Samenstelling en taalvaardigheid van de etnische en sociaal-economische klasse in Nederlandse basisscholen - Artikel


Inleiding

De positie van culturele minderheden in het onderwijs is een belangrijk punt van aandacht in de Westerse maatschappij. In Westerse landen is een goede opleiding essentieel om aan werk te komen. Veel allochtone kinderen hebben onderwijsachterstanden en de verbetering hiervan is een belangrijk doel. Taalachterstand is een belangrijke oorzaak van de achterstanden. In dit artikel wordt gekeken of de taalachterstand groter is wanneer er een groot percentage allochtone kinderen in dezelfde klas zit. Daarnaast wordt gekeken naar de invloed van de ouders en de sociaal-culturele achtergrond.

Immigratie in Nederland

I. Nederlandse migratiepolitiek

De grote aantallen immigranten in Westerse landen zijn een veelbesproken onderwerp in de politiek. Het onderwijskundig beleid wat betreft immigranten is onder te verdelen in vier fasen.

  • Voor 1980 ging men ervan uit dat de immigranten slechts voor korte duur in Nederland kwamen werken als gastarbeiders. Op school kregen de kinderen ook in hun eigen taal les, omdat ervan uit gegaan werd dat deze kinderen toch weer terug zouden keren naar hun vaderland.

  • Rond 1980 werd het idee dat de immigranten terug zouden gaan verworpen. Vanaf nu was het onderwijs erop gericht kinderen te helpen goed te kunnen integreren in de Nederlandse maatschappij, nadrukkelijk rekening houdend met de culturele achtergrond van de kinderen. Scholen met veel allochtonen kregen extra subsidies.

  • De derde fase begon in 1985. Om de achterstanden van kinderen uit lage sociaaleconomische klassen en van culturele minderheden te helpen hun achterstanden weg te werken werd het EPP (Educational Priority Policy program) ingesteld. Het doel hiervan was om kinderen met achterstanden te helpen door middel van extra begeleiding.

  • Aan het begin van de jaren ’90 werd het duidelijk dat de prestaties van allochtone kinderen over het algemeen nog altijd een stuk slechter waren dan die van Nederlandse kinderen. Er kwam een nieuw beleid (Educational Disadvantage Policy), waarin decentralisatie, deregulatie en een grote zelfstandigheid voor de gemeenten centraal stonden.

In deze laatste periode groeiden de gevoelens van ontevredenheid over het stijgende aantal immigranten uit vooral Turkije en Marokko. Langzaamaan ontstond de roep om een politiek beleid dat gericht was op assimilatie van de minderheidsgroepen in plaats van acculturatie.

II. Immigranten in Nederland

Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn er verschillende groepen immigranten naar Nederland gekomen, vooral om politieke en economische redenen. De immigranten komen van over de hele wereld. Zo zijn er de migranten van voormalig Nederlandse koloniën, gastarbeiders uit Zuid-Europa (+-1960) en later gastarbeiders uit Oost-Europa, Afrika en het Midden-Oosten. Tot slot is er ook nog een groep immigranten uit Westerse landen, zoals Duitsland en België.

III. Nederlands als moedertaal

In eerste instantie werden alleen de culturele minderheden met een andere moedertaal dan Nederlands bestudeerd wanneer er onderzoek gedaan werd naar taalbeheersing en schoolachterstand. Uit een onderzoek van Tesser en Iedema (2001) is echter gebleken dat de taalbeheersing van kinderen met ouders uit de Nederlandse koloniën slechter is dan de beheersing van de autochtone kinderen. Daarom wordt er sindsdien ook een onderscheid gemaakt tussen deze twee groepen Nederlandssprekenden.

Inkomsten van de ouders

Invloed op het kind als individu

De opvoeding die kinderen krijgen wordt gezien als een belangrijke factor voor de schoolprestaties van kinderen. De normen en waarden die een kind meekrijgt zijn van bijzonder groot belang. Daarnaast is gebleken dat etniciteit een rol kan spelen bij schoolprestaties. Het gemiddelde schoolsucces verschilt per etniciteit. Zo presteren Chinese en Indochinese kinderen over het algemeen goed op school, terwijl Turkse en Marokkaanse kinderen vaker laag scoren.

Wat betreft het leren van de onderwijstaal zijn Turkse en Marokkaanse kinderen met elkaar vergeleken. Turken hebben een grotere taalvitaliteit dan Marokkanen, maar Turken gebruiken over het algemeen hun moedertaal veel vaker dan Marokkaanse kinderen.

Ofschoon we veel weten over taalachterstanden in verschillende culturele minderheden, is het niet duidelijk welke factoren het leren van de onderwijstaal belemmeren en welke het proces versnellen. Er zijn twee modellen gemaakt die gaan over de taalontwikkeling en taalachterstand van kinderen. Ten eerste is er het ‘transmissiemodel’. Dit model gaat ervan uit dat kinderen uit gezinnen met een hoge sociaal-economische status de basisschool beginnen met een voorsprong op kinderen uit arme families en dat die kinderen de voorsprong behouden gedurende hun hele schoolloopbaan. Ten tweede is er het ‘reproductiemodel’. Dit model gaat uit van hetzelfde als het transmissiemodel, maar gaat zelfs nog een beetje verder. Volgens dit model wordt het verschil tussen welvarende kinderen en kinderen met een lage sociaal-economische status alleen maar groter naarmate de tijd vordert. Dit effect wordt ook wel het Matthew-effect genoemd.

Invloed op de klassamentstelling

De achtergrond en de inkomsten van de ouders hebben meerdere invloeden op het schoolverloop van een kind. Ten eerste is de keuze van de school een belangrijke factor. De inkomsten van de ouders beïnvloeden de wijk waarin zij wonen en de school die zij kiezen voor hun kind. De klassamenstelling wordt hierdoor mede gezien als een gevolg van ouderlijke kenmerken. In een achterstandswijk zal het sociale klimaat op school een andere, een uitzichtlozere, situatie hebben dan in gewone wijken. De verschillende klassamenstellingen leiden tot andere vriendengroepen (peer groups), die een belangrijke factor zijn voor de ontwikkeling van kinderen.
Daarnaast blijken kinderen in klassen waar de inkomsten van de ouders verschillend zijn, beter te presteren dan kinderen in klassen met ouders die ongeveer dezelfde economische achtergrond hebben. In gevarieerde klassen worden kinderen niet alleen geconfronteerd met hun eigen sociale omgeving, maar ook met die van anderen. Dit heeft over het algemeen een positieve invloed op de ontwikkeling van kinderen. Tot slot worden ook culturele verschillen genoemd als een verklarende factor voor mate van succes op school.

Etnische of sociaal-economische invloeden?

Het is erg moeilijk om de onafhankelijke effecten van etnische en sociaal-economische invloeden te bepalen, omdat er erg veel onderlinge correlaties zijn. Toch zijn dit twee verschillende begrippen met verschillende invloeden. De vraag is of het de etniciteit is die een belangrijke invloed heeft of toch de sociaal-economische samenstelling van de klassen op school. Om causale verbanden te ontdekken, zijn er verschillende hypothesen geformuleerd.

Hypotheses op gebied van de leerling

  1. Andere moedertaal dan Nederlands
    De hypothese wordt gesteld dat op taaltesten kinderen met een Turkse achtergrond het slechtst zullen presteren, autochtone kinderen het best en kinderen van een andere afkomst tussen deze twee in. Daarnaast is voorspeld dat de achterstand van Turkse kinderen alleen maar groter wordt (reproductiemodel), terwijl de achterstand van Marokkaanse kinderen ongeveer hetzelfde zal blijven ten opzichte van autochtone kinderen (transmissiemodel).

  2. Sociaal-economische achtergrond
    Factoren waarvan gedacht wordt dat ze de taalontwikkeling beïnvloeden zijn het werk, het inkomen en het opleidingsniveau van de vader en de moeder. Deze zaken zijn van invloed aan het begin van de schooltijd, maar ook in latere schooljaren spelen ze nog een rol volgens deze hypothese.

Hypotheses op het gebied van de klassamenstelling

  1. De etnische samenstelling
    De voorspelling wordt gedaan dat een groot percentage van kinderen in een klas met een andere moedertaal dan Nederlands, geen gunstige invloed heeft op de algemene taalontwikkeling van deze klas.

  2. De sociaal-economische samenstelling
    Een variatie van inkomsten en opleidingsniveau bij verschillende ouders van kinderen in een klas, hebben een positieve invloed op de taalontwikkeling.

Het onderzoek

Om de hypotheses te testen werden gegevens vanaf 1994 van de Nederlandse studie ‘Primair Onderwijs’ gebruikt. De gegevens over de ouders, de kinderen en de scholen zijn verzameld door meerdere onderzoeksmethoden. Leerlingen werden gedurende hun schooltijd meerdere keren getest. Daarnaast werd aan ouders gevraagd een vragenlijst in te vullen over verscheidene kenmerken, zoals hun opleiding, inkomsten en de meest gesproken taal thuis. Het was opvallend dat de kinderen van ouders die de vragenlijst niet ingeleverd hadden over het algemeen een slechtere taalontwikkeling hadden dan kinderen van wie de ouders de vragenlijst wel ingevuld hadden. Met deze vragenlijsten kon ook gekeken worden naar mogelijke effecten van klassamenstelling. De taaltesten die gebruikt werden, waren van CITO.

Op het gebied van de leerling werd verwacht dat de thuis gesproken taal, het werk, de opleiding en het inkomen van de ouders en het geslacht van het kind belangrijke factoren zijn. Op het gebied van de klassamenstelling werden bijvoorbeeld het percentage kinderen gemeten van wie de moedertaal geen Nederlands is, het percentage kinderen waarvan de ouders een baan hebben, het gemiddelde inkomen van de ouders en de verschillen tussen de opleidingniveaus van de ouders. Kinderen werden ingedeeld in een van de volgende categorieën: Nederlands, Nederlands uit voormalige koloniën, Turks, Marokkaans of ‘anders’.

Onderzoeksresultaten

De Turkssprekende leerlingen scoorden het slechtst op de taalontwikkelingtests. De thuis gesproken taal blijkt een grote invloed te hebben. Ook Marokkaanse kinderen scoorden slecht. De kinderen uit voormalige koloniën scoorden minder goed dan de Nederlandse kinderen, maar de achterstand die ze hadden was minder groot. Het bleek ook te kloppen dat de achterstand van Turkse kinderen ten opzichte van de andere kinderen alleen maar groter werd gedurende de eerste jaren van de basisschool.

Positieve invloedsfactoren bleken het werk van de vader en het opleidingsniveau van de moeder te zijn. Ook presteerden meisjes beter dan jongens. De uitkomsten waren duidelijk specifiek per geslacht. Het percentage niet-Nederlandse kinderen in een klas bleek een negatieve impact te hebben op het gemiddelde taalontwikkelingniveau per klas. Vaak hebben kinderen uit de minderheidsgroepen een laag sociaal-economische status, waardoor het moeilijk aan te tonen is wat nou de oorzaak van de achterstand is, de sociaal-economische status of de etnische achtergrond. Er is uit het onderzoek gekomen dat kinderen van culturele minderheden met een goed verdienende vader minder laag scoren. Het blijkt dat de sociaal-economische status vooral belangrijk is. Een lage sociaal-economische status beïnvloedt de schoolresultaten van elk kind blijkt uit onderzoek. Om de ontwikkeling van de kinderen te optimaliseren, werken klassen met kinderen van verschillende sociaal-economische statussen het best.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount] 1
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.