de persoon van de eedhelper die geen inhoudelijke verklaring aflegde over iets wat hij zou hebben waargenomen, maar enkel een formele eed ter bevestiging van de betrouwbaarheid van de partij die hij steunde, kan in dit licht worden bezien.

Hoe werd er in de loop van de tijd gekeken naar rechter en rechtsbronnen?

  • Zoals elke archaïsche rechtscultuur bestond het recht van de Germaanse volken uit ongeschreven rechtsgewoonten. Deze rechtsgewoonten verschilden van stam tot stam, omdat elke stam zijn eigen stamrecht had en zij werkten personeel.
  • Dit betekende dat een lid van een bepaalde stam, waar hij zich bevond, altijd werd berecht op basis van zijn eigen stamrecht. Wanneer een stamlid een strafbaar feit begin op het grondgebied van een andere stam, dan waren toch de rechtsgewoonten van zijn eigen volk op hem van toepassing, en niet die van het volk waarvan hij de rechtsorde had geschonden.

Welke veranderingen heeft het Europees Privaatrecht ondervonden in Frankrijk, Duitsland en Engeland?

  • Vóór de invoering van de Franse Code civil was men in Frankrijk, net zoals bij ons, van mening dat een verbintenis slechts een vordering jegens een persoon inhield en een goederenrecht een vordering op een goed. Een verbintenis leverde niet meteen eigendom van het goed op. Het recht op eigendom van de koper ontstond pas als de verbintenis (persoonlijke verplichting tot levering van de verkoper) ten uitvoer was gelegd. Sinds de Code Civil kan men echter door een verbintenis direct aanspraak maken op een goed. Levering of een andere 'traditio' is daarvoor niet een constitutief vereiste.
  • De overgang tussen verbintenissen- en goederenrecht is in verhouding tot 'ons' recht daardoor flink vervaagd. Deze 'vervaging' geldt echter slechts met betrekking tot de verbintenis tot levering van een goed. Met betrekking tot pand ('Gage') moet men naast een daartoe strekkende verbintenis nog steeds het in pand gegeven goed overdragen. Het nieuwe Franse beginsel van eigendomsoverdracht is gebaseerd op beginsel van de contractsvrijheid.

Hoe ziet de geschiedenis van de Europese rechtswetenschap er in het algemeen uit?

  • De Europese rechtswetenschap kent een lange geschiedenis. Je zou kunnen zeggen dat er sprake was van een gemeenschappelijke Europese rechtswetenschap tot het moment van de nationale codificaties.

Hoe heeft de Europese rechtswetenschap zich ontwikkeld vanaf de 12e eeuw tot de ontwikkeling van de nationale codificaties in de 18e eeuw (NB: toen was het Romeinse recht, met name het Corpus Iurus Civilis, van groot belang)?

  • Het juridisch Humanisme, een nieuwe kijk op het civiele recht, werd geïnspireerd door het nieuwe denken in plaats van het aannemen van alles, zoals dit tijdens de Middeleeuwen gebeurde. Het kwam op twee plaatsen in verschillende tijden tot bloei: in de 16de eeuw in Frankrijk en in de 17de eeuw in Nederland.
  • De juridisch Humanisten waren voornamelijk geïnteresseerd in de historische context van de teksten van het Coprus Iuris met behulp van niet-juridische bronnen uit die tijd. De meest bekende publicatie was de observatio, een korte tekst in het Latijn waarin een specifiek punt wordt gemaakt. Men ging in deze leer dus terug naar de oorsprong van de teksten, waarbij bijvoorbeeld Griekse teksten (Graeca leguntur) werden gebruikt om het Corpus Iuris te verklaren.
  • Het juridisch Humanisme werd echter niet in de praktijk met open armen ontvangen. Voornamelijk de juristen die in de praktijk werkten met het recht hadden veel kritiek. De teksten waar zij hun argumenten op baseerden werden namelijk in twijfel gesteld.

Tussen de klassieke Oudheid en heden ten dage is het recht ingrijpend veranderd; welke wijzigingen zijn relevant en wat lag aan die wijzigingen ten grondslag?

  • De moderne tijd kenmerkt zich onder andere door de opkomst van de natuurwetenschap in de vijftiende en zestiende eeuw. Dit leidde tot een radicaal ander wereldbeeld dan het wereldbeeld van de voorafgaande periode. De individuele mens komt centraal te staan. Hierdoor dient een nieuwe argumentatie gevonden worden ter rechtvaardiging van de onderwerping van de individu aan de rechtsorde. De klassieke voorstelling van

Hoe universeel zijn beginselen en waarden?

  • In 1999 werd door een groep Britse moslims het doodvonnis uitgesproken over Terrence McNally, een Amerikaanse toneelschrijver. In zijn toneelstuk werd Jezus Christus voorgesteld als homoseksueel. Dit werd door de moslimgroep als godslasterlijk omschreven. Het doodvonnis houdt in dat McNally, wanneer hij naar een islamitische land reist, moet worden aangehouden en terechtgesteld. De leider van de groep is een Syrische geestelijke die sinds 1982 op een staatsuitkering in Engeland woont met zijn gezin. Hij stelt dat hij doet wat eigenlijk de Kerk van Engeland behoorde te doen: optreden tegen McNally die de eer van Jezus verwaarloosd. Daarnaast heeft hij ook liever dat de Britse maatschappij een islamitische wordt. Dit doel kan prima bereikt worden door het gebruik van geweld.
  • Dit geval is relevant, omdat ons laat zien dat de wereld kleiner is geworden. Wat eerst ver weg leek, komt steeds dichterbij. Het betreffende toneelstuk werd geschreven door een Amerikaan en opgevoerd in Engeland, niet in Syrië, Saoedi-Arabië of een ander islamitisch land. Het delict ‘godslastering’ lijkt weer te zijn teruggekeerd in de westerse wereld. De sjeik eist namelijk dat de Saoedische wetgeving inzake godslastering ook in Engeland wordt toegepast.

Hoe kan de democratische rechtsstaat als een legitiem staatsmodel gezien worden?

  • Een rechtsstaat ziet een politiek systeem waarbij bepaalde grenzen worden besteld aan de macht van de staat door het recht. Een rechtsstaat is een staat waarbij het recht boven de staat is verheven: het recht beperkt de macht van de wetgever, van de rechter en van de regering. Niet alle machtsbeperkingen zijn rechtsstatelijk: enkel die beperkingen die een basis hebben in het recht.
  • Het ideaal van de rechtsstaat kan het best worden verwezenlijkt, wanneer:
    • De staat gebonden is aan recht (legaliteitsbeginsel);
    • De staat gebonden is aan grondrechten;
    • Dit recht en deze grondrechten zijn neergelegd in een speciaal document (grondwet);
    • Dit document enkel met verzwaarde meerderheid kan worden gewijzigd;
    • Een speciaal orgaan de bevoegdheid heeft om te waarborgen dat de rechten van de burgers niet door de staat worden geschonden (constitutionele toetsing.

Op welke manier speelt de scheiding van staat en kerk tegenwoordig nog?

  • Atheïsme is de ontkenning van het bestaan van een specifieke god: een transcendente, persoonlijke, geheel goede, almachtige schepper van hemel en aarde. Het atheïsme kent een lange historie, maar het is lastig te achterhalen hoeveel atheïsten er daadwerkelijk geweest zijn. Zij werden in het verleden immers vervolgd en gestraft. Het etiket ‘atheïst’ kan ook nu nog ernstige gevolgen hebben in sommige landen. Het is daarom onduidelijk hoeveel atheïsten zich in bijvoorbeeld Saoedi-Arabië en Iran bevinden.

Wat zijn de klassieke grondslagen van het hedendaagse recht?

  • De verlichting is geen ideologie of een religie, maar een culturele periode in de geschiedenis van Europa. Het is tevens een kritische houding tegenover verschillende overgeleverde tradities en gebruiken. Volgens Kant is verlichting ‘het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij te wijten heeft aan zichzelf. Onmondigheid is het onvermogen zijn verstand te gebruiken zonder de leiding van een ander. De oorzaak van deze onmondigheid is niet het gebrek aan verstand, maar een gebrek aan moed.’

Wat houden legaliteit en legitimiteit in rechtspositivisme en natuurrechtsleer?

  • Het hogere recht staat ook wel bekend als het ‘natuurrecht’. Dit natuurrecht bestaat vanzelf (is aldus niet een creatie van de menselijke hand) en brengt tot uitdrukkelijk dat het hogere recht onveranderlijk en overal van kracht is. Voorstanders worden ook wel natuurrechtsaanhangers genoemd. Er zijn verscheidene varianten van natuurrechtelijk denken, maar de volgende kenmerken worden in alle varianten teruggevonden:
  1. Status: er is sprake van een absolute gelding van het natuurrecht.
  2. Bron: het natuurrecht vloeit voort uit de natuur.
  3. Keninstrument: de rede. Voor het kennen van het natuurrecht zijn de redelijke vermogens van de mens toereikend.
  4. Functie: kritische toets. Er wordt een inhoudelijke toets gebruikt voor de gelding van het positieve recht in de vorm van natuurrechtelijke beginselen. Wanneer positief recht deze toets niet doorstaat, kan dit niet als geldig worden erkend.
  5. Inhoud: metafysische ideeën. De inhoudelijke toets bestaat uit een verzameling van metafysische en speculatieve ideeën.

Hoe en waarom is de juridische bescherming van de mens tot stand gekomen en ontwikkeld?

  • De herontdekking van het Corpus iuris civilis heeft gezorgd voor een gemeenschappelijke rechtscultuur van het continent, vooral voor het privaatrecht.
  • De wettekst is in de zesde eeuw na Christus ontstaan en kent een duizendjarige voorgeschiedenis - namelijk  begonnen bij de Wet van de XII Tafelen uit 451 voor Christus. Deze bleef van kracht tot aan Justinianus tijdperk en dit wordt het eerste leven van het Romeinse recht genoemd.
  • Het tweede leven van het Corpus iuris civilis betreft de hernieuwde bestudering van de wettekst in de twaalfde eeuw. Receptie begon in de vroegmoderne tijd en eindigde toen men begon te codificeren in de negentiende eeuw. In dit tweede leven heeft de voorgeschiedenis van het Romeinse recht geen rol gespeeld.
  • Het gecodificeerde recht bevatte inmiddels elementen die terug waren te leiden op Romeinsrechtelijke teksten. Dit is het derde leven van het Romeinse recht.

Bronnen en verder lezen?

  Chapters 

Teksten & Informatie

JoHo: paginawijzer

JoHo 'chapter 'pagina

 

Wat vind je op een JoHo 'chapter' pagina?

  •   JoHo chapters zijn tekstblokken en hoofdstukken rond een specifieke vraag of een deelonderwerp

Crossroad: volgen

  • Via een beperkt aantal geselecteerde webpagina's kan je verder reizen op de JoHo website

Crossroad: kiezen

  • Via alle aan het chapter verbonden webpagina's kan je verder lezen in een volgend hoofdstuk of tekstonderdeel.

Footprints: bewaren

  • Je kunt deze pagina bewaren in je persoonlijke lijsten zoals: je eigen paginabundel, je to-do-list, je checklist of bijvoorbeeld je meeneem(pack)lijst. Je vindt jouw persoonlijke  lijsten onderaan vrijwel elke webpagina of op je userpage
  • Dit is een service voor JoHo donateurs en abonnees.

Abonnement: nemen

  • Hier kun je naar de pagina om je aan te sluiten bij JoHo, JoHo te steunen en zelf en volledig gebruik te kunnen maken van alle teksten en tools.

Abonnement: checken

  • Hier vind je wat jouw status is als JoHo donateur of abonnee

Prints: maken

  • Dit is een service voor wie bij JoHo is aangesloten. Wil je een tekst overzichtelijk printen, gebruik dan deze knop.
JoHo: footprint achterlaten