Power, approach and inhibition - Keltner e.a. - 2000 - Artikel


Korte samenvatting

Dit artikel zal in gaan op de relatie tussen macht en gedrag. Macht gaat samen met verhoogde beloningen en vrijheid en zal daardoor toenaderingsgerichte gedragingen in werk stellen. Bij machteloosheid is er eigenlijk sprake van het tegenover gestelde. Dit is namelijk geassocieerd met inhibitie gerelateerde gedragingen. Men zegt dat macht in verband staat met (a) positieve gevoelens (b) aandacht voor beloningen (c) automatische informatie verwerking en (d) ongeremd gedrag. Machteloosheid is gerelateerd aan (a) negatieve gevoelens (b) aandacht voor dreiging, straf, andermans belangen en doelen (c) gecontroleerde informatie verwerking en (d) geremd sociaal gedrag.

Macht is van invloed op sociale relaties, druk op situaties en de structuren en dynamiek van persoonlijkheid. De auteurs stellen dat macht word geassocieerd met bepaalde positieve gedragingen (zie hierboven beschreven) en minder macht juist met de tegenovergestelde negatieve gedragingen (zie ook hierboven beschreven).

Definitie van macht en gerelateerde constructen

Macht wordt op vele verschillende manieren omschreven. De auteurs gebruiken de definitie van macht als de relatieve capaciteit van de individu om ander staten te modificeren door het geven of terug houden van bronnen of het uitdelen van straffen. Deze capaciteit is het product van de eigenlijke straffen of beloningen die men uit kan delen aan anderen. Deze kunnen materieel zijn, maar ook sociaal en de waarde ervan wordt bepaald door de mate waarin andere afhankelijk zijn van deze bronnen. De mate van vrijheid die men hierin heeft geeft ook aan hoeveel macht iemand heeft. Men richt zich echter vooral op de capaciteit om andermans staten te beïnvloeden en gaat ervan uit dat macht in bijna alle contexten aanwezig is.

Status is gerelateerd aan macht maar is niet het zelfde. Het is namelijk een uitkomst van een evaluatie van attributen die verschillen aanbrengen in respect en prominentie. Het kan voor een grootdeel de toevoer aan bronnen bepalen in een groep en dus zo ook de macht van de individuen. Dit wil niet zeggen dat men geen macht kan hebben zonder status of status hebben zonder macht.

Autoriteit is een vorm van macht die ontstaat door institutionele rollen. Macht op zich zelf kan ook zonder dat er sprake is van autoriteit, bijvoorbeeld in informele groepen.

Dominantie is gedrag waar kenmerken van macht in zitten en opnieuw hoeft iemand die machtig is niet ook dominant te zijn. Echter zijn status, autoriteit en dominantie wel determinanten van macht, zoals deze door de auteurs beschreven wordt.

Empirische tradities in de studie naar macht

Empirisch onderzoek tot nu toe is geleid door 3 vragen:

1) Hoe ontstaat macht? Het blijkt dat dwang, expertise, autoriteit, referent power en beloningen hier sterk mee te maken hebben. Verder kunnen bepaalde gedragingen de verschuiving van macht beïnvloeden zoals roddelen en plagen. Verder blijkt macht gerelateerd aan lidmaatschap van de meerderheidsopinie, een hoge sociaal economische status (SES) en de aanname van autoriteitsrollen in een groep.

2) Wat zijn de correlaties van de belevenis van macht? Macht blijkt te correleren met hogere niveaus van cortisol en testosteron. Verder relateert het ook met non verbale activiteiten zoals gezichtsuitdrukkingen, staar patronen en uitingen van het postuur. Tot slot is macht geassocieerd met competentie, afhankelijkheid, vrijheid, controle en positieve boordeling van karakteristieken.

3) Wat zijn de consequenties van macht? Veel onderzoek gaat over de gevolgen die het heeft op de gene die de macht ondergaan in plaats van over de gene die de macht uitoefenen. Dit onderzoek zal dit verder uitzoeken.

Consequenties van macht

Macht heeft invloed op degene die dit bezit. Zo wordt gesteld dat macht ervoor zorgt dat men corrupte gedragingen uit voert. Maar dit is niet het enige. Wanneer men gericht is op zichzelf zal men meer corrupte gedragingen uiten, terwijl wanneer men zich meer richt op de gemeenschap men meer in een onzelfzuchtige manier handelt. Omdat macht het BAS activeert (dit gebeurd onbewust) zal men eerder streven naar dingen die men voor zichzelf belangrijk vind.

Power-vigilance hypothese (macht-opvallendheid): stelt dat mensen met weinig macht letten op anderen om  zo stand te houden in de sociale omgeving en dat mensen met veel macht juist aandacht krijgen van anderen. Omdat vrouwen in het algemeen minder macht hebben dan mannen kunnen zij ook beter non-verbale signalen interpreteren en zichzelf duidelijker uiten dan mannen omdat zij meer op anderen letten (subordination hypothesis). Ook hierdoor kan men verklaren waarom mensen met minder macht minder stereotyperen dan mensen met veel macht.

Macht, toenadering en inhibitie

Macht kan worden geassocieerd worden met verschillende persoonlijkheidskarakteristieken zoals extraversie, dominantie, sociale vaardigheden, charisma en soms machiavellisme. Ook fysieke kenmerken spelen een rol zoals grootte, spieren, kaaklijn en aantrekkelijkheid. Daarnaast word het bepaald door relationele (dyadische) variabelen. Hoe veel macht men hiervan krijgt is afhankelijk van de mate waarin de volger behoefte heeft aan de bronnen waartoe de gene met macht beschikking heeft en of de volger ook eventueel op een andere manier aan deze bronnen kan komen of niet. Daarnaast kunnen determinanten binnen de groep bepalen of men macht krijgt en tot slot ook tussen groep determinanten zoals SES, etniciteit, sekse en klasse die dit ook mede bepalen. Men weet niet hoe deze variabelen met elkaar verband hebben of in elke situatie optreden of wat er gebeurd als bepaalde determinanten elkaar tegen spreken.

Al vanaf oudsher zijn benaderings- en inhibitie gedragingen kenmerken van organismen als reactie op beloning en straf in de omgeving. Deze gedragingen die gericht zijn op promotie of preventie kunnen ook sterk stemming beïnvloeden. Zo leidt het eerste tot een positieve stemming en het tweede tot een negatieve stemming. Het BAS is gerelateerd aan beloning (zoals sex, eten, veiligheid, prestatie, agressie en sociale binding) en doelen die in verband staan met deze beloningen. Men wordt hierdoor gemotiveerd en actief. Het BIS is echter gerelateerd met straf, dreiging en onzekerheid.

Dit gaat weer samen met een verhoogde angst, oplettendheid en inhibitie. Macht activeert het BAS omdat macht ten eerste correleert met bronnen en omdat men meer bronnen heeft, kan men ook ongeremd door anderen handelen en hun doelen beter nastreven. Omdat mensen met weinig macht juist van anderen afhankelijk zijn van bronnen, zijn zij meer sensitief op de evaluaties van anderen en de eventuele beperkingen die anderen hun opleggen.

Voorstel 1: meer macht leidt tot een verhoging van de belevenis en uiting van positieve stemming.
BAS zou gerelateerd zijn aan meer linker frontale activiteit en meer dopamine wat een positieve stemming veroorzaakt. Hypothese 1 is dus dat meer macht gepaard gaat met een positieve stemming en dat dit ook de kans op een positieve gevoelens verhoogd (Hypothese 2). Uit verschillende onderzoeken in verschillende contexten (studentenvereniging, basketbalkamp) bleek dat beide hypotheses werden bevestigd.

Voorstel 2: minder macht leidt tot een verhoging van de belevenis en uiting van negatieve stemming.
Zelf rapportages van negatieve stemmingen correleren met metingen van inhibitie gedragingen en meer activiteit in de rechter hersenhelft. Hypothese 3 is daarom dat minder macht gepaard gaat met de beleving en uiting van negatieve stemming. Uit verschillende onderzoeken van kinderen en volwassen met een lage SES en etnische minderheden bleek dat zij inderdaad meer negatieve gevoelens rapporteren zoals depressie en angst. Gezien deze vindingen denkt men ook dat mensen met minder macht ook eerder inhibitie gerelateerde emoties vertoond zoals schaamte en vrees (Hypothese 4). Ook dit werd bevestigd.

Hoewel de hypothesen worden bevestigd is er nog ruimte over voor meer onderzoek. Zo kan men medierende variabelen nog niet uitsluiten zoals extraversie, wat gelinkt is aan een verhoogde SES en positieve emotie. Ook de relatie tussen macht een woede moet verder onderzocht worden. Men kan in ieder geval stellen dat macht emoties kan reguleren.

Voorstel 3: meer macht leidt tot een verhoging in de gevoeligheid voor beloning.
Toenadering wordt geleid doordat de aandacht gericht is op beloning en het krijgen van deze beloning. Ook dit gaat samen met meer dopamine en impulsiviteit. Vandaar dacht macht ook gelinkt is aan meer aandacht op beloning. Hypothese 5 is daarom dat mensen met meer macht eerder kansen voor materiële beloning zien en geconditioneerde stimuli zoals geld. Dit werd gemeten met de TAT ( thematic Apperception Tests), macht werd niet direct gemanipuleerd maar de hypothese werd wel bevestigd. Daarnaast stelt men dat meer macht ervoor zorgt dat men beloningen en kansen in onduidelijke situaties en interacties kan opmerken (hypothese 6).

Voorstel 4: minder macht leidt tot een verhoging in de gevoeligheid voor dreiging en straf.
Men stelt dat mensen met weinig macht zich meer selectief richt op straffen en dreigingen (Hypothese 7). Uit onderzoek met o.a. de Stroop test bleek dit inderdaad te kloppen echter werd er alleen een correlatie gevonden. Daarnaast stelt men dat mensen met minder macht ook onduidelijke situaties eerder als dreigend beschouwen (Hypothese 8). Dit bleek ook te worden bevestigd in een onderzoek naar kinderen en volwassen met een lage SES. Ook blijkt uit onderzoek dat sociale dreiging voor mensen met weinig macht de cognitieve capaciteiten kan aantasten (Hypothese 9). Dit blijkt wel uit het zogenaamde stereotype-treat van bijvoorbeeld etnische minderheden en vrouwen.

Voorstel 5: meer macht zorgt ervoor dat men de neiging heeft van anderen te profiteren om hun eigen doelen te gebruiken.
Omdat mensen met meer macht gericht zijn op het bereiken van beloningen, zullen ze anderen zien in de mate waarin zij doelen en verlangens kunnen bereiken (hypothese 10). Dit is niet direct getest maar wel bleek dat machtige mensen andermans prestaties toeschrijft aan hun eigen macht dan aan de moeite van de ander.

Voorstel 6: minder macht zorgt ervoor dat men de neiging heeft om zichzelf te laten gebruiken voor andermans doelen.
Hypothese 11 stelt dan ook mensen met minder macht zichzelf zien als instrument door de doelen van anderen. Dit noemt men ook wel zelf-objectivicatie en vooral vrouwen lijken hier last van de hebben. Het leidt daarnaast ook tot meer angst, schaamte en verstoring van mentale capaciteiten.

Onderzoek moet nog nader uitwijzen of dat mensen met meer macht inderdaad meer gericht zijn op beloningen of dat dit komt omdat mensen met meer macht in een omgeving verkeren met meer beloningen. Men heeft daarnaast ook geen rekening gehouden met de macht van de andere personen waarop de gene met veel of weinig macht invloed op uitoefent.

Voorstel 7: meer macht zorgt voor een verhoging in het automatisch denken over de sociale wereld.
Mensen met meer macht letten mindere op de consequenties van hun acties omdat ze cognitief zwaarder belast worden doordat ze anderen mensen moeten aansturen. Vandaar dat hypothese 12 ook stelt dat mensen met meer macht meer stereotyperen dan mensen met minder macht. Het bleek dat macht er inderdaad voor zorgde dat men met meer macht meer aandacht schonk aan stereotype conformerende informatie (top-down processen) en minder aandacht schonk aan stereotype ontkrachtende informatie. Groepgebaseerde macht zorgt ook voor meer stereotypering, omdat wil zien dat hun eigen groep meer overheersend ziet dan andere groepen. Men heeft de sterke neiging tot ingroep preferentie en toeschrijving van bronnen aan de eigen groep en daarom dus ook uitgroep discriminatie wat zich uit in een meer onsystematische onjuiste beoordeling van anderen.

Omdat mensen met meer macht anderen in een onjuiste manier zien, zou men ook andermans mening, interesses en posities minder accuraat waarnemen (Hypothese 13). Dit bleek inderdaad zo te zijn.

Voorstel 8: minder macht zorgt voor een verhoging in gecontroleerd denken over de sociale wereld.
BIS is geassocieerd met meer aandacht, oplettendheid en vooral vernauwde aandacht. Daarom stelt men dat mensen met minder macht meer gecontroleerd nadenken over hun sociale omgeving (hypothese 14). Dit bleek inderdaad te kloppen. Mensen met meer macht kunnen echter wel beter inschatten hoe anderen over zichzelf denken, terwijl mensen met minder macht dit niet goed kunnen bij mensen met meer macht. Men is vooral gefocust op de evaluaties van anderen van hun gedrag. Verder stelt men ook dat mensen met minder macht op meer complex zal redeneren (hypothese 15). Dit houdt in dat verschillende stimuli en hun karakteristieken goed worden overwogen. Dit werd getest aan de hand van U.S. supreme court justices te bekijken.  Het bleek inderdaad dat wanneer er een meerderheid was men minder complex redeneerde. Verder stelt men dat mensen met meer macht in groepsverband succes toeschrijven aan eigen acties en dat mensen met weinig macht dit toeschrijven aan anderen (hypothese 16).

Ook deze hypothese werd bevestigd. Echter gezien hier ook automatische processen aan de gang kunnen zijn of juist meer diepgaande redenering, zou men juist denken dat mensen met meer macht automatisch denken en dus het succes toeschrijven aan anderen (hypothese 17). Dit is echter nog niet getest. 

Voorstel 9: meer macht leidt tot meer toenaderingsgedrag.
Men stelt dat macht meer toenaderingsgedrag in werk stelt (hypothese 18), dit bleek inderdaad het geval (meer mannen, hogere SES en ouder zijn bleek tot meer toenaderingsgedrag te leiden). Onder toenaderingsgedrag verstaat men ook seksueel gedrag. Men stelt dus ook dat mensen met meer macht hier meer toenadering naar zoeken en hier minder geinhibeerd in zijn (hypothese 19), dit werd wederom bevestigd.

Voorstel 10: minder macht leidt tot meer inhiberend gedrag.
Er wordt gesteld dat minder macht leidt tot inhibitie van sociaal gedrag (hypothese 20). Dit bleek ook te kloppen men uitte minder emotionele gezichtsuitdrukkingen en zijn vaak meer passief en terug getrokken en spreken ook minder in groepen. 

Voorstel 11: meer macht leidt tot meer consistentie en samenhang van sociaal gedrag,
We stellen dat mensen met meer macht in een meer staat en trek gerelateerde manier zich gedraagt (hypothese 21). Dit bleek te kloppen: mensen die meer uitwisseling georiënteerd waren gedroegen zich vooral egocentrisch en mensen met een meer gemeenschappelijke oriëntatie gedroegen zich meer altruïstisch. Persoon karakteristieken voorspellen vooral gedrag wanneer men zich in een situatie machtig voelt. Het omgekeerde stelt men ook: namelijk dat mensen met minder macht zich vooral laten leiden door de situatie qua gedrag. Staten en gedrag van mensen met meer macht zouden meer betrouwbaar beoordeeld moeten worden omdat men meer observeerbaar gedrag vertoond. Mensen met minder macht uiten hun staten en emoties veel minder en er wordt tenslotte ook minder op hun gelet dan dat er wordt gelet op mensen met meer macht.  

Voorstel 12: mee macht zorgt voor meer sociaal onaangepast gedrag.
Gezien mensen met meer macht minder letten op anderen en vooral hun aandacht focussen op beloning zullen deze mensen ook eerder in sociaal ongepast gedrag vertonen (hypothese 23). Het blijkt dat mensen die graag macht willen eerder gokken, drinken en losbandige seksuele relaties hebben. Daarnaast zullen ze ook eerder de fatsoenlijkheidnormen overtreden. Ze praten meer en onderbreken anderen dus ook meer. Dit blijkt ook uit het experiment met het opeten van het laatste koekje. Verder uiten machtige mensen ook meer agressie (hypothese 24) en zullen ook meer plagen op een kwetsende manier. Daarnaast kan het de kans op seksuele aanranding voorspellen, zeker in bepaalde culturen. Echter, men kan zich juist ook op een sociale manier gedragen door normen te doorbreken, wanneer dit bijvoorbeeld in een noodgeval nodig is, of wanneer andere mensen niks durven doen of zeggen.

De moderatoren van de effect van macht op stemming, cognitie en gedrag

Gezien al deze uitkomsten wil het natuurlijk niet zeggen dat mensen met macht nooit angstig zijn of zich geremd voelen. Macht is namelijk sterk afhankelijk van de situatie waarin het zich afspeelt. Macht is niet statisch maar context afhankelijk. Wanneer een machtig persoon wel de bronnen heeft maar niet de vrijheid om te straffen of te belonen of de bronnen toe te kennen zal dit leiden tot verminderd toenaderingsgedrag. Men stelt dat drie variabelen remmingen kan stellen op mensen met macht.

Dit zijn namelijk: (1) stabiliteit van machtsrelaties en dreiging, (2) toerekenbaarheid en (3) sociale waarden in de cultuur en individu.

1.            Stabiliteit van machtsrelaties en dreiging: sociale systemen zijn variabel qua macht. Zeker bij groepsvorming is hiërarchie onstabiel. Wanneer er dreigingen bestaan in de hiërarchie perkt dit de vrijheid in van het individu met de macht waardoor het BIS wordt geactiveerd bij deze personen. Dit leidt dus ook tot meer negatieve gevoelens (hypothese 25), meer aandacht op anderen en meer geinhibeerd handelen. Wanneer hiërarchie wankel is zullen ook de minder machtige meer gaan spreken en meer politieke toenaderingsgedragingen gaan uiten.

2.            Toerekenbaarheid (dat iemands acties van die persoon zelf zijn en door anderen geëvalueerd kunnen worden): mensen die macht hebben weten dat zij meer verantwoordelijkheid hebben bij bepaalde acties dan anderen. Gezien dit vergaande gevolgen voor anderen kan hebben stelt men dat dit leidt tot meet inhiberend gedrag, diepere denkpatronen en meer aandacht aan anderen (hypothese 27). Dit ziet men vaak terug in politici die in hun werk meer behoedzaam zijn maar in hun privé leven het tegenovergestelde.

3.            Individuele en culturele verschillen: cultuur bepaald voor een groot deel hoe macht zich uit, of het geaccepteerd word, of bevochten kan worden. Daarnaast stelt men dat mensen die van zichzelf al toenaderingsgedrag vertonen (dominantie, extraversie) eerder ook machtgerelateerde gedragingen, gevoelens en cognities hebben. (hypothese 28). Mensen die van zichzelf geremd zijn, zijn ook automatisch minder vatbaar voor de toenaderingsgedragingen van macht en dit vaak juist inhibitie doet vergroten. Men stelt hieruit ook dat  culturen die een hoge machtsafstand hebben (dus machtsverschillen toestaan) machtige toenaderingsgedrag vergroten en bij de machtelozen inhibitie vergroten (hypothese 29) dit verband geldt omgekeerd voor culturen met een lage machtsafstand.

Samenvatting en conclusie

Macht blijkt samen te gaan met BAS, positieve emoties en versimpelde cognitie. Weinig macht gaat samen met BIS, negatieve emoties en complexe cognitie. Seksuele en agressieve gedragingen door machtige mensen is te verklaren omdat zij door hun verminderde aandacht in anderen, andermans intenties en overtuigingen verkeerd interpreteren. Daarnaast zullen zij dus ook eerder stereotypes gebruiken, omdat ze minder aandacht hebben en omdat mensen met minder macht ook minder duidelijk gevoelens en gedrag uiten. Maar er worden minder stereotypes tegen machtige mensen gebruikt omdat zij niet alleen duidelijker gedrag en emoties tonen maar ook door meer mensen beoordeeld worden. Zo hebben machtige mensen ook meer invloed op anderen. Echter, macht is situatie afhankelijk.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount] 1
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.