Samenvattingen en studiehulp bij Klinische Neuropsychologie van Kessels – Boektool

  Tools

De hele tekst op deze pagina lezen? Alle JoHo tools gebruiken? Sluit je dan aan bij JoHo en log in!
 

Aansluiten bij JoHo als abonnee of donateur

The world of JoHo footer met landenkaart

Samenvattingen en studiehulp bij Klinische Neuropsychologie van Kessels et al.

Boeksamenvattingen – TentamenTests

JoHo: crossroads via bundels
JoHo worldsupporter.org: gerelateerde samenvattingen en studiehulp

Boeksamenvatting per hoofdstuk

Samenvattingen per hoofdstuk bij de herziene 1e druk van Klinische Neuropsychologie van Kessels - Bundel

Samenvattingen per hoofdstuk bij de herziene 1e druk van Klinische Neuropsychologie van Kessels - Bundel

Study guide with Clinical Neuropsychology by Kessels

Study guide with Clinical Neuropsychology by Kessels

Study guide with Clinical Neuropsychology

Online summaries and study assistance with the 1st edition of Clinical Neuropsychology by Kessels

Prints & Pickup with Clinical Neuropsychology

  • Nederlandse printsamenvatting bij Clinical Neuropsychology
  • Pre-order and pickup or use the postal service

Related content on joho.org

Hoe heeft de klinische neuropsychologie zich ontwikkeld? - Chapter 1

Hoe heeft de klinische neuropsychologie zich ontwikkeld? - Chapter 1

Waar komt klinische neuropsychologie vandaan?

Een klinisch neuropsycholoog (in de gezondheidszorg) richt zich op de diagnostiek en/of de behandeling van problemen die gerelateerd zijn aan hersenbeschadigingen. De ‘klinische neuropsychologie’ was vroeger - en in sommige landen nog steeds - het vakgebied van psychiaters en neurologen. In de loop der tijd is de klinische neuropsychologie uitgebreid tot een zelfstandige discipline. Ruim 2400 jaar geleden was Hippocrates ervan overtuigd dat gedrag en gevoel het resultaat zijn van het functioneren van de hersenen. Niemand geloofde hem en eeuwen lang geloofden de Grieken en Romeinen dat het lichaam een balans kende tussen de elementen water, vuur, bloed en slijm. Een verstoring van deze balans zou leiden tot ziekte of afwijkend gedrag. Pas vanaf de 14de eeuw (de Renaissance) ging het volk weer kritisch nadenken. Twee noemenswaardige wetenschappers/filosofen in de geschiedenis:

René Descartes (1596-1650)

De ziel is een zelfstandig functionerende immateriële eenheid. Descartes zag af van alle nieuwe inzichten die zich ontwikkelde binnen de Renaissance en ging alleen of op dat wat onomstotelijk waar was (“Ik denk, dus ik ben.”). Hij deelde de mens op in het lichaam (res extensa) en de geest (res cogitans), waarbij de res cogitans als een soort bestuurder gezien kan worden. Hoewel de geest immaterieel zou zijn plaatste hij deze wel binnen een holte midden in de hersenen: de epifyse of de pijnappelklier.

Franz Joseph Gall (1758-1828)

Gall introduceerde de notie dat er veel mentale organen in onze hersenen zijn. Zijn opvattingen werden getoetst met gebruik van de clinicoanatomische methode: de hersenen van patiënten die ten gevolge van hersenbeschadigingen uitvalverschijnselen vertoonden (op bijvoorbeeld het taalgebied) werden na hun overlijden geanalyseerd, waarna de plaats van de laesie gerelateerd werd aan de stoornis. Gall vormde de allereerste basis van de klinische neuropsychologie zoals wij deze nu kennen.

Gall veronderstelde dat alle psychologische functies (waaronder ook kennis en affect) aangeboren zijn. Hij stelde dat de geest niet een algemeen informatieverwerkingssysteem is, maar dat er specifieke, aparte organen zijn voor onder andere muziek, rekenen en zelfs moederliefde. Iemand die beter is in muziek heeft een groter “muziekorgaan”. De organisatie is voor alle mensen (en dieren) hetzelfde: alleen de grootte kan variëren. Zijn lokalisatie berustte onder andere op onderzoek naar hersenbeschadigingen: zo lokaliseerde hij de taal correct in het voorste deel vlak achter de ogen. Zijn lokalisatie-ideeën braken met het idee van één ziel en Descartes’ ongedeelde geest en vormden de allereerste basis van onze neurowetenschap. Aanvullend beargumenteerde Gall dat de geest zich niet in het midden van de hersenen bevindt, maar juist aan de buitenkant: de cortex. Tot die tijd werd de cortex alleen gezien als opgedroogde korst zonder specifieke functie. Volgens Gall hadden de hersenen onafhankelijke functies, wat toentertijd een revolutionair idee was.

Wat is de celtheorie?

De oude Grieken onderscheidden drie zielen. Volgens de oude Grieken had de mens als enige alle drie de vormen van de ziel: een ziel om te overleven, een ziel om activiteiten te ondernemen en een hogere-orde ziel die het verschil kent tussen goed en kwaad. Deze hogere-orde ziel - de geest - zou zich bevinden in de lege holtes van de hersenen (de hersenventrikels) die toentertijd cellen werden genoemd. De eerste cel (sensus communis) verzamelt alle zintuiglijke informatie en vormt een beeld; in de tweede cel zou het beeld (de psychologische representatie) geïnterpreteerd worden: wat stelt het voor en hoe belangrijk is dat voor mij? In de derde cel (memoria) wordt het beeld opgeslagen. De celtheorie is van belang geweest voor de hedendaagse cognitieve psychologie. Het is een alomvattende theorie met betrekking tot de informatieverwerking (onze geest kan alle soorten informatie verwerken) en is voor iedereen gelijk.

Wat is de clinicoanatomische methode?

De clinicoanatomische methode werd gebruikt om Gall’s lokalisatie-ideeën te toetsen door de specifieke uitvalverschijnselen in kaart te brengen en ze later te relateren aan de plaats van de laesie. Deze methode werd veel gebruikt in de 19de eeuw. Paul Broca toonde aan dat de laesie van patiënt Tan (deze man kon alleen “tan” zeggen) zich niet bevond in het taalgebied zoals aangewezen door Gall, maar meer aan de zijkant (Broca’s gebied). Het viel hem op dat de laesies vrijwel altijd in de linkerhersenhelft zaten en hij was de eerste die uitsprak dat we onze linkerhersenhelft gebruiken om te spreken. Dit was tevens de eerste keer dat er een ongelijkheid van de hersenhelften werd uitgesproken. Zijn werk werd relatief gezien snel geaccepteerd en zelfs gewaardeerd. Vervolgens ontstond het idee dat de taalfunctie op te delen was in deelfuncties (tot nu toe was alleen gekeken naar de spraakproductie). Carl Wernicke beargumenteerde dat er een apart centrum was in de temporaalkwab voor het herkennen van (enkel gesproken) woorden. Vanuit deze tweedeling ontstond het onderscheid tussen Broca’s afasie en Wernicke’s afasie.

Wat is het associationisme?

Locke, een enorme voorstander van het empirisme, geloofde niet in de aangeboren functies zoals Gall, Broca en Wernicke beweerden. Alles wordt aangeleerd: een visie die ook wel het associationisme wordt genoemd. John Hughlings-Jackson wees Broca erop dat de plaats van de laesie kan leiden tot een specifieke uitval, maar dat die niet verward moest worden met de plaats van een hele functie.

Wat is holisme?

Rond 1900 kwam er veel verzet tegen de lokalisatiebeweging: volgens Constantin von Monakow was er veel meer samenhang en werken hersengebieden altijd samen. De Gestaltbeweging (het geheel is meer dan de som der delen) kwam sterk op en Henry Head noemde lokalisationisten ‘diagram makers’ waardoor hij hen in een slecht daglicht zette. Veel tegenhangers van het lokalisationisme waarschuwden voor een grote simplificatie, maar ze hadden zelden een goed alternatief: zelfs holisten accepteerden namelijk een zekere mate van specialisatie. De Rus Aleksandr Luria bood hen halverwege de 20ste eeuw de oplossing door met een goede balans te komen tussen lokalisationisme en holisme.

Wat vond Luria?

Luria deed veel onderzoek bij soldaten die in de Tweede Wereldoorlog hersenbeschadigingen hadden opgelopen. Hij was één van de eersten die ook intensief bezig was met de revalidatie van patiënten met functiestoornissen en zich hierbij liet leiden door neuropsychologische theorieën. Hij suggereerde dat de hersenen één complex functionerend systeem is waarin meerdere subsystemen een eigen bijdrage leveren aan een gezamenlijke activiteit. De hersenen zijn volgens hem uitermate flexibel en adaptief (en doelde hiermee ogenschijnlijk op de plasticiteit van de hersenen na hersenbeschadigingen) waardoor een gedragsstoornis (symptoom) nooit direct gerelateerd kan worden aan de intactheid van specifieke regionen: een holistische opvatting. Aan de andere kant was Luria een lokalisationist omdat hij zeker wist dat een nauwkeurige analyse een specifiek gestoorde factor kan aantonen. Luria maakte met zijn globale model onderscheid tussen de volgende gebieden:

Er zijn drie eenheden die continu met elkaar communiceren, namelijk de subcorticale, de posterieure en de anterieure gebieden. De subcorticale eenheid reguleert de waakzaamheid en aandacht; de posterieure eenheid neemt de taak van de informatieverwerking op zich (waarneming, verwerking en opslag); de anterieure eenheid organiseert het gedrag (planning, regulatie en monitoring).

Binnen elk van deze eenheden kan er onderscheid gemaakt worden tussen drie hiërarchisch geordende verwerkingsniveaus: de primaire, de secundaire en de tertiaire zones. De primaire gebieden zijn de bekende centra voor modaliteitsspecifieke zintuiglijke informatie. De aangrenzende secundaire zones verwerken de informatie en geven er betekenis aan (in de derde eenheid bereiden ze ook de motoriek voor). In de overgebleven tertiaire zones vindt multimodale integratie, het vormen van intenties en het evalueren van het eigen gedrag plaats.

Hoewel Luria benadrukte dat voor elk complex gedrag een intensieve samenwerking van de hersenhelften noodzakelijk is, ontkende hij elke betrokkenheid van de niet-dominante (meestal de rechter-)hersenhelft bij taal- en spraakprocessen en vatte hij aan de andere kant neglect op als een exclusieve uiting van een disfunctionerende rechterhersenhelft.

Wat is substractie en een testbatterij?

Subtractie

Frans Donders introduceerde het reactieparadigma door een subtractiemethode toe te passen: in deze procedure wordt de score (bijvoorbeeld reactietijd) op een simpelere conditie afgetrokken van de score of een complexere taak. Deze subtractiemethode wordt vaak gebruikt bij beeldvormend onderzoek. In dit geval representeert niet de reactietijd, maar het activatielevel een score. Een kanttekening van deze procedure is de onbetrouwbaarheid van de verschilscore: de ene conditie heeft een specifieke onbetrouwbaarheid net als de andere conditie en deze worden bij elkaar opgeteld. Er kan gecompenseerd worden voor dit probleem door het analyseren middels een variantieanalyse / factorieel design.

Testbatterij

Een testbatterij wordt vaak gebruikt als screeningsinstrument: in een korte tijd wordt het cognitief functioneren in brede zin systematisch onderzocht. Pas bij grote afwijkingen wordt een specifieke functie nader geanalyseerd. Met dergelijke instrumenten namen psychologen een deel van het werk van de neurologen over.

Welke twee ontwikkelingen droegen bij aan de zelfstandigheid van de neuropsychologie?

Rond 1960 waren er belangrijke Amerikaanse ontwikkelingen waarna de neuropsychologie meer en meer gezien werd als een apart vakgebied:

Norman Geschwind stimuleerde (na kennismaking met het werk van Wernicke) velen om op zoek te gaan naar specifieke centra en verbindingen om het functioneren van de hersenen beter in kaart te brengen. Hij schreef een invloedrijk artikel over disconnecties, het belang van het analyseren van functies en dubbele dissociaties.

Met andere woorden: de neuropsychologie werd een zelfstandig specialisme (aanvankelijk in de wetenschap, maar al snel ook in de gezondheidszorg) door de snelle ontwikkeling van het onderzoek naar hemisfeerverschillen en taalstoornissen. Arthur Benton (1909-2006) was één van de vaders van de klinische neuropsychologie en hij schreef veel invloedrijke artikelen over afasiepatiënten en andersoortige cognitieve stoornissen.

Wat zijn neurale netwerken?

Computerprogramma’s - connectionistische modellen genoemd - kunnen bepaalde cognitieve functies nabootsen omdat ze op een zekere manier net als de hersenen werken: er is een groot netwerk van knopen (cellen) die met elkaar in verbinding staan (dendrieten). Leerprocessen zorgen voor de versterking van bepaalde verbindingen die op hun beurt weer een respons versterken en daarmee ook patronen creëren. Dit past goed bij de associatieleer van het geheugen. Er zijn in ieder geval drie eigenschappen van dergelijke modellen die overeenkomen met het functioneren van de hersenen:

  • Een model is ‘zuinig’ omdat een neuraal netwerk ook leert via “trial-and-error”.
  • ‘Graceful degredation’: als knopen worden beschadigd valt niet de hele functie uit maar zal een deel van de informatie wegvallen.
  • ‘Content addressability’: een klein deel van de informatie (enkele letters) kan het hele geheugenspoor activeren (het hele woord)

Een belangrijk punt waarop de modellen niet overeenkomen met de werking van de hersenen is het inzicht dat ze bieden in de precieze werking van het proces: het model beschrijft wel, maar verklaart niet.

Wat is neurobeeldvorming?

‘Computertomografie’ (CT) is een imaging techniek wat letsel in de hersenen kan detecteren. ‘Magnetic resonance imaging’ (MRI) volgde al snel en bood beduidend meer mogelijkheden. Met een ‘elektro-encefalografie’ (EEG) en dan voornamelijk met ‘event-related potentials’ (ERPs) kwam er meer inzicht in de functionele (in plaats van anatomische) eigenschappen van de hersenen. Een gevolg van de ontwikkeling van imaging technieken was dat er meer aandacht kwam voor de neurale correlaten en fysiologische processen van allerlei cognitieve processen. Een nadelig bijgevolg is dat er hierdoor minder tijd besteed werd aan de theorievorming.

Hoe ziet de neuropsychologie eruit in Nederland?

De neuropsychologie in Nederland kwam maar langzaam op gang. Toen er hevige discussies waren in Frankrijk, Duitsland en Engeland was het in Nederland nog erg stil. Cornelis Winkler, Gerbrandus Jelgersma en Betto Deelman waren belangrijke namen die de neuropsychologie in Nederland inwijdden. Pas rond 1960-1970 kwam er schot in de zaak: de Nederlandse Vereniging voor Neuropsychologen (NVN) werd officieel gevestigd en de psychologen wonnen het van de neurologen en lieten zich omscholen en specialiseren. Tegenwoordig doet Nederland veel onderzoek op praktisch alle universiteiten en leveren we een waardige bijdrage aan de discussie over de wereldwijde relatie tussen hersenen, hersenletsel en gedrag. De opleiding in de klinische neuropsychologie bestaat uit het afronden van een universitaire bachelor in de psychologie en een een- of tweejarige specialisatiemaster in de klinische neuropsychologie. Hierna kan een tweejarige vervolgopleiding tot gezondheidspsycholoog (GZ-psycholoog) worden gevolgd, wat een beschermde titel is.

Wat is de wetenschappelijke aanpak van de neuropsychologie? - Chapter 2
Hoe geschiedt de neuropsychologie in de praktijk? - Chapter 3
Hoe kunnen de hersenen in beeld worden gebracht? - Chapter 4
Hoe verlopen de behandeling en het herstel? - Chapter 5
Wat is visuele, auditieve, lichamelijke en smaak- en reuk waarneming? - Chapter 6
Waar bestaat het geheugen uit? - Chapter 7
Hoe is taal opgebouwd? - Chapter 8
Hoe zijn aandacht en executieve functies opgebouwd? - Chapter 9
Hoe werken emotie en sociale cognitie? - Chapter 10
Waaruit bestaat actie en motoriek? - Chapter 11
Wat is intelligentie? - Chapter 12
Wat is vasculaire dementie? - Chapter 13
Wat is traumatisch hersenletsel? - Chapter 14
Wat is epilepsie? - Chapter 15
Wat zijn primaire hersentumoren? - Chapter 16
Wat zijn infectieziekten? - Chapter 17
Welke alcoholgerelateerde stoornissen bestaan er? - Chapter 18
Wat is de ziekte van Alzheimer? - Chapter 19
Wat is frontotemporale dementie? - Chapter 20
Wat is Parkinsonisme? - Chapter 21
Wat is de ziekte van Huntington? - Chapter 22
Wat is “Multiple sclerose”? - Chapter 23
Wat zijn genetische stoornissen? - Chapter 24
Wat zijn psychotische stoornissen? - Chapter 25
Samenvattingen per hoofdstuk bij de 1e druk van Klinische Neuropsychologie van Kessels - Bundel

Samenvattingen per hoofdstuk bij de 1e druk van Klinische Neuropsychologie van Kessels - Bundel

Hoe heeft de klinische neuropsychologie zich ontwikkeld? - Chapter 1

Hoe heeft de klinische neuropsychologie zich ontwikkeld? - Chapter 1

Waar komt klinische neuropsychologie vandaan?

Een klinisch neuropsycholoog (in de gezondheidszorg) richt zich op de diagnostiek en/of de behandeling van problemen die gerelateerd zijn aan hersenbeschadigingen. De ‘klinische neuropsychologie’ was vroeger - en in sommige landen nog steeds - het vakgebied van psychiaters en neurologen. In de loop der tijd is de klinische neuropsychologie uitgebreid tot een zelfstandige discipline. Ruim 2400 jaar geleden was Hippocrates ervan overtuigd dat gedrag en gevoel het resultaat zijn van het functioneren van de hersenen. Niemand geloofde hem en eeuwen lang geloofden de Grieken en Romeinen dat het lichaam een balans kende tussen de elementen water, vuur, bloed en slijm. Een verstoring van deze balans zou leiden tot ziekte of afwijkend gedrag. Pas vanaf de 14de eeuw (de Renaissance) ging het volk weer kritisch nadenken. Twee noemenswaardige wetenschappers/filosofen in de geschiedenis:

René Descartes (1596-1650)

De ziel is een zelfstandig functionerende immateriële eenheid.

Franz Joseph Gall (1758-1828)

Gall introduceerde de notie dat er veel mentale organen in onze hersenen zijn. Zijn opvattingen werden getoetst met gebruik van de clinicoanatomische methode: de hersenen van patiënten die ten gevolge van hersenbeschadigingen uitvalverschijnselen vertoonden (op bijvoorbeeld het taalgebied) werden na hun overlijden geanalyseerd, waarna de plaats van de laesie gerelateerd werd aan de stoornis. Gall vormde de allereerste basis van de klinische neuropsychologie zoals wij deze nu kennen.

Wat is de celtheorie?

De oude Grieken onderscheidden drie zielen. Volgens de oude Grieken had de mens als enige alle drie de vormen van de ziel: een ziel om te overleven, een ziel om activiteiten te ondernemen en een hogere-orde ziel die het verschil kent tussen goed en kwaad. Deze hogere-orde ziel - de geest - zou zich bevinden in de lege holtes van de hersenen (de hersenventrikels) die toentertijd cellen werden genoemd. De eerste cel (sensus communis) verzamelt alle zintuiglijke informatie en vormt een beeld; in de tweede cel zou het beeld (de psychologische representatie) geïnterpreteerd worden: wat stelt het voor en hoe belangrijk is dat voor mij? In de derde cel (memoria) wordt het beeld opgeslagen. De celtheorie is van belang geweest voor de hedendaagse cognitieve psychologie. Het is een alomvattende theorie met betrekking tot de informatieverwerking (onze geest kan alle soorten informatie verwerken) en is voor iedereen gelijk. De fysiognomie, daarentegen, gaat over de individuele verschillen in persoonlijkheid of karakter. Fysiognomie betekent dat het uiterlijk van iemand iets zegt over zijn of haar persoonlijkheid.

Wat vond Descartes?

Descartes zag af van alle nieuwe inzichten die zich ontwikkelde binnen de Renaissance en ging alleen of op dat wat onomstotelijk waar was (“Ik denk, dus ik ben.”). Hij deelde de mens op in het lichaam (res extensa) en de geest (res cogitans), waarbij de res cogitans als een soort bestuurder gezien kan worden. Hoewel de geest immaterieel zou zijn plaatste hij deze wel binnen een holte midden in de hersenen: de epifyse of de pijnappelklier.

Wat vond Gall?

Gall veronderstelde dat alle psychologische functies (waaronder ook kennis en affect) aangeboren zijn. Hij stelde dat de geest niet een algemeen informatieverwerkingssysteem is, maar dat er specifieke, aparte organen zijn voor onder andere muziek, rekenen en zelfs moederliefde. Iemand die beter is in muziek heeft een groter “muziekorgaan”. De organisatie is voor alle mensen (en dieren) hetzelfde: alleen de grootte kan variëren. Zijn lokalisatie berustte onder andere op onderzoek naar hersenbeschadigingen: zo lokaliseerde hij de taal correct in het voorste deel vlak achter de ogen. Zijn lokalisatie-ideeën braken met het idee van één ziel en Descartes’ ongedeelde geest en vormden de allereerste basis van onze neurowetenschap. Aanvullend beargumenteerde Gall dat de geest zich niet in het midden van de hersenen bevindt, maar juist aan de buitenkant: de cortex. Tot die tijd werd de cortex alleen gezien als opgedroogde korst zonder specifieke functie. Volgens Gall hadden de hersenen onafhankelijke functies, wat toentertijd een revolutionair idee was.

Wat is de clinicoanatomische methode?

De clinicoanatomische methode werd gebruikt om Gall’s lokalisatie-ideeën te toetsen door de specifieke uitvalverschijnselen in kaart te brengen en ze later te relateren aan de plaats van de laesie. Deze methode werd veel gebruikt in de 19de eeuw. Paul Broca toonde aan dat de laesie van patiënt Tan (deze man kon alleen “tan” zeggen) zich niet bevond in het taalgebied zoals aangewezen door Gall, maar meer aan de zijkant (Broca’s gebied). Het viel hem op dat de laesies vrijwel altijd in de linkerhersenhelft zaten en hij was de eerste die uitsprak dat we onze linkerhersenhelft gebruiken om te spreken. Dit was tevens de eerste keer dat er een ongelijkheid van de hersenhelften werd uitgesproken. Zijn werk werd relatief gezien snel geaccepteerd en zelfs gewaardeerd. Vervolgens ontstond het idee dat de taalfunctie op te delen was in deelfuncties (tot nu toe was alleen gekeken naar de spraakproductie). Carl Wernicke beargumenteerde dat er een apart centrum was in de temporaalkwab voor het herkennen van (enkel gesproken) woorden. Vanuit deze tweedeling ontstond het onderscheid tussen Broca’s afasie en Wernicke’s afasie.

Wat is het associationisme?

Locke, een enorme voorstander van het empirisme, geloofde niet in de aangeboren functies zoals Gall, Broca en Wernicke beweerden. Alles wordt aangeleerd: een visie die ook wel het associationisme wordt genoemd. John Hughlings-Jackson wees Broca erop dat de plaats van de laesie kan leiden tot een specifieke uitval, maar dat die niet verward moest worden met de plaats van een hele functie.

Wat is holisme?

Rond 1900 kwam er veel verzet tegen de lokalisatiebeweging: volgens Constantin von Monakow was er veel meer samenhang en werken hersengebieden altijd samen. De Gestaltbeweging (het geheel is meer dan de som der delen) kwam sterk op en Henry Head noemde lokalisationisten ‘diagram makers’ waardoor hij hen in een slecht daglicht zette. Veel tegenhangers van het lokalisationisme waarschuwden voor een grote simplificatie, maar ze hadden zelden een goed alternatief: zelfs holisten accepteerden namelijk een zekere mate van specialisatie. De Rus Aleksandr Luria bood hen halverwege de 20ste eeuw de oplossing door met een goede balans te komen tussen lokalisationisme en holisme.

Wat vond Luria?

Luria deed veel onderzoek bij soldaten die in de Tweede Wereldoorlog hersenbeschadigingen hadden opgelopen. Hij was één van de eersten die ook intensief bezig was met de revalidatie van patiënten met functiestoornissen en zich hierbij liet leiden door neuropsychologische theorieën. Hij suggereerde dat de hersenen één complex functionerend systeem is waarin meerdere subsystemen een eigen bijdrage leveren aan een gezamenlijke activiteit. De hersenen zijn volgens hem uitermate flexibel en adaptief (en doelde hiermee ogenschijnlijk op de plasticiteit van de hersenen na hersenbeschadigingen) waardoor een gedragsstoornis (symptoom) nooit direct gerelateerd kan worden aan de intactheid van specifieke regionen: een holistische opvatting. Aan de andere kant was Luria een lokalisationist omdat hij zeker wist dat een nauwkeurige analyse een specifiek gestoorde factor kan aantonen. Luria maakte met zijn globale model onderscheid tussen de volgende gebieden:

Er zijn drie eenheden die continu met elkaar communiceren, namelijk de subcorticale, de posterieure en de anterieure gebieden. De subcorticale eenheid reguleert de waakzaamheid en aandacht; de posterieure eenheid neemt de taak van de informatieverwerking op zich (waarneming, verwerking en opslag); de anterieure eenheid organiseert het gedrag (planning, regulatie en monitoring).

Binnen elk van deze eenheden kan er onderscheid gemaakt worden tussen drie hiërarchisch geordende verwerkingsniveaus: de primaire, de secundaire en de tertiaire zones. De primaire gebieden zijn de bekende centra voor modaliteitsspecifieke zintuiglijke informatie. De aangrenzende secundaire zones verwerken de informatie en geven er betekenis aan (in de derde eenheid bereiden ze ook de motoriek voor). In de overgebleven tertiaire zones vindt multimodale integratie, het vormen van intenties en het evalueren van het eigen gedrag plaats.

Hoewel Luria benadrukte dat voor elk complex gedrag een intensieve samenwerking van de hersenhelften noodzakelijk is, ontkende hij elke betrokkenheid van de niet-dominante (meestal de rechter-)hersenhelft bij taal- en spraakprocessen en vatte hij aan de andere kant neglect op als een exclusieve uiting van een disfunctionerende rechterhersenhelft.

Wat is een testbatterij?

Een testbatterij wordt vaak gebruikt als screeningsinstrument: in een korte tijd wordt het cognitief functioneren in brede zin systematisch onderzocht. Pas bij grote afwijkingen wordt een specifieke functie nader geanalyseerd. Met dergelijke instrumenten namen psychologen een deel van het werk van de neurologen over.

Welke twee ontwikkelingen droegen bij aan de zelfstandigheid van de neuropsychologie?

Rond 1960 waren er twee belangrijke Amerikaanse ontwikkelingen waarna de neuropsychologie meer en meer gezien werd als een apart vakgebied:

Norman Geschwind stimuleerde (na kennismaking met het werk van Wernicke) velen om op zoek te gaan naar specifieke centra en verbindingen om het functioneren van de hersenen beter in kaart te brengen. Hij schreef een invloedrijk artikel over disconnecties, het belang van het analyseren van functies en dubbele dissociaties.

Roger Sperry onderzocht de effecten van de ‘split-brain’ operatie: bij patiënten met een ernstige vorm van epilepsie werd de corpus callosum doorgesneden om zo ‘de vijand op te sluiten binnen één hersenhelft’. Een dergelijke operatie was een verrassend succes: de epilepsie verminderde en functies als waarneming, taal en geheugen leken intact. Sperry kreeg de middelen om dit nader te onderzoeken.

Met andere woorden: de neuropsychologie werd een zelfstandig specialisme (aanvankelijk in de wetenschap, maar al snel ook in de gezondheidszorg) door de snelle ontwikkeling van het onderzoek naar hemisfeerverschillen en taalstoornissen. Arthur Benton (1909-2006) was één van de vaders van de klinische neuropsychologie en hij schreef veel invloedrijke artikelen over afasiepatiënten en andersoortige cognitieve stoornissen.

Wat zijn belangrijke begrippen in de cognitieve neuropsychologie?

(Modules) Een voorbeeld van een module is de taalmodule: het is een aangeboren specifieke eigenschap en we zijn ons niet bewust van de snelle en efficiënte ontwikkeling en de correcte uitvoering van de taalprocessen. We kunnen er zelfs nauwelijks invloed op uitoefenen. Volgens Jerry Fodor is een module aangeboren, domeinspecifiek, zelfstandig en neuraal autonoom (het deelt geen processen met andere modules). Ook David Marr speelt een grote rol in de theorieontwikkeling van de cognitieve neuropsychologie. Marr hield zich bezig met de regels (algoritmes) die nodig zijn om bepaalde informatie (input) om te zetten naar andersoortige informatie (output). Zo vertalen onze hersenen bijvoorbeeld de klank naar een betekenis. Marr’s benadering gaat uit van een seriële verwerking: informatie wordt omgezet naar een volgend niveau van representatie. Niet veel later werd duidelijk dat informatie niet strikt serieel wordt verwerkt, maar dat er ook sprake is van parallelle verwerking. Beïnvloed door Fodor en Marr gingen onderzoekers op zoek naar modellen voor verschillende functies en probeerden zij stoornissen te verklaren vanuit hun model. Er werd vooral veel onderzoek gedaan naar verworven leesstoornissen (John Marshall en Cox Coltheart) en objectagnosie (Elizabeth Warrington): een stoornis in het herkennen van objecten.

Wat zijn neurale netwerken?

Computerprogramma’s - connectionistische modellen genoemd - kunnen bepaalde cognitieve functies nabootsen omdat ze op een zekere manier net als de hersenen werken: er is een groot netwerk van knopen (cellen) die met elkaar in verbinding staan (dendrieten). Leerprocessen zorgen voor de versterking van bepaalde verbindingen die op hun beurt weer een respons versterken en daarmee ook patronen creëren. Dit past goed bij de associatieleer van het geheugen. Er zijn in ieder geval drie eigenschappen van dergelijke modellen die overeenkomen met het functioneren van de hersenen:

  • Een model is ‘zuinig’ omdat een neuraal netwerk ook leert via “trial-and-error”.

  • ‘Graceful degredation’: als knopen worden beschadigd valt niet de hele functie uit maar zal een deel van de informatie wegvallen.

  • ‘Content addressability’: een klein deel van de informatie (enkele letters) kan het hele geheugenspoor activeren (het hele woord)

Een belangrijk punt waarop de modellen niet overeenkomen met de werking van de hersenen is het inzicht dat ze bieden in de precieze werking van het proces: het model beschrijft wel, maar verklaart niet.

Wat is neurobeeldvorming?

‘Computertomografie’ (CT) is een imaging techniek wat letsel in de hersenen kan detecteren. ‘Magnetic resonance imaging’ (MRI) volgde al snel en bood beduidend meer mogelijkheden. Met een ‘elektro-encefalografie’ (EEG) en dan voornamelijk met ‘event-related potentials’ (ERPs) kwam er meer inzicht in de functionele (in plaats van anatomische) eigenschappen van de hersenen. Een gevolg van de ontwikkeling van imaging technieken was dat er meer aandacht kwam voor de neurale correlaten en fysiologische processen van allerlei cognitieve processen. Een nadelig bijgevolg is dat er hierdoor minder tijd besteed werd aan de theorievorming.

Hoe ziet de neuropsychologie eruit in Nederland?

De neuropsychologie in Nederland kwam maar langzaam op gang. Toen er hevige discussies waren in Frankrijk, Duitsland en Engeland was het in Nederland nog erg stil. Cornelis Winkler, Gerbrandus Jelgersma en Betto Deelman waren belangrijke namen die de neuropsychologie in Nederland inwijdden. Pas rond 1960-1970 kwam er schot in de zaak: de Nederlandse Vereniging voor Neuropsychologen (NVN) werd officieel gevestigd en de psychologen wonnen het van de neurologen en lieten zich omscholen en specialiseren. Tegenwoordig doet Nederland veel onderzoek op praktisch alle universiteiten en leveren we een waardige bijdrage aan de discussie over de wereldwijde relatie tussen hersenen, hersenletsel en gedrag.

 

Hoe geschiedt de neuropsychologie in de praktijk? - Chapter 2
Wat is de wetenschappelijke aanpak van de neuropsychologie? - Chapter 3
Hoe kunnen de hersenen in beeld worden gebracht? - Chapter 4
Hoe verlopen de behandeling en het herstel? - Chapter 5
Wat is visuele waarneming? - Chapter 6
Wat is ruimtelijke cognitie? - Chapter 7
Waar bestaat het geheugen uit? - Chapter 8
Hoe is taal opgebouwd? - Chapter 9
Hoe zijn aandacht en executieve functies opgebouwd? - Chapter 10
Hoe werken emotie en sociale cognitie? - Chapter 11
Waaruit bestaat actie en motoriek? - Chapter 12
Wat is intelligentie? - Chapter 13
Wat is vasculaire dementie? - Chapter 14
Wat is traumatisch hersenletsel? - Chapter 15
Wat is epilepsie? - Chapter 16
Wat zijn intracraniële en extracraniële hersentumoren? - Chapter 17
Welke alcoholgerelateerde stoornissen bestaan er? - Chapter 18
Wat is de ziekte van Alzheimer? - Chapter 19
Wat is frontotemporale dementie? - Chapter 20
Wat is Parkinsonisme? - Chapter 21
Wat is de ziekte van Huntington? - Chapter 22
Wat is “Multiple sclerose”? - Chapter 23
Wat is schizofrenie? - Chapter 24
Wat is een depressieve en bipolaire stoornis? - Chapter 25
Wat zijn autismespectrumstoornissen? - Chapter 26
Wat is psychopathie? - Chapter 27
Summaries per chapter with the 1st edition of Clinical Neuropsychology by Kessels et al. - Bundle

Summaries per chapter with the 1st edition of Clinical Neuropsychology by Kessels et al. - Bundle

Study guide with Clinical Neuropsychology by Kessels

Study guide with Clinical Neuropsychology by Kessels

Study guide with Clinical Neuropsychology

Online summaries and study assistance with the 1st edition of Clinical Neuropsychology by Kessels

Prints & Pickup with Clinical Neuropsychology

  • Nederlandse printsamenvatting bij Clinical Neuropsychology
  • Pre-order and pickup or use the postal service

Related content on joho.org

How has clinical neuropsychology evolved? - Chapter 1

How has clinical neuropsychology evolved? - Chapter 1

Where does clinical neuropsychology come from?

A clinical neuropsychologist (in health care) focuses on the diagnosis and / or treatment of problems that are related to brain damage. Clinical neuropsychology used to be - and in some countries still is - the field of psychiatrists and neurologists. Over time, clinical neuropsychology has expanded to an independent discipline. More than 2,400 years ago, Hippocrates was convinced that behavior and feeling are the result of brain functioning. Nobody believed him and for centuries the Greeks and Romans believed that the body knew a balance between the elements of water, fire, blood and mucus. A disruption of this balance would lead to illness or abnormal behavior. Only from the 14th century (the Renaissance) did the people start to think critically.

Two notable scientists / philosophers in history:

René Descartes (1596-1650)

Descartes. The soul is an independently functioning intangible unit.

Franz Joseph Gall (1758-1828)

Gall introduced the notion that there are many mental organs in our brains. His views were tested using the clinico-anatomical method: the cognitive loss of function as a result of brain damage (in the language area, for example) was studied in patients, and subsequently the brains of patients were analyzed after their death, after which the location of the lesion was related to the type of functional impairment. Gall formed the very first foundation of clinical neuropsychology as we know it today.

What is cell theory?

The ancient Greeks distinguished between three different forms of soul. According to the ancient Greeks, man was the only one who had all three forms of the soul: a soul to survive, a soul to engage in activities, and a higher-order soul that knows the difference between good and bad. This higher-order soul - the mind - is said to be located in the empty cavities of the brain (the brain ventricles) that were called cells at the time. The first cell (sensus communis) collects all sensory information and forms an image; in the second cell the image (the psychological representation) would be interpreted: what does the image mean? The image is stored in the third cell (memoria). Cell theory has been important for the contemporary cognitive psychology. It is a general system of information processing (our mind can process all types of information) and is the same for everyone. The physiognomy, on the other hand, is about the individual differences in personality or character. Physiognomy means that someone's appearance says something about his or her personality and is attributed to Aristotle.

What did Descartes think?

Descartes renounced all the new insights that developed within the Renaissance and went alone or on what was indisputably true ("I think, so I am."). He stated that people are composed of two substances: the body (res extensa) and the mind (res cogitans), whereby the res cogitans can be seen as a kind of driver. Although the mind would be immaterial, it did place it inside a cavity in the middle of the brain: the epiphysis or the pineal gland.

What did Gall think?

Gall drew up plans for a new psychology, which he called phrenology. He assumed that all psychological functions (including knowledge and affect) are innate. He stated that the mind is not a general information processing system, but that there are specific, separate organs for music, arithmetic and even motherly love. Someone who is better at music has a larger "music organ". The organization is the same for all people (and animals): only the size can vary. His localization was based, among other things, on research into brain damage: for example, he correctly located the language in the front part right behind the eyes. His localization ideas broke with the idea of ​​one soul and Descartes' undivided mind and formed the very first basis of our neuroscience. In addition, Gall argued that the mind is not in the centre of the brain, but on the outside: the cortex. Until then the cortex was only seen as a dried-up crust with no specific function. According to Gall, the brain had independent functions, which at the time was a revolutionary idea.

What is the clinic-anatomical method?

The clinico-anatomical method was used to test Gall's localization ideas by mapping the specific loss of function and later relating them to the site of the lesion. This method was widely used in the 19th century. Paul Broca showed that patient Tan's lesion (this man could only say "tan") was not in the language area as designated by Gall, but more on the side in the left frontal lobe (Broca's area). He noticed that the lesions were almost always in the left hemisphere and he was the first to prove that we use our left hemisphere to speak. This was also the first time that an inequality of the brain halves was demonstrated. His work was universally accepted virtually without challenge. Subsequently the idea arose that the language function could be divided into sub-functions (until now, only speech production had been considered). Carl Wernicke argued that there was a separate center in the temporal lobe for recognizing (only spoken) words. From this dichotomy the distinction arose between Broca's aphasia and Wernicke's aphasia.

What is associationism?

Locke, a huge proponent of empiricism, did not believe in the innate functions as Gall, Broca, and Wernicke claimed. Locke stated that everything is learned: a vision that is also called associationism. John Hughlings-Jackson pointed out to Broca that the location of the lesion can lead to a specific failure, but that it should not be confused with the location of an entire function.

What is holism?

Around 1900 there was much opposition to the localization movement: according to Constantin von Monakow areas of the brain generally worked together. The Gestalt movement (the whole is greater than the parts) increased strongly and Henry Head called localizationists 'diagram makers', putting him in a bad light. Many counterparts of localizationism warned of a great simplification, but they did not have a good alternative: even holists accepted a certain degree of specialization. The Russian Aleksandr Luria offered them the solution in the mid-20th century by coming up with a good balance between localizationism and holism.

What did Luria think?

Luria clinically observed a lot of soldiers who had suffered brain damage during World War II. He was one of the first who focused on the rehabilitation of patients with cognitive disorders and was guided by neuropsychological theory and assessment. He described the brain as a single complex functional system in which multiple subsystems make their own contribution to joint activity. He stated that it is never possible to draw direct conclusions about the responsible subsystems: a holistic view. On the other hand, Luria was a localizationist because he was certain that an accurate analysis can show a specific disruptive factor. With his global model, Luria made a distinction between the following areas:

There are three units that are continually interacting with each other, these are related to the subcortical, posterior and anterior brain areas. The subcortical unit regulates wakefulness and attention; the posterior unit takes on the task of information processing (perception, processing and storage); the anterior unit organizes the behavior (planning, regulation and monitoring).

Within each of these units, a distinction can be made between three hierarchically organized levels of processing: the primary, secondary, and tertiary zones in the brain. The primary areas are the well-known centers for modality-specific sensory information. The secondary zones process the information and give it meaning. In the remaining tertiary zones multimodal integration, the formation of intentions, and the evaluation of one's own behavior takes place.

Although Luria emphasized that for every complex behavior intensive collaboration of both hemispheres is necessary, he denied any involvement of the non-dominant hemisphere in language and speech processes. On the other hand, he regarded the phenomenon of hemispatial neglect as one of the few symptoms exclusive to the right hemisphere.

What is a test battery?

A test battery is often used as a screening tool: cognitive functioning is systematically described in a relatively short time. A specific function is only analyzed in more detail in the event of major deviations. With such instruments, psychologists took over some of the work of the neurologists.

Which two developments contributed to the independence of neuropsychology?

Around 1960 there were two major developments in the United States. This resulted in the emergence of neuropsychology as a separate scientific discipline:

After making acquaintance with Wernicke's work, Norman Geschwind encouraged many to look for specific areas and connections to better map the functioning of the brain. He wrote an influential article about disconnections, the importance of analyzing functions and double dissociations.

Roger Sperry investigated the effects of the split-brain surgery: in patients with severe epilepsy, the fiber tract that connects the two hemispheres (corpus callosum) was cut. This kind of surgery seemed to be a surprising success: epilepsy decreased and functions such as perception, language and memory seemed intact. 

In sum: neuropsychology became an independent discipline (initially in science, but later also in health care) due to the rapid development of research into the different hemispheres and language disorders. Arthur Benton (1909-2006) was one of the fathers of clinical neuropsychology and he wrote many influential articles about patients with aphasia and other types of cognitive impairment.

What are important concepts in cognitive neuropsychology?

(Modules) An example of a module is the language module. We do not have awareness of these processes, and we do not have control over them. We can hardly even influence it. According to Jerry Fodor, a module is domain-specific, innate, encapsulated and has a fixed neural architecture. David Marr also plays a major role in the theory development of cognitive neuropsychology. Marr engaged in the rules (algorithms) that are needed to convert certain information (input) to other information (output). For example, our brain translates sounds into meaning. Marr's approach is based on serial processing: information is converted to the subsequent level of representation. Not much later it became clear that information is not strictly processed serially, but that there is also parallel processing. Influenced by Fodor and Marr, researchers started looking for models of different functions and tried to explain disorders with these models. In particular, much research was done into acquired dyslexia (John Marshall and Cox Coltheart) and agnosia (Elizabeth Warrington): an inability to recognize objects. 

What are neural networks?

Computer programs - called connectionist models - can mimic certain cognitive functions because they work in the same way as the brain: there is a large network of nodes (cells) that are connected to each other (by dendrites). Certain connections are strengthened by learning processes, which can in turn result in a particular response strengthens a response. This is congruent with the association learning of the functioning of memory. There are at least three characteristics of such models that correspond to the functioning of the brain:

  • A model is 'economical' because a neural network also learns through trial and error.

  • 'Graceful degradation': if certain nodes are damaged, the entire function will not be lost but part of the information will be lost.

  • 'Content addressability': a small amount of the information (a few letters) can activate the entire memory trace (the whole word).

Nevertheless, it is clear that the anatomical and physiological properties of the brain differ in several important respects from those of neural networks. The networks offer little insight into how the process actually works. The model is mainly descriptive rather than explanatory. 

What is neuroimaging?

Computed tomography (CT) is an imaging technique that can detect brain injury. ‘Magnetic resonance imaging’ (MRI) significantly increased the possibilities of neuroimaging. With an ‘electro-encephalography’ (EEG) and then mainly with ‘event-related potentials’ (ERPs), more insight was gained into the functional (rather than anatomical) properties of the brain. A consequence of the development of imaging techniques was that more attention was paid to the neural correlates and physiological processes of all kinds of cognitive processes. As a result, less attention has been given to theory development.

How does neuropsychology work in practice? - Chapter 2
What is the scientific approach to neuropsychology? - Chapter 3
How can the brain be mapped? - Chapter 4
How does the treatment and recovery work? - Chapter 5
What is visual perception? - Chapter 6
What is spatial cognition? - Chapter 7
How does memory work? - Chapter 8
How is language viewed from neuropsychology perspective? - Chapter 9
How are attention and executive functions structured? - Chapter 10
What are the working mechanisms of emotion and social cognition? - Chapter 11
How do motor control and action work? - Chapter 12
What is intelligence? - Chapter 13
What are cerebrovascular diseases? - Chapter 14
What is traumatic brain injury? - Chapter 15
What is epilepsy? - Chapter 16
What are intracranial and extracranial tumours? - Chapter 17
What alcohol-related cognitive impairments occur? - Chapter 18
What is Alzheimer's disease? - Chapter 19
What is frontotemporal dementia? - Chapter 20
What disorders belong to the Parkinson spectrum? - Chapter 21
What is Huntington's Disease? - Chapter 22
What is multiple sclerosis? - Chapter 23
What is schizophrenia? - Chapter 24
What are depression and bipolar disorder? - Chapter 25
What are autism spectrum disorders? - Chapter 26
What is psychopathy? - Chapter 27
Summaries and study assistance with Clinical Neuropsychology by Kessels – Booktool
JoHo nieuwsupdates voor inspiratie, motivatie en nieuwe ervaringen: winter 23/24

Projecten, Studiehulp en tools:

  • Contentietools: wie in deze dagen verwonderd om zich heen kijkt kan wellicht terecht op de pagina's over tolerantie en verdraagzaamheid en over empathie en begrip, mocht dat niet voldoende helpen check dan eens de pagina over het omgaan met stress of neem de vluchtroute via activiteit en avontuur in het buitenland.
  • Competentietools: voor meer werkplezier en energie en voor betere prestaties tijdens studie of werk kan je gebruik maken van de pagina's voor vaardigheden en competenties.
  • Samenvattingen: de studiehulp voor Rechten & Juridische opleidingen is sinds de zomer van 2023 volledig te vinden op JoHo WorldSupporter.org. Voor de studies Pedagogiek en Psychologie kan je ook in 2024 nog op JoHo.org terecht.
  • Projecten: sinds het begin van 2023 is Bless the Children, samen met JoHo, weer begonnen om de slum tours nieuw leven in te blazen na de langdurige coronastop. Inmiddels draaien de sloppentours weer volop en worden er weer nieuwe tourmoeders uit deze sloppen opgeleid om de tours te gaan leiden. In het najaar van 2023 is ook een aantal grote dozen met JoHo reiskringloop materialen naar de Filipijnen verscheept. Bless the Children heeft daarmee in het net geopende kantoortje in Baseco, waar de sloppentour eindigt, een weggeef- en kringloopwinkel geopend.

Vacatures, Verzekeringe en vertrek naar buitenland:

World of JoHo:

  • Leiden: de verbouwing van het Leidse JoHo pand loopt lichte vertraging op, maar nadert het einde. Naar verwachting zullen eind februari de deuren weer geopend kunnen worden.
  • Den Haag: aangezien het monumentale JoHo pand in Den Haag door de gemeente noodgedwongen wordt afgebroken en herbouwd, zal JoHo gedurende die periode gehuisvest zijn in de Leidse vestiging.
  • Medewerkers: met name op het gebied van studiehulpcoördinatie, internationale samenwerking en internationale verzekeringen wordt nog gezocht naar versterking!

Nieuws en jaaroverzicht 2023 -2024

  

  

   

    

   

Shop voor prints & pickups

Samenvattingen en studiehulp per gerelateerde opleiding

  

 

JoHo: crossroads uit de bundels