Samenvatting bij Social Groups in Action and Interaction van Stangor - 2e druk


Hoe wordt de sociale groep gedefinieerd? - Chapter 1

Groepen zijn belangrijk voor mensen: ze leren ons wat we moeten denken en vinden, ze zorgen ervoor dat we doelen kunnen behalen, we laten groepen belangrijke beslissingen maken etc. De kracht van sociale groepen kunnen positieve, maar ook negatieve consequenties hebben.

Hoe bestudeer je groepen?

Er zijn veel verschillende soorten groepen, verschillend in grootte en doel. Dit maakt het moeilijk om groepen in het algemeen te bestuderen. We delen ze op in een aantal basiscategorieën:

  • Reference group: een groep individuen waar we tegen opkijken en ons mee identificeren, omdat we ze bewonderen en willen zijn als diegene die ertoe behoren, bijvoorbeeld onze vrienden, collega’s, basketbalspelers van ons favoriete team of een clique van je school. Deze groepen zijn modellen voor ons en omdat we tegen ze opkijken, vormen ze onze houdingen, overtuigingen en gedragingen voor een groot deel. Soms ben je al een deel van de referentiegroep, soms (nog) niet.

  • Dyad: bestaat uit twee individuen die in een hechte relatie zijn, zoals in een sterke vriendschap of huwelijk.

  • Working groups: groepen bestaande uit 3 tot 12 individuen die actief proberen een specifiek doel te behalen. Dit kan een tijdelijke groep zijn om zo een korte termijn doel te behalen, maar ook een permanente groep, bijvoorbeeld een jury, een studiegroep, groepstherapiesessies of sportteam.

  • Social categories: grote en relatief permanente sociale groepen, zoals mensen die geslacht delen, een geloof, een nationaliteit of een lichamelijke handicap. De leden zijn niet verbonden omdat ze een taak of doel hebben, maar omdat ze een eigenschap delen. Leden van een sociale categorie kiezen meestal niet om deel te nemen aan de groep.

  • Culture: een grote sociale groep bestaande uit individuen die normaal gesproken in geografische nabijheid zijn met elkaar en een gemeenschappelijke set sociale normen delen, zoals taal, religie en familiepraktijken. Culturen kunnen bij één sociale categorie horen, maar ook bij meerdere.

  • Crowd: een tijdelijke groep individuen die samen komen op een algemene plek voor een algemeen doel, zoals het zien van een voetbalwedstrijd of het bezoeken van een rockconcert.

Het doel van dit boek is om te zoeken naar de basisprincipes die aanwezig zijn in alle typen groepen. Dit is belangrijk om groepsgedrag te begrijpen, zowel voor wetenschappers als individuen.

Wat zijn sociale wetenschappen?

Sociale wetenschappen zijn benaderingen om menselijk gedrag te begrijpen, gebaseerd op nauwkeurige wetenschappelijke analyses. De benadering is empirisch, wat betekent dat conclusies worden getrokken op basis van een systematische collectie van data en niet op basis van speculatie.

Er zijn verschillende levels om groepen te bestuderen: er kan gefocust worden op de groep als geheel (group-level approach) of op de individuen waaruit de sociale groep bestaat (individual-level approach). Wetenschappers zijn het niet eens over welk level de voorkeur heeft.

Group-level approach

Voorstanders van de group-level approach denken dat groepen meer zijn dan de leden waaruit de groep bestaat. Sociale groepen zijn verantwoordelijk voor de positieve aspecten van mensen zoals kunst, literatuur en wetenschap. Sommige wetenschappers geloven dat groepen een group mind (collectie van interacterende individuele minds) kunnen bezitten. De groepsgeest produceert gedachten en gedragingen, anders dan wat enig groepslid zou kunnen produceren.

Individual-level approach

Sommige wetenschappers, en met name psychologen, prefereren deze methode. Ze vinden dat groepen beter te bestuderen zijn vanuit het punt van het individu, door te focussen op hoe individuele groepsleden waarnemen en interacteren met anderen in de groep. Ze geloven niet in een group mind.

Deindividuation is een staat die optreedt wanneer de normale beperkingen op gedrag vervagen en mensen zich op een impulsieve of deviante manier gedragen (met vaak negatieve uitkomsten). Deindividuation wordt door Stangor als voorbeeld gebruikt om aan te tonen dat dit op zowel groeps- als individueel level kan worden benaderd. Volgens de groepslevel benadering zorgen crowds voor het ontwikkelen van een group mind, die verschilt van alle afzonderlijke geesten van de individuen. Zodra deïndividuatie ontstaat, verliezen de crowds het vermogen om te redeneren, worden ze gedreven door emotie en verliezen ze de beperkingen die normaal gesteld worden door de maatschappij. De individuele benadering toonde echter door middel van een experiment aan dat mensen in een kostuum meer deïndividuatie lieten zien dan mensen zonder kostuum.

Waardoor wordt sociaal gedrag bepaald?

Interactionisme is de aanname dat sociaal gedrag deels wordt bepaald door het individu en deels door de relatie tussen het individu en de groep. Hieronder worden twee interactionistische benaderingen besproken.

Groupdynamics

Groupdynamics is een interactionistische benadering om groepen te bestuderen, ontwikkeld door de sociaal psycholoog Kurt Lewin. Het is gebaseerd op het idee dat groepsgedrag een systeem is van wederkerige interacties tussen groepen en individuen. Gedrag van het individu is afhankelijk van zijn persoonlijkheid en zijn sociale omgeving. Gedrag = f (persoon, omgeving). Lewin vond dat je mensen niet kon begrijpen zonder hun groepen te begrijpen, en dat je groepen niet kon begrijpen zonder zijn individuen te begrijpen. Een belangrijk aspect in zijn benadering is social perception (sociale perceptie). Dat is het proces van denken over anderen met het doel om hen te begrijpen en over hen te leren. Hij vond sociale perceptie even belangrijk om te bestuderen als het bestuderen van sociaal gedrag zelf. Zijn theorie is erg invloedrijk geweest.

Self-categorization theory

Deze theorie focust ook op het proces van sociale perceptie. Zelf-categorisatie focust echter ook evenveel op hoe individuen zichzelf zien als deel van de groep. De self-categorization theory stelt dat wanneer we interacteren met andere mensen, we ons soms gedragen als individu en soms als lid van een groep. Sociale categorisatie is een flexibel proces, het hangt van het moment af of we ons als individu of groep categoriseren en in welke groep we onszelf categoriseren (op het ene moment vind je je studentenvereniging belangrijker, op het andere moment tennissen). Volgens de self-categorization theory kunnen we, als we ons categoriseren als groepsleden, onze eigen groep vergelijken met een andere groep. We maken dan een vergelijking tussen de in-group (de groep waartoe we behoren) met de out-group (de groep waar we niet toe horen).

Wat zijn de eigenschappen van verschillende groepen?

Er zijn veel verschillende definities van sociale groepen. Een social aggregate is een groep mensen die op dezelfde locatie is, maar die niet betekenisvol aan elkaar gerelateerd zijn en dus geen sociale groep zijn. Dit zijn bijvoorbeeld mensen die naar dezelfde film kijken in de bioscoop.

Similarity

Similariteit houdt in dat de leden van een groep iets gemeen moeten hebben, bijvoorbeeld een interesse. Net als bij objecten worden deze gecategoriseerd, omdat ze dezelfde eigenschappen hebben en zo worden mensen een sociale groep als ze op elkaar lijken. Gelijkenis is belangrijk in groepen, omdat we mensen mogen die op ons lijken. De perceptie van gelijkheid is even belangrijk als het echt gelijk zijn. Door het benadrukken van gelijkheid kan groepslidmaatschap duidelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld door het dragen van kleren van je groep.

Interaction en interdependence

Interactie is communicatie tussen groepsleden. Interactie is met name belangrijk als het wordt vergezeld door interdependence: de mate waarin groepsleden afhankelijk zijn van elkaar om een bepaald doel te bereiken. Voorbeelden zijn een werkgroep, basketbalteam, of leden van een sociale categorie, zoals vrouwen of joden, die afhankelijk zijn omdat ze een breder doel willen bereiken, namelijk het verbeteren van hun sociale status.

Groepsstructuur

Anderen hebben groepen gedefinieerd in termen van groepsstructuur: de regels die groepsnormen, rollen, en status definiëren. Een norm is een manier van denken, voelen, of gedragen dat door de groepsleden wordt gezien als gepast. Voorbeelden zijn gewoontes, tradities, standaarden, regels en waarden. De belangrijkste normen zijn normen die de basiswaarden van de groep definiëren (voor boy scouts zijn dat jezelf verbeteren en anderen helpen, voor katholieken het volgen van de leer van de kerk). Sociale rollen zijn groepsnormen die de gedragingen specificeren die worden verwacht van de individuele groepsleden. Deze rollen kunnen heel specifiek zijn, zoals het zijn van secretaris van de groep, of abstracter, zoals de persoon die nieuwe ideeën presenteert.

Status is de hoeveelheid autoriteit, prestige of reputatie die een groepslid heeft in de groep. Groepen lijken meer ‘groepig’ naarmate ze een meer gedefinieerde statushiërarchie hebben. Deze eigenschappen zijn niet allemaal noodzakelijk om een groep te zijn, en ook niet genoeg. Zo hebben sociale aggregaten similariteit, maar zijn ze geen groep en hebben bijvoorbeeld joden niet altijd interactie, maar zijn wel een groep. Entitativiteit kan worden gebruikt om groepsvorming te omschrijven. Entitativiteit is het gevoel of de perceptie dat een collectie individuen een sociale groep is. De eigenschappen waar we naar hebben gekeken zou kunnen bijdragen aan de perceptie van groepsvorming. Het blijkt inderdaad dat al deze variabelen gerelateerd zijn aan hoezeer iemand de groep als groep ziet. Een sociale groep wordt nu gedefinieerd als een collectie van 3 of meer individuen die, zowel door zichzelf en door anderen, worden waargenomen als een groep. Het is dus de perceptie van entitativiteit die een groep maakt.

Deel zijn van een groep: groepscohesie en sociale identiteit

Group cohesion is de positieve emotionele hechting die groepsleden hebben met andere leden van de groep. Een groep is cohesief als leden de andere groepsleden mogen, in de groep willen blijven en de groep belangrijk vinden. De eigenschappen die we verwachten bij te dragen aan het creëren van een groep relateren aan groepscohesie. Groepen die hoger zijn in groepscohesie zijn meer tevreden en hebben betere communicatie. Groepscohesie zou kunnen zorgen voor betere prestaties, maar ook juist voor slechtere prestaties. Er is data die beide hypothesen ondersteunt. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat groepscohesie conformiteit aan groepsnormen verhoogt. Of cohesie vervolgens zorgt voor betere of slechtere prestatie, hangt af van de norm.

Social identity is het deel van het zelfconcept dat resulteert uit ons lidmaatschap in sociale groepen. Omdat we over het algemeen tot groepen behoren waar we ons goed over voelen, is de uitkomst van groepslidmaatschap een positieve sociale identiteit. Groepscohesie refereert naar de mate van ‘liking’ van de andere groepsleden en sociale identiteit refereert naar ‘liking van de groep. Dit hoeft niet gelijk te zijn.

Er is een wederkerige relatie tussen groepskarakteristieken (similariteit, interactie, interdependentie en groepsstructuur) en groepsuitkomsten (groepscohesie, entitativiteit en sociale identiteit).

Hoe worden groepen wetenschappelijk bestudeerd? - Chapter 2

Basisonderzoek (basic research) is onderzoek dat wordt gebruikt om fundamentele vragen over gedrag te beantwoorden, zonder een specifiek idee te hebben over hoe die kennis gebruikt zal worden. Een onderzoeksvraag die bijvoorbeeld gesteld werd gaat over de condities waarin meningen en het gedrag van individuen beïnvloed wordt door de aanwezigheid van anderen (conformity).

Toegepast onderzoek (applied research) is onderzoek dat is ontworpen om kwesties te onderzoeken die implicaties hebben voor het dagelijks leven en om oplossingen te bieden voor problemen. Voorbeelden van toegepast onderzoek zijn het onderzoeken van welke typen groepstherapie het meest effectief zijn in het voorkomen van depressie, onder welke condities brainstormgroepen het meest effectief zijn, hoe vooroordelen te reduceren in jonge kinderen en hoe te voorspellen wie het best zal zijn in leiderschapsrollen. Het onderscheid tussen basis en toegepast onderzoek is vaak niet zo duidelijk. Resultaten van basis onderzoek kunnen gebruikt worden om specifieke problemen op te lossen en resultaten van toegepast onderzoek kunnen ideeën geven over de onderwerpen die door basis onderzoek bestudeerd kunnen worden. Beide vormen van onderzoek zijn nodig.

Wat is empirisch onderzoek?

Empirisch onderzoek is cumulatief. Dit betekent dat onderzoeksbevindingen van één wetenschapper niet op zichzelf staan, maar ontwikkeld zijn om op voort te borduren en uit te breiden. Het doel van het accumuleren van onderzoeksbevindingen wordt deels bereikt door de ontwikkeling van theorieën die bevindingen organiseren en voorspellingen maken voor nieuw onderzoek. Theorie is een geïntegreerde set van principes die geobserveerde relaties in een bepaald domein verklaart en voorspelt. Theorieën worden getest door het gebruik van onderzoekshypothesen, wat een specifieke voorspelling wat betreft de relatie tussen 2 of meer variabelen inhoudt. Een variabele is alles dat varieert, bijvoorbeeld bij individuen of groepen. Hypothesen zijn falsificeerbaar (falsifiable). Dit betekent dat er kan worden aangetoond dat de hypothese correct of incorrect is. Als de hypothese incorrect blijkt te zijn, wordt er vaak verder onderzoek gedaan om te leren onder welke condities de relatie wel of niet kan worden gevonden.

Hoe meet je groepen?

De variabelen moeten op een bepaalde manier worden gemeten. Dit is soms makkelijk, maar soms ook complex. De methode die wordt gebruikt om een bepaalde variabele van interesse te meten wordt operationele definitie (operational definition) genoemd. Voor elke variabele die je wilt meten, zijn er verschillende operationele definities. Welke je kiest, hangt onder andere af van het doel van het onderzoek en de type groep die bestudeerd wordt.

Self-report measures zijn metingen waarin deelnemers worden gevraagd antwoord te geven op vragen van een interviewer of op een vragenlijst. Bij vragenlijsten worden vragen vaker gesteld om te voorkomen dat een vraag verkeerd is begrepen of fout wordt beantwoord en vervolgens wordt het gemiddelde berekend. Een nadeel van self-report is dat mensen de waarheid over hun gedachten/gevoelens niet willen of kunnen vertellen.

Behavioral measures zijn directe metingen van gedrag. Er zijn verschillende gedragsmetingen die kunnen worden gebruikt in groepsonderzoek zoals frequentie, duur, intensiteit, vertraging of snelheid. Een voordeel van gedragsmetingen is dat het info geeft die niet verkrijgbaar is door self-report metingen. Daarnaast kan gedragsmeting ook meer accuraat zijn, zeker als mensen niet doorhebben dat ze worden gemeten en daarom hun acties niet veranderen.

Er zijn tegenwoordig vele zelf-rapportages en gedragsmetingen die gebruikt kunnen worden voor het meten van groepsprocessen. Hieronder wordt een aantal belangrijke meetmethoden besproken.

Sociometric methods

Network analysis is een methode om groepsstructuur te onderzoeken waarin de relaties of gevoelens van elk groepslid over elk ander groepslid worden onderzocht. De uitkomst is een sociogram, een visuele weergave van een sociaal netwerk. Dit wordt meestal gemeten in termen van liking (self-report) of time spent together (behavorial measure). Network analysis zorgt ervoor dat er een breder beeld wordt verkregen van hoe de individuen in een groep zich tot elkaar verhouden. Daarnaast kan er worden vastgesteld welk type relaties leiden tot effectief groepsfunctioneren.

Analyzing interactions: SYMLOG

SYMLOG (System of Multiple Level of Observation of Groups) is een systeem waarbij data wordt verzameld door het observeren van de gedragingen in een working group en het coderen van de geobserveerde interacties in een gelimiteerd aantal typen van activiteiten, wat vervolgens wordt gebruikt in statistische analyses. De interacties worden geclassificeerd door ervaren beoordelaars in de categorieën task-oriented (instrumental) activities, socioemotional (relationship) activities, en power (dominance) activities. Door dit systematisch bij te houden kan worden gekeken naar hoe de relaties van leden veranderen over tijd. Dit wordt vaak gebruikt in combinatie met een group sociogram, om zo een beeld te krijgen van wie met wie interacteert en wat voor soort interacties optreden. SYMLOG is een belangrijke techniek, maar wel moeilijk te gebruiken, omdat er goed getrainde interviewers nodig zijn.

Wat voor onderzoeksdesign zijn er?

Er zijn drie onderzoeksdesigns: de observationele, correlationele en experimentele onderzoeksdesigns.

Observationele onderzoeksdesigns

Observational research is onderzoek waarin observaties worden gemaakt van gedrag op een objectieve manier. ‘When Prophecy Fails’ beschrijft een observationeel onderzoek over cultleden die geloofden dat de aarde in 1954 zou verdwijnen. Het observationele onderzoek bood informatie over indoctrinatiepatronen van cultleden en hun reacties op niet bevestigde voorspellingen. Een voordeel is dat het toestaat unieke situaties te bestuderen die niet zouden kunnen worden gecreëerd door de onderzoeker. Hierdoor heeft het ecologische validiteit: de mate waarin onderzoek is uitgevoerd in situaties die gelijk zijn aan alledaagse ervaringen van deelnemers. Studies met hoge ecologische validiteit zijn die, die groepsgedrag meten zoals het voorkomt in het dagelijks leven. In observationeel onderzoek doen de deelnemers de dingen die ze elke dag doen, vaak zonder te weten dat ze worden geobserveerd. Het is ook mogelijk observationeel onderzoek te doen, niet in het alledaagse leven, maar door een situatie te creëren waarin de deelnemers worden geobserveerd, zoals bijvoorbeeld bij het 'Stanford Prison Experiment' door Zimbardo werd gedaan. Een nadeel van observationeel onderzoek is dat de gevonden resultaten alleen gelden voor die geobserveerde groep. Een ander nadeel is dat er geen relaties tussen variabelen kunnen worden onderzocht.

Correlationele onderzoeksdesigns

Het doel van het correlationeel onderzoeksdesign is te zoeken naar en het beschrijven van de relatie tussen twee of meer variabelen. Dit design wordt gebruikt in gevallen waar het niet mogelijk of wenselijk is de onafhankelijke variabele experimenteel te manipuleren. Er wordt een hypothese opgesteld die een negatieve of positieve relatie tussen twee variabelen voorspelt. De Pearson Product-Moment Correlation Coefficient (‘correlatie coëfficiënt’) wordt gebruikt om de sterkte en richting van de associatie tussen twee variabelen weer te geven. Een voordeel van correlationeel onderzoek is dat het ook vaak een hoge ecologische validiteit heeft. Verder hebben ze het voordeel dat er voorspellingen kunnen worden gedaan. Zo zijn intelligentie en leiderschapsvaardigheden bijvoorbeeld positief gecorreleerd. Als we de intelligentie van een persoon weten, kunnen we een voorspelling maken over zijn leiderschapsvaardigheden. Een nadeel van correlationeel onderzoek is dat er geen conclusie over de causale relatie tussen variabelen kan worden getrokken. Als er bijvoorbeeld een positieve correlatie is gevonden tussen groepscohesie en groepsperformance, dan zou het kunnen dat toename in groepscohesie zorgt voor betere performance, maar ook dat betere performance zorgde voor meer cohesie in de groep. Dit heet reverse causation. De correlatie kan ook worden veroorzaakt door een derde variabele. Dat is een variabele die geen onderdeel is van de onderzoekshypothese, maar die de predictor en uitkomst variabele veroorzaakt, en zo zorgt voor de waargenomen correlatie tussen hen. Spurious relation is een relatie tussen twee variabelen die wordt veroorzaakt door een derde, meestal niet gemeten, variabele. Als het effect van de derde variabele wordt weggenomen, verdwijnt de correlatie tussen de predictor en uitkomst variabele.

Experimentele onderzoeksdesigns

Experimenteel onderzoeksdesign is een onderzoeksdesign waarin de onafhankelijke variabele door de onderzoeker wordt gecreëerd door experimentele manipulatie. De onderzoekshypothese is dat de gemanipuleerde onafhankelijke variabele voor veranderingen zorgt in de gemeten afhankelijke variabele. Het gaat hier net als in correlationele designs om de relatie tussen twee of meer variabelen. In experimenteel onderzoek worden die variabelen de onafhankelijke en afhankelijke variabele genoemd. Experimenten die meer dan één onafhankelijke variabelen hebben, worden factorial experimental designs genoemd. Om hypothesen te testen wordt vaak gebruik gemaakt van de statistische procedure Analysis of Variance (ANOVA).

Een voordeel van experimenteel onderzoek is doordat de onderzoeker de onafhankelijke variabele creëert, we zeker weten dat het optreedt voordat de afhankelijke variabele wordt gemeten. Zo is er geen mogelijkheid voor reverse causation. Een ander voordeel is doordat randomisatie heeft gezorgd voor gelijkheid over de condities, er geen spurious relations kunnen zijn tussen de variabelen (derde variabelen). Aangezien er gelijkheid is aan het begin van het experiment, kan worden gezegd dat veranderingen die worden geobserveerd in de afhankelijke variabele zijn veroorzaakt door de onafhankelijk variabele. Dit heet interne validiteit (de mogelijkheid om de conclusie te trekken dat de onafhankelijke variabele de afhankelijke variabele heeft veroorzaakt).

Een nadeel van experimenteel onderzoek is dat de ecologische validiteit laag is, omdat de onderzoeken meestal in het lab worden uitgevoerd. We weten niet zeker of de resultaten uit het lab ook zullen gelden in het dagelijks leven. Soms worden experimenten echter wel in het dagelijks leven uitgevoerd. Field experiment is bijvoorbeeld een experiment dat wordt uitgevoerd in een alledaagse setting, zoals een school of organisatie. Deze zijn vaak echter moeilijk/niet mogelijk uit te voeren, omdat het vaak niet mogelijk is te zorgen voor randomisatie en omdat veel sociale variabelen niet experimenteel kunnen worden gemanipuleerd. Dan moeten correlationele designs worden gebruikt. Op pagina 39 is een tabel weergegeven met een samenvattingen van de verschillende onderzoeksdesigns.

Hoe interpreteer je data?

Statistische significantie is een methode om de kans te testen dat de geobserveerde relaties tussen variabelen te wijten zijn aan kans. Als de waarschijnlijkheid dat het geobserveerde resultaat te wijten is aan kans heel klein is (meestal kleiner dan 5%), dan zeggen we dat het resultaat statistisch significant is. Dit moet je onderzoeken omdat data altijd enige random error bevat. Je moet weten of er echt een correlatie is tussen variabele of dat de condities in een experiment echt van elkaar verschillen.

Effect size is een statistiek die de sterkte van de relatie tussen variabelen weergeeft. Nul geeft aan dat er geen relatie is tussen de variabelen en grotere effectgroottes geven sterkere relaties aan.). Soms, en zeker in toegepast onderzoek, is het weten van de effectgrootte van een relatie belangrijker dan de statistische significantie.

Externe validiteit is de mate waarin relaties die worden geobserveerd in onderzoek kunnen worden verwacht te blijven bestaan wanneer ze herhaaldelijk worden getest op andere manieren. Het is belangrijk dat onderzoek wordt herhaald, omdat elk onderzoek de kans heeft op error. Wetenschap berust op het herhalen van onderzoek om externe validiteit vast te stellen.

Meta-analyse is een type data-analyse (statistisch) waarin de data van bestaande studies worden samengenomen om vast te stellen welke conclusies getrokken kunnen worden op basis van alle studies samen.

Basisonderzoek (basic research) is onderzoek dat wordt gebruikt om fundamentele vragen over gedrag te beantwoorden, zonder een specifiek idee te hebben over hoe die kennis gebruikt zal worden. Een onderzoeksvraag die bijvoorbeeld gesteld werd gaat over de condities waarin meningen en het gedrag van individuen beïnvloed wordt door de aanwezigheid van anderen (conformity).

Toegepast onderzoek (applied research) is onderzoek dat is ontworpen om kwesties te onderzoeken die implicaties hebben voor het dagelijks leven en om oplossingen te bieden voor problemen. Voorbeelden van toegepast onderzoek zijn het onderzoeken van welke typen groepstherapie het meest effectief zijn in het voorkomen van depressie, onder welke condities brainstormgroepen het meest effectief zijn, hoe vooroordelen te reduceren in jonge kinderen en hoe te voorspellen wie het best zal zijn in leiderschapsrollen. Het onderscheid tussen basis en toegepast onderzoek is vaak niet zo duidelijk. Resultaten van basis onderzoek kunnen gebruikt worden om specifieke problemen op te lossen en resultaten van toegepast onderzoek kunnen ideeën geven over de onderwerpen die door basis onderzoek bestudeerd kunnen worden. Beide vormen van onderzoek zijn nodig.

Wat zijn de functies van sociale groepen? - Chapter 3

Sociale groepen bestaan, omdat ze belangrijke voordelen bieden voor de groep en voor de leden van de groep. Evolutionaire psychologie is een theoretische benadering gebaseerd op de assumptie dat het gedrag van alle levende wezens wordt bepaald door pogingen om de doelen van overleving en reproductie te behalen. Volgens deze benadering hebben mensen als resultaat van natuurlijke selectie en evolutionaire aanpassing skills ontwikkeld die belangrijk zijn voor overleving, zoals sociale interactie. De theorie voorspelt dat mensen goed zijn in groepsgerelateerde vaardigheden, omdat we altijd al in groepen hebben geleefd.

Een voordeel van groepen is dat ze ons helpen te overleven door hulp te bieden bij het vinden van geschikte partners, het mogelijk maken van efficiënt gebruik van bronnen en het bieden van verdediging. We gebruiken groepen ook om doelen te bereiken, zoals het volbrengen van taken en het maken van beslissingen.

Wat is social exchange?

Volgens de Social Exchange Theory, wisselen groepsleden beloningen en kosten met elkaar uit. Ze proberen allemaal hun uitkomsten te maximaliseren door het verhogen van de beloningen en het reduceren van de kosten van groepslidmaatschap. Social exchange is gebaseerd op twee aannamen over hoe individuen met elkaar interacteren. Allereerst wordt aangenomen dat individuen interdependent zijn: ze vertrouwen op elkaar om beloningen te ontvangen en doelen te behalen. Daarnaast gaat social exchange er vanuit dat mensen prefereren om die relaties te ontwikkelen en behouden die positieve uitkomsten voor hen bieden. Mensen behouden relaties die het minst kosten en het meeste opleveren.

Als de kosten hoger zijn dan de voordelen, zal de persoon (als dat mogelijk is) de groep verlaten. Dit zal echter niet gebeuren als de waargenomen kosten van het verlaten van de groep nog negatiever zijn dan het blijven in de groep. Dit betekent dus dat de kosten hoger kunnen zijn dan de voordelen, de theorie stelt alleen dat een persoon zijn uitkomsten maximaliseert.

Wat is het belang van een groep?

Groepen bieden voordelen voor ons psychologisch welzijn, hieronder wordt ingegaan op aspecten van het belang van een groep.

Belonging

Belonging is erg belangrijk voor mensen. Het ontbreken van steun, wat kan ontstaan als mensen worden buitengesloten of genegeerd worden door anderen, produceert eenzaamheid. Omdat mensen ostracisme (uitbanning) zo erg vinden, wordt dit soms als middel van straf gebruikt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een experiment waarin mensen worden buitengesloten tijdens het frisbee spelen. Deze mensen rapporteren dat ze minder zelfvertrouwen hebben. Buitengesloten worden veroorzaakt twee potentiële motivaties in mensen. Ten eerste maakt het hen verdrietig en boos, maar het zorgt tegelijkertijd voor het verlangen om de banden te herstellen.

Sociale groepen op het internet

Onderzoek toont aan dat het gebruik van internet een positieve invloed heeft op onze hechte relaties, voor meer contact zorgt en helpt bij het ontwikkelen van nieuwe relaties. Er zijn verschillende redenen waarom internet-relaties zo succesvol zijn. Bijvoorbeeld de anonimiteit die ervoor zorgt dat mensen zich gemakkelijker open stellen of de fysieke aantrekkelijkheid die niet in beeld is.

Affiliatie en angst

Sociale groepen dienen ook om angst te reduceren door ons door middel van sociale vergelijking te laten leren hoe anderen reageren op potentieel gevaarlijke situaties. Uit onderzoek van Schachter is gebleken dat wanneer mensen pijnlijke schokken verwachten, zij liever met anderen die hetzelfde te wachten staan zijn. Mensen die geen pijnlijke schokken verwachten voelden echter niet de behoefte om met anderen te zijn.

Hechtingsstijlen

Het ontwikkelen van goede hechtingsstijlen met familieleden als kind, biedt de mogelijkheid goede relaties met anderen te hebben als volwassene. Een hechtingsstijl is een beschrijving van de verschillende typen relaties die mensen met andere individuen hebben, maar vooral met zijn/haar ouders. Ondanks dat deze stijlen erg belangrijk zijn, voorspellen ze niet alles.

Sociale steun

Sociale steun is de goedkeuring, assistentie, troost, en andere hulp die we ontvangen van degenen waarmee we stabiele positieve relaties hebben ontwikkeld. Dit kan zijn in de zin van taak gerelateerde steun, maar ook in de zin van emotioneel gerelateerde steun. Individuen die vinden dat ze goede sociale steun (social support) hebben, in de vorm van stabiele, positieve relaties met anderen, hebben betere mentale en fysieke gezondheid.

Verder is zelfvertrouwen positief door downward comparison, net als sociale accuraatheid, door het valideren van onze mening door middel van social comparison. Sociale identiteit groeit door het identificeren met groepsleden, wat resulteert in positieve gevoelens over het eigen groepslidmaatschap.

Social comparison

We gebruiken groepslidmaatschap voor het ontwikkelen van ons zelfconcept. We gebruiken andere mensen om ons te helpen onze mening te valideren en om te leren over onze vaardigheden door social comparison. Social comparison is het proces van leren over onze vaardigheden en meningen door ze te vergelijken met die van anderen. Een belangrijk gebruik van social comparison is om tot een begrip te komen over hoe dingen zijn en hoe ze zouden moeten zijn. Zoals door de theorie voorspelt, gebruikten, in het experiment van Schachter, de mensen andere mensen om te begrijpen hoe ze zich moesten voelen en gedragen. De deelnemers wilden alleen wachten met iemand die in dezelfde situatie zat als zij, niet met iemand die wachtte op de professor.

Equity en relatieve deprivatie

Mensen vinden ook dat ze eerlijk behandeld moeten worden en ze gebruiken sociale vergelijking om dat te bepalen. Equity is de perceptie dat dingen eerlijk zijn, in de zin dat mensen beloningen ontvangen die gelijk zijn aan de contributies die ze maken aan de groep. Een van de mogelijke gevolgen van sociale vergelijking is de ontdekking dat wij (of onze in-group) niet zo positief vergelijken met een relevante andere groep als we zouden willen. Dit wordt relatieve deprivatie genoemd. Bij egoistic relative deprivation is het individu ontevreden over zijn positie vergeleken met die van andere leden van zijn in-group. Fraternalistic relative deprivation is ontevredenheid over de positie van de in-group in de maatschappij vergeleken met die van andere groepen. Waargenomen relative deprivation kan er voor zorgen dat het individu de ongelijkheid probeert gelijk te krijgen, door bijvoorbeeld minder hard te werken of te stelen van een bedrijf. We bepalen onze vaardigheden door ze te vergelijken met anderen die gelijk zijn op relevante dimensies en vaak iets beter zijn dan wij, om zo je skills te tonen en te verbeteren. Wanneer we onze meningen willen valideren of belangrijke beslissingen moeten maken, vergelijken we ons vaak met referentiegroepen.

We gebruiken social comparison voor een deel om accurate conclusies te kunnen trekken over onze vaardigheden en de validiteit van onze meningen, maar soms meer om te bepalen hoe we ons emotioneel voelen over onszelf. Het vergelijken met anderen die slechter af zijn dan wij, wordt downward social comparison genoemd en zorgt voor een positief gevoel. Vergelijkingen met anderen die beter af zijn wordt upward social comparison genoemd en zorgt voor een negatief gevoel. In sommige gevallen gaan de twee doelen van sociale vergelijking (verkrijgen van een accuraat beeld van onszelf en onze sociale wereld en het verkrijgen van positief zelfbeeld) hand in hand.

Social identity

Individuen kunnen zich met anderen vergelijken. Ze kunnen ook hun groepslidmaatschap gebruiken om een positief zelfbeeld te creëren en hun groep met andere groepen vergelijken. Normaal zorgt sociale identiteit voor positieve gevoelens, omdat we onze eigen groepen en dus onszelf, in een positief licht zien. Uit experiment blijkt dat gedachten over de in-group in het geheugen worden gelinkt aan gedachten over zichzelf. In-group is deel van het zelf. Aangezien lid zijn van een gewaardeerde sociale groep ons zelfvertrouwen kan verhogen, kunnen we er gebruik van maken door onze lidmaatschappen te benadrukken. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een experiment waarin studenten meer kleren van de universiteit dragen wanneer hun football team een wedstrijd heeft gewonnen. We gebruiken ons lidmaatschap van verschillende groepen op een flexibele manier. Het hangt van het moment af welke zelf-categorisatie het belangrijkst is, afhankelijk van situatie en doel.

Individuen verschillen in de mate waarin ze hun groepslidmaatschap gebruiken voor het creëren van sociale identiteit. Sommige baseren hun zelfvertrouwen meer op individuele prestaties, sommige meer op hun groepslidmaatschap. Dit kan worden gemeten door self-report. Door te identificeren met een groep kan zelfvertrouwen worden verkregen zelfs als de eigen individuele uitkomsten niet erg positief zijn. Wanneer vrouwen bijvoorbeeld met mannen worden vergeleken, voelden alle vrouwen zich goed over zichzelf, ondanks het feit dat maar één vrouw goed had gescoord op het uitvoeren van een taak.

Grenzen aan sociale identiteit

Soms zorgt lidmaatschap niet voor positieve sociale identiteit, zoals bij overgewicht. De persoon kan dan de groep verlaten. Dit kan echter niet altijd, zoals bij overgewicht, aangezien iemand niet van de een op de andere dag veel gewicht van verliezen. De persoon kan dan psychologisch de groep verlaten, door zichzelf er bijvoorbeeld van te overtuigen dat hij geen lid is van de groep (ik ben niet zo dik). De persoon kan ook de groep als positief gaan zien (dikke mensen hebben humor).

Optimal distinctiveness is de neiging van individuen om zowel voor distinctiveness (jezelf als uniek individu beschouwen) als voor inclusiveness (deel van de groep uitmaken) te zorgen. Mensen prefereren een balans tussen groepslidmaatschap en individuele persoonlijkheid, al halen sommige mensen meer van hun zelfvertrouwen uit hun sociale identiteit dan anderen. Als we ons teveel hetzelfde voelen als andere groepsleden, proberen we onze uniekheid te vergroten, maar als we ons te verschillend voelen, proberen we ons lidmaatschap te benadrukken.

Sociale groepen bestaan, omdat ze belangrijke voordelen bieden voor de groep en voor de leden van de groep. Evolutionaire psychologie is een theoretische benadering gebaseerd op de assumptie dat het gedrag van alle levende wezens wordt bepaald door pogingen de doelen van overleving en reproductie te behalen. Volgens deze benadering hebben mensen als resultaat van natuurlijke selectie en evolutionaire aanpassing skills ontwikkeld die belangrijk zijn voor overleving, zoals sociale interactie. De theorie voorspelt dat mensen omdat we altijd al in groepen leven, goed zijn in groepsgerelateerde vaardigheden.

Een voordeel van groepen is dat ze ons helpen te overleven door het helpen vinden van geschikte partners, het mogelijk maken van efficiënt gebruik van bronnen en het bieden van verdediging. We gebruiken groepen ook om doelen te bereiken, zoals het volbrengen van taken en het maken van beslissingen.

Wat houdt sociale invloed in? - Chapter 4

Sociale invloed refereert naar de processen waardoor individuen of groepen de gedachten, gevoelens, en gedragingen van anderen veranderen. Een van de basisvoorspellingen van de group dynamics approach is dat individuen die groepslidmaatschap delen, ook belangrijke meningen en waarden zullen delen. Dit heeft als resultaat dat er een tendens is in groepen voor groepsleden om de groepsnormen over te nemen. Sociale invloed treedt passief en actief op, en de resulterende verandering in opinies of gedrag is bekend als conformity. Passieve sociale invloed gebeurt zonder duidelijke intentie van een persoon om een ander te veranderen. Het gaat om het leren over en aannemen van de normen van groepen waarvan we lid zijn, eenvoudigweg omdat we bij die groepen horen. Bijvoorbeeld een kind dat waarden en overtuigingen van ouders overneemt of wanneer we lachen om een grap die we eigenlijk niet grappig vinden, maar lachen omdat iedereen lacht. Actieve sociale invloed treedt op wanneer een of meer personen actief proberen iemands overtuigingen te veranderen, met het expliciete doel om hem de sociale normen te laten accepteren, ook al wil de persoon dit misschien eerst niet veranderen. In dit geval zijn beide partijen zich waarschijnlijk bewust van de beïnvloedingspoging. Bijvoorbeeld pogingen van juryleden om de mening van een ander jurylid te veranderen of brainwash technieken op gevangenen in oorlog.

Wat zijn voorbeelden van sociale invloed?

Hieronder worden voorbeelden van social invloed besproken.

Subtiele mimiek

Chartrand en Bargh onderzochten een hele subtiele manier van conformeren, namelijk of mensen het gedrag van anderen in hun omgeving zouden imiteren of niet. Uit hun onderzoek is gebleken dat de proefpersonen die tijdens een gesprek werden nageaapt, de andere persoon aardiger vonden en aangaven dat hun interactie soepeler was verlopen, dan proefpersonen die niet nageaapt werden.

De ontwikkeling van sociale normen

Sherif gebruikte het autokinetisch effect om te bestuderen hoe passieve sociale invloed zorgt voor het ontwikkelen van groepsnormen. Het autokinetisch effect is veroorzaakt door de onvrijwillige oogbewegingen die optreden wanneer we objecten bekijken en die ervoor zorgt dat we ons kunnen focussen op stimuli in onze omgeving. Proefpersonen zaten in donkere kamer met een klein lichtpuntje en de oogbewegingen zorgen er voor dat het lichtpuntje lijkt te bewegen. Ze moesten vervolgens schatten hoeveel het licht bewoog. Iedere proefpersoon maakte individueel schattingen in een kleine range, maar tussen de proefpersonen waren grote variaties. Als de proefpersonen daarna in groepjes werden geplaatst en hun responsen hardop gaven, verdwenen de initiële verschillen tussen deelnemers. De deelnemers hadden hun mening echt veranderd, aangezien de groepsnorm doorwerkte als de deelnemer later alleen werd getest. De invloed was passief, aangezien de proefpersonen het niet door hadden (ze gaven aan dat ze niet waren beïnvloed door andere leden). In andere studies plaatste hij een confederate (pseudo-proefpersoon) in de groep die ongewone antwoorden gaf. Dit beïnvloedde de groepsnorm zo, dat de normen om deze ongewoon grote schattingen heen clusterden. De normen werden door verschillende generaties doorgegeven (in nieuwe groepjes), en konden de individuele beoordelingen tot een naar daarna beïnvloeden.

Binge eating in studentenclubs

Crandall onderzocht boulimia in studentenverenigingen. In zijn onderzoek kwam boulimia in de ene vereniging veel voor, maar in de tweede weinig. Hij vond een positieve correlatie in beide verenigingen tussen een vrouw haar populariteit en haar aansluiting bij de studentenvereniging. De meisjes in beide sororities hielden zich aan de norm om populair te zijn, of dat nu binge eating inhield of niet. Ze hielden zich dus aan de norm om zo hun populariteit te behouden.

Reageren op een afwijkende mening

Schachter onderzocht actieve sociale invloed die groepsleden gebruiken om deviante groepsleden in lijn te brengen met de groepsnorm. Groepjes mannen moesten de straf bepalen van Johnny Rocco. In elke groep zaten 3 confederates:

  1. Mode: altijd eens met de groep
  2. Deviant: mening die tegenovergesteld is aan de groepsmening en veranderde deze niet
  3. Slider: eerst tegen mening van groep en dan langzaam eens met de groep

Ten eerste werd de hoeveelheid geprobeerde sociale invloed gemeten in de vorm van communicatie tegen de confederates. Deze was het meest naar de deviant, daarna de slider en minst tegen de mode. Ze wilde zijn deviante mening dus in lijn brengen met de rest van de groep. Ten tweede bleek dat de deviant het minst positief werd beoordeeld.

Groepsovertuiging

Lewin deed onderzoek naar huisvrouwen die een lecture kregen over dat het voeden van vreemd eten aan hun familie belangrijke voedingswaarde zou hebben. In sommige condities werd na afloop ook nog een discussie gevoerd. De groepsdiscussie, inclusief het doel om tot gemeenschappelijke overeenstemming te komen, veranderde groepsnormen over de gepaste gedragingen en moedigde de vrouwen aan om te conformeren aan de nieuwe normen. Ze gaven aan eerder het gedrag uit te willen voeren.

Welke motieven voor conformiteit zijn er?

Conformiteit zorgt ervoor dat de groep en het individu belangrijke doelen behalen. De redenen waarom mensen conformeren aan anderen voor het individu zijn:

  • Informational conformity: de verandering in opinies die optreedt als resultaat van een wens voor accurate kennis. Sociale vergelijking, zorgt voor informational conformity, door het vergelijken van de eigen mening met die van andere om een accurate schatting te krijgen van de validiteit van de eigen mening. We geloven de overtuigingen/kennis van experts omdat we denken dat ze gelijk hebben. Het resultaat van informational conformity is private acceptance: conformiteit die echte verandering in opinies van het individu betreft.
  • Normative conformity: treedt op wanneer we opinies uiten of ons op manieren gedragen die ervoor zorgen dat we geaccepteerd worden of die voorkomen dat we worden geïsoleerd of afgewezen door de groep. Normative conformity zorgt vaak voor public compliance in plaats van private acceptance. Public compliance is een verandering in gedrag (inclusief het publiekelijk uiten van opinies) die niet samengaat met een echte verandering in iemand persoonlijke mening. Bijvoorbeeld het houden aan snelheidslimiet of het dragen van een das, terwijl we eigenlijk niet geloven dat het moet. Normative conformity kan echter ook resulteren in private acceptance. Een kind begint bijvoorbeeld te roken omdat het de norm is en gelooft later dat het juist is om te doen. Vaak vinden informationele en normatieve conformiteit tegelijk plaats. De individuen in experiment van Sherif veranderden bijvoorbeeld (waarschijnlijk) hun mening omdat ze geloofden dat de andere leden valide informatie hadden over de beweging van het licht, maar ook omdat ze wilde vermijden dat ze werden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de vrouwen in het experiment van Crandall. Er is geargumenteerd dat het onderscheid tussen informationele en normatieve conformiteit meer schijn is dan echt en dat het misschien niet mogelijk is ze volledig te differentiëren.

Hoe werkt sociale invloed?

Sociale invloed wordt verdeeld in majority influence en minority influence. Majority influence treedt op als een grotere subgroep veranderingen produceert in een kleinere subgroep. Minority influence treedt op wanneer een kleinere subgroep veranderingen produceert in een grotere subgroep.

Majority influence: Experiment van Asch (lijnperceptie)

In tegenstelling tot de experimenten van Sherif, waarin de taak ambigu was, gebruikte Asch taken waarin de correcte en incorrecte antwoorden erg duidelijk waren. Proefpersonen kregen een testkaart met 3 lijnen en ze moesten bepalen welke van deze lijnen even lang was als de lijn op de standaard kaart. Als ze alleen antwoord moesten geven, gaven ze het goede antwoord. Als ze echter in een cirkel zaten en ze als een na laatste antwoorden, waarbij de andere deelnemers confederates waren die in een paar trials hetzelfde foute antwoordt gaven, zorgde dit ervoor dat deelnemers in die trials vaak ook het verkeerde antwoord gaven. Ongeveer 76% van de 123 mannen gaf ten minste een keer een incorrect antwoord. Conformiteit was echter niet absoluut, maar 5% conformeerde in alle van de kritieke trials.

Determinanten van invloed

Conformiteit is onder sommige omstandigheden meer waarschijnlijk:

  • Aantal personen in de meerderheid: Verhoging in de grootte van de meerderheid verhoogt conformiteit. Dit bleek bijvoorbeeld uit herhalingen van het experiment van Asch, waarin het aantal confederates werd gevarieerd. Grootte verhoogt conformiteit, ongeacht of het informationeel is of normatief.

  • Sociale impact: de verhoging in conformiteit die wordt geproduceerd door elk nieuw lid dat aan de groep wordt toegevoegd. Deze verhoging is groter voor eerste majority leden dan voor latere. Bijvoorbeeld het experiment waarin mensen blijven staan om naar een gebouw te kijken. De invloed van elke additionele confederate was kleiner dan die daarvoor. Groepsgrootte heeft invloed op vele andere gedragingen, die telkens tot ongeveer 4 à 5 mensen zorgt voor conformiteit, maar na meer dan 5 mensen afzwakt.

  • Groepspercepties: De piek van de invloed van meer personen in de groep is meestal 4/5 individuen. Dit komt doordat, als de groepsgrootte toeneemt, de individuen in de meerderheid snel meer worden gezien als groep i.p.v. als aparte individuen. Het tweede individu dat erbij komt wordt bijvoorbeeld gezien als een apart individu, die met zijn unieke opinies, bijdraagt aan de impact. Een andere reden dat grotere meerderheden niet voor zoveel conformiteit zorgen als verwacht is dat (zoals voorspeld door het principe van optimal distinctiveness) nadat er veel individuen in de meerderheid zijn, individuen meer de behoefte voelen hun eigen identiteit te houden in plaats van hun individualiteit te verliezen door te conformeren aan de groep.

  • Unanimiteit van de meerderheid: Unanimiteit van de groepsleden is nog belangrijker dan de groepsgrootte. Als in het experiment van Asch bijvoorbeeld een van de confederates een ander antwoord gaf dan de andere confederates (ongeacht of dit antwoord goed of slecht was), zorgde dit voor veel minder conformiteit bij de proefpersonen. Waarom is unanimiteit zo’n belangrijke determinant van conformiteit? Ten eerste is het moeilijk om de eerste te zijn die iets anders zegt. Ten tweede, als er complete overeenstemming is kan dit ervoor zorgen dat deelnemers minder zeker worden van hun eigen perceptie. Door zo’n twijfel kan het individu dus conformeren door informationele conformiteit. Tot slot, als er andere leden zijn die een ander antwoord geven dan de rest van de groep, verandert de persoon van het deel van de meerderheid naar het deel van de groep die wordt beïnvloedt.

  • Belang van de taak: In een experiment kregen proefpersonen foto’s te zien van een paar mensen als groep en vervolgens een foto met een individu. De deelnemers moesten aangeven welke persoon uit de groep hetzelfde was als het individu. Men manipuleerde belang van de taak (geverifieerde meting van ooggetuige vermogen en kregen geld als beloning) en moeilijkheid van de taak (korter/langer de tijd om naar de foto’s te kijken). Er blijkt interactie tussen moeilijkheid en belangrijkheid. Een makkelijke taak die belangrijk is zorgt voor minder conformiteit. Een moeilijke taak die belangrijk is zorgt voor meer conformiteit. De deelnemers vertrouwen dus op zichzelf als de taak makkelijk is, maar als de taak moeilijk is gebruiken ze sociale vergelijking en vertrouwen op het oordeel van anderen om hen te informeren.

Minority influence

Hoewel conformiteit aan de meerderheid opinies essentieel is om een werkende maatschappij te creëren, is het ook belangrijk dat individuen niet altijd conformeren anders zouden er geen nieuwe ideeën of sociale verandering zijn. Een minderheidsgroep blijkt ook in staat te zijn een grote groep te beïnvloeden, zoals leraren en individuen uit de geschiedenis.

Moskovici voerde het omgekeerde van het experiment van Asch uit, aangezien de confederates in de minderheid waren. Ze moesten naar slides kijken en zeggen welke kleur het was en slides waren ondubbelzinnig. Er waren twee experimentele condities: de consistent-minority conditie (confederates zeiden het consistent fout) en de inconsistent-minority conditie (de confederates zeiden het af en toe goed en af en toe fout). Als confederates consistent waren, zeiden de proefpersonen het vaak fout, terwijl als ze niet consistent waren dit geen invloed had. Dit betekent dat unanimiteit belangrijk is bij het beïnvloeden van de groep. Minderheden kunnen meerderheden beïnvloeden, op voorwaarde dat ze consistente responsen geven. En minderheden, kunnen als ze succesvol zijn in het beïnvloeden, zorgen voor sterke en blijvende verandering in attitude en echte acceptatie in plaats van alleen public compliance zoals van meerderheden invloed kan worden verwacht.

Verder kan minderheid invloed zorgen voor verhoging in creatief denken over een onderwerp. Dit wordt voorspeld door de assumptie dat gedrag dat van minorities komt, ervoor zorgt dat individuen meer zorgvuldig over het gedrag nadenken in vergelijking tot dezelfde gedragingen door majority groepsleden.

Zijn majority en minority influence te vergelijken?

Er is debat over of het proces van majority en minority influence hetzelfde zijn (single-process approach) of verschillend (dual-process approach).

Single-process approach

De single-process approach is gebaseerd op principe van parsimony (de voorkeur aan de makkelijkste verklaring). Meerdere wetenschappers hebben een wiskundig model ontwikkeld om de impact van individuen op conformiteit samen te vatten, gebaseerd op de assumptie dat invloed invloed is, ongeacht haar bron. Volgens de social impact theory hangt conformiteit af van: S (sterkte van meerderheid, zoals status en expertise), I (nabijheid van de majority tot persoon die wordt beïnvloedt), en N (aantal mensen in majority). Invloed = f (SIN).

Er zijn verschillende empirische redenen om de single-process approach te begunstigen. De variabelen die de mate invloed tegen minder- of meerderheden bepalen, lijken vrij gelijk.

Dual-process approach

Moscovici stelde dat majority influence niet echt betrekking had op het nadenken over de boodschap, maar dat de focus meer op de bron van de boodschap lag. Argumenten van minderheden zorgen er daarentegen voor dat de focus op de boodschap zelf komt.

Als iets van de meerderheid komt, zorgt dit dus voor normatieve conformiteit, als iets van de minderheid komt, zorgt dit dus voor informationele conformiteit.

Een argument voor dual-process approach is dat uit onderzoek blijkt dat de minderheid eerder zorgt voor private acceptance en de meerderheid eerder voor public compliance.

Een beperking aan dual-process approach is dat er zou worden verwacht dat de type cognitieve processen geproduceerd door minorities en majorities verschillend zijn, maar dit blijkt echter niet uit onderzoek.

Kruglanski en Mackie stellen dat het niet zozeer gaat om grootte van de groep die het verschil maakt in het veroorzaken van conformiteit, maar de kracht van de groep, de validiteit van de mening van de groep, en de relatie van die mening tot bestaande groepsnormen. Soms zal de meerderheid dan meer invloed hebben en soms de minderheid. Invloed is invloed, ongeacht zijn bron.

Beperkingen van conformiteit

Niet iedereen conformeert altijd. Sommige persoonlijkheidsvariabelen, zoals zelfvertrouwen en afhankelijkheid zijn hierin belangrijk. Personen die zich hoog identificeren met de groep, conformeren eerder. Echter, de impact van persoonlijkheidsvariabelen op conformiteit is kleiner dan de invloed van situationele variabelen (zoals aantal en unanimiteit). Tussen mannen en vrouwen worden kleine verschillen gevonden wat betreft conformiteit. Uit sommige studies blijkt dat vrouwen iets vaker conformeren. Hierbij gaat het vooral om publiek conformeren. Dit komt doordat mannen onafhankelijk willen zijn en niet hun mening willen veranderen, terwijl vrouwen juist geven om de groepsharmonie. Daarnaast hebben mannen vaak een hogere status, wat zorgt voor minder snel conformeren. Ook het onderwerp dat wordt bediscussieerd speelt een rol, zodat een onderwerp waar je veel over weet minder snel zorgt voor confirmatie. Voor een gedeelte is het verschil tussen mannen en vrouwen dus gebaseerd op informational influence.

Als de poging om te beïnvloeden hard is en de target van beïnvloeding het gevoel heeft dat hij/zij onder druk wordt gezet, kan dit zorgen voor psychological reactance (een reactie op de conformiteitsdruk als gevolg van de wens om de bedreigde vrijheid te herstellen) zodat het individu in de tegenovergestelde richting gaat van de bron van invloed.

Sociale invloed refereert naar de processen waardoor individuen of groepen de gedachten, gevoelens, en gedragingen van anderen veranderen. Een van de basisvoorspellingen van de group dynamics approach is dat individuen die groepslidmaatschap delen, ook belangrijke meningen en waarden zullen delen. Dit heeft als resultaat dat er een tendens is in groepen voor groepsleden om de groepsnormen over te nemen. Sociale invloed treedt passief en actief op, en de resulterende verandering in opinies of gedrag is bekend als conformity. Passieve sociale invloed gebeurt zonder duidelijke intentie van een persoon om een ander te veranderen. Het gaat om het leren over en aannemen van de normen van groepen waarvan we lid zijn, eenvoudigweg omdat we bij die groepen horen. Bijvoorbeeld een kind dat waarden en overtuigingen van ouders overneemt of wanneer we lachen om een grap die we eigenlijk niet grappig vinden, maar lachen omdat iedereen lacht. Actieve sociale invloed treedt op wanneer een of meer personen actief proberen iemands overtuigingen te veranderen, met het expliciete doel om hem de sociale normen te laten accepteren, ook al wil de persoon dit misschien eerst niet veranderen. In dit geval zijn beide partijen zich waarschijnlijk bewust van de beïnvloedingspoging. Bijvoorbeeld pogingen van juryleden om de mening van een ander jurylid te veranderen of brainwash technieken op gevangenen in oorlog.

Wat houdt sociale categorisatie in? - Chapter 5

Sociale categorisatie is het proces van denken over iemand als lid van een betekenisvolle groep. Sociale categorisatie beïnvloedt de gedachten, gevoelens en gedragingen van de mensen die categoriseren en degenen die worden gecategoriseerd. Deze categorisatie kan gebaseerd zijn op fysieke kenmerken (bijvoorbeeld huidskleur, aantrekkelijkheid of kleding), maar ook op andere typen categorieën (bijvoorbeeld een loterijwinnaar, alcoholist of schizofreen). Zelfcategorisatie is sociale categorisatie van jezelf als lid van een sociale groep. Categorisatie gaat automatisch en spontaan, dat wil zeggen dat het snel en zonder bewuste intentie van het individu optreedt. Een onderzoeksmethode om spontane categorisatie aan te tonen is het name-confusion paradigm. Een experiment van Taylor maakte hier gebruikt van. De proefpersonen kregen een video te zien met 3 mannen en 3 vrouwen die discussieerden. Sommige proefpersonen kregen de aanwijzing te onthouden van wie welke opmerkingen was, anderen niet. Daarna werd ze gevraagd van wie welke opmerking was. De proefpersonen categoriseerden de personen duidelijk op geslacht, aangezien er meer fouten werden gemaakt binnen hetzelfde geslacht dan tussen de geslachten. Dit wil zeggen dat uitspraken die gemaakt werden door een bepaalde man, vaker toegeschreven werden aan de andere man dan aan een vrouw, ongeacht de conditie. Spontane categorisatie is waarschijnlijk een natuurlijke tendens voor mensen om veiligheid te bevorderen en te helpen goede partners te vinden.

Wat zijn vooroordelen en stereotypen?

Evolutionair gezien categoriseren we anderen, omdat die anderen ons hulp kunnen verlenen of gevaar kunnen veroorzaken. De wellicht meest fundamentele onderliggende reden waarom we categoriseren, is omdat we geloven dat het categoriseren van anderen ons informatie verschaft over de karakteristieken van die persoon. Overtuigingen over de karakteristieken van sociale groepen en de leden van die groepen zijn sociale stereotypen. Italianen zijn bijvoorbeeld romantisch. Het hebben van een negatieve, niet rechtvaardigende houding naar een outgroup of naar leden van die outgroup wordt prejudice (vooroordelen) genoemd. Vooroordelen includeren negatieve gevoelens zoals angst, hekel en walging naar de outgroep. Men maakt zich zorgen om negatieve stereotypen en vooroordelen, omdat dit kan leiden tot discriminatie. Discriminatie omvat onrechtvaardigde, negatieve gedragingen naar leden van outgroepen die gebaseerd zijn op groepslidmaatschap. Bijvoorbeeld het weigeren van een huis op basis van groepslidmaatschap.

Stereotypen en vooroordelen worden geleerd door direct contact met leden van de groep, door communicatie van ouders en leeftijdsgenoten en door de media. Vierjarigen hebben al stereotypen over gepaste gedragingen van jongens en meisjes en er is goede overeenstemming over de stereotypen van sociale categorieën tussen leden in een cultuur.

Stereotypen kunnen zijn in het geheugen gelinked aan sociale categorieën. Het zijn ‘foto’s in ons hoofd’ van sociale groepen. Als we bijvoorbeeld aan Italianen denken, komen stereotypen over hen snel in ons op. Deze cognitieve mentale representaties worden cognitieve schemas of prototypes genoemd. Mensen kunnen ook beelden van specifieke individuele leden van de categorie hebben (bijvoorbeeld Beyoncé of Michael Jordan als Afro-Amerikanen). Deze exemplars kunnen ook worden geactiveerd als iemand denkt aan leden van de sociale categorie, en de activatie van exemplaren zou de oordelen over nieuwe individuen kunnen beïnvloeden. Vooroordelen zijn ook gelinkt aan categorie-labels in het geheugen, zodat aanwezigheid van groepsleden automatisch voor negatieve gevoelens kan zorgen. De sterkte van cognitieve overtuigingen kan worden onderzocht door reactietijdmetingen. Dit kan door te onderzoeken hoe snel activatie van het categorielabel in het geheugen de geassocieerde stereotypen activeert. Zo bleek uit een experiment dat de stereotypen van proefpersonen werden versterkt wanneer ze leerden dat anderen dezelfde ideeën of stereotypen hadden.

Het gebruik van sociale categorieën kan informatief zijn als de stereotypen die door het individu gehouden worden accuraat zijn, in de zin dat het de waarnemer informatie verschaft over de karakteristieken van de mensen die tot een bepaalde groep behoren. Er is geargumenteerd dat de meeste stereotypen een kern van waarheid bevatten, en deze waarheid voor een deel komt door de rollen die individuen spelen in de maatschappij. We vinden categorieën dus informatief, omdat we geloven dat er belangrijke verschillen zijn tussen leden van verschillende groepen. We categoriseren ook omdat we soms niet genoeg tijd hebben voor een meer grondig of volledige beoordeling. Het maakt ons leven makkelijker. Volgens deze benadering is het denken over mensen in termen van hun sociale categorieën een functionele manier om met de wereld om te gaan. Dit impliceert dat we het met name gebruiken in situaties waarin veel informatie te leren is of wanneer we weinig cognitieve bronnen beschikbaar hebben om informatie te verwerken.

Wat is het verschil tussen categorisatie en individuatie?

Of men categoriseert of deze stap voorbij gaat en de persoon als een individu leert kennen in plaats van een lid van een sociale groep, hangt af van de huidige relatie met die persoon. We beginnen meestal met het categoriseren van een persoon en na deze categorisatie kunnen we verder gaan en de persoon als individu leren kennen. We gebruiken stereotypen (bijna) uitsluitend wanneer de categorie de enige informatie is die we hebben over iemand of wanneer we niet geïnteresseerd zijn in het beter leren kennen van de persoon. Wanneer we individuen goed kennen, kunnen we een groepslidmaatschap van mensen negeren en op hen op individueel niveau reageren.

Subtyping

Een uitkomst van verdere verwerking van informatie over de persoon kan subtyping zijn. Dit treedt op wanneer het individu de persoon re-categoriseert in een lager niveau groepslidmaatschap. Zo kun je iemand allereerst categoriseren als man, maar wanneer je deze persoon beter leert kennen als cultuur liefhebber. Dit biedt meer informatie over de persoon dan bredere sociale categorieën.

Individuatie

Als we nog verder gaan en we de persoon als individu beschouwen, heet dit individuatie (of personalisatie). Dit is met name waarschijnlijk wanneer een categorie samengaat met andere informatie die de originele categorisatie ongeschikt maakt. In dit geval wordt de initiële categorie maar een deel van de informatie die we gebruiken om het individu te begrijpen. Of we anderen beschouwen in termen van hun sociale categorie of als individuen hangt voor een deel af van onze doelen en motivatie.

Welke categorieën worden gebruikt, kan worden beïnvloed door de eigenschappen van de persoon die wordt gecategoriseerd en door de eigenschappen van de persoon die categoriseert. We categoriseren anderen als categorieën salient zijn. Dit wil zeggen dat dommige categorieën opvallender zijn, zoals fysieke kenmerken als sekse en ras. Andere categorieën zijn met name opvallend wanneer individuen in de context zijn van leden van andere categorieën zijn. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer ze als ‘solo’s’ of in de minderheid zijn, bijvoorbeeld als enige vrouw tussen allemaal mannen. Zo bleek uit een experiment dat een vrouw meer werd gestereotypeerd wanneer haar lidmaatschap opvallend was. Verder speelt de toegankelijkheid van categorieën bij het individu dat categoriseert een rol. Bij iemand van een minderheidsgroep of iemand die sterk bevooroordeeld is bijvoorbeeld, is etniciteit een meer toegankelijke categorie.

Uitkomsten van sociale categorisatie

Categorisatie kan handig zijn voor het individu maar kan ook negatieve uitkomsten hebben. Categorisatie kan leiden tot stereotypering. Dit kan zonder bewuste intentie gaan en is moeilijk of onmogelijk om te stoppen. Stereotypen kleuren onze oordelen van degene die we categoriseren. Zo bleek uit een experiment proefpersonen strengere straffen geven, wanneer de daad stereotypisch was voor de persoon. Onderzoek heeft ook effecten van stereotypes gevonden op het inhuren van mensen en medische beslissingen. Soms kloppen de stereotypen die worden gebruikt voor het individu dat wordt beoordeeld, maar in veel andere gevallen niet. Mensen die stereotypering willen voorkomen kunnen dit doen, maar vaak is de persoon die oordeelt zich niet bewust van dat hij wordt beïnvloed door stereotypering en is dus niet in staat hiervoor te corrigeren.

Perceptual accentuation

In het experiment van Tajfel en Wilkes kregen proefpersonen 6 lijntjes te zien die iets verschilden in lengte. De helft van de proefpersonen kreeg ze in twee categorieën (drie kortere en drie langere), de andere helft niet. Vervolgens moesten ze de lengte schatten. Tajfel en zijn collega’s deden twee voorspellingen. Ten eerste verwachtten ze group differentiation (overdrijven van verschillen tussen groepen) te vinden. Ten tweede verwachtten ze group homogeneity (leden van dezelfde groep worden gezien als meer gelijk) te vinden. Deze studie vond vooral group differentiation, maar verder onderzoek heeft aangetoond dat beide processen optreden in de perceptie. Tajfel noemt de neiging om waargenomen verschillen tussen een groep en de overeenkomsten binnen groep te overschatten, perceptual accentuation.

Tajfel geloofde dat dit niet alleen bij objecten, maar ook bij sociale groepen op zou treden. Er is enige evidentie voor het overdrijven van groepsverschillen. Er is nog meer evidentie voor percepties van groepshomogeniteit. De tendens alle leden van een groep als gelijk te zien aan elkaar is met name sterk voor leden van de groep waar een individu niet toebehoort. De tendens om leden van out-groups te zien als extreem gelijk, wordt out-group homogeneity genoemd.

Out-group homogeneity wordt veroorzaakt, doordat mensen niet zoveel contact hebben met out-group leden als in-group leden en de kwaliteit daarvan oppervlakkiger kan zijn. Verder categoriseren we ze ook meer, wat de kans reduceert dat we ze personaliseren. Verder zijn we als we stereotypen hebben, waarschijnlijk om out-group leden te beoordelen in termen van sociale categorieën, wat ertoe leidt dat interacties op het groepsniveau blijven, in plaats van op individueel niveau komen. In-group homogeneity treedt alleen op in sommige relatief ongebruikelijke situaties, zoals wanneer een kleine in-group wordt bedreigd of hoge sociale identiteit heeft. Wanneer stereotypen eenmaal zijn ontwikkeld, zijn ze moeilijk te veranderen. Dit komt doordat informatie die stereotypen bevestigt, beter wordt onthouden dan informatie die ze ontkracht. Waarschijnlijk is het grootste probleem de self-fulfilling prophecy. Dit houdt in dat de uitkomst van gedragen in overeenstemming met iemands verwachtingen ervoor zorgt dat de verwachtingen uitkomen.

Categorisatie in wij en zij

Categorisatie wordt nog belangrijker wanneer de categorisatie zelfcategorisatie betreft in een groep waar wij toehoren, in tegenstelling tot groepen waar we niet toehoren. Tajfel merkte op dat een belangrijk verschil tussen categorisatie bij objecten en bij mensen is dat mensen leden kunnen zijn van de groepen die zij categoriseren. Hij deed een experiment waarbij jongens werden verdeeld in liefhebbers voor de ene of voor de andere kunstenaar. Vervolgens mochten ze op basis van kaarten met puntverdelingen geld verdelen tussen twee leden van de eigen groep, twee van de ander of tussen een van de eigen en een van de andere groep. Als geld tussen een lid uit de eigen en de andere groep moest worden verdeeld, gaven de jongens de persoon uit hun in-group meer (in de andere condities eerlijk verdeeld) dan de persoon in de out-group, zelfs als dit minder betekende voor het in-group lid. In-group favoritism is het uitten van positievere attitudes of positiever gedragen naar leden van de in-group, dan naar leden van de out-group. Het opvallendst aan dit experiment is dat in-group favoritism op trad in een arbitraire en onbelangrijke situaties. Minimal intergroup effect is in-group favoritism dat optreedt in groepen die niet erg betekenisvol zijn. Groepen bestaan dus simpelweg, omdat individuen die groepen als zodanig waarnemen, zelfs als er geen groep is (ten minste niet betekenisvol). In-group favoritism is voor veel verschillende typen categorieën gevonden, in veel verschillende settings en op veel dimensies. Buiten puntverdelingen, treedt in-group favoritism ook op bij eigenschappenratings, zodat de in-group met meer positieve karakteristieken wordt beoordeeld. Ze beschrijven in-groups ook meer in brede positieve eigenschappen, maar beschrijven negatieve in-group gedragingen in termen van specifiek gedrag. Mensen nemen ook credit voor de successen van andere in-group leden, onthouden meer positieve info over hun in-group en zijn kritischer tegenover out-group leden.

Waarom in-group favoritism?

Er zijn verschillende redenen voor in-group favoristism:

  • Het vereenvoudigt en structureert de omgeving

  • Er is een norm om de in-group te begunstigen over te out-group

  • Aangezien een individu bij een bepaalde in-group hoort en we die in-group dus aardiger vinden, omdat deze mensen meer similiarteit vertonen

  • Waarschijnlijk het belangrijkst is dat een positieve sociale identiteit willen creëren door de eigen groep positief te beoordelen. Identificatie met een betekenisvolle, sociale groep helpt ons zelfvertrouwen te behouden.

In sommige gevallen treedt geen in-group favoritism op, zoals wanneer de in-group van lage status is of duidelijk inferieur is op een belangrijke dimensie. We evalueren out-groups dan als meer positief. Als individuen van lage status groepen geen positieve sociale identiteit kunnen krijgen door hun groepslidmaatschap, is het waarschijnlijk dat ze de groep zullen verlaten.

Sociale categorisatie is het proces van denken over iemand als lid van een betekenisvolle groep. Sociale categorisatie beïnvloedt de gedachten, gevoelens en gedragingen van de mensen die categoriseren en degenen die worden gecategoriseerd. Deze categorisatie kan gebaseerd zijn op fysieke kenmerken (bijvoorbeeld huidskleur, aantrekkelijkheid of kleding), maar ook op andere typen categorieën (bijvoorbeeld een loterijwinnaar, alcoholist of schizofreen). Zelfcategorisatie is sociale categorisatie van jezelf als lid van een sociale groep. Categorisatie gaat automatisch en spontaan, dat wil zeggen dat het snel en zonder bewuste intentie van het individu optreedt. Een onderzoeksmethode om spontane categorisatie aan te tonen is het name-confusion paradigm. Een experiment van Taylor maakte hier gebruikt van. De proefpersonen kregen een video te zien met 3 mannen en 3 vrouwen die discussieerden. Sommige proefpersonen kregen de aanwijzing te onthouden van wie welke opmerkingen was, anderen niet. Daarna werd ze gevraagd van wie welke opmerking was. De proefpersonen categoriseerden de personen duidelijk op geslacht, aangezien er meer fouten werden gemaakt binnen hetzelfde geslacht dan tussen de geslachten. Dit wil zeggen dat uitspraken die gemaakt werden door een bepaalde man, vaker toegeschreven werden aan de andere man dan aan een vrouw, ongeacht de conditie. Spontane categorisatie is waarschijnlijk een natuurlijke tendens voor mensen om veiligheid te bevorderen en te helpen goede partners te vinden.

Wat houdt groepsontwikkeling in? - Chapter 6

Sommige groepen lijken hetzelfde te blijven, terwijl andere meer dynamisch zijn en veranderen van tijd tot tijd. Het proces van groepsontwikkeling is een voorbeeld van een interactionistisch fenomeen. De groep verandert om zo de individuen bij te laten dragen aan het welzijn van de groep en zodat de groep voordelen kan bieden aan haar leden. Er zijn verschillende modellen van groepsontwikkeling. Group-level approaches stellen dat groepen door een aantal stadia heen gaan door de tijd. Sommige van deze modellen zeggen de stadia van groepsontwikkeling sequentieel zijn (zelfde stadia in zelfde volgorde), hierbij maken sommige onderzoekers een vergelijking met de ontwikkeling van de mens. Andere modellen zeggen dat verschillende groepen verschillende stadia bereiken in een verschillende volgorde en dat sommige stadia worden overgeslagen, maar dat groepen ook kunnen terugkeren naar een eerder stadium. Interactionist approaches stellen dat om groepsveranderingen te begrijpen, het nodig is om niet alleen de veranderingen in groepen in acht te nemen, maar ook veranderingen in de relaties tussen de groep en de individuen.

In dit boek nemen we aan dat de stadia losjes gedefinieerd zijn, niet altijd in dezelfde volgorde optreden en dat niet alle stadia altijd optreden. Ook beschouwen wij de relatie tussen groep en individu in elk stadium. In dit boek wordt de ontwikkeling van een groep besproken aan de hand van een sequentieel model. Eerst vindt de groepsformatie plaats, daarna storming en conflict, vervolgens norming en performing en als laatst het uiteengaan van de groep. Deze fasen vinden niet altijd allemaal of in dezelfde volgorde plaats.

Hoe vormen groepen?

In sommige gevallen gaat het vormen van de groep snel, soms vindt het proces van groepsformatie over een lange periode plaats, bijvoorbeeld wanneer werknemers vervangen moeten worden. Tijdens het formatiestadium wisselen de groep en het individu kennis uit over normen zoals groepsstructuren, procedures en routines. De groep leert ook over het individu en dit kan eindigen in afwijzing. Soms heeft dit eerste stadium een formele structuur, en is er bijvoorbeeld een leider die nieuwe leden integreert. Soms wordt er echter een nieuwe groep gevormd en is er geen leider. Deze kan dan worden gekozen, wat moeilijk kan gaan door veel discussie en onenigheid.

Uit onderzoek is gebleken dat wanneer proefpersonen dachten dat ze nieuwkomers waren in een bestaande groep (iedereen was echter nieuw), ze meer angst uitten, meer dan anderen praten en het meer eens met anderen waren. Dit was het sterkst tijdens de eerste ontmoeting, daarna gedroegen ze zich meer als andere leden. Omdat de groepsleden elkaar in het begin niet kennen, worden oordelen gemaakt op basis van sociale categorieën (sekse, ras, leeftijd, nieuwe/oude leden). Het probleem wordt verergerd wanneer onder tijdsdruk een beslissing moet worden gemaakt. Dit zal dan op basis van groepscategorie lidmaatschap worden gedaan, omdat dat de enige beschikbare informatie is. Als resultaat zullen vrouwen minder vaak voor leiderschapsrollen gekozen worden dan mannen, te danken aan stereotypen over goede leiders. Wanneer de stereotypen zijn gevormd, kan het moeilijk zijn deze te overkomen. In nieuwe groepen creëren de leden de normen, terwijl in bestaande groepen die normen er al en zijn en er waarschijnlijk geëist dat de nieuwe leden conformeren aan bestaande normen. Soms moet een lid een initiatie ondergaan om groepslid te worden. Dit wordt vaak gedaan om loyaliteit aan de groep te verhogen.

Storming en conflict

In dit stadium leren de groepsleden elkaar kennen en zijn het niet altijd met elkaar eens, ze willen hun ideeën bekend maken en proberen de groep hun ideeën te laten accepteren. Storming (razen/tieren) kan plaatsvinden als de groep voor het eerst samenkomt, maar kan op elk moment terugkomen. Het kan schadelijke zijn voor de groep, maar sommige conflicten kunnen juist behulpzaam zijn voor de groep. De groep moet om vordering te maken soms nieuwe ideeën en nieuwe benaderingen ontwikkelen en dit vereist dat de leden discussiëren over hun meningen. Dit kan soms samengaan met conflict, maar zorgt ervoor dat de groep productiever wordt.

Norming en performing

Wanneer storming en conflict niet uit de hand is gelopen, breekt het volgende stadium aan. In deze fase worden normen en rollen ontwikkeld, ontwikkelt de groep routine en werkt de groep effectief samen. De groepsleden kunnen in dit stadium zowel tevredenheid als sterke groepscohesie rapporteren. Groepen die dit hebben bereikt hebben de mogelijkheid doelen te bereiken. In een experiment waarin verschillende teams werden geobserveerd die erg varieerden in tijdframe, werd er een gelijk patroon van norming en performing gevonden tussen de teams. Tijdens de eerste meeting werden normen ontwikkeld, maar halverwege de tijd die elk team kreeg, besloot de groep van benadering te veranderen. Of een groep nu 2 keer of 24 keer samenkwam, halverwege veranderde de groep van benadering en gingen ze verder met deze nieuwe methode.

Adjouring

Uiteindelijk worden de meeste groepen opgeheven. Vaak willen mensen dit echter niet, omdat ze sterke identificatie met de groep en leden hebben ontwikkeld.

Wat maakt een groep een groep?

Er zijn verschillende indicatoren dat een groep een echte groep is. Een daarvan is groepsstructuur. Groepsstructuur refereert naar de relatief stabiele relatie tussen groepsleden, inclusief communicatielijnen, procedures en beslissingsregels, verdeling van taken en de verschillende rollen die de groepsleden aannemen. Groepsstructuur ontwikkelt voor een deel voor efficiëntie, maar in andere gevallen ontwikkelt structuur zich. In weer andere gevallen ontwikkelt het zich simpelweg om mensen blij te maken, aangezien we prefereren te weten welke rol wij en anderen hebben.

Sociale rollen

Rollen zijn de gedragingen die groepsleden worden verwacht uit te voeren. Soms worden ze ons opgelegd, soms kiezen we ze, soms zijn ze goed gedefinieerd en soms zijn rollen minder duidelijk. Rollen kunnen helpen in het definiëren van gepaste gedragingen voor het individu, maar kunnen het individu ook dwingen tot niet gewild gedrag. Twee bekende typen sociale rollen zijn socioemotional roles en task-oriented roles. De twee typen kunnen beide in een individu worden gevonden, maar meestal nemen mensen één van deze rollen aan. Het onderscheid is met name duidelijk onder stress. Socioemotional roles zijn gedragingen die de groepsleden steunen en proberen de groepsinteracties harmonieus te houden. Task-oriented roles zijn gedragingen die het werken naar productie en doel omvatten. Mannen nemen vaak task roles in en vrouwen vaak socioemotional roles. Alhoewel er verschillen zijn tussen mannen en vrouwen in voorkeur voor deze rollen, kunnen stereotypische percepties het individu dwingen om de gepaste sekserol uit te voeren, ook al prefereert deze dat misschien niet. Dit probleem is er vooral voor vrouwen, omdat verwachtingen over de gepaste sociale rol conflicteren met de gedragingen die vereist zijn voor de rol van effectieve leiders of managers.

Alhoewel rollen belangrijk zijn voor het definiëren van de functies van groepsleden en het coördineren van activiteiten, kan de behoefte aan rollen ook voor problemen zorgen. Role ambiguity vindt plaats wanneer de doelen en doelstellingen van een rol niet duidelijk zijn voor een persoon en hij of zij niet weet wat er wordt verlangd. Role ambiguity kan vooral een probleem zijn voor nieuwe groepsleden of voor diegene die nieuwe posities hebben gekregen. Role conflict vindt plaats wanneer er van een persoon verwacht wordt twee conflicterende rollen aan te nemen of wanneer het moeilijk is iemands rol te volbrengen, omdat de eisen van een groep mensen tegenstrijdig is met eisen van een andere groep. Aangezien role ambiguity en role conflict grote bronnen zijn van stress voor het individu, beschadigen ze uiteindelijk de productiviteit van de groep. Het is daarom belangrijk dat groepsleiders dit voorkomen.

Sociale status

Sociale status refereert naar de autoriteit, prestige of reputatie van een groepslid in relatie tot de andere leden van de groep. Status wordt bepaald door de mogelijkheid van het individu om anderen te beïnvloeden of de groep te helpen zijn doel te bereiken. Status in werkgroepen wordt meestal gemeten door self-report of door gedragsmetingen, zoals spreektijd, oogcontact en de neiging anderen te onderbreken.

Wanneer een groep voor het eerst wordt gevormd, speelt categorielidmaatschap een grote rol in het bepalen van status. Diffuse status is de status die iemand verkrijgt als resultaat van zijn sociale categorielidmaatschap. Het kan echter zijn dat diffuse status geen relatie heeft met het echte vermogen van het individu om de groep te helpen zijn doelen te bereiken, en dus kunnen beslissingen op basis van deze categorie contraproductief zijn. Verder belemmert het hoe mensen zich zullen gedragen in de groep. Degenen met lage status zullen minder meedoen. Leiders moeten ervoor zorgen dat degene met lage status worden aangemoedigd om bij te dragen aan het groepsproces.

Mensen krijgen ook status door het uiten van dominantie tegenover anderen in sociale interactie. Mensen die harder en meer praten en meer sociale interacties beginnen, worden sneller hogere status toegekend, zelfs wanneer hun bijdrage aan het bereiken van groepsdoelen niet groter is dan die van anderen. Zo wordt een zakenman die een sterke handdruk heeft en sterk spreekt eerder als leider gezien. Ook lange mensen worden eerder als leider gezien. Alhoewel diffuse status de eerste toekenning van status beïnvloedt en status wordt bepaald door het winnen van ‘dominance contests’, zijn specifieke status en conformiteit aan groepsnormen belangrijker in het verkrijgen en behouden van status gedurende latere stages van groepsontwikkeling.

Specific status is status die wordt verkregen door effectieve en competente prestaties op groepstaken. Voor individuen met lage status kan het toch moeilijk zijn het bestaande stereotype te veranderen en moeten deze overkomen door te laten zien dat ze incorrect zijn. Door deze problemen accepteren individuen met lage status soms gewoon hun bestaande positie en geven de moeite op anderen te overtuigen dat ze wel de goede skills hebben. Conformiteit aan groepsnormen is ook heel belangrijk voor het verkrijgen van status. Zo is uit onderzoek gebleken dat er meer gebruik werd gemaakt van de kennis van de confederate, als hij zich aan groepsnormen hield. Mensen willen graag veel status hebben. Als een individu met hoge status echter iets doet dat een negatief gevolg heeft op de groep, wordt dit hem zwaar aangerekend.

Social networks

Social network is een groep individuen die verbonden is door sociale relaties en frequent met elkaar communiceert, zoals vriendschappen. De fysieke omgeving beïnvloedt het ontwikkelen van netwerken. Mensen die dicht bij elkaar zijn, zullen eerder bevriend raken. Een voorbeeld van het belang van fysieke relaties tussen groepsleden is dat mensen die aan het hoofd van de tafel zitten in een werkgroep, meer status wordt toegekend dan de mensen rond de tafel. Dit komt voor een deel doordat mensen die leiderschapskills hebben eerder aan het hoofd van de tafel gaan zitten. Het is ook mogelijk dat mensen die aan het hoofd van de tafel meer status wordt toegekend, omdat aandacht van andere groepsleden op hun is gericht.

Het delen van informatie en netwerken

Individuen die toegang hebben tot informatie hebben over het algemeen hogere status in de groep, en daarom proberen mensen vaak sterke sociale netwerken te ontwikkelen (networking). Er zijn verschillende patronen van communicatie van informatie in verschillende groepen. We spreken van een centralized network wanneer communicatiepatronen relatief gelimiteerd zijn en informatie overdracht slechts tussen één of een paar personen plaatsvindt. Één of meerdere personen controleren de toegang tot informatie en de informatiestroom gaat vaak één kant op. We spreken van een hiërarchische structuur wanneer de informatie van lage-status naar hoge-status werknemers stroomt, maar de werknemers op een level delen de informatie niet. Er is sprake van een decentralized (lateral) network wanneer de stroom van communicatie meer open is, bijvoorbeeld als alle werkers worden aangemoedigd informatie direct met elkaar te delen. Er zijn voordelen aan elk type netwerk. Een centralized network kan bruikbaarder zijn wanneer de taak simpel is en het belangrijk is om de informatie bij te houden. Een decentralized network kan beter zijn bij complexere taken die creatieve oplossingen vereisen en die alleen kunnen optreden bij meer informatieflow. Veel traditionele organisaties hebben een hiërarchische structuur, maar veel tijdelijke bedrijven hebben een meer lateraal netwerk. Communicatie wordt hierbij vergemakkelijkt door bijvoorbeeld e-mail. Leden van lagere status sociale categorieën, zoals vrouwen en minderheden, hebben vaak minder toegang tot sociale netwerken in de organisatie en dit kan hun mogelijkheid om status te verkrijgen limiteren. Deze kunnen hun eigen netwerken ontwikkelen om zo hun invloed te vergroten.

Sommige groepen lijken hetzelfde te blijven, terwijl andere meer dynamisch zijn en veranderen van tijd tot tijd. Het proces van groepsontwikkeling is een voorbeeld van een interactionistisch fenomeen. De groep verandert om zo de individuen bij te laten dragen aan het welzijn van de groep en zodat de groep voordelen kan bieden aan haar leden. Er zijn verschillende modellen van groepsontwikkeling. Group-level approaches stellen dat groepen door een aantal stadia heen gaan door de tijd. Sommige van deze modellen zeggen de stadia van groepsontwikkeling sequentieel zijn (zelfde stadia in zelfde volgorde), hierbij maken sommige onderzoekers een vergelijking met de ontwikkeling van de mens. Andere modellen zeggen dat verschillende groepen verschillende stadia bereiken in een verschillende volgorde en dat sommige stadia worden overgeslagen, maar dat groepen ook kunnen terugkeren naar een eerder stadium. Interactionist approaches stellen dat om groepsveranderingen te begrijpen, het nodig is om niet alleen de veranderingen in groepen in acht te nemen, maar ook veranderingen in de relaties tussen de groep en de individuen.

Waaruit bestaan macht en leiderschap? - Chapter 7

Macht en leiderschap zijn deel van de rol- en statusstructuren die de patronen van sociale invloed bepalen in de groep. Mensen die macht over anderen hebben, zoals degenen in posities van leiderschap, kunnen positieve of negatieve uitkomsten produceren voor de groep.

Wat is social power?

Social power is de mogelijkheid van een individu om gedrag- of opinieveranderingen in een andere persoon te creëren, zelfs als de persoon die wordt beïnvloed misschien probeert de veranderingen tegen te gaan. Stanley Milgram’s belangrijke studies over gehoorzaamheid demonstreerden de mate waarin macht van een autoriteitsfiguur voor conformiteit en gehoorzaamheid kan zorgen, zelfs in gevallen waar de uitkomsten van gedrag erg schadelijk zijn voor anderen. De deelnemers werd verteld dat het doel van het experiment was om de effecten van straf op leren te onderzoeken. Zowel een proefpersoon als een confederate (een zogenaamd andere proefpersoon) kregen beide een briefje met daarop ‘leraar’, zodat de proefpersoon altijd de leraar was en de confederate deed alsof er ‘leerling’ op zijn briefje stond. Terwijl de confederate in een kamertje elektroden op kreeg, ging de proefpersoon naar een andere kamer. Hij moest woordparen voorlezen aan de confederate. Telkens als de confederate een fout antwoord gaf, moest hij een schok geven die steeds sterker werd. Dit stond ook op een paneel voor hem. De leerling was niet zichtbaar in de ‘shockroom’. De leraar kreeg te horen hoe de leerling schreeuwde om pijn (in werkelijkheid was dit een bandje). Na de eerste schokjes zei de leerling ‘ouch’, vanaf 150 volt ‘laat met eruit, ik heb een hartconditie’, na 250 werd dit nog meer, en na 300 volt zei de leerling dat hij niet meer zou antwoorden op vragen, vanaf hier was de leerling stil. De onderzoeker drong erop aan dat de leraren door moesten gaan. De onderzoeker was geïnteresseerd in hoever de deelnemers zouden gaan, voordat ze eisten dat het experiment moest worden gestopt. De resultaten waren schokkend. Alle deelnemers gaven de milde schokken, daarna varieerden responsen. 65 % van de proefpersonen gingen door met het geven van schokken tot aan 340 volt, terwijl die schok was gemarkeerd als ‘gevaar: zware schok’ en er al voor enkele trials geen respons was geweest van de leerling.

Milgram concludeerde dat wij niet gemene wezens zijn, maar dat het de sociale situatie was die het meest belangrijk was. Hij voerde 15 variaties uit van de originele procedure, die aantoonden dat veranderingen in de situatie de hoeveelheid conformiteit dramatisch konden beïnvloeden. In het eerste experiment was de autoriteit van de experimentator gemaximaliseerd. In dit geval gehoorzaamde 65% helemaal. Als de autoriteit was afgenomen nam dit aantal af. Dit werd gedaan door het experiment in een ander gebouw plaats te laten vinden (48% gehoorzaamde). Wanneer de experimentator via de telefoon communiceerde gehoorzaamde 20% van de proefpersonen. Wanneer de experimentator een andere ‘ordinary man’ instructies liet geven gehoorzaamde ook slechts 20%.

Gehoorzaamheid werd ook bepaald door de psychologische afstand tussen de leraar en leerling. Als de leraar in dezelfde kamer zat als de leerling gehoorzaamde 40% en als de leraar met een handschoen de hand van de leerling op het ‘shock pad’ moest houden gehoorzaamde 30%. Unanimiteit zorgde ook voor conformiteit. Als andere proefpersonen (confederates) begonnen met het geven van schokken en daarna weigerden door te gaan, conformeerde maar 10%, en als twee experimentatoren aanwezig waren en één van hen zei dat schokken moesten worden gegeven en de ander zei dat het geven van schokken moesten worden gestopt, conformeerde 0%. Als proefpersoon zelf het schoklevel mochten kiezen, in plaats van dat de experimentator het had vastgesteld, koos de meerderheid ervoor de laagste schokken te geven.

Hoe valt macht te begrijpen?

Raven ontwikkelde een ‘theory of power’. Hij stelde dat men, om macht te begrijpen, zowel de persoon die macht gebruikt als de persoon die beïnvloed wordt, moet bestuderen. Hij definieerde de macht van een persoon A op een ander persoon B als: Power A over B = Maximale kracht A uit kan oefenen over B – Maximale weerstand B kan geven tegen A. Hij stelt dat er 6 basistypen van power zijn, sommige zorgen voor compliance (alleen verandering in gedrag), andere voor private acceptance (zowel verandering in gedrag als opinie):

  1. Reward power is de mogelijkheid van een persoon om anderen te beïnvloeden door ze positieve uitkomsten te bieden, zoals het uitbetalen van geld of het geven van cijfer. Dit is echter niet absoluut, maar afhankelijk van de behoeften van de persoon die wordt beïnvloed. Aangezien reward power gebaseerd is op conformiteit om beloningen te krijgen, zorgt het eerder voor compliance dan acceptance.
  2. Coercive power is macht gebaseerd op de mogelijkheid anderen te straffen, zoals een baas die salaris kan laten afnemen, werknemers kan ontslaan of vrienden die kunnen pesten. Dit is, net zoals bij reward power, alleen effectief als de persoon die wordt beïnvloed afhankelijk is van de machthouder en de groep niet verlaat. Reward en coercive power worden vaak tegelijk gebruikt, bijvoorbeeld door een baas. Vanwege negatieve gevolgen, zoals wantrouwen, wordt coercive power minder vaak gebruikt dan reward power. Coercive power zorgt ook eerder voor compliance dan acceptance.
  3. Legitimate power is macht die succesvol is, doordat leden van de groep het accepteren als gepast. Politie en leraren zijn hier voorbeelden van. Legitimate power kan zorgen voor private acceptance. De macht van de experimentator in Milgram’s studie is met name het gevolg van zijn legitimate power als een gerespecteerde wetenschapper aan Yale. Mensen die arm zijn, hebben legitimate power in de zin dat ze geld mogen vragen van anderen.
  4. Referent power is macht die komt door identificatie met de machtshouder. De persoon die invloed biedt, is lid van een belangrijke referentiegroep, bijvoorbeeld de kerkleider, zus of een basketbalspeler. Referent power zorgt meestal voor private acceptance en is daarom een sterke bron van invloed. Deze invloed gaat vaak passief, maar kan echter ook actief zijn.
  5. Expert power is macht die is gebaseerd op expertise. We conformeren aan mensen die expert zijn op een gebied, zoals dokters, advocaten en wetenschappers, waar wij weinig van weten. Het is een type informationele invloed gebaseerd op de wens accurate informatie te verkrijgen.
  6. Informational power is macht die komt van de mogelijkheid om informatie te gebruiken om anderen over te halen. Het zorgt voor private acceptance.

De machtshouder moet kiezen welke type power hij of zij zal gebruiken om mensen te beïnvloeden. Verschillende tactieken zijn meer of minder gepast om verschillende individuen te beïnvloeden. Zo werken reward en coercive power goed als ondergeschikten afhankelijk zijn, terwijl expert power beter werkt wanneer we onze peers willen beïnvloeden. Soms kan het uitmaken hoe de eis voor power wordt gepresenteerd en hoe extreem deze is. Soms is voorbereiding nodig voor het proberen iemand over te halen. Verschillende mensen gebruiken verschillende tactieken. Zo gebruiken mensen met weinig zelfvertrouwen eerder coercive power en mannen eerder coercive en reward power. Effectieve leiders maken effectief gebruik van de verschillende strategieën en van combinaties daarvan. Op pagina 168 staat een tabel met een overzicht van beïnvloedingstactieken.

Machthebbers gebruiken alle powertactieken die ze tot hun beschikking hebben, ook al is dat niet nodig. Uit onderzoek van Kipnis is gebleken dat wanneer mensen macht hebben, ze deze gebruiken. Proefpersonen dachten dat ze anderen moesten supervisen die aan een taak werkten. De helft kon de werkers beïnvloeden door legitimate power, de andere helft ook door reward en coercive power. Ook al presteerden de werkers even goed in beide condities, de proefpersonen met meer machten gebruikten deze. Ze gebruikten bijna alleen reward en coercive power en beoordeelden de werkers aan het eind van het experiment negatiever. Kipnis concludeerde dat het hebben van macht, ervoor zorgt dat mensen deze gebruiken, ook al is het niet nodig, wat ertoe leidt dat ze geloven dat de ondergeschikten alleen presteren vanwege de dreigingen. Excess power kan succesvol zijn op de korte termijn, maar produceert geen positieve omgeving voor beiden.

Mannen hebben meestal meer macht. In de meeste bedrijven hebben mannen hogere posities en verdienen meer. De normen voor succes in het bedrijfsleven zijn meestal gedefinieerd in mannelijke termen, zoals assertiviteit en agressiviteit. Voor vrouwen is het moeilijk om macht te krijgen, omdat ze om dat te doen moeten conformeren aan mannelijke normen. Dit gaat vaak tegen hun persoonlijke overtuigingen in. Daarnaast kan het tegen hun werken, omdat ze niet worden gemogen aangezien ze zich niet-stereotypisch voor hun geslacht gedragen.

Wat houdt leiderschap in?

Er zijn veel verschillende soorten leiders, en een leider kan de groep op verschillende manieren beïnvloeden. Sommige leiden actief, zoals een manager en soms gebeurt leiderschap meer passief, zoals degene die met nieuwe ideeën komt. Meestal gebruikt een leider niet alleen reward of coercive power, maar ook legitimate, referent, expert power, om de groep tevreden te houden en te zorgen dat volgers hun positie accepteren. Goede leiders zorgen er vaak voor dat hun volgers meedoen in het leiderschap. Leiderschap kan worden gedefinieerd als het proces van het beïnvloeden van anderen om effectief groepsdoelen te behalen. Er zijn twee basis benaderingsmodellen in leiderschapseffectiviteit. De ene benadering bestudeert de eigenschappen van mensen die ervoor zorgen dat ze goede leiders zijn, onder de aanname dat sommigen zijn geboren met de persoonlijkheid om een goede leider te zijn en anderen niet. De andere benadering is interactionistisch in de zin dat het aanneemt dat mensen niet geboren leiders zijn, maar dat eerder de sociale situatie waarin ze zich bevinden van belang is. Deze theorieën nemen aan dat sommige typen leiders meer effectief zijn in sommige situaties dan in anderen.

Leiderschapseffectiviteit wordt op twee manieren gemeten. Ten eerste door het meten van de effectiviteit van de leider door de groepsprestatie te meten. De tweede manier meet de percepties over de effectiviteit van de leider door de ogen van zijn of haar volgers. De ‘leadership categorization theory’ van Robert Lord stelt dat de manier waarop groepen hun leider zien de effectiviteit van de leider bepaalt. Leiders zijn effectief als ze zich gedragen op een manier die van hen wordt verwacht.

Welke eigenschappen bezitten leiders?

Uit sommige onderzoeken is een positieve correlatie gebleken tussen intelligentie en leiderschapseffectiviteit. Simonton bestudeerde persoonlijkheden van vorige leiders inclusief presidenten uit de VS. Hij vond dat er een limiet was aan intelligentie die nuttig is voor een leider. Leiders moeten namelijk effectief kunnen communiceren, maar een te intelligente leider kan dit wellicht niet. Simonton concludeerde dat de mogelijkheid van de leider om zich aan veranderingen in de situatie aan te passen, belangrijker is dan intelligentie als determinant van leiderschapseffectiviteit. Andere onderzoekers hebben geconcludeerd dat er twee type individuen zijn die effectieve leiders zijn: task-oriented leaders (gefocust op prestatie en het behalen van het doel van de groep, met name onder druk) en relationship-oriented leaders (gericht op sociale acceptatie, openheid, participatie en communicatie, met name onder druk). Onderzoekers hebben de Leader Behavior Description Questionnaire gegeven aan groepsleden om hun leider te beoordelen op een aantal items. Daaruit blijkt dat mensen hun leiders vaak zien als het hebben van een van deze twee verschillende persoonlijkheden.

Er zijn nog wat eigenschappen gevonden die relateren aan de percepties van wat een leider een goede leider maakt. Sociale vaardigheden is een voorbeeld van dergelijke eigenschappen. Sorrentino en Field vonden dat een combinatie van prestatiemotivatie en sociability (gezelligheid) het meest effectief was in het produceren de perceptie van leiderschapseffectiviteit. Sorrentino en Boutillier deden onderzoek waaruit blijkt dat sociability zorgt voor perceptie leiderschapseffectiviteit. Ze manipuleerden het aantal en de kwaliteit van opmerkingen van een groepslid (confederate). Alleen het aantal opmerkingen voorspelde verschillen in waargenomen effectiviteit. Mensen die willen deelnemen aan een discussie worden misschien als meer gemotiveerd gezien aan het bijdragen van de groepsuitkomsten. Daarnaast is het willen nemen van verantwoordelijkheid voor deze uitkomsten wat ervoor zorgt dat wij ze zien als leiders. Verder relateren prestatieoriëntatie, verbale skills, creativiteit, zelfvertrouwen, emotionele stabiliteit, interne locus van controle, behoefte aan affiliatie en dominantie aan leiderschapseffectiviteit. Ook de vaardigheden van het individu op de taak zijn belangrijk. Omdat zoveel eigenschappen gerelateerd zijn aan leiderschapsvaardigheden, hebben sommige onderzoekers een set eigenschappen voorgesteld die succesvolle leiders hebben:

  • Charismatic leaders zijn leiders die enthousiast en toegewijd zijn, zelfvertrouwen hebben, praten over het belang van groepsdoelen op breed niveau en persoonlijke offers brengen. Ze creëren veel sociale identiteit in volgers en hebben referentie power. Onderzoek heeft een positieve relatie gevonden tussen charisma en effectief leiderschap.
  • Transactional leaders zijn de reguliere leiders die ondergeschikten laten weten wat er van hun wordt verwacht.
  • Transformational leaders zijn meer als charismatische leiders. Ze hebben een visie van waar de groep heengaat en proberen de groep te stimuleren. Er is enige steun voor het idee dat charismatic en transformational leaders effectief zijn. Dit onderzoek is echter correlationeel en het is daarom lastig causale conclusies te trekken uit deze bevindingen.

Status, sekse en etniciteit

Mensen met meer status worden eerder gezien als effectieve leiders. Dit is zo voor zowel specific en attained status, als voor diffuse status. Gender maakt ook uit, aangezien mannen vaker leiders zijn. Mannen worden positiever beoordeeld als leiders dan vrouwen, met name wanneer vrouwen een taakgeoriënteerde rol op zich nemen. Uit onderzoek blijkt dat mannen niet betere leiders zijn dan vrouwen. Vrouwen verschilden in mannen in hun neiging een meer democratische, deelnemende leiderschapsstijl op zich te nemen, waar mannen eerder autocratisch en directief waren. Dit zorgt ervoor dat de effectiviteit van een mannelijke of vrouwelijke leider met name wordt beïnvloed door de taak. De meeste onderzoeken over de relatie tussen eigenschappen en leiderschapseffectiviteit zijn correlationeel. In een veldexperiment van Kurt Lewin, Lippitt en White waren experimentoren getraind om op verschillende manieren kinderen in naschoolopvang te leiden, om de effectiviteit van de verschillende stijlen vast te stellen. De autocratic leader was autoritair en nam geen input van de groep. De democratic leader discussieerde met de kinderen over activiteiten voordat ze deze gingen uitvoeren, liet kinderen eigen beslissingen maken en moedigde een gelijke sfeer aan. De laissez-faire leader greep nauwelijks in de groepsactiviteiten in, maar liet de groepsleden zelf werken zonder veel supervisie. Er waren duidelijke verschillen tussen de groepen in groepstevredenheid en prestatie. De groepen met autocratische leider spendeerden evenveel tijd aan het werken aan hun projecten als de democratische groepen, maar de laissez-faire groep minder. Als de leider de groep verliet, werkte autocratische groepen minder, bleef het hetzelfde in de democratische groepen, en nam het toe in laissez-faire groepen. De democratische leiders zorgden blijkbaar voor acceptatie van de regels en normen, waar de autocratische leiders alleen compliance bereikten. Kinderen in de autocratische groep toonden meer afhankelijkheid van de leider, klaagden meer en eisten meer aandacht. Kinderen in de democratische groepen waren vriendelijker tegen elkaar en rapporteerden meer tevredenheid met de groep.

Limitaties aan persoonlijkheidstheorieën

Ten eerste blijkt dat persoonlijkheid geen goede predictor is van echte leiderschapseffectiviteit, maar alleen van de perceptie daarvan. Alleen intelligentie blijkt leiderschapseffectiviteit te voorspellen, maar zelfs deze relatie is niet sterk. Het combineren van veel eigenschappen (zoals het idee van de charismatische of transformationele leider) kan de predictie verhogen. Ten tweede kunnen persoonlijkheidsvariabelen relateren aan de mogelijkheid van de leider om te beïnvloeden, maar ze hoeven niet aan de kwaliteit van het leiderschap te relateren. Bijvoorbeeld wanneer een leider zorgt dat de rest hem volgt, maar hij ze de verkeerde richting op leidt. Een ander probleem is, dat alhoewel sommige persoonlijkheidsstijlen belangrijk kunnen zijn, het effect van deze persoonlijkheidsvariabelen op effectiviteit sterk worden beïnvloed door de situatie waarin de leider zich bevindt. Zo vond Simonton dat de gebeurtenissen gedurende iemands presidentschap betere voorspellers zijn van effectiviteit dan een van de persoonlijkheidsvariabelen.

Hoe benader je leiderschap?

De belangrijkste benaderingen om leiderschap te begrijpen zijn interactionistisch, in de zin dat zowel persoonlijkheidsfactoren als de situatie waarin de leider opereert, worden aangenomen als even belangrijk. Interactionistische benaderingen nemen aan dat verschillende situaties verschillende typen leiders vereisen en verschillende hoeveelheden leiderschapsinput. De bekendste interactionistische benadering is het contingency model of leadership effectiveness. Dit is een theorie van leiderschapseffectiviteit gebaseerd op de interactie tussen de leiderschapsstijl van het individu en de taakeisen van de groep. Het stelt dat verschillende leiders verschillend effectief zullen zijn in verschillende groepen. Het algemene idee is gebaseerd op het feit dat de meeste mensen eerder een taakgeoriënteerde stijl op zich nemen en andere een relatiegerichte leiderschapsstijl. Fiedler conceptualiseerde de leiderschapsstijl van een persoon als een stabiele persoonlijkheidsvariabele en mat dit door mensen hun least preffered coworker (LPC) te laten beschrijven. Degenen die aangeven dat ze zelfs hun LPC wel mochten (hoge LPC individuen) zijn relatiegeoriënteerde leiders. Fiedler classificeerde ook de situaties, hij dacht hierbij dat drie aspecten van groepssituaties belangrijk zijn. Allereerst de mate waarin de leider al goede relaties heeft met de groep en de steun van de leden (leader-member relations). Ten tweede de mate waarin de taak gestructureerd is en ondubbelzinnig (task-structure). Als laatst de mat van steun van de leider in de organisatie waarvan de groep lid is (position power).

Fiedler geloofde dat bovenstaande factoren in volgorde van belangrijkheid staan en dat leader-member relations dus belangrijker zijn dan task-structure. Het contingency model voorspelt dat taakgeoriënteerde leiders het meest effectief zijn wanneer het groepsklimaat erg positief is en er geen behoefte is om bezorgd te zijn over de gevoelens van groepsleden, of als het groepsklimaat erg slecht is, en de taakgeoriënteerde leider in beslissende actie moet treden. In gemiddelde gunstige omstandigheden, die optreden wanneer er weinig steun is voor de leider, of wanneer het probleem dat moet worden opgelost moeilijk of onduidelijk is, wordt de relatiegeoriënteerde leider verwacht meer effectief te zijn. Een probleem van het model is dat veel mensen niet kunnen worden geclassificeerd in hoge of lage LPC leiders. Het model blijkt leiderschapseffectiviteit enigszins te kunnen voorspellen, maar vervolg onderzoek is nodig.

Alternatieven van het contingency model

Er zijn nog enkele variaties op het contingency model:

Path-goal theory

Deze theorie stelt dat individuen kunnen worden opgedeeld in twee persoonlijkheidstypen: directive en supportive. Leiders die directief zijn, zijn het meest effectief wanneer rollen en taken onduidelijk zijn, leiders die supportive zijn, zijn het meest effectief wanneer de taak stressvol is. Er is gemengd bewijs voor deze theorie.

Normative decision model

Dit model definieert leiders als variërend van autoritair tot consultatief, tot groepsgeoriënteerd. Sommige leiders zijn effectiever in bepaalde situaties. Er is enige steun voor dit model vanuit onderzoek.

Leader-member exchange model

Volgens dit model ontwikkelt de leider betere relaties met sommige leden dan met anderen. De leden waarmee de leider minder goed overweg kan, worden formeler behandeld en zijn minder tevreden, blijkt uit onderzoek.

Cognitive resource theory

Volgens deze theorie is stress van de leider belangrijk in het voorspellen van effectiviteit. Deze benaderingen delen allemaal het idee dat leiders niet even effectief zijn in alle situaties en dat effectieve leiders diegene zijn die zich bewust zijn van de behoeften van de groep.

Macht en leiderschap zijn deel van de rol- en statusstructuren die de patronen van sociale invloed bepalen in de groep. Mensen die macht over anderen hebben, zoals degenen in posities van leiderschap, kunnen positieve of negatieve uitkomsten produceren voor de groep.

Hoe worden groepsbeslissingen gemaakt? - Chapter 8

We laten vaak groepen taken uitvoeren en belangrijke beslissingen maken, omdat we aannemen dat groepen mensen hierin beter zijn. Dit is vaak zo, maar vaak ook niet. Groepsprestatie zal alleen beter zijn dan individuele prestatie, wanneer de leden moeite blijven doen om het doel te behalen als ze in de groep zijn en als de groep in staat is de inspanningen van de leden efficiënt te coördineren. Daarnaast zullen groepsbeslissingen alleen beter zijn wanneer ten minste een aantal leden informatie en/of expertise brengen die andere leden niet hebben en moet die informatie volledig wordt bediscussieerd worden en bruikbaar zijn. Het is belangrijk te weten wanneer en waarom groepen beter of slechter zijn dan individuen en hoe we het functioneren van groepen kunnen verbeteren. Om dit te kunnen begrijpen, argumenteerde Steiner, moeten de taken worden beschouwd die de groep uitvoert. Hij ontwikkelde een systeem voor het classificeren van taken.

Welke taken zijn er?

Een basis onderscheiding gaat over of de taak kan worden opgedeeld in kleinere subtaken of dat de taak als één geheel gedaan moet worden. Divisible tasks zijn taken waarin het werk verdeeld kan worden onder de groepsleden. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het schilderen van een huis. Groepsleden kunnen een apart deel van het werk doen op hetzelfde moment. Divisible taks zijn met name productief als leden gespecialiseerd zijn in een deel van de taak. Unitary tasks zijn taken waarin het werk niet kan worden verdeeld onder de groepsleden. Het optillen van een piano is hier een voorbeeld van. Het gaat om taken die op hetzelfde moment gedaan moeten worden en niet kunnen worden verdeeld.

Task combination

Een andere manier om taken te classificeren is door te kijken of de contributies van de afzonderlijke leden kunnen worden gecombineerd. Additive tasks zijn taken waarbij de input van alle groepsleden wordt opgeteld om groepsprestatie te creëren. Een voorbeeld hiervan is touwtrekken. Compensatory tasks zijn taken waarbij de groepsinput wordt gecombineerd zodat de prestatie van individuen wordt gemiddeld in plaats van opgeteld. Wanneer je bijvoorbeeld de huidige temperatuur in een klaslokaal wilt schatten, vraag je of ieder individu van de groep een schatting maakt en neem je hier vervolgens het gemiddelde van.

Group member performance

Een andere taakclassificatie houdt het vergelijken van taken in waarbij groepsprestatie afhangt van de vaardigheden van het beste lid ofwel het slechtste lid van de groep. Disjunctive task zijn taken waarbij de groepsprestatie wordt bepaald door zijn beste lid. Wanneer de groep bijvoorbeeld een moeilijk probleem moet oplossen waarbij het antwoord niet meteen duidelijk is, zal elk lid een oplossing proberen te vinden. Met een beetje geluk weet één persoon het correcte antwoord en zal de groep zien dat dit inderdaad correct is. Een conjunctive task is een taak waarbij de groepsprestatie wordt bepaald door zijn slechtste lid. Een voorbeeld hiervan is wanneer een groep een wandeltocht maakt en op het meest langzame lid moet wachten.

Task assessment

Een ander onderscheid wordt gemaakt in de beoordeling van een taak. Een intellective task is een taak waarbij het gaat om het vermogen van de groep om een beslissing of beoordeling te maken. Hierbij wordt het proces dat wordt gebruikt om een beslissing te maken gemeten. Maximizing task is een taak waarbij het gaat om prestatie die wordt gemeten door te kijken hoe snel de groep werkt of hoeveel product ze kunnen maken. Een voorbeeld hiervan is het aantal ideeën dat bedacht wordt tijdens een brainstormsessie.

Task clarity

Een laatste onderscheid wordt gemaakt tussen taken waarbij er een objectief correcte beslissing is of taken waarbij er geen duidelijke beslissing is. Een criterion task is een taak waarin er een duidelijk correct antwoord is voor het probleem dat moet worden opgelost. Een voorbeeld hiervan is het antwoord op een rekensom. Criterion tasks waarbij het antwoord overduidelijk is wanneer het is gevonden heten eureka taken. Non-eureka taken zijn taken waarbij het niet duidelijk is voor de andere leden. Een judgemental task is een taak waarin er geen duidelijk correct antwoord is voor het probleem dat moet worden opgelost. Een voorbeeld hiervan is het bepalen of iemand schuldig of onschuldig is tijdens een rechtszaak. Aangezien er geen objectief correct antwoord is, wordt hier het proces bestudeerd en niet de uitkomst van de beslissing. Deze typen specificeren de dimensies die belangrijk zijn voor het bepalen van de relatieve prestatie van groep versus het individu. De meeste taken vallen in een of meer van de basisclassificaties.

Kun je een groepsprestatie voorspellen?

Prestatie wordt ook beïnvloed door de eigenschappen, skills of vaardigheden van de individuele groepsleden (member characteristics), en ook door de vaardigheden van de leden om efficiënt samen te werken. De groepsprestatie is aan deze eigenschappen van de groepsleden gerelateerd. De groepsprestatie (potential group productivity) wordt op een maximaliserende, additieve taak zoals touwtrekken berekend door de som van alle individuele inputs op te tellen. Bij een criterion, disjunctive task door de vaardigheid van het beste groepslid. De werkelijke productiviteit is echter meestal anders dan de potentiële productiviteit. Dit verschil wordt bepaald door het group process. Dit zijn de gebeurtenissen die plaatsvinden terwijl de groep samenwerkt op de taak. Er is sprake van process gain wanneer de uitkomst van de groepsprestatie meer is dan zou worden verwacht op basis van de eigenschappen van de groepsleden. Er is sprake van process loss als de uitkomst minder is dan verwacht. De volgende vergelijking illustreert dit:

Actual productivity = potential productivity – process loss + process gain

Een benadering om groepen met individuen te vergelijken is door de uitkomsten van groep die samenwerkt te vergelijken met de prestatie van een individu dat alleen werkt. Uit een experiment met disjunctive eureka taak bleek dat meer groepen dan individuen de taak konden oplossen. Dit komt echter door het aantal individuen dat in de groep zat, aangezien er meer kans is dat één van de zes mensen het antwoord weet dan één individu alleen. Een betere benadering is dus het vergelijken van een groep die samenwerkt met hetzelfde aantal individuen dat alleen werkt. Dit wordt ook wel aangeduid met nominal group. Dit is een groep individuen dat als individuen werkt, maar als groep worden beschouwd door wetenschappers.

Een andere benadering is gebaseerd op het analyseren van het groepsproces zelf, niet of de groep het goede antwoord bereikt, maar hoe het tot de beslissing komt die wordt gemaakt. Dit is vooral bruikbaar bij intellective, judgemental tasks. Hierbij worden individuen met de groep vergeleken, door eerst de individuen te meten en te vergelijken met de groepsbeslissing, en eventueel daarna nog een keer de individuen te meten.

Het groepsproces kan worden gemeten door SYMLOG. Dit is echter erg veel werk. Een andere benadering is het gebruik van een decision scheme. Dit is een soort vuistregel die voorspelt hoe groepen hun meningen zullen combineren om tot consensus te komen. De groepsbeslissing wordt voorspeld op basis van de initiële meningen van individuen zonder het groepsproces zelf te observeren. Welke beslissingsregel het meest voorspellend is voor de groepsbeslissing hangt af van de specifieke taak. De tabel op pagina 195 geeft een overzicht van de verschillende beslissingsregels.

Wat is groupthink?

Groupthink is een proces dat plaatsvindt als een groep slechte beslissingen maakt als resultaat van gebrekkige groepsprocessen en sterke conformiteitsdruk. Groupthink zal meer waarschijnlijk op treden in groepen met een hoge groepscohesie en sociale identiteit, waar een sterke en directieve leider is, en in tijden van stress en crisis.

Oorzaken van groupthink

Groupthink is het resultaat van hoge conformiteitsdruk in de groep, vaak veroorzaakt door de groepsleider. Bij president Kennedy was dit het geval bijvoorbeeld, doordat hij als eerst zijn mening gaf, waarna de andere leden hun mening moesten geven, wat zorgde voor conformiteitsdruk. Conformiteitsdruk limiteert discussie, aangezien leden geen conflicterende mening druven te uiten en soms niet aan het woord gelaten worden. Leden geloven daardoor dat ze het met elkaar eens zijn. Soms selecteert de leider zelfs een mindguard die helpt zorgen voor conformiteit, door ervoor te zorgen dat afwijkende info aan de kant wordt geschoven. Conformiteitsdruk kan er ook voor zorgen dat de leden denken dat ze goede beslissingen kunnen maken en dat ze onkwetsbaar zijn. De leden ontwikkelen een hoog niveau van sociale identiteit. Ondanks dat deze sociale identiteit positieve gevolgen heeft in termen van toewijding aan het doel, resulteert het ook vaak in illusies van onkwetsbaarheid, wat ertoe leidt dat groepsleden denken dat ze superieur zijn en niet verder zoeken naar informatie. Groepen denken vaak dat ze goed zijn, wat ze isoleert en zorgt dat ze geen tegenstrijdige informatie gaan zoeken. Dit is nog waarschijnlijker wanneer er weinig tijd en stress is en wanneer er weinig kans is voor discussie.

Het meeste onderzoek dat groupthink heeft bestudeerd is gebaseerd op echte groepen die slechte beslissingen hebben gemaakt. Deze studies hebben over het algemeen een negatieve relatie gevonden tussen de kwaliteit van belangrijke beslissingen en groupthink gerelateerde symptomen. Ondanks dat bestaand onderzoek over het algemeen ondersteunend resultaat vindt over het voordoen van groupthink en haar negatieve uitkomsten, moet men in zijn achterhoofd houden dat deze studies zich exclusief gefocust hebben op groepen die al slechte beslissingen maakten.

Voorkomen van groupthink

Zorgen dat er genoeg tijd is voor volledige discussie, zorgt er voor dat nieuwe informatie en analyses van experts kunnen worden opgezocht. Door de groep op te breken in kleinere groepjes, zorgt dit voor meer discussie en het genereren van meer ideeën, waardoor er daarna met hele groep een definitieve beslissing gemaakt kan worden. In de groep zelf kan conversatie worden aangemoedigd door het gebruik van een devil’s advocate. Dit is een individu die de taak wordt gegeven tegenstrijdige opinies te uiten en de groep te dwingen tot volledige discussie van de alternatieven. Aangezien deze persoon meestal niet wordt gewaardeerd door de groep, moet de leider deze persoon aanwijzen en zeggen dat het belangrijk is. In weer andere gevallen kan het behulpzaam zijn om een expert, die niet lid is van de groep, uit te nodigen. Daarnaast moet de leider zorgen voor een open discussie, niet te snel zijn mening laten weten en tegenstrijdige meningen aanmoedigen.

Wat is groepspolarisatie?

Groepspolarisatie is de neiging van groepsleden om een extremere mening te krijgen als resultaat van een groepsdiscussie. De beslissing wordt extremer in de richting van de bestaande norm, dan we zouden voorspellen op basis van de mening van de groepsleden voor de discussie. Uit een experiment is bijvoorbeeld gebleken dat een groep die veel bewijs krijgt voor veroordeling van de beschuldigde, hem nog liever wil veroordelen na de jury-discussie. De groep die weinig bewijs krijgt, wil daarentegen nog minder veroordeling na de discussie dan de leden gemiddeld wilden vooraf aan de discussie. Er zijn 2 condities nodig voor groepspolarisatie. Allereerst de leden van een groep moeten allemaal naar een bepaalde mening leunen. Als groepsleden liberale politiek steunen, zullen hun meningen nog meer liberaal worden na de discussie. Ten tweede wordt groepspolarisatie versterkt door discussie over het onderwerp. Groepspolarisatie kan plaatsvinden in beslissing-makende groepen, zoals in zakensettings of rechtszaken, maar er wordt ook geargumenteerd dat bijvoorbeeld terroristische groepen hun extreme posities ontwikkelen door groepspolarisatie.

Wat veroorzaakt groepspolarisatie?

Uit onderzoek is gebleken dat groepspolarisatie ontstaat door verschillende groepsprocessen die samen werken. Groepspolarisatie werd eerst onderzocht aan de hand van problemen waarin moest worden gekozen uit een risicovolle positieve uitkomst of een zekere minder wenselijke uitkomst. De groepskeuze werd meer risicovol. De polarisatie werd daarom bekend als de risky shift en werd verklaard door diffusie van verantwoordelijkheid. Aangezien de groep als geheel verantwoordelijkheid neemt voor de beslissing, is het individu eerder geneigd een meer extremere beslissing te maken. Wanneer de beslissing niet goed uitpakt, kan hij of zij de schuld namelijk toch aan de andere groepsleden geven.

Social comparison en Normative Conformity

Volgens dit idee vergelijken leden hun mening met die van anderen en proberen ze hun mening te matchen met de norm van de groep. Er zijn verschillende mogelijkheden waarop dit tot polarisatie kan leiden: de groepsleden denken dat de norm extremer is dan hij is of denken dat hun mening minder extreem is dan de norm en passen hun mening aan. Ook kan de norm als extremer worden als de mening van groepsleden met een extreme mening als waardevoller worden gezien, of alle extreme posities worden als waardevoller gezien. Enig onderzoek heeft elke oorzaak ondersteund.

Self-Categorization Theory

Dit is wellicht een betere verklaring voor groepspolarisatie. De groep leunt in een richting en daardoor wordt de ideale norm van de groep extremer. Dit gebeurt omdat de leden, in hun verlangen om een positieve sociale identiteit te creëren, zich willen onderscheiden van andere groepen. Volgens deze theorie zal groepspolarisatie het meest waarschijnlijk optreden als groepsleden zich identificeren met de groep. Groepsidentificatie verhoogt conformiteit naar in-groep normen en motivatie om de in-groep van andere groepen te onderscheiden.

Persuasive Arguments Theory

Het algemene idee van persuasive arguments theory is dat er een groep potentiële argumenten is die een bepaalde mening ondersteunen en een andere groep potentiële argumenten die die mening weerleggen. Daarnaast wordt verwacht dat iemands mening over een onderwerp gebaseerd is op de argumenten waar hij of zij zich bewust van is. Tijdens de groepsdiscussie zullen er nog meer nieuwe argumenten bijkomen die deze mening ondersteunen, wat zorgt voor polarisatie. Uit onderzoek blijkt dat het aantal genoemde nieuwe argumenten gerelateerd is aan de mate van polarisatie.

Repeated expression theory

Volgens deze theorie zorgt het steeds uitdrukken van de eigen mening in een groepsdiscussie voor steeds meer geloof in het argument. Als de argumenten worden herhaald, worden ze simpeler en zekerder. Groepspolarisatie is voornamelijk onderzocht in het lab, dus het is niet duidelijk hoe vaak het in het dagelijks leven plaatsvindt en in welke groepen en bij welke taken. Het lijkt echter waarschijnlijk dat als de taak hoge groepscohesie en identiteit bevat, normatieve conformiteit het meest van invloed is. Informationele invloed is misschien belangrijker in taakgerichte groepen, waar cohesie en identiteit lager zijn. Groepspolarisatie lijkt ook waarschijnlijker in taken waarbij de leden zelf niet betrokken zijn in de uitkomst van de beslissing. Dit komt misschien omdat ze voor anderen extremere beslissingen willen maken dan voor zichzelf.

We laten vaak groepen taken uitvoeren en belangrijke beslissingen maken, omdat we aannemen dat groepen mensen hierin beter zijn. Dit is vaak zo, maar vaak ook niet. Groepsprestatie zal alleen beter zijn dan individuele prestatie, wanneer de leden moeite blijven doen om het doel te behalen als ze in de groep zijn en als de groep in staat is de inspanningen van de leden efficiënt te coördineren. Daarnaast zullen groepsbeslissingen alleen beter zijn wanneer ten minste een aantal leden informatie en/of expertise brengen die andere leden niet hebben en moet die informatie volledig wordt bediscussieerd worden en bruikbaar zijn. Het is belangrijk te weten wanneer en waarom groepen beter of slechter zijn dan individuen en hoe we het functioneren van groepen kunnen verbeteren. Om dit te kunnen begrijpen, argumenteerde Steiner, moeten de taken worden beschouwd die de groep uitvoert. Hij ontwikkelde een systeem voor het classificeren van taken.

Welke invloeden spelen een rol bij groepsprestatie? - Chapter 9

Dit hoofdstuk gaat over maximizing tasks, taken waarin de prestatie van de groep wordt gemeten in termen van hoeveelheid of kwaliteit van het product dat wordt geproduceerd. Wanneer de invloed van anderen op de prestatie van maximizing tasks zorgt voor process gains, is er sprake van sociale facilitatie. Wanneer de invloed van anderen resulteert in process loss is er sprake van sociale inhibitie.

Triplett was geïnteresseerd in prestatie op verschillende soorten taken, bijvoorbeeld naar wielrenners. Data laat zien dat racers die concurreerden met andere fietsers significant sneller waren dan racers die alleen tegen de klok reden. Uit een ander experiment van hem bleek dat kinderen sneller een vlag binnenhaalden als er anderen bij waren, dan wanneer ze het alleen deden. Verschillende experimenten hebben laten zien dat de aanwezigheid van anderen de prestatie op maximizing taken kan verhogen, zelfs als er geen grote druk is voor competitie. Soms is er echter sprake van process loss. In sommige gevallen werden sociale facilitatie en sociale inhibitie gevonden in hetzelfde experiment. Allport vond dat terwijl het werken met anderen de kwantiteit van gedragingen verhoogde, de kwaliteit ervan soms afnam. Markus gaf in een experiment proefpersonen moeilijke en makkelijke taken. De makkelijke taak (schoenen aandoen) ging sneller als er een ander bij was, de moeilijke taak (labjas aandoen) ging langzamer als er een ander bij was in vergelijking met het alleen uitvoeren van de taken. De makkelijke taak gaat dus sneller en de moeilijke taak langzaam wanneer er iemand bij is, ongeacht of de confederate op de persoon lette of aan een andere taak werkte.

Welke verklaringen zijn er voor sociale facilitatie en sociale inhibitie?

Er zijn verschillende verklaringen voor sociale facilitatie en sociale inhibitie:

Drive-arousal theory van Zajonc

Zajonc maakte gebruik van het concept drive arousal, wat verwijst naar de opwinding en energie die vrijkomt wanneer anderen dichtbij zijn. Volgens Zajoncs theorie produceert werken met anderen arousal, wat de dominante respons verhoogt. De dominante respons is de actie die een individu het meest waarschijnlijk zal uitstralen in een bepaalde situatie. Bij makkelijke of goed geleerde taken is de dominante respons de correcte respons, waardoor het werken met anderen prestatie verhoogt. Op moeilijke of slecht geleerde taken, is de dominante respons de incorrecte respons, en verlaagt het werken met anderen de prestatie. Uit een meta-analyse van veel studies blijkt dat de aanwezigheid van anderen de hoeveelheid prestatie verhoogde op simpele taken, en de hoeveelheid en kwaliteit verlaagde van prestatie op complexe taken. Omdat deze theorie alleen de concepten drive arousal en dominante respons vereist, voorspelt het dat de effecten ook bij dieren worden gevonden. Zajonc vond dat kakkerlakken sneller renden op rechte banen wanneer andere kakkerlakken ze observeerden (van achter een raam), maar dat ze langzamer renden door een doolhof waarbij ze een moeilijke draai moesten maken in de aanwezigheid van anderen Dit gebeurde waarschijnlijk omdat rechtdoor rennen de dominante respons was en draaien niet. Deze theorie stelt dat de alleen al de aanwezigheid (mere presence) van anderen deze invloed heeft, ongeacht competitie.

Evaluatie en competitie

Uit andere experimenten is het effect van 'mere presence' niet gebleken en sommig onderzoek heeft gevonden dat de aanwezigheid van anderen niet altijd arousal verhoogt. Een modificatie op de drive arousal theorie stelt dat de invloed van aanwezigheid van anderen groter zal zijn wanneer die anderen worden gezien als concurrenten. Uit onderzoek blijkt dat de verwachting te worden geëvalueerd en perceptie van competitie zorgt voor verhoging van arousal en prestatie vervolgens beïnvloed (beter op makkelijke, slechter op moeilijke taken).

Distractie (distraction-conflict model)

Weer een andere benadering om sociale facilitering te begrijpen is gebaseerd op het idee dat wanneer anderen om ons heen zijn, we ons meer bewust worden van de discrepanties tussen wat we willen kunnen doen en wat we daadwerkelijk bereiken. Als deze discrepantie wordt waargenomen, worden we afgeleid door de vergelijkingen die we maken en de aanwezigheid van anderen zorgt voor drive effecten die prestatie op een makkelijke taak verhogen, en prestatie op een moeilijke taak verlagen. Uit een experiment blijkt dat als andere aanwezig zijn en wordt gedacht dat zij een hoge verwachting hebben, dit bij een complexe taak de prestatie verlaagt.

Coördinatie en motivatieverlies

Proces-verliezen treden regelmatig op bij maximizing taken en worden veroorzaakt door de moeilijkheid van het coördineren van de prestatie van de individuen en motivatieverlies van individuen.

Het Ringelmann effect is de neiging dat groepsproductiviteit om afneemt als de groepsgrootte toeneemt. Een experiment van Ringelmann toonde aan dat mensen minder hard aan een touw trokken (additieve taak) dan werd verwacht van de som die ze zouden kunnen trekken. Het toevoegen van een individu zorgde er wel voor dat er harder werd getrokken, maar veel minder dan verwacht. Dit effect is in veel andere experimenten gevonden, en op veel verschillende taken en in verschillende culturen.

Een oorzaak van procesverlies, zoals die bij het Ringelmann effect, is coördinatie verlies. Het is moeilijk de input van de leden perfect te coördineren, wat resulteert in procesverlies en dit effect is groter als de groep groter wordt.

Een andere oorzaak is motivatieverlies. De reductie in motivatie en inspanning die optreedt wanneer individuen samenwerken aan een groepstaak, wordt social loafing genoemd. In een experiment Latané moesten proefpersonen zo hard mogelijk schreeuwen in een microfoon. Sommigen deden dit alleen, sommigen in een groep en sommigen dachten dat ze in een groep schreeuwden, maar in werkelijkheid schreeuwden ze alleen. Degenen in een echte groep schreeuwde het zachtst door coördinatieverlies en motivatieverlies. Degenen die dachten dat ze in een groep schreeuwden, schreeuwden minder hard door motivatieverlies en de mensen die alleen schreeuwden deden dit het hardst.

Wat zijn de determinanten van social loafing?

Er zijn verschillende determinanten van social loafing:

Groepsfactoren

Groepsgrootte zorgt voor coördinatieverlies en motivatieverlies, omdat individuen geloven dat hun inspanning geen verschil zal maken. Ze voelen zich overbodig.

Een tweede groepsfactor die social loafing ofwel verhoogt of verlaagt zijn de normen gesteld door de groep wat betreft de nodige inspanning. Uit een experiment blijkt dat als de groepsidentiteit hoger is en leden het belangrijk vinden om de taak goed uit te voeren, de hoeveelheid social loafing afneemt.

Taak aantrekkelijkheid en betekenis

Social loafing neemt toe als de taak niet aantrekkelijk en niet betekenisvol is. Social loafing wordt ook gereduceerd wanneer mensen zich autonoom voelen om op hun eigen tempo aan te taak te werken. Daarnaast wordt social loafing vermindert wanneer de taak als persoonlijk relevant of betrokken wordt gezien en het gevoel hebben niet overbodig te zijn.

Deïndividuatie

Social loafing treedt op als individuen gedeindividueerd worden, zodat hun eigen unieke bijdrage aan de groepstaak niet geïdentificeerd kan worden. Als individuele uitkomsten observeerbaar zijn, 'loafen' mensen niet.

Evaluatie potentie

De mogelijkheid tot evaluatie is een belangrijke determinant voor social loafing. Daarnaast is er gevonden dat de evaluatie die afkomstig is van ‘the self’, in plaats van anderen, belangrijk kan zijn.

Free riding

Free riding is een type van social loafing dat optreedt wanneer individuen op andere groepsleden berusten om het werk voor de groep te doen. Dit treedt op als groepsleden zien dan hun prestatie overbodig is. In een experiment van Norbert Kerr deden proefpersonen een disjunctive task. Ze moesten samen met een ander lucht blazen in een buis. Als de ander het goed deed, trad free riding op. In een disjunctive task waarin de prestatie afhangt van het beste groepslid, treedt free riding op bij individuen met lage vaardigheid, aangezien ze berusten op de prestatie van het andere, betere groepslid. Bij een conjunctive task, waarbij de prestatie van het slechtste lid de uitkomst bepaalt, free riden mensen met een hoge vaardigheid. In tegenstelling tot social loafing, dat met name wordt bepaald door iemands gebrek aan identificeerbaarheid, wordt free riding met name bepaald door de perceptie dat iemands bijdrage overbodig is.

Het sucker effect treedt op wanneer iemand waarneemt dat hij/zij meer bijdraagt aan de taak dan anderen, wat ervoor zorgt dat hij minder zijn best doet om de gelijkheid te herstellen en te voorkomen dat er misbruik van hem gemaakt wordt.

Brainstorming

Brainstorming is een techniek die wordt gebruikt om creatieve beslissingen te produceren in werkgroepen. Osborn ontwikkelde deze techniek. Brainstorming was gebaseerd op de volgende regels:

  1. Elk groepslid moet zoveel mogelijk ideeën genereren, hoe stom ook
  2. Zoveel mogelijk ideeën moeten worden gegenereerd door de groep
  3. Niemand mag een mening geven over de kwaliteit van een idee
  4. De leden worden aangemoedigd ideeën te veranderen en uit te breiden

Brainstorming blijkt echter niet effectief in vergelijking met individuen die onder dezelfde instructies in nominale groepen werken.

Welke verklaringen zijn er voor de moeilijkheden van brainstorming?

Er zijn verschillende verklaringen voor de moeilijkheden van brainstorming:

Social loafing

Uit een experiment blijkt dat social loafing in brainstorming groepen optrad, deels omdat mensen vonden dat andere groepsleden niet hard genoeg werkten en (om te voorkomen dat ze ‘suckers’ zouden zijn) pasten daarom hun gedrag aan deze waargenomen norm aan.

Evaluation apprehension

Individuen kunnen bang zijn slecht te worden geëvalueerd door de andere groepsleden. Bijvoorbeeld wanneer individuen wordt verteld dat de andere leden meer expert zijn dan zij, zeggen ze minder. Wanneer ze denken dat ze zelf expert zijn, neemt hun bijdrage toe.

Production blocking

Het grootste probleem is production blocking. Deelnemers in een face-to-face groep kunnen maar met één persoon tegelijk praten, wat er voor zorgt dat mensen hun ideeën vergeten omdat ze naar anderen luisteren of missen wat anderen zeggen, omdat ze denken aan hun eigen ideeën. Het monitoren van gedrag van anderen en het moeten wachten om de eigen ideeën te uiten reduceert de mogelijkheid creatief na te denken.

De illusie van groepseffectiviteit

De Illusie van groepseffectiviteit is de neiging de productiviteit van groepen te overwaarderen. Al blijkt dat brainstorming niet zo effectief is, mensen die deelnemen aan brainstorming groepen denken dat ze productiever zijn dan wanneer ze alleen zouden werken. Ze denken dat de sessie effectiever was, dat hun groep effectiever is dan andere groepen en dat ze zelf meer hebben bijgedragen aan de groep dan werkelijk het geval is. Dit komt doordat mensen focussen op de productiviteit van de groep als geheel en ze denken dat de brainstorming regels werken. Dit is een probleem, omdat groepen brainstorming procedures blijven gebruiken ook al zijn deze niet effectief. Ook zorgt het ervoor dat ze eerder stoppen met brainstormen, omdat ze denken dat ze succesvol zijn op de taak.

Verbeteren van brainstorming

Modificaties aan de originele brainstorming procedures produceren effectief creatief denken in groepen:

  • Nominal group technique is een benadering voor het verbeteren van groepsbesluitvorming die gebruik maakt van nominale groepen om initiële ideeën te genereren en face-to-face groepen om deze te bediscussiëren en daarop voort te bouwen. Individuen schrijven hun ideeën op voordat de discussie begint, dan worden de ideeën opgenomen. Individuen maken hun beoordelingen vervolgens alleen en deze worden dan gepooled. Dan volgt nog een rondje zodat iedereen iets kan zeggen.
  • De stepladder technique is een methode van besluitvorming waarin individuen een voor een tot de groep toetreden en elke toetredend lid wordt geïnstrueerd om vooraf over de onderwerpen na te denken en tot een conclusie te komen voordat ze toetreden tot de groepdiscussie. Wanneer ze de groep binnenkomen, vertelt ieder nieuw lid zijn/haar ideeën zodat iedereens gedachten gehoord worden.
  • Een andere vergelijkbare benadering is de delphi technique. Hierbij vinden geen meetings plaats tussen leden en synetics. Deze benadering is effectief, omdat ze production blocking reduceren doordat de individuen eerst zelf nadenken, waarna de discussie volgt.
  • Tegenwoordig bestaat ook electronic brainstorming, brainstorming via de computer. CSS (group support systems) zijn computerprogramma’s en netwerken die zijn ontworpen om groepsbesluiten te verbeteren. Electronic brainstorming reduceert production blocking, aangezien deelnemers hun ideeën opschrijven en die vanzelf via de computer naar de anderen leden gaan. Daarnaast kunnen ze zelf kiezen wanneer ze de ideeën van de rest lezen of wanneer ze zelf schrijven. Als de deelnemers anoniem zijn reduceert het ook evaluation apprehension.

Wat zijn de voordelen van groepen?

Ook al is het zo dat groepen vaak minder effectief zijn dan verwacht, in vergelijking met hetzelfde aantal mensen dat alleen werkt, zijn groepsprestatie en groepsbesluitvorming bijna altijd beter dan dat van enig individu alleen. Process gains treden op wanneer groepen makkelijke of goed geleerde taken uitvoeren en met name wanneer prestatie identificeerbaar is en geëvalueerd wordt.

Als groepen veel ervaring hebben met samenwerken en goed getraind zijn voor de taak kunnen we verwachten (denk aan sociale facilitatie) dat process gains optreden, omdat de aanwezigheid van andere de dominante respons veroorzaakt en deze groepen kunnen hun inspanningen ook goed coördineren. Daarnaast treedt process gain op in conjuctieve taken en wanneer de individuele prestatie een duidelijke en belangrijke invloed bij het voldoen aan groepsdoelen.

Verder zorgt sociale identiteit dat resulteert uit groepslidmaatschap ervoor dat leden offers maken die ze misschien niet hadden gemaakt als ze alleen werkten. Andere leden helpen die het niet lukt de groepsnormen te halen, wordt social compensation genoemd. De prestatie van mensen in oorlog, sportteams en noodsituaties zijn vaak voor een deel gedreven door groepslidmaatschap en sociale identiteit. Verder zorgen groepen voor tevredenheid, steun en belonging. Mensen vinden het prettig om in groepen te werken. Mensen prefereren groepsbeslissingen, omdat ze worden gezien als eerlijk. We hebben meer vertrouwen in beslissingen gemaakt door groepen.

Dit hoofdstuk gaat over maximizing tasks, taken waarin de prestatie van de groep wordt gemeten in termen van hoeveelheid of kwaliteit van het product dat wordt geproduceerd. Wanneer de invloed van anderen op de prestatie van maximizing tasks zorgt voor process gains, is er sprake van sociale facilitatie. Wanneer de invloed van anderen resulteert in process loss is er sprake van sociale inhibitie.

Hoe kunnen effectieve werkgroepen ontstaan? - Chapter 10

Een manier om taken te organiseren is volgens een algemeen, interactionistisch model van groepseffectiviteit. Volgens dit model zorgen de eigenschappen van groepsleden, groepskarakteristieken en groepsproces voor groepstevredenheid, maar zorgt groepstevredenheid ook voor de drie variabelen. Groepstevredenheid zorgt weer voor groepsuitkomsten (taakuitvoering, doeltreffendheid en beslissingskwaliteit), maar ook dit werkt twee kanten op.

Wat zijn de beste eigenschappen voor een groep en groepsleden?

Groepen willen uiteraard leden met de beste vaardigheden voor de taak/groep. Maar de mate waarin de vaardigheden van de leden de groepsprestatie beïnvloedt, varieert tussen verschillende groepstaken. In een chirurgenteam met individuen met verschillende vaardigheden die aan verschillende taken werken, is het groepsproces bijvoorbeeld erg belangrijk. Mensen hebben ook verschillende persoonlijkheden en werken op verschillende manieren in groepen. Groepslid zijn is voor sommige mensen moeilijker dan voor anderen. Mensen met een hoge behoefte aan aansluiting (need for affiliation), werken liever in groepen, accepteren anderen eerder, maar eisen misschien meer van groepen en zijn meer overstuur als de groep niet voldoet aan hun verwachtingen. Anderen hebben sociale angst (social anxiety), ze willen geaccepteerd worden, maar ze vinden het moeilijk positieve relaties te creëren, waardoor ze op de achtergrond blijven.

Groepsgrootte

Er kan worden verwacht dat grotere groepen meer efficiënt zijn, doordat er meer leden zijn en deze leden meer kunnen specificeren in rollen. Grote groepen hebben echter eerder last van coördinatieproblemen, zoals communicatie en tijd, en motivatieproblemen, inclusief social loafing en free riding. Daarnaast kunnen grote groepen leiden tijdens conjunctive tasks, omdat ‘slechtere’ leden de rest van de groepen ophouden. Ook is er in grote groepen eerder sprake van conflict en stelen. Dit kom doordat individuen zich minder identificeerbaar voelen en meer overbodig, vanwege diffusie van verantwoordelijkheid en lagere identificatie met de groep. De meest effectieve werkgroepen zijn klein, zo'n 4 à 5 leden, dit is ook fijner voor de leden. De optimale grootte verschilt echter wel per taak.

Groepslid diversiteit

Gelijkheid tussen leden verhoogt sociale cohesie, met als resultaat dat er sneller beslissingen worden genomen. Daarnaast laten groepen waarvan de leden hetzelfde zijn betere taakuitvoering zien. Er is ook minder conflict en dit komt onder andere omdat er beter wordt gecommuniceerd en gecoördineerd. Voordelen van groepslid diversiteit zijn dat de diverse meningen zorgen voor minder neiging naar conformiteit en groepsdenken. Hierdoor ontstaat er misschien meer discussie en meer creatief denken. Verschillen in gender en etnische afkomst brengen verschillende skills in een groep. Het gaat echter om de congruentie van leden en de taak. Nadelen van diversiteit in gender en etnische afkomst zijn echter lagere cohesie en lagere sociale identiteit. Wanneer er statusverschillen zijn, zorgt dit voor problemen. Ook ontstaan er problemen als een groep in de minderheid is. Al met al hebben diverse groepen voordelen, maar ook nadelen.

Hoe verloopt het groepsproces?

Stimulansen

Wellicht de meest eenvoudige aanpak om het groepsproces te bevorderen is door middel van stimulansen (incentives). Individuele beloningen kunnen ervoor zorgen dat individuele leden harder gaan werken en zo de groepsprestatie verhogen. Een nadeel is echter dat leden zichzelf gaan vergelijken met anderen (social comparison theory). Dit is goed als ze zich vergelijken met anderen die hun inspireren, waardoor ze harder gaan werken (upward comparison), maar het kan er ook voor zorgen dat ze denken dat anderen die minder doen meer krijgen (downward comparison) en dan hun gedrag aanpassen om gelijkheid te herstellen. Groepsstimulansen blijken voor hoge productiviteit en tevredenheid te zorgen als ze gelijk worden verdeeld over de groepsleden. Groepsstimulansen zijn dus nuttig, maar verhogen social loafing, free riding en percepties van oneerlijkheid. Het beste type stimulans is waarschijnlijk het verhogen van de interesse voor de taak zelf voor de leden. Social loafing neemt af als leden voelen dat ze autonomie hebben om in hun eigen tempo en eigen manier te werken, en wanneer ze voelen dat ze een belangrijk, heel, zichtbaar stuk van het werk uitvoeren.

Planning

Het maken van een planning voor het beginnen aan de taak kan in sommige gevallen positieve uitkomsten hebben op besluitvorming. Zo blijkt dat wanneer groepen eerst bespreken welke procedures ze gaan gebruiken, ze later rapporteren meer tevreden te zijn met de uitkomst en met de groep zelf. Planning is alleen niet altijd even bruikbaar. Uit onderzoek van Hackman blijkt dat planning alleen prestatie verbeterde als informatie niet door iedereen werd gedeeld, als informatie wel werd gedeeld verslechterde planning de prestatie door tijdverspilling.

Breken van inefficiënte normen

Ontwikkelde normen door een groep zijn moeilijk te doorbreken. Er kan aan vast worden gehouden, ook als de strategie niet efficiënt is. Dit kan worden verholpen door een externe waarnemer, die feedback biedt over relevante normen en de groep aanmoedigt ze te bediscussiëren, of door process consultation, waarbij een externe waarnemer de groep observeert en de leden confronteert met hun strategieën. Een voorbeeld is het veranderen van de statushiërarchie, wat effectieve communicatie en coördinatie verhoogt.

Doelstelling

Doelen zijn even belangrijk of zelfs belangrijker in het bepalen van prestatie dan andere stimulansen. Het stellen van specifieke, moeilijk, maar bereikbare doelen is effectiever dan het stellen van onduidelijke doelen. Doelen stellen is effectief, omdat het inspanning en verwachtingen van succes verhoogt, coöperatie en communicatie verbetert, zorgt voor betere planning en meer accurate monitoring en kan zorgen voor meer toewijding aan de groep. Het halen van doelen resulteert in gevoelens van vervulling, groepsidentiteit, trots, toewijding en motivatie voor hogere doelen. Er is evidentie dat het nuttig is de groep zelf zijn doelen te laten kiezen. Ze kiezen dan meer uitdagende doelen en hoeven niet over te worden gehaald om ze te accepteren. Het toekennen van doelen is echter ook effectief, maar ze moeten niet te hoog zijn, dit demoraliseert. Groepen met een gevoel van collective efficacy, het gevoel dat ze de taak kunnen uitvoeren, presteren beter.

Verbeteren van communicatie

Het is belangrijk dat een groep voldoende tijd heeft om te discussiëren voor een beslissing wordt genomen. Echter, ook als er genoeg tijd is kan de groep slachtoffer worden van de illusie van groepseffectiviteit en stoppen met discussiëren voor alle informatie is beschouwd. Het kan ook dat de groepsdiscussie niet op de belangrijkste informatie focust. Groepen hebben de neiging bepaalde informatie meer te bediscussiëren dan andere. Dit kan komen door groupthink (conformiteitdruk). Verder bestaat er de neiging informatie te bediscussiëren waar alle leden toegang toe hebben, terwijl informatie waar alleen een paar leden toegang toe hebben, wordt genegeerd. Het is belangrijk dat de leider zorgt dat alle informatie die beschikbaar is naar voren wordt gebracht en dat dit wordt beschouwd en dat de focus hierop blijft. Groepen delen informatie bijvoorbeeld beter als ze gedwongen zijn verder te gaan met de discussie, zelfs nadat ze denken dat ze alle relevante informatie al hebben besproken. Als leden fysiek meer gescheiden zijn gaat het delen moeilijker. De status kan ook belangrijk zijn. Leden met minder status uitten hun mening minder, leden met meer status kunnen de discussie domineren ook al hebben zij niet meer valide informatie. Het niet delen van alle informatie leidt tot slechte besluiten. Niet alleen doordat niet alle informatie wordt beschouwd, maar ook doordat de gedeelde info steeds wordt herhaald, waardoor het wordt gezien als meer valide en het een grotere invloed op beslissingen heeft door repeated expression. Leiders moeten het delen van informatie dus stimuleren.

Implementeren van beslissingen

Nadat de beslissing is gemaakt moet deze worden geïmplementeerd. De leden accepteren de beslissing eerder als ze het proces dat tot het besluit heeft geleid als eerlijk zien. Hierbij is het belangrijk dat er genoeg is gediscussieerd, aangezien dit ervoor zorgt dat leden blijer zijn met het besluit en het makkelijker vinden om naar de groepsdoelen toe te werken. Beslissingen gebaseerd op unanimiteit zorgen voor meer tevredenheid.

Tevredenheid van leden

Tevredenheid van de groepsleden is belangrijk voor effectieve werkgroepen. Positieve sociale interacties en relaties tussen leden zijn belangrijk voor effectief groepsfunctioneren. Leden presteren ook beter wanneer hun input wordt gewaardeerd en ze controle hebben over de planning van het groepsproces. Leden zijn ook erg gevoelig voor eerlijkheid waarmee beloningen worden gegeven aan groepsleden. Relatieve deprivatie zorgt voor ontevredenheid, en zo voor minder bijdrage en eventueel zelfs sabotage. Groepen moeten echter niet te gezellig worden. Ze maken slechtere beslissingen door meer cohesie en identiteit en uiten minder conflicterende ideeën. Dus groepen die teveel focussen op taaktevredenheid, negeren de taak en focussen in plaats daarvan op hun gevoelens voor elkaar.

Wat zijn voorbeelden van groepen aan het werk?

Jurybesluitvorming

Jury’s werken meestal korter dan de meeste werkgroepen. Er wordt vaak gebruik gemaakt van mock juries (een groep individuen die informatie hoort over een echte of fictieve zaak, en doet alsof ze een echte jury is), omdat het bestuderen van jury’s die aan de gang zijn verboden is. Een variabele die besluitvorming beïnvloedt is de eigenschappen van de juryleden. Individuen die eerder in een jury hebben gezeten worden bijvoorbeeld eerder gekozen. De sociale status van een persoon beïnvloedt ook het kiezen van een jurylid en bepaald in hoeverre de persoon de uitkomst van het besluit beïnvloedt. ‘Death-qualified’ jury’s kiezen leden die de doodstraf zouden willen uitdelen (dit creëert wel een bias).

De algehele invloed van eigenschappen van leden is, net als in de andere gevallen, echter klein in vergelijking met de invloed van het groepsproces. Het blijkt dat eigenschappen van leden, zoals geslacht, ras en educatie geen grote invloed hebben op jurybeslissingen. Het blijkt dat individuele biasen teniet gedaan worden door de jurygroepsbeslissing. Groepsprocessen spelen een belangrijkere rol dan groepslid eigenschappen. De jury ontwikkelt zijn eigen normen en deze normen kunnen beïnvloeden hoeveel tijd aan elk deel van het afwegingsproces wordt besteed. Dit kan ook de beslissing die wordt gemaakt beïnvloeden. Conformiteit kan optreden door juryleden met een afwijkende mening en ook groepspolarisatie kan optreden. De meerderheid heeft meestal de sterkste invloed. De minderheid kan ook overtuigend zijn, maar dit is moeilijk voor hen. De sterke invloed van de meerderheid komt door informationele conformiteit (meer argumenten die hun positie steunen) en normatieve conformiteit (mensen in de meerderheid hebben meer macht om conformiteit te eisen). Decision schemes worden vaak gebruikt om de uitkomst van een jury te voorspellen. Leniency bias is de neiging van jury’s om vaker voor vrijspraak te stemmen dan voor schuld, wanneer alle andere factoren gelijk blijven. Jury’s doen het niet zo slecht als we nu misschien verwachten. Het overlegproces doet individuele biases teniet en focust de juryleden op het beschouwen van het bewijs zelf.

Werkteams

Een werkteam is een gestructureerde werkgroep waarin de groepsleden erg afhankelijk zijn en waar de taken specifiek en goed gedefinieerd zijn. Zoals bij alle werkgroepen, wordt de output van het team voor een groot deel bepaald door de groepsleden. Teams met een wijde range aan skills en kennis zijn meer effectief, tenzij de leden zo divers zijn dat ze problemen hebben met communiceren met elkaar. Het groepsproces is ook kritiek. Voor effectieve teams is het belangrijk dat de rollen duidelijk zijn. In sommige teams is er statusverschil. Dit kan voor conflict zorgen en daarom is communicatie en cohesie belangrijk. Soms mogen leden hun eigen rollen definiëren. Deze self-managing teams kunnen effectief zijn, zolang ze langs de initiële ontwikkelingsstadia komen waarin problemen met coördinatie waarschijnlijk zijn. Er kan training worden gegeven om teams effectief te laten zijn. Het stellen van doelen is het bekendste voorbeeld en het meest belangrijk. De grootte van het team moet klein zijn. Onderzoek naar de effectiviteit van teams is wisselend. In veel gevallen zijn leden van een team erg cohesief en hebben een hoge identiteit en tevredenheid, maar deze gevoelens zorgen niet altijd voor effectieve prestatie.

Elektronische groepen

In elektronische groepen vinden dezelfde processen plaats als in face-to-face groepen, zoals discussiëren over informatie die ze gemeen hebben of social loafing. Er zijn ook enkele andere eigenschappen. Aangezien leden elkaar niet kunnen zien hebben ze geen toegang tot cues die statusverschillen aanduiden, zoals geslacht, etniciteit, aantrekkelijkheid. Daarom wordt ook wel verwacht dat er minder hiërarchie is en meer gelijkheid. Status komt in elektronische groepen voort uit het aantal en de kwaliteit van berichten. Mannen blijken echter meer dominant te zijn en meer ideeën bij te dragen. deïndividuatie in computergroepen zorgt voor verhoogde identificatie met de groep en daardoor voor meer conformiteit aan de groepsnorm, wat kan resulteren in bijvoorbeeld flaming (het maken van ongepaste, antisociale opmerkingen).

Elektronische communicatie verhoogt productiviteit van brainstorming, maar verhoogt niet de productiviteit over het geheel. Leden maken minder opmerkingen en het duurt langer om beslissingen te maken. Leden zijn ook minder tevreden. Dit komt misschien door de onbekendheid met de taak en gelimiteerde mogelijkheden voor socio-emotionele relaties.

Een manier om taken te organiseren is volgens een algemeen, interactionistisch model van groepseffectiviteit. Volgens dit model zorgen de eigenschappen van groepsleden, groepskarakteristieken en groepsproces voor groepstevredenheid, maar zorgt groepstevredenheid ook voor de drie variabelen. Groepstevredenheid zorgt weer voor groepsuitkomsten (taakuitvoering, doeltreffendheid en beslissingskwaliteit), maar ook dit werkt twee kanten op.

Wat houden culturen, sociale verandering en crowds in? - Chapter 11

Een cultuur is een grote sociale groep bestaande uit individuen die normaal in geografische nabijheid zijn met elkaar en die een algemene set van sociale normen delen. In tegenstelling tot werkgroepen, zijn culturen niet gevormd voor een bepaald doel en kiezen individuen er normaal gesproken niet voor om lid van een bepaalde cultuur te worden of ze te verlaten. Culturen zijn relatief ongeorganiseerd, al is er meestal wel een status hiërarchie die sommige leden van meer statusmacht voorziet dan anderen. Cultuur biedt onze fundamentele waarden, overtuigingen en sociale normen en bepaalt een belangrijk deel van ons zelfconcept. Er is meestal geen een op een relatie tussen nationaliteit en cultuur. Onze culturen hebben dramatisch invloed op ons dagelijks leven en onze culturele achtergronden hebben ook invloed op en worden beïnvloed door onze biologie. Het is belangrijk culturele verschillen in acht te nemen aangezien maatschappijen meer divers worden.

Wat is het verschil tussen onderlinge afhankelijkheid en onafhankelijkheid?

Een cultureel verschil dat veel bestudeerd is, is het verschil tussen de individualistische oriëntatie in westerse culturen en de collectivistische oriëntatie in oosterse culturen. Individualisme is de neiging die in westerse culturen gewoon is, om het persoonlijke zelf te waarderen en het zelf te zien als voor een groot gedeelte gescheiden van andere mensen. Deze individuen promoten hun eigen succes en beschrijven zichzelf in individuele termen. Collectivisme is de neiging die het meest voorkomt in oosterse culturen, om te focussen op het ontwikkelen van harmonieuze sociale relaties met anderen, met het specifieke belang bewust te zijn van je sociale rollen. De overheersende normen hebben betrekking op samenhorigheid en verbondenheid van de groep en de plicht en verantwoordelijkheid naar je familie en andere groepslidmaatschappen. Ze stellen groepsdoelen boven persoonlijke doelen, tonen sterkere emotionele hechting met de groep, zijn bezorgd om de mening van anderen en ze zien conformiteit als iets positiefs. In een experiment van Kim en Markus werden proefpersonen op een vliegveld gevraagd een vragenlijst in te vullen. Na het invullen mochten ze een pen uitzoeken. Europese proefpersonen kozen een penkleur waarvan er weinig waren, wat de uniekheid van het individu weerspiegelt. Aziaten daarentegen kozen een meer voorkomende kleur. Culturele verschillen hebben een grote invloed op het zelfconcept van individuen en op de normen en het gedrag in verschillende culturen. Mensen willen een balans tussen hun individuele en sociale identiteiten en, volgens het principe van optimal distinctiveness, willen individuen zowel hun onderlinge afhankelijkheid als hun afhankelijkheid behouden.

Andere dimensies van culturele verschillen

Er zijn ook andere dimensies die culturen differentiëren bestudeerd. Zo bestaat er in het zuiden een culture of honor (norm die het verdedigen van de eigen eer door geweld tolereert), die in het noorden niet bestaat. Andere onderzoeken hebben aandacht besteed aan andere cultuurverschillen, zoals verschillen in oriëntaties naar tijd. Sommige culturen hechten veel waarde aan tijdsafspraken, terwijl andere culturen op een meer flexibele manier met tijd omgaan.

Een type sociale groep die veel overeenkomsten heeft met een cultuur is een organisatie. Organisaties zijn grote sociale groepen die bestaan om producten te produceren of diensten te verlenen. Een organisatiecultuur refereert naar de gedeelde definities, waarden, veronderstellingen, verwachtingen en herinneringen die aanwezig zijn in een organisatie. Ook hebben ze een goed gedefinieerde status hiërarchie. Leden in organisaties delen veel van dezelfde sociale functies en structuren en hebben gelijke invloeden op het zelfconcept en gedrag. De leden zijn afhankelijk van elkaar hebben een gelijke sociale identiteit en er is een sterke druk naar conformiteit. Leden ontwikkelen een positieve sociale identiteit en individuen die voelen dat ze gewaardeerd worden door anderen, hebben een positievere sociale identiteit en uiten meer positieve gedragingen naar de organisatie. Organisaties ontwikkelen normen die gepaste gedragingen bepalen. De cultuur moet matchen met de behoeften van de organisatie. Wanneer twee organisaties met verschillende culturen samengaan, kan dit voor moeilijkheden zorgen.

Wat is sociale representatie?

Social representation is een patroon van overtuigingen, waarden, normen en praktijken dat wordt gedeeld door de leden van een cultuur en die betekenis geven aan de cultuur. Het zijn dus de overtuigingen die het belangrijkst zijn voor de leden van de cultuur, degene die opkomen wanneer symbolen, zoals vlaggen, worden getoond aan de leden van de cultuur. Sociale representaties worden ontwikkeld en in stand gehouden door sociale invloed. De leden communiceren met elkaar en de ideeën worden overgenomen. De principes van sociale invloed laten ons verwachten dat de ideeën van leden steeds homogener zouden worden. Dit is echter niet waar, aangezien er nog steeds subculturen met verschillende waarden, ideeën en normen zijn. De theorie van sociale impact uit hoofdstuk 4 voorspelt dat mensen hun opinies voor een groot deel ontwikkelen door hun interacties met anderen. De dynamic social impact theory past dit idee toe om de ontwikkeling en het delen van ideeën in een grote groep, zoals in een cultuur, te begrijpen. De theorie stelt dat relevante maatschappelijke ideeën worden verspreid door de maatschappij, omdat individuen communiceren met andere individuen die met hun in contact staan (meestal met degenen waarmee we fysiek nabij zijn). In lijn met de voorspellingen van sociale invloed, wordt verwacht dat de grootte van de meerderheid zal groeien en de grootte van de minderheid zal afnemen. Dynamic social impact theory voorspelt dat de ideeën in een grote groep, zoals de meerderheid, nooit helemaal homogeen zullen worden. Het voorspelt echter dat, aangezien individuen ideeën delen met anderen die dichtbij zijn, er clusters zullen ontstaan. Door de frequente communicatie, zullen de subclusters ideeën binnen een cultuur ontwikkelen die ze met elkaar delen, zelfs als de cultuur als geheel verschillende ideeën heeft.

Wat is sociale status en kan het veranderen?

Culturen ontwikkelen normen die statushiërarchie beschrijven. Of een individu in een lage status positie deze zal accepteren of deze zal proberen te veranderen, hangt af van de mate van behoefte en mogelijkheid voor verandering. De acceptatie van iemands eigen lage groeps-status als onderdeel van het goed en normaal functioneren van de maatschappij wordt false consciousness genoemd. De system justification theory is een theorie die verklaart waarom mensen de behoefte hebben hun status hiërarchie te verdedigen, ondanks dat deze nadelig voor hen kan zijn. Volgens deze theorie hebben mensen, naast de motivatie om voor positieve uitkomsten te zorgen, ook behoefte om de stabiliteit in hun leven te behouden.

Een manier om sociale status te veranderen is door middel van individual mobility. Individuele mobiliteit is de poging van individuen om de lage status groep te verlaten en te bewegen naar een hogere status groep. Dit doen ze door afstand te nemen van hun huidige sociale identiteit en de communicatie met de hoge sociale status groep te vergroten. Deze is echter niet altijd wenselijk of effectief. Als individuen zich sterk identificeren met de lage status groep, willen ze de groep misschien niet verlaten ondanks de lage status. Verder is individuele mobiliteit alleen waarschijnlijk als het groepslid de groepsrelaties als permeable (doordringbaar) ziet, wat betekent dat er een kans is voor het individu om de groep te verlaten en te verplaatsen naar een hogere status groep. Soms kan dit niet door fysiek uiterlijk (ras) of culturele normen (kastensysteem).

Sociale creativiteit

Wanneer grenzen niet worden gezien als permeable, kunnen leden besluiten dat ze de groep niet kunnen verlaten. In plaats daarvan kunnen ze een social creativity stategy gebruiken. Dit is het gebruik van strategieën die de leden van lage status groepen in staat stellen om hun groep te zien als beter dan andere groepen. Wanneer de universiteit bijvoorbeeld niet zo hoog staat aangeschreven, maar ze wel een goed sportteam hebben of erg cohesief zijn, kunnen studenten dit gebruiken om positieve zelf percepties te creëren. Dit zorgt ervoor dat de leden enige positieve sociale identiteit kunnen krijgen.

Collectieve actie

Wanneer individuele mobiliteit niet mogelijk is, kunnen leden collective action overwegen. Dat zijn pogingen van de groep om de sociale statushiërarchie te veranderen door het verbeteren van de status van hun eigen groep relatief aan andere. Dit kan op een vredige manier gaan, maar ook door middel van geweld. Dit is waarschijnlijk als er continue communicatie is tussen de leden in de lage status groep, leiderschap en steun voor verandering, bijvoorbeeld de Civil Rights Movement in de VS.

Wanneer zullen groepen welke actie ondernemen? Wanneer de groepsgrenzen als permeable worden gezien, is individuele mobiliteit het meest waarschijnlijk. Leden zullen eerder overgaan tot collectieve actie als ze zien dat de groepsverschillen kunnen veranderen, dan wanneer deze stabiel zijn. Deze motivaties voor verandering zijn met name hoog wanneer ze samengaan met een hoge groepsidentiteit. Groepsleden die de verschillen als legitiem en eerlijk zien gaan minder snel over tot actie. Procedural justice is het geloof dat individuen met een hogere status en macht vertrouwd kunnen worden om individuen met lagere status eerlijk te behandelen. De perceptie van illegitimiteit is niet gebaseerd op de objectieve positie van de groep, maar, zoals zou worden verwacht op basis van de social comparison theory, de relatieve positie van de groep. Fraternalistische deprivatie, samen met sterke sociale identiteit, verhoogt de kans dat collectieve actie zal worden gebruikt.

Wat is een crowd?

Een crowd is een collectie van een groot aantal individuen dat samenkomt op dezelfde plek voor hetzelfde doel. Vaak zijn ze onschadelijk en zelfs productief. Soms treedt er echter een gebeurtenis op dat het gedrag van de groep verandert, en kan de groep gewelddadig worden en wordt de crowd een mob (bende). Een bende is een crowd waarin sommige individuen zich gewelddadig gedragen, ze beschadigen de eigendommen van zichzelf en anderen en kunnen ook anderen verwonden. Er zijn twee verklaringen voor wanneer en waarom een crowd verandert in een bende. De eerste verklaring heeft deïndividuatie als uitgangspunt en de tweede verklaring norm-formatie.

Deïndividualisatie

Deïndividualisatie treedt in een groep op wanneer individuen zichzelf niet meer als individu beschouwen. De individuen in de bende worden anoniem, aangezien ze niet meer als individu worden gezien door zichzelf en anderen. De sociale normen hebben nu een minder groot effect, wat ervoor zorgt dat extreem gedrag dat normaal wordt tegengegaan door de sociale norm, nu wel optreedt. De theorie voorspelt dat deïndividuatie eerder optreedt in grotere groepen.

Normtheorieën

In een experiment van Johnson en Downing creëerden ze deïndividuatie bij proefpersonen door ze een kostuum van de Ku Klux Klan of dokters te laten dragen. De proefpersonen met het Ku Klux Klan uniform gaven meer schokken aan andere proefpersonen. Uit dit onderzoek is gebleken dat gedeïndividualiseerde individuen niet persé meer agressief of antisociaal worden, maar eerder conformeren aan de sociale norm die op dat moment heerst. Hierdoor zijn andere verklaringen voorgesteld, die stellen dat er niet een verlies is van sociale normen in een bende, maar eerder sprake van nieuwe normen. Deïndividuatie zorgt volgens deze benadering voor verandering van zelfcategorisatie van het individuele level naar het groepslevel, en dit zorgt ervoor dat het individu minder bewust wordt van persoonlijke normen en meer van sociale normen, ongeacht of deze norm positief is of negatief. Deze benadering voorspelt ook dat de neiging de in-group normen over te nemen groter zal zijn wanneer er meer dan één groep aanwezig is en elke groep zich dus vervolgens probeert te onderscheiden van de ander door het aannemen van extreme normen. Dit verklaart bende-gedrag dat plaatsvindt tussen de fans van competerende teams bij sportgebeurtenissen.

Een cultuur is een grote sociale groep bestaande uit individuen die normaal in geografische nabijheid zijn met elkaar en die een algemene set van sociale normen delen. In tegenstelling tot werkgroepen, zijn culturen niet gevormd voor een bepaald doel en kiezen individuen er normaal gesproken niet voor om lid van een bepaalde cultuur te worden of ze te verlaten. Culturen zijn relatief ongeorganiseerd, al is er meestal wel een status hiërarchie die sommige leden van meer statusmacht voorziet dan anderen. Cultuur biedt onze fundamentele waarden, overtuigingen en sociale normen en bepaalt een belangrijk deel van ons zelfconcept. Er is meestal geen een op een relatie tussen nationaliteit en cultuur. Onze culturen hebben dramatisch invloed op ons dagelijks leven en onze culturele achtergronden hebben ook invloed op en worden beïnvloed door onze biologie. Het is belangrijk culturele verschillen in acht te nemen aangezien maatschappijen meer divers worden.

Hoe worden coöperatie en conflict binnen groepen bestudeerd? - Chapter 12

De meeste mensen kunnen prima met elkaar overweg en vinden het werken in groepen leuk. In dit soort situaties coöpereren verschillende partijen met elkaar. Coöperatie is gedrag dat optreedt wanneer het wordt waargenomen dat de doelen van het zelf en anderen verenigbaar zijn en waarin individuen geloven dat zowel zij zelf en de anderen profiteren. Bijvoorbeeld wanneer een speler tijdens basketbal de bal naar iemand anders speelt, zodat hij kan scoren, maar de speler een stap terug moet doen. Uiteindelijk is dit beter voor het eindresultaat. Conflict daarentegen vindt plaats in een situatie waarin interacterende partijen waarnemen dat de winsten gemaakt door anderen, hun eigen kansen op het verkrijgen van beloningen verminderen en dat hun doelen dus niet verenigbaar zijn. Het resultaat van conflict is bijna altijd competitie. Competitie zijn pogingen door interacterende partijen om beloningen te verkrijgen ten koste van de andere partij(en). Een conflict kan realistisch van aard zijn of perceived (waargenomen). Bij een realistisch conflict zijn de doelen van de partijen echt onverenigbaar. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer maar één team kan winnen. Bij een waargenomen conflict is het conflict meer waargenomen dan realistisch, omdat het is gebaseerd op mispercepties van de intenties van anderen of de aard van de potentiële beloningen. Soms betekenen de profijten van de ene groep niet per se een verlies voor de andere groep. In coöperatieve groepen hebben de leden positieve relaties en delen ze informatie accuraat en open. De groepen zijn meer productief. Conflict kan echter ook goed zijn. Groepen die niet genoeg conflict ervaren gaan misschien niet genoeg in discussie en dit resulteert in slechte besluitvorming (groupthink). Dus conflict kan goed zijn in situaties waarin de leden relatief positieve relaties hebben en conflict productief is (zorgt voor innovatie en creativiteit), echter niet als het destructief is.

Ondanks dat er veel verschillende oorzaken van conflicten binnen een groep zijn, zijn situaties waarin individuele leden van grote groepen in potentieel conflict over het creëren en gebruiken van publieke goederen zijn, veel onderzocht. Publieke goederen zijn voordelen die worden gedeeld door de leden van een gemeenschap, ongeacht de leden persoonlijk hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het goed of niet. Conflict over het verdelen van publieke goederen resulteren vaak in sociale dilemma’s, waarin de belangen van de individuen conflicteren met de belangen van de groep als geheel. Voorbeelden zijn het gebruik van weinig water, visvangst, luchtvervuiling. Hardin beschreef dit als het commons dilemma. Er was een weide, waar inwoners hun vee op lieten grazen. De weide werd echter niet wijs gebruikt. Iedereen wilde namelijk zijn eigen vee erop laten grazen, maar als iedereen er vol gebruik van zou maken dan zou de weide doodgaan. De persoonlijke keuze zorgt voor beloningen voor het individu, maar als elk individu dit doet, is het lange termijn resultaat een verlies voor elk individu in de groep.

Welke typen sociale dilemma's zijn er?

Er zijn twee andere typen sociale dilemma’s, namelijk harvesting dilemmas en contributions dilemmas. Een harvesting dilemma is een sociaal dilemma waarin een individueel groepslid de publieke goederen wil gebruiken, maar dit gedrag leidt eventueel tot lange termijn verlies voor het individu of voor de groep als geheel. Voorbeelden zijn het commons dilemma, brand in een gebouw en visvangst. Ze moeten de korte termijn zelf interesse beslissing en lange termijn kosten overwegen. Een contributions dilemma is een sociaal dilemma waarin de korte termijn kosten van een gedraging ertoe leiden dat individuen het niet uitvoeren, en dit zorgt voor gebrek aan de lange termijn opbrengsten die zouden zijn opgetreden als de gedragingen waren uitgevoerd. Een voorbeeld is geld doneren aan een lokaal televisiestation. Als genoeg mensen bijdragen, zorgt dit voor betere kwaliteit. Contribution dilemmas laten dus een type van free riding zien. Sociale dilemma’s zijn een type van mixed-motive decisions, wat een beslissing is waarin het individu coöperatieve en competitieve doelen moet coördineren in het maken van een keuze. Groepen kunnen reageren op deze dilemma’s door het gebruik van coöperatie of competitie.

Hoe bestudeer je coöperatie en conflict?

Het gedrag van individuen in conflictsituaties is vaak bestudeerd door het gebruik van laboratoriumspelletjes waarin het conflict wordt gesimuleerd. Het meest gebruikte type van laboratoriumsimulaties zijn matrix games. In matrix games, zoals het prisoner’s dilemma, worden de beloningen die kunnen worden verkregen voor het maken van een coöperatieve of een competitieve keus weergegeven in een pay-off matrix. Matrix games zijn gebaseerd op het principe van de social exchange theory en nemen dus aan dat individuen hun eigen beloningen in hun interacties met anderen zullen maximaliseren.

Prisoner’s dilemma game

Dit is een sociaal dilemma waarin de doelen van het individu competeren met de doelen van een ander individu of een groep individuen. Twee gevangen zijn beschuldigd van een misdaad en hun straf hangt af van het bekennen of niet bekennen van schuld en van wat de andere doet. De coöperatieve keuze is niet bekennen, de competitieve keuze is bekennen. De matrix is zo geregeld dat het maken van een competitieve keuze het meest voordelig is voor elk individu alleen. Wanneer ze allebei niet bekennen krijgen ze 3 jaar cel. Als één bekent is er genoeg informatie om de ander voor 30 jaar op te sluiten en de ander vrij te laten. Wanneer ze tegelijkertijd bekennen krijgen ze 10 jaar cel. De korte termijn belangen van het individu conflicteren dus met de lange termijn winsten voor de groep.

Het prisoner’s dilemma heeft twee eigenschappen die het een bruikbaar model maken van een sociaal dilemma. Ten eerste heeft het integratieve uitkomsten, wat betekent dat een positieve uitkomst voor de een, niet per se een negatieve uitkomst voor de ander betekent. Integratieve situaties zijn het tegenovergestelde van fixed-sum situaties, waarin een winst voor de een altijd een verlies van hetzelfde aantal voor de ander betekent. Ten tweede is het spel is zo geregeld dat elke speler gemotiveerd is om de competitieve keuze te maken, omdat dit leidt tot hogere payoffs afhankelijk van wat de ander doet. Als je denkt dat de ander zal bekennen, moet je zelf bekennen (om 10 in plaats van 30 jaar te krijgen) en als je denkt dat hij niet zal bekennen, moet je nog steeds zelf bekennen (om 0 in plaats van 3 jaar te krijgen). Dit is dus het beste alternatief op basis van pure eigenbelang, terwijl uiteindelijk beide spelers de combinatie zouden prefereren waarin ze beide samenwerken.

Er zijn verschillende variaties van dit spel. Het spel wordt vaak gespeeld over een aantal trials, waarbij de deelnemers hun responsen kunnen veranderen gebaseerd op die van hun partners in vorige trials. Hierbij beginnen ze vaak met conflict, maar gaan ze later meer samenwerken. Het spel kan ook door meer dan twee worden gespeeld. Een voorbeeld van een type van prisoner’s dilemma is het verlaten van een parkeerplaats. Andere typen laboratoriumspelletjes zijn de resource dilemma game en de trucking game. Sociale dilemma’s worden in de resource dilemma game bestudeerd waarin een groep individuen een gezamenlijke pool van bronnen deelt. De individuen mogen bronnen uit de pool halen, en dit is hun voordeel, maar de pool kan zichzelf weer bijvullen en dit stelt de individuen in staat om over lange periode te kunnen oogsten. Het niveau van de pool moet dus wel hoog worden gehouden. Over gebruik van de pool biedt onmiddellijke winst voor de individuen, maar heeft lange termijn kosten in de onmogelijkheid om latere oogsten te maken.

Trucking game

Elke persoon is eigenaar van een truckbedrijf. De truck moet de overkant van de weg bereiken. Ieder individu krijgt 4 dollar om mee te beginnen en 60 cent wanneer je de overkant bereikt, min 1 cent per seconde die de trip kost. Er is een korte en een lange route, maar op de korte route kan maar 1 persoon rijden. Ze moesten dus of de lange route nemen, of een manier vinden om de korte route te delen. Er was ook een unilateral-threat condition, waarin een persoon een poort had om de korte route te sluiten en een bilateral-threat condition, waarin beide een poort hadden. De proefpersonen zonder poort, leerden de weg te delen en maakten beiden winst. Een poort zorgde bij beiden voor verlies, twee poorten bij beiden voor nog meer verlies. Dus wanneer een ander jou kan bedreigen, kan het niet goed zijn om terug te dreigen, dit produceert meer conflict en verlies voor beiden. Kritiek op de games-benaderingen is dat ze kunstmatig zijn en de pay-offs misschien niet zo belangrijk voor de individuen zijn. Toch kunnen we verwachten dat ze in het dagelijks leven gelijke strategieën gebruiken. Laboratoriumspelletjes zijn effectief in zoverre dat ze belangrijke aspecten van echt gedrag simuleren.

Welke variabelen produceren coöperatie en conflict?

Taakkarakteristieken

Regels kunnen zorgen voor coöperatie en voorkomen free riding. Een voorbeeld is belasting. Regels kunnen ook reguleren hoeveel van publieke goederen mag worden genomen. De beloningen kunnen coöperatie en competitie beïnvloeden. Wanneer bronnen schaars zijn, zal competitie groter zijn dan wanneer er veel aanwezig zijn. Privatisering is het opdelen van het publieke goed in kleinere stukjes, zodat elk individu verantwoordelijk is voor een klein deel. Mensen zullen dit dan beter onderhouden. Als een publiek goed niet kan worden opgedeeld kan er een leider worden gekozen die naar het groepsdoel werkt en de beslissingen neemt.

Verwachtingen van het gedrag van de ander

Mensen stemmen hun gedrag af op wat ze verwachten dat de ander zal doen. Stereotypering en vooroordelen kunnen hier een rol bij spelen. Vaak verwachten ze competitie van de ander, en als het individu het niet weet zal hij eerder competitief worden. Als coöperatie wordt verwacht is dit echter waarschijnlijk.

Sociale normen

Wanneer de groepsnorm coöperatief is, zal men eerder coöperatief zijn en als de norm competitie is, zal men eerder competitief zijn. Maatschappelijke normen specificeren wie wat krijgt en deze kennis kan, als leden het er mee eens zijn, competitie voorkomen. Verder kan de maatschappij normen voor coöperatie creëren.

Groepsgrootte

Coöperatie is minder in grotere groepen en grote groepen maken minder efficiënt gebruik van bronnen. Dit komt door de lagere identificeerbaarheid, het gevoel van overbodigheid, deïndividuatie en moeite met coördinatie.

Communicatie

Communicatie heeft een aantal voordelen die de kans op coöperatie verbeteren. Ten eerste stelt het individuen in staat om anderen hun plan te vertellen, wat de groep helpt om over de motieven en het gedrag van anderen te leren en om normen voor coöperatie te ontwikkelen. Ze ontwikkelen vertrouwen. Normen van coöperatie verhogen coöperatie door publieke commitment en geïnternaliseerde acceptatie. Ten tweede maakt communicatie planning mogelijk en helpt de leden met het coördineren van hun inspanningen. Ten derde kan het zorgen voor het realiseren van de voordelen van coöperatie. Communicatie is met name effectief als de partijen alle relevante zaken op hetzelfde moment bespreken.

Het belangrijkste voordeel van communicatie is misschien de potentie van het leren dat de doelen van beide partijen die bij het conflict betrokken zijn niet onverenigbaar hoeven te zijn. Een voorbeeld hiervan zijn de onderhandelingen tussen Egypte en Israel over de Sinai Peninsula. Ze kwamen erachter door communiceren, dat de situatie integratief was en niet fixed-sum. Hierbij is het belangrijk dat communicatie niet vijandig gaat, dit zal het conflict niet reduceren.

Wat is de rol van individuele verschillen?

Social value orientation

Volgens deze benadering zorgen persoonlijkheidsvariabelen voor het verschillend reageren op sociale dilemma’s. 'Prosocialen' hechten waarde aan coöperatie en willen de uitkomsten voor alle partijen maximaliseren. 'Individualisten' willen hun eigen uitkomsten maximaliseren. 'Competitors' willen relatief voordeel over anderen verkrijgen door competitieve keuzen te maken.

Dual-concern benadering

Deze benadering is gebaseerd op de mate waarin individuen geven om hun eigen belangen en die van de groep of een andere partij. Hieruit resulteren 4 persoonlijkheidstypen: problem solving, yielding, contending, inactivity. Het model voorspelt dat het geven om de eigen belangen niet per se de mogelijkheid van coöperatie schaadt. Problem-solving individuen zullen even waarschijnlijk coöpereren als degene die yielden. De problem-solving individuen zijn zelfs het meest waarschijnlijk te slagen, aangezien zij verder gaan dan de val van het dilemma, door te zoeken naar oplossingen door integratief denken, onderhandelen en compromissen te sluiten.

Tit-for-tat strategie

In spelletjes waarin het individu moet kiezen tussen coöperatie en competitie en waarbij meerdere trials zijn, is de meest effectieve en simpele strategie tit-for-tat. Tit-for-tat is een methode van reageren op een sociaal dilemma waarin de partij begint met een coöperatieve respons en daarna zijn responsen aanpast aan de responsen die worden gegeven door de andere partij. Computersimulaties zijn gebruikt om deze strategie te onderzoeken, en het blijkt beter te werken dan alleen coöperatie of andere typen strategieën. De strategie lijkt zo effectief te zijn, omdat het allereerst aardig is in de zin dat het individu eerst samenwerkt en laat zien dat hij dit wil doen. Daarnaast is het simpel en gemakkelijk te begrijpen, aangezien anderen duidelijk kunnen zien hoe de keuzes worden bepaald. Ten derde wordt er een duidelijke boodschap uitgezonden dat competitieve keuzes door de ander niet worden getolereerd en dat coöperatie keuzes altijd wordt beantwoord. De ander kan geen gebruik maken van een persoon die tit-for-tat gebruikt op meer dan 1 trial.

Tit-for-tat is echter niet perfect. Een probleem is dat aangezien mensen eerder competitief zullen zijn, dit kan resulteren in een spiraal van conflict. Dit is met name het geval als de andere partij nooit een coöperatieve keuze maakt. Hierbij kan het helpen om de tit-for-tat strategie aan te passen, zo dat het individu meer coöperatief is dan de strategie stelt (een paar extra coöperatieve trials), al kan de tegenstander hierbij de ander uitbuiten.

Onderhandelen

Onderhandelen is het proces waarbij twee of meer partijen een waargenomen divergentie van belangen op proberen te lossen om sociaal conflict te voorkomen of te reduceren. De partijen die in onenigheid zijn discussiëren hierbij over hun standpunten en proberen een compromis te bereiken. Hiervoor maken beide partijen offers, gevolgd door tegenboden van de ander, tot ze een positie bereiken waar ze zich beiden in kunnen vinden. Soms is het onderhandelen een type van een fixed-sum proces. Vaker Dit is echter niet vaak het geval. De uitkomst is dan afhankelijk van hoe goed de partijen kunnen communiceren en negatieve percepties over de doelen van de ander kunnen verdrijven. Het gaat beter als ze zien dat het conflict niet fixed sum is, als ze vastberaden zijn (niet te), en eerlijk hun behoeften en doelen communiceren.

Third-party intervention (mediation)

De derde partij probeert degenen in conflict een overeenstemming te laten bereiken. Dit gaat beter als het conflict nog niet te groot is. Mediation is een poging om een compromis te bereiken door het gebruik van derde partij onderhandelingen. 'Mediators' hebben verschillende tactieken en afhankelijk van de situatie kiezen ze de beste. Deze tactieken bevatten pogingen om de partijen helpen elkaar te vertrouwen en helpen ze de noodzaak van een compromis te laten accepteren. Zo probeert de mediator vijandigheid te reduceren en begrip te creëren voor de ander, wat kan leiden tot meer integratieve oplossingen. De mediator kan tot concessies dwingen, wanneer het moeilijk is te beginnen. Mediation werkt het best wanneer beide partijen geloven dat een compromis mogelijk is en denken dat de interventie kan helpen.

Arbitration is een type van derde partij interventie die onderhandeling en de noodzaak van meetings vermijdt tussen de partijen die in conflict zijn. De meest bekende is binding arbitration, waarbij beiden partijen het eens zijn dat ze zich houden aan de beslissing van de derde partij. Dit is met name nuttig als er één keuze moet worden gemaakt in korte tijd. Onderhandelen is beter als de partijen een lange termijn mogelijkheid hebben voor conflict en discussie.

Het gedrag van individuen in conflictsituaties is vaak bestudeerd door het gebruik van laboratoriumspelletjes waarin het conflict wordt gesimuleerd. Het meest gebruikte type van laboratorium simulaties zijn matrix games. In matrix games, zoals het prisoner’s dilemma, worden de beloningen die kunnen worden verkregen voor het maken van een coöperatieve of een competitieve keus weergegeven in een pay-off matrix. Matrix games zijn gebaseerd op het principe van de social exchange theory en nemen dus aan dat individuen hun eigen beloningen in hun interacties met anderen zullen maximaliseren.

Hoe kunnen conflicten tussen groepen worden gereduceerd? - Chapter 13

In de meest extreme gevallen is de uitkomst van conflict genocide, waarin groepsleden van een groep de leden van een andere groep proberen te vermoorden. Wanneer zulke dehumanisatie optreedt, is de potentie voor vijandigheid en geweld duidelijk. Dehumanisatie is de neiging om te deindividueren en de outgroup te devalueren zodat zij niet langer als mensen gezien worden. Een voorspeller van intergroup conflict is het verlangen van de groepsleden om positieve uitkomsten voor henzelf en de groep te behalen. Wanneer groepen in competitie zijn voor objectieve schaarse middelen, zoals wanneer twee voetbalteams strijden om een plek in een kampioenschap, zeggen we dat de situatie een realistic group conflict impliceert. Robber’s Cave Study door Sherif en collega’s is één van de meest bekende sociale psychologische studies, waarin het gedrag van 11-jarige jongens op zomerkamp werd onderzocht.

De jongens werden in twee groepen verdeeld die op verschillende plekken kampeerden. Ze werden bevriend, ontwikkelden groepsnormen, een groepsstructuur en werden cohesief. Na een week kwamen ze over elkaar te weten. Er werden competities georganiseerd tussen de groepen. De groepen werden vijandig tegen elkaar, ze hadden negatieve percepties over de andere groep en er ontstonden vooroordelen en stereotypen. De groepen ontwikkelden nog meer cohesie. In een latere fase moesten de twee groepen samenwerken om problemen op te lossen. Er waren superordinate goals: doelen die belangrijk waren voor beiden en samenwerking vereiste van beide groepen. De negatieve percepties en vijandigheid namen af.

Intergroep conflict resulteert vaak in een serie tit-for-tat uitwisselingen van negatief gedrag, en kan in sommige gevallen opwaarts gaan naarmate de gedragingen negatiever en vijandiger worden. Het begint vaak met een realistisch conflict, maar het intergroep conflict wordt voor een deel overdreven als resultaat van in-group favoritism – de tendens de eigen groep te verkiezen boven ander groepen. Intergroep conflicten worden versterkt door de ultimate attribution error. De ultimate attribution error is de tendens om positieve gedragingen van de in-group en negatieve gedragingen van out-groups te zien als karakteristieken van de hele groep en om positieve gedragingen van de out-groeps en negatieve gedragingen van de in-group te zien op individueel niveau. Dit zorgt ervoor dat een out-groep als extreem en onrealistisch negatief wordt gezien. Conflict maakt ook de ingroep meer cohesief en zorgt dat de leden sterke sociale identiteit ontwikkelen. Conflict zorgt er ook voor dat de leden van de groepen minder interactie hebben met elkaar, wat het moeilijk maakt de negatieve perceptie te veranderen. Ook is het zo dat we zoeken naar bevestiging van ons stereotype en we deze informatie onthouden en ook de self-fulfilling prophecy speelt een rol. Deze factoren maken negatieve intergroeps ideeën, wanneer ze beginnen, erg persistent en resistent om te veranderen. Ook blijken groepen meer competitief te zijn dan individuen, dit heet individual-group discontinuity.

Er zijn verschillende verklaringen voor het feit dat groepen competitiever zijn. Ten eerste verwachten mensen dat groepen competitief zullen zijn. Ten tweede willen de individuele leden van de groep het er mee eens zijn competitief te spelen, omdat het positieve ingroep identiteit toont. Ten derde willen leden competitief zijn om andere leden te beschermen (altruïstisch). Als laatst willen leden competitief zijn om diffusie van de verantwoordelijkheid te voorkomen. Competitie kan echter ook voordelen hebben. Het kan leiden tot upward social comparison, wat leidt tot motivatie voor prestatie. Het kan positieve uitkomsten hebben voor elke individuele groep, aangezien conflict cohesie en sociale identiteit in elk van de competerende groepen verhoogt, de groepsleden werken goed samen en maken opofferingen voor de groep (soms echter niet als er extreme dreiging is, en het individu voor zichzelf gaat, als het denkt dat groepsactie onsuccesvol zal zijn).

Ondanks de moeilijkheden, is het mogelijk intergroep overtuigingen te veranderen onder sommige omstandigheden. De meest voor de hand liggende benadering is te proberen mensen elkaar als individu te zien in plaats van te categoriseren. Dit is eerlijker, we gebruiken dan minder stereotypen en het reduceert outgroep homogeniteit (we zien dan de variëteit tussen de leden). Een ander voordeel van individuatie is dat het niet vereist dat we stereotypen veranderen of vooroordelen reduceren. Individuatie is het meest waarschijnlijk effectief te zijn als er genoeg tijd is om elkaar te leren kennen en als ze onderling afhankelijk zijn van elkaar.

Wat zijn de gevolgen van in-group contact?

Omdat het echter vrijwel onmogelijk is voor mensen om sociale categorieën helemaal te negeren, is een andere benadering om te proberen ideeën te veranderen, en dit wordt vaak bereikt door intergroep contact. Het is niet mogelijk en niet wenselijk sociale categorieën helemaal te negeren, omdat categorisatie voor degene die wordt gestereotypeerd wel zorgt voor sociale identiteit en zo voor zelfwaarde. Een mogelijkheid is nu om het aantal positieve ideeën en negatieve ideeën over de groep te veranderen. De contact hypothese is de verwachting dat contact tussen individuen van verschillende sociale categorieën negatieve houdingen en stereotypen over de groepen die contact hebben zal reduceren, zolang de groepen niet in conflict zijn met elkaar. Contact wordt verwacht effectief te zijn om een aantal redenen. Allereerst verdrijft contact stereotypen en vooroordelen. Daarnaast reduceert het angst om te interacteren en als laatst kan contact sociale normen veranderen in de groepen, zodat het uitdrukken van negatieve ideeën wordt gezien als ongepast. Uit onderzoek blijkt dat het werkt. In de U.S. Court case Brown v. Board of Education gingen scholen zwarte en witte kinderen mixen. Dit had een positief effect, maar is echter niet voortgezet. Een probleem van dit soort field studies is, dat het correlationeel is. Experimenten hebben echter ook laten zien dat interactie kan zorgen voor positieve attitudes. De contact hypothese werkt echter alleen onder bepaalde condities:

  1. De normen van de situatie moeten gelijke status promoten tussen de groepen die in contact zijn
  2. De situatie moet de mogelijkheid creëren voor de originele negatieve ideeën om te worden weerlegd (dit is het meest waarschijnlijk bij coöperatie en niet bij competitie)
  3. Er moet afhankelijkheid en coöperatie zijn in de situatie, zodat de groepen samenwerken om een doel te bereiken
  4. Er moeten normen zijn die acceptatie van intergroep contact en positieve intergroeps ideeën steunen
  5. Er moet genoeg tijd zijn

Een probleem is dat het vaak gebeurt dat de mening over het individu waar contact mee is verandert, maar de mening over de hele groep niet, omdat het individu als uitzondering wordt gezien. Generalisatie is waarschijnlijker als het individu als lid van de groep wordt gezien, en niet als een uniek individu. Dit is waarschijnlijker als het individu ‘past’ bij onze percepties van de groep op de meeste eigenschappen, ook al past hij/zij niet in het stereotype op andere dimensies. In een experiment moesten deelnemers met een homoseksueel (confederate) interacteren. In de ene conditie gaf hij meer persoonlijke info over zichzelf en in de andere meer algemene informatie. Deelnemers werden positiever in hun houding tegenover homo’s in de algemene conditie, in tegenstelling tot de persoonlijke conditie. Doordat de confederate persoonlijke informatie gaf werd hij niet gezien als representatief voor de groep. Dit limiteert de mogelijkheden van contact. De individuen waarmee mensen het contact zullen hebben zullen waarschijnlijk ook degene zijn die het minst typisch zijn van de groep.

Veranderen van sociale normen

In-group attitudes kunnen ook worden veranderd door het veranderen van sociale normen en door het re-categoriseren van groepen in een gemeenschappelijke ingroep identiteit. Het blijkt dat mensen zich verschillend kunnen gedragen in verschillende sociale contexten wat betreft een bepaalde groep. Dit heeft te maken met het waarnemen van normen over de gepastheid van het uiten van positieve of negatieve ideeën en gedragingen. Uit experiment blijkt dat als deelnemers dachten dat hun groep ingroep favoritisme belangrijk vonden, zij meer ingroep favoritisme toonden. Uit ander experiment blijkt dat deelnemers met vooroordelen over zwarten verder van een zwarte gaan zitten als ze denken dat de rest van hun groep ook vooroordelen heeft dan als ze denken dat de rest dat niet heeft. Vooroordelen leven dus in omgevingen waar de norm ze steunt, maar niet wanneer de norm ze niet toestaat. Een mogelijkheid is dus te zorgen voor educatie en leiderschap met normen die negatieve groepsideeën en gedragingen niet steunen.

Categorisaties veranderen

We hebben nu gekeken naar het voorkomen van categorisatie en naar het veranderen van negatieve ideeën als er wordt gecategoriseerd. Een andere mogelijkheid wanneer men categorisatie niet kan voorkomen en als we negatieve ideeën over sociale categorieën niet kunnen laten verdwijnen, is door de categorisering te veranderen. Het idee is dat wanneer we out-groepleden kunnen zien als meer gelijk aan onszelf, conflict en negatieve ideeën worden gereduceerd. Als we bijvoorbeeld categoriseren in twee groepen, zwarten en blanken, dan kunnen ze ook als leden van eenzelfde groep categoriseren, bijvoorbeeld als studenten van dezelfde universiteit. Zoals in Sherifs experiment, is het goed om de groepen te laten samenwerken aan een superordinate doel, waarna ze zich meer zien als een grote groep. Dit heet het creëren van common in-group identity. In een experiment waarin deelnemers in hun groep moesten werken of met meerdere groepjes samen, zorgde voor minder ingroep favorisme. In een ander experiment hielpen witte studenten zwarte interviewers eerder door het invullen van een vragenlijst als ze een hoed van dezelfde universiteit droegen als die van de interviewer.

De extended-contact hypothesis

Extended-contact hypothesis is de verwachting dat mensen die vrienden hebben die bevriend zijn met leden van een outgroup, positievere attitudes zullen hebben naar die outgroup, zelfs als ze zelf geen direct contact hebben gehad met de outgroepleden. In een experiment werden twee groepen gecreëerd. Deze groepen moesten competitieve taken uitvoeren tegen elkaar. Daarna uitten ze hun gedachten over de andere groep. Uit beide groepen werd vervolgens een persoon gehaald, die samen met de persoon uit de andere groep aan een coöperatieve taak moesten werken. Vervolgens kwamen ze terug in de originele groep en moesten ze hun ervaring beschrijven. Vervolgens waren er weer competitieve taken tussen de groepen en daarna werden de gedachte over de andere groep gemeten. Die gedachten waren positiever geworden dan voor de twee leden samen een taak hadden uitgevoerd. In het dagelijks leven wordt gebruikt gemaakt van deze benaderingen, met name de programma’s die zijn ontwikkeld om intergroep coöperatie in het klaslokaal te creëren. De normen moeten positief contact aanmoedigen tussen groepen, er moeten situaties zijn waarin positief intergroep contact is. Een voorbeeld van een coöperatieve leertechniek is de jigsaw classroom. Hierbij wordt het leermateriaal in stukjes verdeeld, krijgt elke leerling een stukje van de puzzel om op te lossen en laat dit aan de rest zien. De studenten zijn zo afhankelijk van elkaar om al het materiaal te leren. Dit is effectief om een aantal redenen. Coöperatie biedt een gevoel van cohesie en identiteit. Als het samenwerken goed lukt, biedt het een positieve sociale identiteit. Afhankelijkheid zorgt dat de kinderen elkaar als individu zien en niet categoriseren. Er mag echter geen sprake zijn van statusverschillen.

In de meest extreme gevallen is de uitkomst van conflict genocide, waarin groepsleden van een groep de leden van een andere groep proberen te vermoorden. Wanneer zulke dehumanisatie optreedt, is de potentie voor vijandigheid en geweld duidelijk. Dehumanisatie is de neiging om te deindividueren en de outgroup te devalueren zodat zij niet langer als mensen gezien worden. Een voorspeller van intergroup conflict is het verlangen van de groepsleden om positieve uitkomsten voor henzelf en de groep te behalen. Wanneer groepen in competitie zijn voor objectieve schaarse middelen, zoals wanneer twee voetbalteams strijden om een plek in een kampioenschap, zeggen we dat de situatie een realistic group conflict impliceert. Robber’s Cave Study door Sherif en collega’s is één van de meest bekende sociale psychologische studies, waarin het gedrag van 11-jarige jongens op zomerkamp werd onderzocht.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Social Science Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.