Samenvatting bij de 3e druk van Socialezekerheidsrecht in kort bestek van Klosse & Vonk


Wat moet je weten voor je in het boek begint? - Chapter 1

Sociale zekerheid is al in de spijkerschriften van het oude Mesopotamië terug te vinden. Hoe sociale zekerheid wordt ingevuld, verschilt per land en blijft veranderen in de tijd. Sociale zekerheid is daarom een veelzijdig begrip.

Sociale zekerheid heeft als definitie een toestand waarbij voor allen de bezorgdheid voor gebrek wordt uitgesloten. President Roosevelt introduceerde in 1941 de Freedom from want, waar dit uit afgeleid is. Hij vond dat armoede niet natuurlijk was en dat iedereen recht heeft op bestaanszekerheid. De overheid had daarvoor een verantwoordelijkheid. Wat de verantwoordelijkheid van de overheid precies zou moeten zijn, varieert van het verstrekken van uitkeringen tot het creëren van gelijke ontwikkelingskansen.

Sociale zekerheid heeft dus met bestaanszekerheid te maken en bevat een aantal waarden. De belangrijkste kernwaarde is solidariteit. Sociale zekerheid is een gezamenlijk streven. De sterken moeten bijdragen aan de bescherming van de zwakkeren.

Welke begrippen worden er behandeld?

Het socialezekerheidsrecht is het geheel van rechtsregels dat betrekking heeft op het verschijnsel sociale zekerheid. Rechtsregels over de sociale zekerheid behoren tot het bestuursrecht, omdat het de activiteiten van de overheid voor de samenleving reguleert.

Het sociaal recht is het arbeidsrecht samen met het socialezekerheidsrecht

Socialezekerheidsregelingen zijn de regelingen die inkomensbescherming bieden bij risico’s.
Sociale risico’s zijn gebeurtenissen die kunnen zorgen dat arbeidsinkomsten wegvallen, zoals werkeloosheid, ziekte of medische zorg. Naast de bescherming tegen sociale risico’s krijg je als burger ook bescherming tegen behoeftigheid.

De waarborgfunctie van de sociale zekerheid is de inkomensbescherming. De activeringsfunctie is het bieden van steun bij re-integratie in het arbeidsproces. Je krijgt steun, de uitkering, als je je inspant voor de re-integratie.

Wat is het recht op sociale zekerheid?

De gemeenschap staat garant voor de bestaanszekerheid van leden van de gemeenschap. Dit geeft een verantwoordelijkheid voor zowel de overheid als de burgers. Burgers moeten zelf ook het redelijke doen om de sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek te verschaffen.

De bijzondere verantwoordelijkheid van de overheid staat in het sociaal grondrecht. De bestaanszekerheid en spreiding van de welvaart zijn voorwerp van zorg voor de overheid. De wet geeft regels over aanspraken op sociale zekerheid en Nederlanders die niet in hun bestaan kunnen voorzien, hebben recht op bijstand.

Sociale grondrechten zijn anders dan klassieke grondrechten, omdat ze inspanning van de overheid verlangen. De grondwet stelt geen concrete normen voor de inrichting van het socialezekerheidsstelsel en het is ook te vaag geformuleerd om de bepaling als rechter te toetsen. De overheid is vooral eindverantwoordelijk.

Hoe is het socialezekerheidsstelsel ontwikkeld?

In 1854 kwam de armenzorg in overheidshanden. De overheidszorg was toen nog minimaal en andere vormen van hulp werd voorrang gegeven, zoals hulp van familie of de kerk. Een keerpunt in de armenzorg vond meer dan 100 jaar later plaats. In 1965 werd het recht op sociale bijstand ingevoerd met de Algemene Bijstandswet. Vanaf dat moment was bijstandsverlening afdwingbaar.

Aan het eind van de 19e eeuw kwamen de eerste verplichte sociale verzekeringen. Loonarbeiders werden vanaf dat moment automatisch verzekerd tegen arbeidsrisico’s. Het doel was om loonarbeiders te beschermen tegen mensonterende omstandigheden. De Ongevallenwet (1901) was de eerste sociale zekerheidswet, waarna de Invaliditeitswet kwam en vervolgens de Ziektewet.

Waarmee is het socialezekerheidsstelsel uitgebouwd?

Na de Tweede Wereldoorlog werd de Werkloosheidswet (1952) en de Wet op arbeidsongeschiktheid (1967) ingevoerd. De Wet op arbeidsongeschiktheid voegde de Ongevallenwet en de Invaliditeitswet die al bestonden samen, om het onderscheid tussen arbeidsongeschikten ten gevolg van het beroep en arbeidsongeschikten als gevolg van andere oorzaken weg te nemen. Ook kwamen er in die periode volksverzekeringen tot stand, waardoor alle burgers beschermd werden. In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd het socialezekerheidsstelsel als voltooid beschouwd, er was een ouderdomswet, een weduwen- en wezenwet en een wet bijzondere ziektekosten.

Vanaf de jaren tachtig is het stelsel verschillende keren herzien. Door de wet op gelijke behandeling moesten de bepalingen van het sociale zekerheidsstelsel die onderscheid maakten tussen mannen en vrouwen verwijderd worden. Dat waren er vrij veel.

In 1996 is de Ziektewet geprivatiseerd om de kosten te beperken. Veel werknemers hebben daardoor geen uitkering meer van de ziektewet, maar hebben ze recht op doorbetaling van het loon door de werkgever als ze ziek worden.

De activeringsfunctie is zwaarder aangezet om de kosten te kunnen beperken. Daarbij is ook fraudebestrijding belangrijker geworden en zijn er strengere controles. Het belangrijkste uitgangspunt is dat uitkeringsgerechtigden een eigen verantwoordelijkheid hebben.

De laatste jaren is een steeds meer eenvormige uitkeringsregime ontwikkeld om mensen die moeilijk aan het werk komen door fysieke, mentale of sociale beperkingen te ondersteunen, om ze zorg op maat te bieden en te helpen re-integreren.

Wat is de omvang van de sociale zekerheid?

De kosten voor de sociale zekerheid komen op ongeveer 25% van het bruto binnenlands product. De AOW is de grootste kostenpost, maar ook de zorgkosten en de kosten voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering en bijstandsuitkering zijn relatief hoog. De kosten groeien en om dat deels te dekken gaat de pensioenleeftijd omhoog. Daarom wordt er veel ingezet op activering; hoe meer mensen werken, hoe meer mensen premie betalen. In 2015 is het zorgstelsel aanzienlijk hervormd.

Uit welke regelingen bestaat het socialezekerheidsstelsel? - Chapter 2

Er zijn veel socialezekerheidsregelingen. We kunnen de volgende risico-indeling onderscheiden: ziekte, arbeidsongeschiktheid, werkeloosheid, ouderdom, overlijden, kinderen, medische zorg en behoeftigheid.

Wat zijn sociale voorzieningen?

Sociale verzekeringen en sociale voorzieningen vormen tezamen de socialezekerheidsregelingen.
De belangrijkste sociale voorziening is de bijstandsuitkering. De hoogte van de bijstandsuitkering hangt af van de financiële middelen die iemand heeft. Er wordt een middelentoets gedaan.

Welke soorten sociale verzekeringen zijn er?

De sociale verzekeringen kunnen verdeeld worden in werknemersvoorzieningen en volksverzekeringen. Werknemersvoorzieningen zijn gericht op de bescherming van werknemers, zoals de Ziektewet of de Werkloosheidswet. De volksverzekeringen zijn bedoeld voor mensen die in Nederland wonen of loonbelasting betalen, zoals de Algemene Ouderdomswet.

Hoe wordt onderscheid gemaakt tussen sociale verzekeringen en sociale voorzieningen?

Veel regelingen hebben kenmerken van zowel sociale verzekeringen als van sociale voorzieningen. Je kunt onderscheid maken door te kijken naar de financiering of door te kijken naar het verzekeringsbeginsel of equivalentiebeginsel. Het financieringscriterium is hierbij het onderscheidend aspect waar van uit wordt gegaan.

Wat is het verzekeringsbeginsel?

Bij het verzekeringsbeginsel gaat men ervan uit dat de premie hoger is als het risico hoger is. Dit is bij individuele verzekeringen normaal, maar binnen sociale verzekeringen is de premie normaal gerelateerd aan het inkomen. Dit is zo geregeld wegens de solidariteitsgedachte. Ook mensen die geen premie betalen kunnen wel aanspraak maken op de AOW verzekering, want ze zijn van rechtswege verzekerd.

Wat is de wijze van financiering?

Sociale verzekeringen worden voornamelijk betaald uit premies van de verzekerden. Sociale voorzieningen worden meestal met belastinggeld gefinancierd.
Een uitzondering is de Algemene Kinderbijslagwet. Deze volksverzekering wordt uit algemene middelen betaald in plaats van uit premies.

Wat is de personele werkingssfeer?

De personele werkingssfeer is de vraag welke personen onder het bereik van een regeling vallen. Bij de sociale verzekeringen zijn dat de verzekerden en wie dat zijn, bepaalt de verzekering zelf. Bijvoorbeeld de ‘werknemers’.

Wat zijn belangrijke begrippen in de personele werkingssfeer van werknemersverzekeringen?

De werknemer is de natuurlijke persoon die in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat en de pensioenleeftijd nog niet heeft behaald.

De privaatrechtelijke dienstbetrekking is de arbeidsovereenkomst. Kenmerkend voor de dienstbetrekking is dat de werknemer de arbeid persoonlijk moet verrichten en dat de werkgever verplicht is loon te betalen. Ook moet er een gezagsverhouding bestaan tussen werknemer en werkgever.

De publiekrechtelijke dienstbetrekking is als iemand door een overheidsorgaan is aangesteld als ambtenaar. Er zijn ook mensen in dienst bij de overheid onder een arbeidscontract, dat is geen ambtenaar, die heeft gewoon een privaatrechtelijke dienstbetrekking.

Als arbeidsverrichters zijn gelijkgesteld met werknemers, dan zijn ze verzekerd op basis van fictieve dienstbetrekking. Dit geldt bijvoorbeeld voor kleine aannemers of voor thuiswerkers. En is dus een soort restcategorie. De voorwaarden waaronder deze mensen verzekerd zijn, staan uitgewerkt in het Rariteiten-KB (besluit).

Werkt iemand minder dan vier dagen per week in de huishouding van een privé persoon? Dan valt hij buiten de werknemersverzekering. Denk aan de werkster of hulpverlener aan huis.

De Directeur-grootaandeelhouder is meestal geen werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen. Hij bezit macht door zijn aandelenbezit, waardoor er niet zozeer sprake is van een gezagsverhouding. Voor het arbeidsrecht wordt de Directeur-grootaandeelhouder wel als werknemer beschouwd. Hij hoeft geen premies af te dragen voor verzekeringen, maar moet wel loonbelasting betalen.

Werknemersverzekeringen zijn niet bedoeld voor zelfstandigen. Zij hoeven geen premies te betalen. De Belastingdienst kan toetsen of er sprake is van een dienstbetrekking of niet. Als er geen sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking, hoeft de opdrachtgever gedurende vijf jaar geen premies te betalen. Als bij controle blijkt dat de zelfstandige eigenlijk een werknemer is, dan moeten de premies alsnog betaald worden aan de fiscus. In dit kader is de Handreiking beoordelingskader overeenkomsten arbeidsrelaties (zie website van de Belastingdienst) van belang en verplichte stof voor studenten.

Als je buiten de werknemersverzekeringen valt, kan je wel vrijwillig jezelf verzekeren. Je moet daarvoor binnen dertien weken na beëindiging van de verplichte verzekering je aanmelden voor de vrijwillige voortzetting.

Wie vallen er onder de personele werkingssfeer van volksverzekeringen?

Ingezetenen zijn verzekerd door de volksverzekeringen. Dat zijn personen die rechtmatig in Nederland wonen, die een reguliere verblijfsvergunning hebben. Dit wordt aangenomen als iemand is ingeschreven bij de Basisregistratie Personen. Als er aanwijzingen zijn dat iemand nog geen ingezetenen is, wordt gekeken naar de omstandigheden en het bewijs dat iemand echt in Nederland is verbleven.

Wonen betekent dat het middelpunt van het maatschappelijk leven in Nederland ligt, dus of iemand voldoende banden heeft met Nederland. Banden kunnen een sociale, economische of juridische aard hebben.

Vluchtelingen wonen pas rechtmatig in Nederland als ze een verblijfsvergunning hebben. De Sociale Verzekeringsbank neemt wel aan dat er drie jaar na aankomst in Nederland aan het woonplaatsvereiste wordt voldaan, dus dat vluchtelingen een beroep kunnen doen op de verzekering, ook als ze nog geen verblijfsvergunning hebben.

Woon je niet in Nederland, kun je wel verzekerd zijn, zolang je maar in Nederland werkt en loonbelasting betaalt.

Bij vertrek naar het buitenland kan de verzekering voor de AOW bijvoorbeeld vrijwillig worden voortgezet voor een periode van tien jaar. Mits men binnen een jaar na beëindiging van de verplichte verzekering zich aanmeld voor de vrijwillige verzekering.

Er bestaat ook een inkoopmogelijkheid voor mensen die naar Nederland verhuizen en met terugwerkende kracht verzekerd willen raken.

Wat is de bijstandsregeling?

Bijstand van overheidswege is een recht voor iedere Nederlander die in Nederland woont en niet in zijn kosten kan voorzien. Rechtmatig in Nederland wonende buitenlanders vallen hier ook onder. Of iemand in Nederland woont, wordt op dezelfde wijze bepaald als bij de volksverzekeringen.

Wat is de Koppelingswet?

De Koppelingswet bepaalt dat illegale vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven, geen beroep kunnen doen op socialezekerheidsregelingen. Van dit beginsel wordt alleen afgeweken als het gaat om onderwijs, noodzakelijke gezondheidszorg of rechtsbijstand.

De uitsluiting van vreemdelingen is niet onverbiddelijk, vanwege kritiek van de rechtspraak. Voor kinderen van niet rechtmatig verblijvende ouders zijn bijvoorbeeld twee gezinslocaties in het leven geroepen waar ze mogen verblijven. En bepaalde gemeenten hebben een bed-bad-broodvoorziening in het leven geroepen.

Wat is de materiële werkingssfeer?

Bij de materiële werkingssfeer gaat het om de gebeurtenis die recht geeft op de prestatie. Denk aan werkloos of ziek worden.

Hoe worden de uitkeringen verstrekt?

Uitkeringen van werknemersverzekeringen zijn meestal loondervingsuitkeringen. De loondervingsuitkering is meestal 70-75% van het maandloon, waarbij gekeken wordt naar het loon van een jaar voor de gebeurtenis. Het dagloon is aan een maximum gebonden, wat vastgesteld is op een loon dat vergelijkbaar is met € 50.000 per jaar.

Volksverzekeringen zijn minimumbehoefteregelingen. De uitkering bestaat dan uit het sociaal minimum, een percentage van het minimumloon dat is vastgelegd in de wet. Alleenwonenden krijgen 70% van het minimumloon en samenwonenden krijgen 50% van het minimumloon. De minimumbehoefteregeling houdt geen rekening met de omvang van het gezin, daar is de kinderbijslag en kindergebonden budget voor. Als je alleen woont, krijg je wel meer uitkering omdat de lasten relatief hoger zijn.

Welke uitvoeringsorganen zijn er betrokken bij de uitvoering van het socialezekerheidsstelsel?

De belangrijkste organen zijn de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die onder andere de volksverzekeringen uitvoert en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UVW). De ziektekostenverzekeringen worden uitgevoerd door particuliere verzekeraars. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de Participatiewet en de WMO 2015. De fiscus heft de premies.

Wat is de Wet beperking export uitkeringen en woonlandbeginsel?

De Wet beperking export uitkeringen (BEU) bepaalt dat er geen uitkeringen verstrekt kunnen worden aan mensen die in het buitenland wonen, met uitzondering van mensen die in lidstaten van de EU wonen, waarmee een handhavingsverdrag is gesloten. In het handhavingsverdrag wordt export van uitkeringen toegestaan mits de overheidsorganen in het buitenland meehelpen met de controle (gegevens uitwisselen en onderzoeken). Het basisbedrag van de AOW kan in elk land worden ontvangen.

Voor bijna alle verzekeringen geldt het woonlandbeginsel. Hiermee wordt het niveau van de uitkering aangepast aan de koopkracht van de euro in het land waar de uitkeringsgerechtigde woont.

Hoe is de rechtsbescherming geregeld?

Voordat je een beroep kunt doen op de rechter, moet je bezwaar maken bij het orgaan dat de beslissing heeft genomen waar je het niet mee eens bent. Kom je er dan niet uit, kan je in eerste aanleg bij de rechtbank terecht. Vervolgens kan je bij de CRvB in hoger beroep. Heel soms is cassatie bij de Hoge Raad mogelijk. Bij belastingzaken rondom toeslagen moet men zich richten tot de ABRvS. Let op! Zorggeschillen gaan niet naar de bestuursrechter maar naar de civiele rechter.

Wat is er geregeld bij ziekte? - Chapter 3

De eerste twee jaar van arbeidsongeschiktheid door ziekte moet de werkgever het loon doorbetalen en krijg je een uitkering op grond van de Ziektewet. Deze methodes vullen elkaar aan. De reden van de arbeidsongeschiktheid is irrelevant.

Wanneer krijg je loondoorbetaling bij ziekte?

Alleen werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst kunnen doorbetaald krijgen tijdens ziekte. Is er geen arbeidsovereenkomst, dan kan je mogelijk een beroep doen op de ziektewet. Zie art. 7:629 BW.

Wat zijn de voorwaarden om loondoorbetaling te krijgen?

De werknemer moet door ziekte de bedongen arbeid niet kunnen verrichten. Hij moet medisch niet in staat zijn om het werk te verrichten of hij mag het niet verrichten omdat het schadelijk is voor de gezondheid. Meestal stelt de bedrijfsarts vast of hiervan sprake is en de bedrijfsarts heeft daarvoor volledig inzicht nodig in de redenen. Er geldt dus een plicht voor de werknemer om daar aan me te werken.

Wat moet je doen als je het niet eens bent met het oordeel van de bedrijfsarts?

Werknemer of werkgever kunnen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vragen een deskundigenoordeel te geven. Een medisch deskundige moet dan binnen 2 weken een second opinion geven. Tegen de second opinion kun je niet in bezwaar of beroep gaan. Lukt het nog niet om het geschil op te lossen, dan moet de rechter oordelen. De rechter is dan niet gebonden aan het deskundigenoordeel en mag zelf een beslissing nemen.

Hoeveel krijg je bij loondoorbetaling?

De werkgever hoeft niet meer dan 70% van het maximum dagloon te betalen per ziektedag. Tijdens het eerste ziektejaar moet het wettelijk minimumloon minstens betaald worden. Het tweede jaar kan de werkgever minder betalen dan het minimumloon en kan de werknemer een beroep doen op de toeslagenwet of een bijstandsuitkering. In de arbeidsovereenkomst kan maximaal twee wachtdagen overeengekomen worden, dan komt het loonverlies voor de rekening van de werknemer. Afwijkingen van deze regels zijn alleen toegestaan als ze in het voordeel van de werknemer werken.

Hoe lang krijg je doorbetaald?

De werkgever is maximaal 104 weken verplicht loon door te betalen. Bij huishoudelijk personeel is dit zes weken. Deze periode start de eerste dag dat de werknemer wegens ziekte niet werkt. Periodes van ziekte die korter dan vier weken duren, worden bij elkaar opgeteld. Als je na vier weken werken opnieuw uitvalt wegens ziekte, dan heb je opnieuw recht op de hele loondoorbetalingsverplichting. Als een werknemer tijdens de 104 weken zijn werk weer gedeeltelijk oppakt, dan blijft hij vallen onder de arbeidsongeschiktheid door ziekte en dat doorbreekt de termijn van 104 weken dus niet.

Soms kan je een beroep doen op een verlengde loonbetalingsplicht, bijvoorbeeld als de werknemer de aanvraag voor een Wet WIA uitkering te laat indient. De werkgever en werknemer kunnen samen ook het UWV vragen om de periode te verlengen. Er is geen maximum aan de verlenging.

Wanneer krijg je geen loondoorbetaling?

De werkgever is niet verplicht loon door te betalen als de werknemer de ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt of als de werknemer de werkgever opzettelijk valse informatie heeft gegeven over een gebrek dat de ziekte veroorzaakt. Als de werknemer de genezing belemmert of als hij zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt, vervalt ook het recht op loondoorbetaling.

Als de werknemer zich niet houdt aan controlevoorschriften, mag de werkgever de betaling van het loon opschorten. Zodra de werknemer alsnog aan de voorschriften voldoet, hervat het recht op loondoorbetaling.

Aan welke re-integratieverplichtingen moet de werkgever voldoen?

De werkgever moet op tijd maatregelen nemen om de werknemer weer aan het werk te krijgen. Werk is dan het eigen of passend werk. Passend werk wordt eerst gezocht binnen het eigen bedrijf (eerste spoor), anders bij een andere werkgever (tweede spoor).

Om te oordelen wat passend werk is, wordt gekeken naar het arbeidsverleden, de gezondheidstoestand, opleiding en persoonlijke omstandigheden. Het UWV kan een deskundigenoordeel geven als de werkgever en werknemer het niet eens worden.

Aan welke verplichtingen moet de werknemer voldoen?

De werknemer moet positief reageren op de voorstellen van de werkgever en zo nodig ook zelf voorstellen doen.

Hoe worden de plannen vastgelegd?

De stappen die worden gezet voor re-integratie moeten worden vastgelegd in een plan van aanpak. Dat plan wordt periodiek geëvalueerd en waar nodig aangepast. Tegen het eind van het tweede jaar moet een re-integratieverslag opgesteld worden, zodat de werknemer recht krijgt op een uitkering. De uitkering wordt alleen toegekend als er voldoende re-integratie-inspanningen zijn geweest.

Wat is de poortwachterstoets?

Het resultaat van de re-integratie is bevredigend als de werknemer na twee jaar ziekte in een functie werkt die aansluit bij zijn mogelijkheden en hij minimaal 65% van zijn vroegere loon verdient. De functie moet een structureel karakter hebben.

Wat als het resultaat niet bevredigend is?

Als het resultaat onbevredigend is en dat komt doordat de werkgever onvoldoende zich heeft ingespannen, dan wordt de uitkeringsaanvraag opgeschort en krijgt de werkgever een loonsanctie van maximaal 52 weken. De werkgever moet dan zijn tekortkomingen alsnog herstellen.

Hoe werkt het vangnet van de ziektewet?

De ziektewet is een werknemersverzekering. Als een werknemer besluit zelfstandig ondernemer te worden, kan hij een vrijwillige verzekering afsluiten. De verzekeringsplicht geldt niet voor alle arbeidsverhoudingen. Zie art. 6 ZW.

Wanneer kun je aanspraak maken op te ziektewet?

Als je arbeidsongeschikt bent, kun je aanspraak maken op de ziektewet. Je bent arbeidsongeschikt als je de arbeid die je verrichte op het moment van arbeidsongeschiktheid niet meer kunt verrichten. Daarnaast moet de arbeidsongeschiktheid het gevolg zijn van ziekte. De verzekeringsgeneeskundige van het UWV beoordeelt dit.

Als je geen werkgever hebt, is dat iets anders. Dan ben je ongeschikt als je werkzaamheden die gewoonlijk kenmerkend zijn voor je laatstelijk verrichte arbeid niet meer kan verrichten. Incidentele werkzaamheden vallen daar niet onder. Er wordt gekeken naar de functieomschrijving van een soortgelijke werkgever. Terugkeer naar het oude werk is voor verzekerden zonder werkgever niet mogelijk. Daarnaast wordt je na 52 weken altijd opnieuw gekeurd en alleen als je minimaal 35% arbeidsongeschikt bent, wordt de uitkering gecontinueerd.

Wat zijn uitsluitingsgronden?

Er zijn een aantal uitsluitingsgronden. Je krijgt geen uitkering als je arbeidsongeschikt bent tijdens detentie of als je niet langer in Nederland woont. Soms doorbreekt het Internationale en Europese recht deze laatste uitsluitingsgrond.

Hoe werkt de uitbetaling van ziekengeld?

In beginsel wordt ziekengeld niet uitbetaald aan zieke werknemers als ze loon doorbetaald krijgen, behalve bij vrouwelijke werknemers die arbeidsongeschikt zijn door zwangerschap of bevalling, bij werknemers die vallen onder de no-riskpolis of bij orgaandonoren. Zij hebben dan recht op ziekengeld en loon doorbetaling. Het ziekengeld wordt dan in mindering gebracht op het loon.

Ziekengeld wordt ook uitbetaald aan verzekerden zonder werkgever, als je ziek bent op het moment dat het tijdelijk contract afloopt of als je contract wordt beëindigd. Verder krijgen werklozen die ziek zijn ook ziekengeld, maar dan moet je minimaal dertien weken arbeidsongeschikt zijn. De eerste 13 weken houd je nog je WW-uitkering. Verder krijg je ziekengeld als je binnen vier weken na beëindiging van de verzekerde arbeid ongeschikt raakt.

Hoeveel ziekengeld krijg je en voor hoe lang?

Het ziekengeld is meestal 70% van het dagloon van de werknemer. Als de werknemer passende arbeid gaat verrichten tijdens de arbeidsongeschiktheid periode, dan wordt 70% van het verdiende loon van het ziekengeld afgetrokken. Inkomsten die een werknemer misloopt omdat hij weigert passend werk te verrichten, moet worden verrekend met het ziekengeld.

Uitbetaling van ziekengeld geschiedt gedurende 104 weken. Verder gelden voor de duur dezelfde regels als voor de loondoorbetaling.

Welke uitzondering geldt er bij zwangerschap en bevalling?

De Wet Arbeid en Zorg (WAZO) regelt het recht op een zwangerschapsuitkering. Deze uitkering wordt toegekend voor zes weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum en de tien weken na bevalling. De uitkering bedraagt 100% van het dagloon. Raak je buiten de bevallingsperiode arbeidsongeschikt door zwangerschapsklachten, kun je een aanspraak maken op ziekengeld van 100% van het dagloon. Je moet in die periode wel passende arbeid aanvaarden. Als je als zelfstandige werkt en je raakt zwanger, dan heb je zestien weken recht op bevallingsuitkering en dan krijg je maximaal het minimumloon. Als alternatief kun je dan een uitkering krijgen die wordt gebruikt voor het inhuren van een vervanger.

In 2019 is de Wet invoering extra geboorteverlof (WIEG) in werking getreden waardoor de WAZO ook is aangepast. De partner van de moeder krijgt nu na de geboorte 5 dagen recht op doorbetaling van het loon. Per juli 2020 zal dit verder uitgebreid worden.

Welke plichten hebben de werkgever en werknemer?

Verzekerden zonder werkgever moeten zich op de tweede dag van de ziekte ziekmelden bij het UWV. Verzekerden met werkgever melden zich ziek bij de werkgever. De werkgever moet dan uiterlijk op de vierde dag de ziekte doorgeven aan het UWV. Ontvangers van ziekengeld hebben een informatieplicht en ze moeten actief meewerken aan hun herstel en re-integratie. Doe je dat niet, dan kan je een maatregel opgelegd krijgen. Zie art. 38-45 ZW.

Ook voor het ziekengeld zijn ontvangers verplicht passende arbeid te ervaren en verzekerden zonder werkgever moeten zich ook inspannen om passende arbeid te krijgen. Ook hier wordt de poortwachterstoets na twee jaar gedaan om te kijken aan de hand van het re-integratieverslag of er sprake is van een recht op een uitkering.

Het UWV kan soms een deel van het uitgekeerde ziekengeld op de werkgever verhalen als het dienstverband binnen de 104 weken is geëindigd en de werknemer al meer dan zes weken ziek was op dat moment. Ook als de werkgever onvoldoende inspanning heeft geleverd, kan het UWV de kosten op de werkgevers verhalen.

De verzekerde mag de werkloosheidsfondsen niet benadelen, hij mag bijvoorbeeld niet instemmen met het beëindigen van een arbeidscontract.

Hoe wordt de ziektewet gefinancierd?

Het UWV voert de ziektewet uit en de premiebijdragen financieren de ziektewet. Kleine werkgevers betalen een sectorpremie, middelgrote bedrijven betalen een premie die deels sectoraal en deels individueel wordt bepaald en grote werkgevers krijgen een individuele premie toegekend. De hoogte hangt af van het aantal werknemers zonder werkgever die twee jaar eerder via de werkgever in de ziektewet zijn terecht gekomen.

Wat gebeurt er bij arbeidsongeschiktheid? - Chapter 4

Na een arbeidsongeschiktheidsperiode van 104 weken kun je een beroep doen op de Wet WIA. Die omvat de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) en de regeling Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).

Sinds januari 2015 vallen jonggehandicapten onder de Participatiewet. Jonggehandicapten die geheel arbeidsongeschikt zijn kunnen beroep doen op de Wajong.

Wie kan een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen?

De Wet WIA is een verzekering voor werknemers of mensen die zich vrijwillig verzekeren. De Wet Wajong is een sociale voorziening voor jonggehandicapten. Dan moeten ze wel in Nederland wonen en al minstens zes maanden gewoond of gestudeerd hebben.

Om een arbeidsongeschiktheidsuitkering te krijgen, moet je arbeidsongeschikt zijn. Dan moet er sprake zijn van een verlies van verdiencapaciteit, dus dat hij minder verdient dan gezonde, met hem vergelijkbare personen. Dat verlies moet een rechtstreeks gevolg zijn van de ziekte. Er moet dus causaal verband zijn.

De arbeidsongeschiktheid moet een minimumomvang hebben van 25% om een Wajong te krijgen. Om in aanmerking te komen voor de wet WIA moet de arbeidsongeschiktheid minimaal 35% zijn. Verder moet de arbeidsongeschiktheid minimaal 104 weken onafgebroken geduurd hebben voor de WIA. Voor de Wajong geldt een wachttijd van 52 weken. De wachttijd kan op verzoek verlengd worden of verkort worden. Verkorten kan alleen als snel duidelijk is dat iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Bij het verkorten van de wachttijd krijgt de werknemer een IVA-uitkering die de werkgever in mindering kan brengen op het loon. Zie art. 66 Wet Wia en 7:629 BW.

Er zijn een aantal uitsluitingsgronden. Zo mag je bijvoorbeeld niet gedetineerd zijn, in het buitenland wonen of met pensioen gaan. Als de werkgever nog een loonbetalingsplicht heeft, kun je ook geen WIA-uitkering krijgen.

Hoe wordt vastgesteld of je arbeidsongeschikt bent?

Een verzekeringsarts van het UWV beoordeelt in eerste instantie of je arbeidsongeschikt bent in de zin van de Wet WIA of de Wajong. De uitkomst van het onderzoek van de arts wordt vastgelegd in de functionele mogelijkheden lijst. Als blijkt dat iemand nog wel een inkomen kan verdienen, gaat die functionele mogelijkhedenlijst naar een arbeidsdeskundige van het UWV. Die kijkt wat iemand nog kan en wat iemand daar nog mee kan verdienen. Hiervoor hebben ze een computersysteem dat functies selecteert. Dit selecteert functies bij mogelijkheden die iemand nog wel heeft.

Een arbeidsdeskundige moet drie functies kiezen met minimaal drie arbeidsplaatsen per functie. Het loon van de middelste functie is het loon dat de arbeidsongeschikte in theorie nog kan verdienen. Dat is de restverdiencapaciteit. Dat is het loon dat iemand kan verdienen met algemeen geaccepteerde arbeid. De functies hoeven niet een functie te zijn die iemand dan ook daadwerkelijk gaat uitvoeren. Hiermee kan worden bepaald hoe de verdiencapaciteit is verminderd.

Het arbeidsongeschiktheidspercentage is hoe veel iemand in verdiencapaciteit achteruit gaat. Dat wordt berekend door het maximumloon te verminderen met het restuurloon. Dat deel je door het maximumuurloon en vermenigvuldig je met 100%. Het maximumloon is het loon dat iemand voorheen verdiende. Het restloon is de restverdiencapaciteit.

Welk type uitkering krijg je als je arbeidsongeschikt bent?

We kennen de IVA, de WGA en de Wajong uitkeringen.

Een IVA-uitkering krijg je als je volledig en duurzaam arbeidsongeschikt bent. Er moet dan een arbeidsongeschiktheidspercentage zijn van minimaal 80%. Arbeidsongeschiktheid is duurzaam als er sprake is van een medisch stabiele of verslechterende situatie zonder uitzicht op herstel of als er nog behandelmogelijkheden zijn, maar die pas op lange termijn een kleine kans op herstel geven. Of er sprake is van een duurzame arbeidsongeschiktheid, wordt door de verzekeringsartsen beoordeeld aan de hand van een protocol en het Beoordelingskader Duurzaamheid arbeidsbeperkingen, een stappenplan van het UWV. De IVA-uitkering is 75% van het maandloon tot dat iemand met pensioen gaat. De arbeidsongeschiktheid wordt bij deze uitkering alleen opnieuw beoordeeld als daar aanleiding toe is, als iemand bijvoorbeeld inkomen verwerft. Als je inkomen hebt naast de uitkering, mag je daarvan maar 30% behouden.

De WGA-uitkering is voor mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, met een minimumpercentage van 35%. Ook mensen die volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn, krijgen een WGA-uitkering. De WGA-uitkering is meestal eerst loongerelateerd. Dan moet er wel voldaan worden aan de referte-eis; iemand moet in de 36 weken voorafgaand aan de wachttijd minstens 26 weken als werknemer gewerkt hebben. De uitkering is dan de eerste twee maanden 75% van het maandloon en daarna 70% van het maandloon. Als je naast de uitkering gaat werken, worden die inkomsten van het maandloon afgetrokken, dan wordt de uitkering dus lager, maar je gaat er in totaal wel meer mee verdienen.

De WGA-uitkering wordt minstens drie maanden uitgekeerd. Voor ieder jaar arbeidsverleden wordt de uitkering met een maand verlengd, met een maximum van 24 maanden. Heb je acht jaar gewerkt, dan krijg je acht maanden een uitkering. Het arbeidsverleden kent een reëel en een fictief gedeelte. Het fictief gedeelte zijn de kalenderjaren vanaf het jaar dat je 18 bent geworden. Het reëel gedeelte is het aantal kalenderjaren vanaf 1998, het jaar waarin het uitkeringsrecht is ontstaan.

De loonaanvullingsuitkering is er voor mensen die na de loongerelateerde uitkering voldoen aan de inkomenseis. Ze moeten dan minimaal 50% van de restverdiencapaciteit verdienen. Ze krijgen dan 70% van het verschil tussen het WIA-maandloon en het restloon. De loonaanvullingsuitkering kan doorlopen tot aan het pensioen, zolang men aan de inkomenseis blijft voldoen.

De vervolguitkering wordt gegeven aan verzekerden die niet aan de inkomenseis kunnen voldoen. De hoogte is een bepaald percentage van het wettelijk minimumloon, afhankelijk van het vastgestelde percentage arbeidsongeschiktheid. De vervolguitkering en loonaanvullingsuitkering kunnen elkaar voortdurend afwisselen.

De Wet Wajong kent twee varianten van de uitkering, een voor jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn en een voor jonggehandicapten die nog arbeidsmogelijkheden hebben. Jonggehandicapten zijn volledig en duurzaam arbeidsongeschikt die geen opties hebben om zich op korte termijn verder te ontwikkelen. De Wajong bedraagt dan 75% van het wettelijk minimumloon. Jonggehandicapten die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, vallen onder de Participatiewet, tenzij ze voor 1 januari 2015 al een uitkering kregen.

De werkregeling geeft recht op een uitkering van 70% van het minimumloon. 2 maanden nadat een jonggehandicapte theoretisch weer in staat is om 75% van het maatmaninkomen te verdienen, vervalt het recht op de werkregeling, of als je al een jaar lang meer dan 100% van het minimumloon hebt verdiend. Op 27 jarige leeftijd wordt je standaard herbeoordeeld op je arbeidsongeschiktheid. Daarnaast werd vanaf 1 januari 2015 iedereen herbeoordeeld.

Welke verplichtingen heb je als je een uitkering krijgt?

Een arbeidsongeschiktheidsuitkering moet tijdig worden aangevraagd. Voor de Wet WIA geldt uiterlijk 11 weken voor het einde van de wachttijd en dan moet er ook een re-integratieverslag toegevoegd worden. Verder hebben mensen die een uitkering ontvangen altijd een informatieplicht en een medewerkingsplicht. Mensen moeten actief meewerken aan herstel en de maatregelen van het UWV. De medewerkingsverplichting begint al te lopen tijdens de verlengde wachttijd, voordat een uitkering aangevraagd is.

Iemand die Wajong krijgt moet zich in het kader van de re-integratie daarnaast inspannen om algemeen geaccepteerde arbeid te krijgen en een werkaanbod van het UWV aanvaarden. Een WGA-gerechtigde moet alles in het werk stellen om passend werk te krijgen en een passend werkaanbod accepteren. Hoe langer de arbeidsongeschiktheid duurt, hoe meer er valt onder passend werk. Houd je je niet aan de verplichtingen? Dan wordt de uitkering gedurende 4 maanden met 25% verlaagd.

Verder mogen WGA-gerechtigden de werkgever geen reden geven voor ontslag of zelf ontslag nemen, tenzij daar een goede reden voor is. Doe je dat wel, dan krijg je geen loongerelateerde uitkering.

Door wie worden deze uitkeringen geregeld?

Het UWV voert de Wet WIA en de Wajong uit. Het stelt het uitkeringsrecht vast en zorgt voor de maandelijkse uitbetaling. Arbeidsbemiddeling, deskundigenoordeel en toezicht op de re-integratie zijn ook taken van het UWV. De financiering van de Wajong wordt bekostigd uit algemene middelen en de Wet WIA wordt gefinancierd uit premiebijdragen. Werkgevers storten een premie in het algemeen Arbeidsongeschiktheidfonds voor de financiering van de IVA uitkeringen.

Werkgevers kunnen eigenrisicodrager worden voor de WGA door het risico onder te brengen bij een private verzekeraar. Zie art. 83 Wet WIA. De fiscus moet hier wel toestemming voor geven.

Wat gebeurt er bij werkeloosheid? - Chapter 5

De Werkeloosheidswet biedt werknemers inkomensbescherming in geval van werkloosheid. Soms kun je aansluitend ook een beroep doen op de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) of de Participatiewet.

Hoe wordt werkloosheid voorkomen?

De transitievergoeding is geïntroduceerd om (langdurige) werkloosheid te voorkomen en vinden we in art. 7:673 BW. De transitievergoeding moet een werkgever bij ontslag aan de werknemer betalen. Het is een vaste vergoeding die de werkgever verschuldigd is als hij een arbeidsovereenkomst beëindigt die minimaal 2 jaar heeft geduurd. Of het een vast contract of een tijdelijk contract is, maakt daarbij niet uit.

De transitievergoeding hoeft niet betaald te worden als het contract met wederzijds goedvinden beëindigd wordt of als het ontslag ernstig verwijtbaar is, bijvoorbeeld bij diefstal of bedrog. Ook werknemers jonger dan 18 die niet meer dan 12 uur per week werken, hebben geen recht op de transitievergoeding.

De duur van het dienstverband bepaalt de transitievergoeding. De eerste 10 jaar is de transitievergoeding een derde van het maandsalaris per dienstjaar. Daarna wordt het een half maandsalaris per dienstjaar, met een maximum van € 81.000.

Als de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, dan kan de kantonrechter naast de transitievergoeding een extra vergoeding toekennen, wat ook wel het muizengaatje genoemd wordt. Zie art. 7:673 BW.

Wanneer krijg je een uitkering vanuit de werkloosheidswet?

De Werkloosheidswet is een werknemersverzekering. Er zijn vier ontstaansvoorwaarde.

  • De belanghebbende moet verzekerd zijn. Iedere werknemer is verzekerd, tenzij hij werkzaamheden verricht die niet verzekeringsplichtig zijn, zoals iemand die zelfstandig werkt. Zie artt. 8, 15 en 21 WW.

  • De belanghebbende moet werkloos zijn. Art. 16 WW. Hij moet een minimum aantal arbeidsuren verloren hebben en hij moet beschikbaar zijn om arbeid te aanvaarden. Iemand moet minimaal 5 uur arbeid hebben verloren. Het gaat daarbij alleen om arbeid in dienstbetrekking. Er moet niet alleen sprake zijn van een verlies van arbeidsuren, maar ook van loonverlies. Dat iemand beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt betekent dat hij arbeid moet willen aanvaarden. Het aantal uur waarvoor hij beschikbaar is of welk werk iemand wil doen is niet van belang.

  • De belanghebbende moet voldoen aan de referte-eis, ofwel de weken-eis. Art. 17 WW. De werkloze werknemer moet in een periode van 36 weken direct voorafgaand aan de werkloosheid 26 weken als werknemer arbeid verricht hebben. Het aantal uur is daarbij niet van belang. Weken waarin iemand ziek was, worden buiten beschouwing gelaten.

  • Er mogen geen uitsluitingsgronden van toepassing zijn. Deze vinden we in art. 19 WW. Voorbeelden zijn dat iemand een uitkering krijgt op basis van de ziektewet of als iemand buiten Nederland woont.

Hoe hoog wordt de uitkering?

De eerste twee maanden krijg je 75% van het maandloon en vanaf de derde maand nog 70%. Als je nog wel inkomen hebt, dan wordt het verdiende inkomen voor 70% met de uitkering verrekend.

Hoe lang duurt de uitkering?

De werkloosheidsuitkering duurt minimaal drie maanden en kan worden verlengd als er aan de arbeidsverledeneis wordt voldaan. De werknemer moet de vijf jaar voorafgaand aan het jaar van werkloosheid minimaal vier jaar 52 dagen loon hebben gekregen. Dus minimaal 208 uren. Zie art. 42 WW. Het jaar dat iemand werkloos is geworden, wordt daarin niet meegerekend.

De uitkeringsduur in maanden is standaard net zo lang als het arbeidsverleden in jaren. Tot 2016 was er een maximum van 38 maanden, maar dat wordt stapsgewijs teruggebracht naar een maximum van 24 maanden. De eerste tien jaar is het daarom nu zo dat je voor ieder jaar een maand uitkering krijgt, vanaf die tien jaar krijg je nog maar een halve maand WW. Dit geldt wel pas voor de periode na 2016.

Het reële arbeidsverleden is het aantal kalenderjaren dat iemand minimaal 52 dagen gewerkt heeft sinds 1998. Het fictieve arbeidsverleden is het aantal kalenderjaren vanaf het jaar dat je 18 wordt, na 1998. Of je dan ook gewerkt hebt in die jaren is niet van belang.

Als je een eigen bedrijf wil beginnen, kan je gebruik maken van de Startersregeling. Daarmee kan je toestemming krijgen om zes maanden zelfstandig een bedrijf op te bouwen zonder dat dat leidt tot het verlies van een uitkering. Zie art. 77a en 78 WW.

Welke verplichtingen heb je als je een uitkering krijgt?

Zoals bij iedere uitkering heb je een informatieplicht. Daarnaast moet de werknemer voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Dat is wanneer de werknemer zelf ontslag indient of als hij een verwijt gemaakt kan worden. Daarbij is de reden van het ontslag bepalend. Is het ontslag wel verwijtbaar, dan kan je in de uitkering gekort worden of kan het uitkeringsrecht vervallen.

Je hebt als werkloze een sollicitatieplicht, je moet verplicht solliciteren op passende arbeid. De eerste zes maanden mag je je richten op arbeid waarvoor je bent opgeleid, maar daarna moet je ook op functies solliciteren waarvoor je bent overgekwalificeerd. Verder moet je passende arbeid aanvaarden.

Welke aanvullende voorzieningen heeft het UWV?

Als een werkgever wegens betalingsonmacht, zoals faillissement, niet meer in staat is om werknemers te betalen, kan het UWV de betaling van het loon overnemen. Dit is de faillissementsuitkering.

Als laatste is de Regeling Calamiteiten WW een regeling die de mogelijkheid biedt om een uitkering te betalen als er sprake is van onwerkbaar weer of bij werktijdverkorting. Dat is als de werkgever door buitengewone omstandigheden niet in staat is om minimaal 20% van de arbeidscapaciteit te benutten.

Wie voert de WW uit?

Het UWV voert de WW uit. Ze betalen de uitkering uit en zorgen voor de re-integratie. De WW wordt gefinancierd door de sectorpremie en de werkloosheidspremie. De sectorpremie dekt de eerste zes maanden premie. De rest wordt betaald van de werkloosheidspremie.

Wat is er geregeld bij ouderdom? - Chapter 6

De Algemene Ouderdomswet biedt een basispensioen aan alle burgers in Nederland. De pensioengerechtigde leeftijd wordt momenteel geleidelijk verhoogd tot 67. Stoppen met werken is geen voorwaarde om AOW te krijgen en de arbeidsparticipatie van 60 plussers groeit. Iedere ingezetene is van rechtswege verzekerd en bouwt elk levensjaar pensioen op. Elk verzekerd jaar levert 2% pensioen op. Na 50 jaar heb je een volledig pensioen. De hoogte van het AOW pensioen is gelijk aan het sociaal minimum.

Wie is verzekerd?

Men is verzekerd als hij ingezetene is, dus als hij in Nederland zijn woonplaats heeft. Ook is men verzekerd als hij in het buitenland woont en in Nederland werkt. Als je minder dan een jaar verzekerd bent geweest, heb je geen pensioen opgebouwd, omdat het een onnodige belasting op de uitvoering is.

Als iemand geen volledige pensioenopbouw heeft kunnen realiseren, wordt hij gekort op zijn pensioen met 2% voor elk niet verzekerd jaar. Om dat te voorkomen, kan men zich wel vrijwillig verzekeren. Soms dekt de werkgever dit, als hij bijvoorbeeld de werknemer enkele jaren in het buitenland stationeert.

Hoe wordt de AOW uitgekeerd?

De AOW kent het ouderdomspensioen en de toeslag. De hoogte van het ouderdomspensioen hangt ervan af of je gehuwd bent. Als je alleenstaand bent, ontvang je 70% van het minimumloon. Als je gehuwd bent, ontvang je een ouderdomspensioen van 50% van het minimumloon. Dan krijg je met je partner samen dus 100%. Als je getrouwd bent en je partner is jonger dan de pensioenleeftijd, krijg je een toeslag van 50% van het minimumloon, dus krijg je totaal het minimumloon. Sinds 2015 kan je op die partnertoeslag geen beroep meer doen.

Voor de AOW geldt geen inkomenstoets, voor de toeslag wel. Voor de toeslag wordt gekeken naar het inkomen van de partner. Inkomsten van de pensioengerechtigde zelf worden niet allemaal meegenomen met de inkomenstoets. Inkomsten uit arbeid zijn gedeeltelijk vrijgesteld om zodoende het werken niet te ontmoedigen. Loondervingsuitkeringen worden daarentegen wel volledig meegenomen.

Wanneer gaat het pensioen in?

Art 7a AOW verschaft de nodige informatie wat betreft de ingangsdata van het pensioen naar de verschillende kalenderjaren en bijbehorende formule. Voor de toekomstige verhoging van de AOW leeftijd wordt gekeken naar de gemiddelde levensverwachting.

Door de geleidelijke verhoging van de leeftijd komen mensen die vervroegd met pensioen zijn gegaan soms in de knel, ze kunnen de periode tussen hun 65e en de ingangsdatum van het pensioen niet overbruggen. Daarom is er een overbruggingsmaatregel gekomen, die alleenstaanden tot 200% en gehuwden tot 300% van het minimumloon in inkomen voorzien. Deze maatregel geldt t/m 2023.

Wat is de invloed van je leefvorm?

Art. 1 AOW spreekt van 'gehuwd' maar dit is niet eenduidig. Onder de term gehuwd vallen niet alleen degenen die civielrechtelijk getrouwd zijn, maar ook geregistreerde partners vallen hieronder. Wonen gehuwden duurzaam gescheiden, dan worden ze voor de AOW niet als gehuwd gezien, bijvoorbeeld als een partner voor langere duur is opgenomen in een verpleeghuis.

Verder vallen twee meerderjarigen die samen een huishouden voeren onder gehuwden. Van een gezamenlijke huishouding is sprake als twee personen dezelfde woning als hoofdverblijf hebben en als ze voor elkaar zorgen, door bijvoorbeeld een financiële bijdrage aan de kosten van het huis leveren. Voor bloedverwanten geldt dit weer niet.

Wat zijn de uitzonderingen op de gezamenlijke huishouding?

Bij bloedverwanten van eerste graad wordt er niet gesproken van een gezamenlijk huishouden.

Een huishouden kan uit meer dan twee personen bestaan. Dan wordt ieder beschouwd als alleenstaande en de kostendelersnorm is dan niet meer van toepassing. Dit is bijvoorbeeld van toepassing als een behoeftige ouder bij zijn volwassen kinderen gaat inwonen.

Samenwonende ouderen die hun eigen woning aanhouden, hebben geen gezamenlijk huishouden en dan is de uitkering gelijk aan die voor alleenstaanden.

Als laatste kan je bij een kostgangersrelatie met zijn tweeën op hetzelfde adres liggen, maar ligt aan de huishouding een commerciële relatie ten grondslag. Dit is bijvoorbeeld als een hospita een kamer verhuurt aan een student. Dan wordt er niet voldaan aan het criterium voor financiële verstrengeling. Er wordt een prijs betaald voor de geleverde prestaties, je ondersteunt elkaar niet in de financiering. Het mag niet een symbolisch bedrag betreffen en er moet dus sprake zijn van een geloofwaardige prijs,.

Wat gebeurt er bij samenwoonfraude?

Het levert financiële voordelen op om te verzwijgen dat je samenwoont. Om bewijsmoeilijkheden te voorkomen mag een uitvoeringsorgaan soms uitgaan dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Dit wordt het onweerlegbare rechtsvermoeden genoemd. Zie art. 1 lid 5 AOW. Het voor elkaar zorgen hoeft niet te worden aangetoond. Denk aan samenwonende ex-echtgenoten.

Welke verplichtingen gelden er bij de AOW?

De uitkeringsgerechtigde moeten aan de Sociale Verzekeringsbank op haar verzoek of uit eigen beweging feiten mededelen die kunnen zorgen voor de intrekking of vermindering van het pensioen. Zie art. 49 AOW. Als je dat uit eigen beweging doet, moet dat binnen vier weken nadat de feiten zich hebben voorgedaan. Bij het schenden van de informatieplicht kan een boete volgen. En als het vaker voorkomt dan wordt de boete hoger. Bij recidive wordt de bestuurlijke boete geïnd door deze te verrekenen met de uitkering en dan wordt de beslagvrije voet voor maximaal vijf jaar buiten werking gesteld.

De uitkeringsgerechtigde moet de controlevoorschriften opvolgen en medewerking verlenen aan de Sociale Verzekeringsbank. Deze verplichtingen gelden ook voor de partner van de uitkeringsgerechtigde.

Hoe wordt de AOW gefinancierd?

De AOW wordt door de Sociale Verzekeringsbank uitgevoerd. Je krijg AOW als je deze aanvraagt, meestal krijg je die van de Sociale Verzekeringsbank toegestuurd. De SVB kan de AOW ook ambtshalve toekennen, dit gebeurt als personen in het buitenland wonen of als de SVB al over de gegevens beschikt.

Het pensioen wordt maandelijks uitbetaald. Als je in het buitenland woont, krijg je altijd 50% van het minimumloon. De AOW-toeslag wordt niet geëxporteerd, behalve binnen de EU en landen met een verdrag met Nederland.

De financiering van de AOW wordt gebaseerd op het omslagstelsel. Dat wil zeggen dat de pensioenkosten gedekt worden door de inkomsten van de premies in dat betreffende jaar.

De premie die je moet betalen wordt berekend aan de hand van het inkomen. Als je een periode geen inkomen hebt, dan heeft dat geen gevolgen voor de uitkering. Verder kent de AOW ook een bijdrage uit algemene middelen. De AOW mag maximaal 18,25% van het inkomen bedragen, de overheid moet de rest uit algemene middelen aanvullen.

Wanneer krijg je aanvullend pensioen?

Veel AOW'ers hebben een aanvullend pensioen op grond van een ondernemingspensioenfonds of bedrijfstak- of beroepspensioenfonds. Soms is deelname hieraan verplicht. Denk aan ABP voor ambtenaren. Naast de AOW en collectieve aanvullende pensioenregelingen zijn er particuliere pensioenvoorzieningen bij verzekeringsmaatschappijen, zoals de lijfrenteovereenkomst. Het aanvullend pensioen is meestal vastgelegd in de collectieve arbeidsovereenkomst. De Pensioenwet geeft hiervoor de nodige regels.

Wat is er geregeld bij overlijden? - Chapter 7

Het overlijden wordt beschermd door de Anw, de Algemene Nabestaandenwet. Anders dan de AOW (opbouwverzekering) is de Anw een risicoverzekering; het recht op uitkering ontstaat als de verzekerde op het moment van overlijden verzekerd was. De hoogte van de uitkering hangt niet af van hoe lang je verzekerd bent. Er gelden strenge eisen en maar ongeveer 32.000 personen maken hier aanspraak op.

Wie is er verzekerd bij overlijden?

De Anw is een volksverzekering. Iedereen die in Nederland woont is in beginsel verzekerd. Als je in het buitenland woont en in Nederland werkt, ben je ook verzekerd.

Nagelaten betrekkingen van de overledene hebben recht op de uitkering, dat zijn de nabestaanden (achterblijvende partner en kinderen). De begunstigde, de nabestaande heeft dus afgeleid recht. Er is geen minimale periode dat je verzekerd bent geweest en ook geen maximale leeftijd.

Er zijn twee soorten uitkeringen, de nabestaandenuitkering en de wezenuitkering.

Wat is de nabestaandenuitkering?

De nabestaande is de echtgenoot van de overledene. Dat kan de huwelijkspartner zijn of de geregistreerde partner en de ongehuwde meerderjarige die gezamenlijk in het huishouden woonde. Ook als de echtgenoten permanent gescheiden leven, dan blijft de hoedanigheid van echtgenoot behouden.

Onder bepaalde voorwaarden hebben voormalige echtgenoten ook recht op een nabestaandenuitkering. Dat zijn dan pseudo-nabestaanden. De overledene moet een alimentatieplicht hebben gehad. Door het overlijden valt de alimentatie weg en die wordt door de nabestaandenuitkering opgevangen. Als er sprake is van polygamie, moet de nabestaandenuitkering verdeeld worden tussen de achterblijvende weduwen.

Aan welke voorwaarden moet worden voldaan voor een nabestaandenuitkering?

Een nabestaande heeft recht op een uitkering als hij een ongehuwd kind heeft dat nog geen 18 is, als hij ten minste 45% arbeidsongeschikt is of als hij geboren is vóór 1 januari 1950. Van deze mensen kan niet worden verwacht dat zij zelf in hun bestaan gaan voorzien. De regeling dat men geboren voor januari 1950 een uitkering krijgen is een overgangsregeling, omdat er toentertijd gedacht werd dat 45-plussers niet zelfstandig arbeidsinkomen konden verwerven. Deze mensen hebben nu al de pensioenleeftijd bereikt.

Als het minderjarige kind niet langer deel uitmaakt van het huishouden, wordt het niet langer als kind van de nabestaande aangemerkt.

Uitkeringen ingevolge van de Wet WIA en de Ziektewet worden geheel in mindering gebracht op de nabestaandenuitkering. Dat wordt namelijk gezien als inkomen. Daardoor heeft de Anw alleen betekenis voor arbeidsongeschikte nabestaanden die geen band hebben met het arbeidsproces of voor mensen die een kleine arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen.

Wanneer wordt de nabestaandenuitkering beëindigd?

Als er niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan, bijvoorbeeld als het kind 18 jaar wordt of uit huis gaat, dan wordt de nabestaandenuitkering beëindigd. Ook eindigt de uitkering bij het bereiken van de pensioenleeftijd of als de nabestaanden in het huwelijk treedt of een geregistreerd partnerschap aangaat of een gezamenlijk huishouden creëert. De nieuwe huwelijkspartner wordt dan als inkomensbron gezien. Als het gezamenlijk huishouden binnen zes maanden wordt beëindigd, dan herleeft het recht op de nabestaandenuitkering. Een uitzondering is wanneer nabestaanden een hulpbehoevende in huis nemen, dus iemand die door ziekte of een stoornis geen huishouden kan voeren. Dan heeft dat geen invloed op de uitkering.

Wanneer krijg je geen uitkering?

Als je als nabestaande invloed hebt uitgeoefend op het ontstaan van het recht, dan krijg je geen uitkering. Als je je partner vermoordt, krijg je dus geen uitkering. Zie art. 15 Anw.

Hoe hoog is de uitkering?

De nabestaandenuitkering is 70% van het minimumloon. In 2019 is dat maandelijks € 1.291. Als de nabestaande een gezamenlijk huishouden heeft met een hulpbehoevende, dan krijgt hij 50% van het minimumloon. Deelt de nabestaande zijn hoofdverblijf met een of meer andere volwassenen? Dan krijg hij ook maar 50% van het minimumloon. Voor de kostendelersnorm is het niet relevant of de andere persoon een bloedverwant is.

Er wordt een inkomenstoets gedaan. Op de uitkering worden de inkomsten van de nabestaande in mindering gebracht. Er zijn wel bepaalde vrijlatingen voor inkomen uit arbeid, zodat nabestaanden nog wel iets overhouden aan het werken. Als je meer dan € 2.614 (norm in 2019) verdient per maand, dan wordt de nabestaandenuitkering tot nul gereduceerd.

Wat is de wezenuitkering?

Soms heeft een wees recht op een uitkering. Een wees heeft recht op een wezenuitkering als hij volle wees is. Als hij 16 jaar of jonger is en hij geen ouders meer heeft na het overlijden. Voorwaarde is dat de wees onderwijs volgt en aan de verplichtingen van de Leerplicht voldoet tot hij 21 jaar is. De hoogte van de wezenuitkering hangt af van de leeftijd en kent geen inkomenstoets. Zie art. 26 Anw.

Wie financiert de Nabestaandenuitkering?

De Anw wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank. De SVB betaalt de uitkeringen maandelijks uit. Uitkering kan niet naar andere landen geëxporteerd worden, behalve bij landen waar Nederland exportverplichtingen mee is aangegaan, zoals binnen de EU. De Wet woonlandbeginsel is wel van toepassing waardoor uitkeringen buiten de EU worden aangepast aan het kostenniveau van het land waar de gerechtigde woonachtig is.

De kosten van de nabestaandenwet worden grotendeels betaald uit premiebijdragen die worden betaald door verzekerden. De belastingdienst heft de verschuldigde premies.

Wat is er geregeld wanneer je kinderen krijgt? - Chapter 8

Middels de kinderbijslag draagt de gemeenschap bij aan de kostenpost die kinderen met zich mee brengen. Dat dekt ruwweg 30% van de kosten van kinderen. Ouders hebben wel een financieel verantwoordelijkheid en een onderhoudsplicht totdat kinderen 21 jaar zijn (art. 1:395a BW).

Kinderbijslag kun je aanvragen voor kinderen tot 16. Voor 16 en 17-jarigen kunnen uitzonderingen gemaakt worden. De Algemene Kinderbijslagwet (AKW) is een sociale voorziening die qua juridische vormgeving is opgebouwd als een volksverzekering.

Het kindgebonden budget (Wet KB) is een inkomensafhankelijk deel van de kinderbijslag dat wordt betaald door de Sociale Verzekeringsbank.

Wie kunnen kinderbijslag en een kindgebonden budget krijgen?

Je moet verzekerde zijn en dat ben je als je in Nederland woont of er werkzaam bent. Als je alleen in Nederland werkzaam bent, moet je wel in de EU of Zwitserland wonen. Er is geen mogelijkheid voor een vrijwillige verzekering. Art. 2 lid 1 Wet KB en art. 7 AKW zijn relevant voor het kindgebonden budget.

Wat houdt de kinderbijslag in?

Je hebt recht op kinderbijslag als je kinderen tot 16 jaar hebt die tot je huishouden behoren of als je kinderen hebt tot 18 jaar die je in belangrijke mate onderhoudt. Tot 16 wordt er dus aangenomen dat je je kinderen moet onderhouden. Zie art. 7 AKW.

Vanaf 16 jaar geldt een expliciete onderhoudseis. Dat houdt in dat je het kind in belangrijke mate moet onderhouden. Of dat het geval is hangt af van het inkomen van het kind en van de onderhoudsbijdragen van ouders. Kinderen mogen daarvoor tot € 1.285 (norm 2019) bijverdienen zonder dat dat invloed heeft op de kinderbijslag. In de zomer mogen ze nog € 1.319 (norm 2019) extra verdienen. Uitwonende kinderen hebben een hogere inkomensgrens, namelijk €1.790. Blijven ze daaronder, dan hoef je niet aan te tonen als ouder dat je het kind onderhoudt.

De definitie van kinderen vinden we in art. 4 AKW. Kinderen zijn eigen kinderen, aangehuwde kinderen of pleegkinderen. Het kunnen dan kinderen zijn die erkend zijn, geadopteerde kinderen of biologische kinderen waarbij dat door DNA-onderzoek is vastgesteld. Pleegkinderen zijn kinderen die als eigen kind worden onderhouden en opgevoed.

Kinderen van 16 en 17 krijgen alleen kinderbijslag als ze zonder te spijbelen voltijds dagonderwijs volgen als ze nog geen startkwalificatie (in de zin van de Leerplichtwet) hebben. Hebben ze dat niet, dan moeten ze of vrijgesteld zijn van de onderwijsplicht of een startkwalificatie hebben en werkloos zijn. Als een jongere bij de leerplicht gemeld wordt, kan de betaling van de kinderbijslag stopgezet worden.

Als een kind tussen 3 en 18 een handicap heeft, wordt de kinderbijslag verdubbeld en krijgen ouders een extra tegemoetkoming van jaarlijks € 2.163 (norm 2019). Een van de ouder mag dan niet meer dan € 4.934 per jaar verdienen. Dat is dan de zorgverlenende ouder. De tegemoetkoming krijg je als het kind is aangewezen op intensieve zorg. Zie art. 7 AKW.

Hoeveel kinderbijslag krijg je?

Voor kinderen die zijn geboren na 1 januari 2015:

  • 0-5 jaar > ontvang 70% van het basiskinderbijslagbedrag;

  • 6-11 jaar > ontvang 85% van het basiskinderbijslagbedrag;

  • 12-18 jaar > ontvang 100% van het basiskinderbijslagbedrag.

Als een kind door ziekte of gebreken in een inrichting verblijven, kan de kinderbijslag verdubbelen. Zie art. 7 lid 3 AKW. Als een kind tot twee huishoudens behoort, dus als er sprake is van co-ouderschap, wordt de kinderbijslag over beide ouders verdeeld.

Het recht op kinderbijslag wordt per kwartaal vastgesteld. De eerste dag van het kwartaal geldt als peildatum om te kijken of je aan de voorwaarden voldoet. De onderhoudsvoorwaarde wordt wel over het hele kwartaal bekeken, de rest wordt alleen op de eerste dag van het kwartaal beoordeeld.

Wat is het kindgebonden budget?

Het kindgebonden budget is de inkomensafhankelijke aanvulling op de kinderbijslag. Die is voor het eerste kind hoger dan voor het tweede kind. Vanaf 12 jaar krijgen kinderen extra budget voor de schoolkosten en vanaf 16 krijgen ze nog een verhoging van het budget.

Het kindgebonden budget is ingesteld door de fiscale kinderkortingen die in 2001 zijn ingevoerd. Kinderen met een laag inkomen kwamen daar vaak niet voor in aanmerking, omdat ze te weinig belasting betalen. De kortingen werden daarom in 2008 vervangen door de kindertoeslag.

Per 1 januari 2015 is de alleenstaande-ouderkop ingesteld. Zie art. 2 lid 6 Wet KB. Er wordt een extra kindgebonden budget mee verleend voor alleenstaande ouders, ter vervanging van verschillende andere regelingen.

Hoe wordt de Algemene Kinderbijslagwet gefinancierd?

De Sociale Verzekeringsbank voert de wet uit. De belastingdienst keert de toeslag en het kindgebonden budget uit. Kinderbijslag hoef je alleen bij de geboorte aan te vragen of als je in Nederland komt wonen.
De kinderbijslag wordt per kwartaal uitbetaald, het kindgebonden budget per maand.

Woon je in het buitenland? Dan krijg je geen bijslagen en budgetten. Als je in Nederland woont, maar de kinderen wonen in het buitenland, krijg je dat ook niet, tenzij er een verdrag is gesloten die dit weer doorbreekt.

Hoe werkt de gezondheidszorg? - Chapter 9

De Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) verlenen de gezondheidszorg. Daarnaast voorziet de Wet Maatschappelijk ondersteuning (WMO) in zorgvoorzieningen.

De Zorgverzekeringswet dekt alle kosten die te maken hebben met de dagelijkse geneeskundige zorg, zoals de huisarts of medicatie en ziekenhuisopnames. De WMO richt zich op alle niet-medische zorg aan huis, zoals sociale wijkteams. Pas als mensen zich niet meer zelfstandig kunnen redden, zelfs als er door de omgeving steun is ingezet, kan de WMO worden ingezet. De Wlz is de opvolger van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en die richt zich op mensen die 24 uur per dag zorg en toezicht nodig hebben, dus mensen die intramurale zorg nodig hebben.

De Zvw en de Wlz zijn volksverzekeringen. De WMO is een sociale voorziening en wordt uit de algemene middelen gefinancierd. De gemeente beoordeelt of er een WMO toegekend moet worden.

Wie komen in aanmerking voor de Wlz en de Zvw?

Om in aanmerking te komen voor de Zvw en Wlz moet je in Nederland wonen of in Nederland werken en loonbelasting betalen. Vreemdelingen zijn verzekerd als ze hier rechtmatig verblijven. Voor de Wlz ben je automatisch verzekerd, voor de Zvw moet je zelf een zorgverzekering afsluiten. Je bent wel verplicht om dat te doen. Heb je geen zorgverzekering? Dan kan je een boete krijgen en uiteindelijk, na twee boetes, kan je ambtshalve verzekerd worden. Daarvoor geldt een hogere premie.

Verzekeraars zijn verplicht om mensen die zich aanmelden tegen gelijke voorwaarden te accepteren, ze mogen dus geen onderscheid maken naar leeftijd of risico. Er geldt een acceptatieplicht. Als verzekeraars daardoor onevenredig worden belast met bepaalde risico's kunnen ze een vereveningsbijdrage krijgen. Zie art. 32 Zvw.

Zorgverzekeraars moeten, op grond van art. 11 Zvw, zorgen dat je op tijd de juiste zorg kunt krijgen, dat is de zorgplicht. De zorgverzekering verzekert een basispakket aan zorg; o.a. geneeskundige, farmaceutische en hulpmiddelenzorg. De zorgpolis bevat de voorwaarden daarvan en aanvullend kun je jezelf verzekeren voor dingen die niet in het basispakket zitten. Voor bijna alle zorg geldt een eigen risico. De Wlz heeft een verstrekkingenpakket. Dat bestaat uit het verblijf in een instelling, geneeskundige zorg en behandeling van psychische stoornissen, maar ook persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding. In het Besluit langdurige zorg staan de voorwaarden.

De zorg in het kader van de Zvw wordt toegekend als de verzekerde daarop redelijkerwijs is aangewezen. Voor specialistische medische zorg moet je bijvoorbeeld een verwijzing van de huisarts hebben. De zorg in het kader van de Wlz wordt pas toegekend als vaststaat dat iemand blijvend behoefte heeft aan permanent toezicht om te voorkomen dat het escaleert. Iemand is dan niet in staat zelf om hulp in te roepen of er zijn zware regieproblemen, waardoor iemand voortdurend begeleiding nodig heeft bij de overname van taken. Zie art. 3.2.1 Wlz.

Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) stelt vast of iemand in aanmerking komt voor de Wlz en die legt dat vast in een indicatiebesluit. Voor de beoordeling wordt gekeken naar de medische situatie, de woonomgeving en de sociale omstandigheden. Zie art. 3.2.3 Wlz.

Wanneer krijg je zorg in natura of vergoeding van kosten?

De zorg kan door de zorgverzekeraar in beginsel in natura verleend worden of de gemaakte zorgkosten worden achteraf vergoed (restitutie). Soms is een combinatie mogelijk. Zie art. 11 lid 2 Zvw. De Wlz leveren alleen zorg in natura of in de vorm van persoonsgebonden budget (PGB). Zie art. 3.3.1 en 3.3.3 Wlz. Bij een naturaverzekering wordt zorg geleverd door zorgaanbieders waar de verzekering een contract mee heeft. De zorgaanbieders leveren dan zorg op basis van een overeenkomst en worden dan betaald door de zorgverzekeraar of de Wlz-uitvoerder. Als je zorg inschakelt van een niet gecontracteerde zorgaanbieder binnen de Zvw, moet je zelf de kosten van de behandeling betalen. De gemaakte kosten worden dan veelal wel achteraf (gedeeltelijk) vergoed. Binnen de Wlz geldt dat je alleen met toestemming van de verzekeraar een niet-gecontracteerde zorgaanbieder mag inschakelen. Toestemming mag dan alleen geweigerd worden als er bij een gecontracteerde zorgaanbieder vergelijkbare behandeling gegeven kan worden. Bij een resitutieverzekering betaal je de zorg zelf en declareer je de kosten achteraf bij de zorgaanbieder. Het persoonsgebonden budget geldt alleen voor de Wlz en voor mensen met een zorgverzekering die een restitutiepolis hebben.

Een deel van de kosten van de verzekering kan voor eigen rekening komen. Hoeveel de eigen bijdrage is, kan afhankelijk gesteld worden van het inkomen, van de zorg die iemand krijgt en van de groep waar iemand toe behoord. De eigen bijdrage wordt door de CAK geïnd.

Welke verplichtingen en sancties zijn er ingesteld voor de Wlz en de Zvw?

De Zvw heeft een informatieplicht in art. 88 Zvw. Bij overtreding kan je een boete krijgen. De Wlz kent een vergelijkbare verplichting, als onvolledige of onjuiste informatie gegeven wordt, kan het indicatiebesluit ingetrokken worden. Zie art. 3.2.3 Wlz.

De Zvw wordt door zorgverzekeraars uitgevoerd, dat zijn particuliere verzekeringsmaatschappijen. Deze moet wel zijn aangemeld bij de Nederlandse Zorgautoriteit. Het bedrijf dat de Wlz uitvoert is een rechtspersoon. Zie art. 4.1.1. Wlz. De minister van Vws bepaalt het maximum budget voor de zorgkantoren van de Wlz-zorg. De Nederlandse Zorgautoriteit houdt daar toezicht op. Beiden worden gefinancierd door de premiebetalingen en rijksbijdragen. De Wlz krijgt een procentuele premie en de Zvw is een premie die bepaald wordt door de verzekering. Je betaalt een inkomensafhankelijke bijdrage die door de werkgever wordt betaald en een nominale premie, wat een vast bedrag is per maand.

Hoe is de WMO geregeld?

De Wet Maatschappelijke zorg geeft het gemeentebestuur de opdracht om inwoners ondersteuning te bieden. Gemeenten kunnen daar voor algemene maatregelen geven, die omschreven zijn in de wet. Of ze kunnen algemene voorzieningen regelen of maatwerkvoorzieningen treffen. De algemene voorzieningen zijn algemeen verkrijgbaar en moeten betaalbaar zijn voor iedereen. Er hoeft voor die voorzieningen niet vooraf onderzoek gedaan te worden. Voorbeelden zijn beschermd wonen en busjes voor mensen met mobiliteitsproblemen. Welke voorzieningen er aangeboden worden in een gemeente, kan de gemeente zelf bepalen. Alleen het Advies en Meldpunt voor huiselijk geweld en cliëntondersteuning zijn verplicht in de gemeenten. Zie art. 4.1.1 en 2.2.4 Wmo.

Naast de algemene voorzieningen zijn er ook de maatwerkvoorzieningen. Dit zijn individuele mogelijkheden die afgestemd zijn op de aanvrager. Het zijn hulpmiddelen die zorgen dat iemand zo lang mogelijk zelfredzaam blijft. De gemeente bepaalt of iemand voor maatwerkvoorzieningen in aanmerking komt. Het college van burgemeester en wethouders onderzoekt de zorgbehoeften en of de algemene voorzieningen voldoende zijn. Is dat niet voldoende, dan is het noodzakelijk om een aanvraag in te dienen bij de gemeente. Zie art. 2.3.2. e.v. Wmo.

Maatwerkvoorzieningen worden voornamelijk in natura vertrekt. Met een persoonsgebonden budget kan iemand echter zelf zorg inkopen. Dit geeft meer mogelijkheden om de ondersteuning die je krijgt af te stemmen op je eigen voorkeuren. Er zijn wel een paar voorwaarden, waar je aan moet voldoen.

Voor de voorzieningen kan een eigen bijdrage gevraagd worden. Bij maatwerkvoorzieningen en een persoonsgebonden budget kan de eigen bijdrage afhankelijk worden gemaakt van het inkomen.

Welke verplichtingen heb je?

De mensen die algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen krijgen, hebben een informatieplicht en een medewerkingsplicht. Het college van Burgemeester en Wethouders kan huisbezoeken afleggen of informatie opvragen.

Wie voert de WMO uit?

De WMO valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid, welzijn en sport (VWS). De gemeente voert de wet uit binnen algemene kaders van het Rijk.

Wanneer krijg je bijstand via de participatiewet? - Chapter 10

Bijstand is een van de manieren om een bestaansminimum te waarborgen. Dit is geregeld in de Participatiewet (vervanging van de Wet Werk en bijstand). Dat is het vangnet onder het stelsel van sociale zekerheid. Als er geen andere uitkering meer mogelijk is, dan kun je nog een beroep doen op de Participatiewet. De bijstand is dus aanvullend. Het doel is dat mensen die een beroep doen op de Participatiewet uiteindelijk weer zo veel mogelijk een zelfstandig bestaan krijgen.

Naast de bijstand, heeft de Participatiewet een activeringsfunctie. Het doel is dat mensen weer een plaats moeten krijgen in het arbeidsproces. Daarom moeten mensen die bijstand krijgen algemeen geaccepteerde arbeid verplicht aanvaarden.

Wie kan bijstand krijgen?

De Participatiewet heeft een strikte territoriale werkingssfeer, alleen mensen die in Nederland wonen kunnen bijstand krijgen. Illegale vreemdelingen zijn uitgesloten van de bijstand, ook in noodsituaties. In noodsituaties kan de rechter gemeenten verplichten om opvang te bieden en zorgverleners kunnen een beroep doen op een speciaal waarborgfonds als zij illegale vreemdelingen hebben geassisteerd. Onder bepaalde omstandigheden kan je alleen een aanspraak doen op bijzondere bijstand, zoals bij jongeren tot 27. Zie art. 12 en 13 Participatiewet. Verder kan er geen beroep gedaan worden op de participatiewet als er toereikende passende voorliggende voorzieningen zijn, zoals de Wmo of de WIA.

De Participatiewet kent een hardheidsclausule, je kunt namelijk ook als uitzondering bijstand krijgen als je niet aan de eisen voldoet. Zie art. 16. Dat kan alleen als er zeer dringende redenen zijn, zoals een acute noodsituatie. Het college van B&W is bevoegd dat toe te kennen.

De bijstand beschermt tegen behoeftigheid, mensen krijgen bijstand als ze niet in de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen voorzien, de kosten die nodig zijn voor een menswaardig bestaan. Zie art. 11. Dit zijn kosten als huisvesting, voeding en kleding. Betaling van een boete of voldoen van een alimentatieverplichting valt daar niet onder.

Er zijn twee soorten bestaanskosten. De algemene noodzakelijke kosten van het bestaan waar iedereen mee kan worden geconfronteerd en die vaak ook terugkomen, zoals huur en energie. De algemene bijstand dekt deze kosten met het wettelijk minimumloon. De bijzondere bijstand wordt ingezet als de algemene bijstand onvoldoende is, dat is als iemand bepaalde medische kosten heeft of bijvoorbeeld gaat verhuizen. Dit zijn dus de bijzondere bestaanskosten.

Wanneer krijg je algemene bijstand?

In art. 18 vinden we het individualiseringsbeginsel. Het uitgangspunt is dat men kijkt naar de omstandigheden en middelen van de bijstandaanvrager. In de Participatiewet valt zowel de aanvrager of belanghebbende als zijn/haar gezin eronder. Er wordt dus ook naar de behoeftigheid van het gezin gekeken. Er zijn landelijke normen voor de bijstand, waarbij de bijstand afhangt van het huishoudtype en de leeftijd. Zie art. 19-24. Verder wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen, omdat verondersteld wordt dat bijvoorbeeld alleenstaanden meer nodig hebben dan gehuwden. Verder wordt er een kostendelersnorm gebruikt, mensen die samen in een woning wonen krijgen 50% van de grondslag voor gehuwden en als er een derde persoon bij komt, krijgen ze nog maar 30%. Of je een gezamenlijke huishouding voert, maakt voor een kostendelersnorm niet uit. Voor jongeren jonger dan 21 gelden lagere normen en voor pensioengerechtigden gelden hogere normen.

Wanneer krijg je bijzondere bijstand?

De bijzondere bijstand vinden we in art. 35 Participatiewet. Voor de bijzondere bijstand bestaan geen normbedragen omdat het specifieke kosten betreffen. Of je bijzondere bijstand krijgt, hangt af van of je de kosten kunt betalen met de algemene bijstand. Bijzondere bijstand kan ook uitbetaald worden als een collectieve aanvullende zorgverzekering of een tegemoetkoming van de verzekeringspremies.

Welke toeslagen kun je daarnaast nog krijgen?

Verder kent de Participatiewet ook twee toeslagen (art.36). Je kunt een individuele inkomenstoeslag krijgen als je langdurig een laag inkomen hebt en geen uitzicht hebt op inkomensverbetering. Daarnaast is er een toeslag voor studerenden met een arbeidsbeperking.

Wat is de voorwaarde qua inkomen?

Voor je bijstand krijgt, is het van belang om te weten wat het inkomen en het vermogen van iemand is. Als je voldoende vermogen hebt, krijg je geen bijstand (art. 19). Het inkomen en vermogen worden de middelen genoemd (art. 31). De gemeente kan de middelen fictief vaststellen als wettelijk minimumloon als iemand wel werkt, maar geen geld daarvoor krijgt. Dan krijg je dus ook minder uitkering. Financiële middelen die geen inkomen zijn, heten het vermogen (art. 34). Er zijn wel veel vrijstellingen van het vermogen voor het vaststellen van de bijstand. Als je begint met het arbeidsproces, krijg je voor 25% van het inkomen, zes maanden lang vrijstelling. Verder krijg je vrijstelling van een deel van je vermogen, het bescheiden vermogen en krijg je vrijstelling als je een eigen huis hebt, om het 'opeten van het eigen huis' te voorkomen. Zie art. 34 lid 2 b.

Welke vorm van bijstand krijg je?

Bijstand wordt in beginsel om niet verleend, dus die hoef je niet terug te betalen als je later niet meer bijstandsbehoeftig bent. Soms kan de gemeente wel een lening verstrekken, die moet je wel terugbetalen. Een lening wordt soms verstrekt als je duurzame gebruiksgoederen wil kopen. Een alternatief is de borgtocht. Een krediethypotheek is als je een eigen huis koopt dat boven de waarde van de bijstand uitkomt, dan krijg je soms een extra geldlening. Als laatste kan je bijstand in natura krijgen, bijvoorbeeld een slaapplaats voor daklozen. De bijstand in natura beperkt de autonomie van de persoon, dus dit wordt zo min mogelijk gebruikt. Zie art. 48-57.

Wat is er geregeld voor jongeren?

Jongeren van 18 tot 27 moeten aan strengere regels voldoen om van de participatiewet gebruik te kunnen maken. Er geldt een verplichte wachttijd van vier weken. De jongere moet zich via het UWV aanmelden en tijdens de wachttijd moet hij zelf school of werk zoeken. Pas na een maand kan de bijstand zelf worden aangevraagd. Een uitzondering is als je een werkloosheidsuitkering hebt die afloopt. De regels voor jongeren zijn strenger, omdat ze studiefinanciering kunnen krijgen. Als een jongere dat niet krijgt, moet hij nog wel onderwijs volgen om een bijstand te krijgen.

Wat is er geregeld voor zelfstandigen?

Na de Tweede Wereldoorlog is er een regeling gekomen voor zelfstandigen dat het inkomen wordt aangevuld tot het bestaansminimum. Dit is in principe alleen tijdelijk, voor gevestigde zelfstandigen is dit standaard maximaal een jaar en is dan een soort renteloze lening. Afhankelijk van de winst na het jaar kan de lening omgezet worden in een bijstand.

Welke verplichtingen heb je als je een bijstand krijgt?

De Participatiewet kent een informatieplicht, waarbij je gegevens moet verstrekken die belangrijk zijn. Zie art. 17 en 18. Doe je dat niet, kun je een boete krijgen. Een verschil met andere socialezekerheidswetten is dat bij recidive de belastingvrije voet maximaal drie maanden buiten werking wordt gesteld. Ook heb je een medewerkingsverplichting, je moet desgevraagd medewerking verlenen aan de uitvoering van de wet, door bijvoorbeeld mee te werken aan fraudeonderzoek. Daarnaast heb je een arbeidsverplichting. Iemand die bijstand ontvangt moet verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid aanvaarden of maatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten. Je moet je ook flexibel en aantrekkelijk opstellen om de kans op arbeid zo veel mogelijk te vergoten. Zie art. 9, 10 en 18.

De uitkering kan worden opgeschort voor maximaal 8 weken (art. 54). Dit is een drukmiddel om alsnog mee te werken aan een onderzoek. Als je je niet houdt aan de regels of je krijgt ten onrechte een uitkering, dan kan de gemeente het geld dat je hebt gekregen terugvorderen. Tegenwoordig is dit een verplichting van de gemeente. Verder kan er ook een bijstandsverhaal worden gevorderd. Dan wordt de bijstand verhaalt op iemand die zijn verplichting, zoals alimentatieverplichting naar degene die de bijstand ontvangt niet is nagekomen.

Wie voert de Participatiewet uit?

De gemeente waar de behoeftige woont,is verantwoordelijk voor de uitvoer van de Participatiewet. Voor zwervende daklozen zijn bepaalde centrumgemeenten aangewezen om bijstand te verlenen. De kosten van de Participatiewet liggen bij de gemeente. De gemeente krijgt rijksbijdragen om de kosten te vergoeden.

Welke andere bestaansminimumregelingen kennen we?

Naast de Participatiewet kennen we ook nog een aantal bestaansminumumregelingen: de Toeslagenwet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW). De regelingen van deze wetten zijn minder streng dan van de bijstand. Het doel is dat deze mensen niet meer afhankelijk worden van de bijstand.

De Toeslagenwet is voor mensen die onvoldoende uitkering krijgen met de werknemersverzekering. Als de WW uitkering bijvoorbeeld te laag uitkomt, doordat het dagloon vlak boven het minimumloon lag en je met de WW maar 70% daarvan krijgt, dan vult de Toeslagenwet het gat met het minimumloon op. De totale uitkering kan alleen nooit meer worden dan dat degene die de uitkering ontvangt in eerste instantie verdiende.

De IOAW is een voorziening voor oudere werklozen die geen recht meer hebben op de WW. Dit is wel vervangen door de Wet WIA, maar voor werknemers die voor 1965 geboren zijn kan de IOAW nog gelden.

De IOW is er voor mensen van 60+ die tussen 2006 en 2011 werkloos geworden zijn en langer dan drie maanden recht hadden op een WW uitkering. De regeling geldt tot 2030.

Wat is er geregeld voor de re-integratie? - Chapter 11

Het sociale zekerheidsstelsel heeft re-integratie voorzieningen om te zorgen dat mensen die een uitkering ontvangen te ondersteunen en om te voorkomen dat ze langdurig op uitkeringen aangewezen raken. Hierbij speelt het UWV een grote rol.

Welke re-integratieondersteuning biedt het UWV?

Werknemers die op grond van de werknemersverzekering een uitkering krijgen, hebben ook recht op ondersteuning om in het arbeidsproces weer te starten. Het UWV bepaalt per persoon of ze recht hebben op deze ondersteuning. Of je die ondersteuning krijgt, hangt af van je competenties, je capaciteiten en welke vorm van ondersteuning geschikt is.

In de re-integratievisie worden de beslissingen over de ondersteuning die je krijgt vastgelegd. In die visie moet omschreven zijn welke stappen er genomen worden. De re-integratievisie wordt samen met de werknemer door het UWV opgemaakt, maar het UWV heeft daarbij wel altijd het laatste woord. Bezwaar en beroep hiertegen is alleen mogelijk als de re-integratievisie op een zelfstandig rechtsgevolg is gericht. Bijvoorbeeld een concreet traject bij een re-integratiebureau.

Het doel van de re-integratie is dat er een goede match komt tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Het UWV registreert alle mensen die werk zoeken en alle vacatures die beschikbaar komen.

Welke instrumenten kunnen worden ingezet?

Het UWV kan bijvoorbeeld scholing inzetten als die noodzakelijk is voor het verkrijgen of behouden van werk. Als er noodzakelijke scholing ingezet is, wordt je vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Verder kan het UWV participatieplaatsen vormen. Dat is voor mensen met een uitkering die niet bemiddelbaar zijn. Met een participatieplaats krijg je maximaal twee jaar een uitkering terwijl je onbetaald werk verricht, zodat je werkervaring kan opdoen. Daarnaast kunnen mensen met een WIA of Wajong uitkering die een structurele functionele beperking hebben een arbeidsplaatsvoorziening krijgen. Dat is bijvoorbeeld het inzetten van een job coach of het verzorgen van aanpassingen aan een auto.

De no-riskpolis is bedacht om werkgevers te stimuleren om mensen in dienst te nemen. Daarmee worden werkgevers bevrijd van de plicht het loon door te betalen in geval van ziekte. Het UWV betaalt dan vanaf de eerste dag van de ziekte het loon door voor mensen die in dienst genomen zijn en die eronder vallen. Deze no-risk polis geldt de eerste vijf jaar. Verder is er een mogelijkheid tot proefplaatsing. Mensen met een uitkering krijgen dan een mogelijkheid om maximaal zes maanden met behoud van de uitkering werk te gaan verrichten, zodat de werknemer kan laten zien wat hij waard is en het voor werkgevers makkelijker wordt om iemand in dienst te nemen.

Als laatste is er een premiekortingsregeling. Werkgevers mogen dan tijdelijk een korting toepassen op de premies wanneer ze iemand in dienst nemen die een uitkering ontvangen op grond van de wet WIA of de Wajong.

Welke verantwoordelijkheid heeft de gemeente in de re-integratie ondersteuning?

De gemeente is verantwoordelijk voor mensen die vallen onder de Participatiewet, zoals bijstandsontvangers, personen met een uitkering en mensen zonder uitkering (niet uitkeringsgerechtigden/nug-ers). Ook jonggehandicapten met arbeidsvermogen

Aan de hand van de Participatiewet zijn er twee hoofdvormen van ondersteuning. Enerzijds de hulp gericht op het krijgen van arbeid die zelfstandig kan worden uitgevoerd. Anderzijds een voorziening dat meer een voortraject is die moet helpen om uiteindelijk zelfstandig aan het werk te kunnen. Welke vorm ingezet moet worden, beoordeelt de gemeente per geval en dat kan per gemeente verschillen. Denk aan arbeidsbemiddeling op de zogenaamde 'werkpleinen' waar gemeenten en andere partijen (zoals UWV) zich inzetten om mensen aan het werk te krijgen.

Welke instrumenten biedt de participatiewet voor reïntegratie?

Ook gemeenten kunnen scholing, de no-risk polis en proefplaatsing inzetten. Verder heeft de gemeente de mogelijkheid om loonkostensubsidie te geven. Dit wordt gegeven aan werkgevers als zij iemand die onder de Participatiewet valt een baan aanbieden. De gemeente compenseert dan de loonkosten tot het minimumloon, zodat de werkgever alleen betaalt wat de loonwaarde van de werknemer is. Verder kan de gemeente een participatieplaats regelen. Mensen kunnen op een participatieplaats maximaal twee jaar onbetaald werk doen zonder dat ze hun uitkering verliezen. Dit is zodat ze meer ervaring opdoen.

Onder sociale activering valt bijvoorbeeld vrijwilligerswerk of een traject dat iemand voorbereid of laat wennen aan het arbeidsproces. Als laatste kan de gemeente iemand beschut werk geven. Dit kan alleen als er geen perspectief is op terugkeer naar betaald werk. De gemeente creëert dan zelf een werkplek, zodat mensen in aangepaste omstandigheden wel werk kunnen verrichten.

Wat is de banenafspraak?

In het Sociaal Akkoord in 2013 zijn werkgevers ermee akkoord gegaan om extra werkgelegenheid te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking. Die extra banen zijn voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen en mensen die niet meer terecht kunnen in de Wsw.

Wat is de quotumregeling?

De extra banen van de banenafspraak moeten geleidelijk worden bewerkstelligd, waarbij 2026 als eindpunt is vastgesteld. Jaarlijks wordt geëvalueerd of het doel van dat jaar bereikt. Is dat niet het geval? Dan kan de quotumregeling ingaan. Individuele werkgevers moeten dan een bepaald percentage werknemers uit de doelgroep in dienst nemen, anders krijgen ze een quotumheffing van €5.000 per niet bezette arbeidsplaats per jaar. Zie art. 38e Wfsv.

Hoe werkt de handhaving? - Chapter 12

Fraude en misbruik van de uitkeringen schaden het draagvlak van het sociale zekerheidsstelsel. Als er fraude wordt gepleegd, zijn er steeds minder mensen die mee willen betalen aan de uitkeringen. Fraude is het overtreden van de inlichtingenverplichtingen. Als je onjuiste informatie doorgeeft, kan de rechter daar een straf op leggen. Misbruik is als verschillende medewerkingsverplichtingen niet worden nagekomen. Hierbij kan een sanctie in de vorm van een maatregel opgelegd worden. Dat zijn dan geen straffen, maar herstelsancties, door bijvoorbeeld het korten op de uitkering.

De handhaving gaat om zowel de straffen als de preventie, de terugvordering en de controle.

Hoe werkt de terugvordering?

De terugvordering bestaat uit drie verrichtingen: de herzieningshandeling, de terugvorderingshandeling en de invorderingshandeling. Allereerst moet er een besluit genomen worden dat het recht op uitkering opnieuw wordt vastgesteld, maar dan met een lager bedrag. Dan is het bekend wat de uitkering had moeten zijn en met het herzieningsbesluit weten we ook wat iemand verschuldigd is. De terugvorderingsbeslissing bepaalt welk bedrag de betrokkene moet terugbetalen aan de instanties. De invorderingshandeling gaat om de manier van terugbetalen, het kan gekort worden op de lopende uitkering of er kan een afbetalingsregeling gemaakt worden.

Het UWV en de SVB zijn verplicht bij de wet om terugvordering in te zetten. Behoudens enkele uitzonderingen, zoals art. 36 lid 5 WW.

Wat is er anders bij de terugvordering binnen de Participatiewet?

Bij mensen die vallen onder de Participatiewet geldt er alleen een terugvorderingsplicht voor de kosten van de bijstand die gemaakt zijn door de overtreding van de inlichtingenplicht. De rest wordt niet ingehouden, het idee is dat deze mensen al een slechte inkomenspositie hebben.

Welke sancties kunnen er worden opgelegd?

Er kunnen drie soorten sancties opgelegd worden bij schending van de medewerkings- en inlichtingenplicht, namelijk de bestuurlijke boete, een bestuurlijke maatregel en een schriftelijke waarschuwing. De boete wordt alleen opgelegd bij schending van de informatieverplichting. Dat is een zelfstandig bedrag dat wordt opgelegd, onafhankelijk van de vraag of iemand nog recht heeft op een uitkering. Een maatregel is de verlaging of weigering van de uitkering en dat wordt opgelegd in alle andere gevallen.

Bij de boete, gebaseerd op de Fraudewet,wordt geen rekening gehouden met de intenties van de personen, dus of iemand het met opzet gedaan heeft. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat dit onvoldoende was en heeft een alternatief boetestelsel voorgeschreven dat daar wel rekening mee houdt. Het nadeel is dat er onderscheid gemaakt wordt tussen vier gradaties van schuld, maar dat dat in de praktijk niet makkelijk te onderscheiden is. Het is vaak een glijdende schaal.

De maatregel is dus het weigeren van een uitkering, dat kan tijdelijk of blijvend zijn. Hoe zwaar de maatregel is, hangt af van de ernst van de overtreding en het type medewerkingsverplichting dat is overtreden. Als laatste kan er een waarschuwing gegeven worden. Dat kan als iemand wel de informatieverplichting heeft overtreden, maar dat nog niet heeft geleid tot een uitkering waar iemand geen recht op had.

Wanneer wordt je strafrechtelijk vervolgd?

Fraude is een strafbaar feit. Als fraude opzettelijk wordt gepleegd, is er sprake van een misdrijf dat bestraft kan worden met een gevangenisstraf of een geldboete. Zie art. 227 Sr. Als het geen opzet is, dan spreken we van een overtreding, maar ook daar staat een gevangenisstraf of een geldboete op.

Met de nieuwe Fraudewet is het vervolgingsbeleid van het OM aangescherpt. In beginsel moeten nu alle gevallen met een schadebedrag van boven de €50.000, strafrechtelijk worden aangepakt. In geval van lagere bedragen wordt je alleen vervolgd als er iets bijzonders is, als je het bijvoorbeeld al vaker gedaan hebt.

Wanneer komt men op huisbezoek?

De overheid heeft ruime bevoegdheden om misbruik te bestrijden. De overheid kan de verdiensten van iemand verifiëren, zonder dat hij het weet. Ook kan iemand op ieder tijdstip worden opgeroepen. Verder kan een uitvoeringsinstelling een aanbod doen om een huisbezoek te doen. De wet zegt dat het met toestemming moet gebeuren, maar als je toestemming weigert te geven, dan kan de uitkering al worden stopgezet.

Wat gebeurt er met een uitkering als je in de gevangenis zit?

De Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden (Wsg) stelt dat ieder die een gevangenisstraf uitzit, is uitgesloten van elk recht op socialezekerheidsuitkeringen. Voor verplichte opname in een psychiatrisch ziekenhuis geldt dat niet. Als iemand zijn straf buiten de gevangenis mag uitzitten, met proefverlof, dan heb je wel recht op een uitkering.

Wat is de invloed van de internationale gemeenschap? - Chapter 13

De internationale maatschappij zet zich in voor sociale zekerheid in verschillende vormen. Nationale en internationale organisaties helpen ontwikkelingslanden om een sociale zekerheidsprogramma op te zetten of uit te bouwen. Ook kan er internationaal een regeling opgesteld worden, zodat de sociale zekerheid geen middel kan zijn voor de internationale concurrentiestrijd. Als laatste moeten migrerende werknemers beschermd worden.

Er zijn een aantal type verdragen die een bron vormen voor de socialezekerheid binnen de EU. Er zijn grondrechten, normverdragen, het EU-recht en de bi- en multilaterale coördinatieverdragen.

Wat zijn de internationale grondrechten die gaan over sociale zekerheid?

Het sociale zekerheidsrecht is een sociaalgrondrecht. Het komt voor in de Universele verklaring van de rechten van de mens en in verdragen die later tot stand zijn gekomen. Wereldwijd hebben we het Internationaal Verdrag inzake economische sociale en culturele rechten. In Europa hebben we de Europees Sociaal Handvest en een aantal bijzondere verdragen.

Het grondrecht van sociale zekerheid is een instructienorm, het draagt de overheid op om een stelsel van sociale zekerheid te realiseren en in stand te houden. De Europese Code inzake sociale zekerheid heeft een aantal minimumnormen over sociale zekerheid.

Wat zijn de normverdragen over sociale zekerheid?

Normverdragen bevatten minimumnormen met betrekking tot de reikwijdte van de sociale zekerheid. Er wordt met de normverdragen verplicht aan landen die onderdeel zijn van het verdrag dat ze onderdelen van de sociale zekerheid op het niveau brengen dat is vastgesteld in de verdragen. Deskundigencomités onderzoeken of de normen van de verdragen worden nageleefd.

Wat is het werkingsverdrag van de EU?

Het Verdrag over de werking van de Europese Unie is relevant voor de sociale zekerheid vanwege het Europees burgerschap, het vrij verkeer van personen en de bepalingen over het sociaal beleid en het mededingingsrecht.

Het vrije verkeer van personen bestaat vooral uit een verbod op discriminatie naar nationaliteit. Mensen die migreren mogen geen nadelige positie krijgen binnen de Unie wat betreft de sociale zekerheid.

Het sociaal beleid gaat over het doel van de Unie om sociale bescherming van hoog niveau te bewerkstelligen. Sociale zekerheid blijft wel een nationale bevoegdheid, alleen specifieke doelstellingen zijn in de hele EU geharmoniseerd. Een voorbeeld is de gelijkstelling van mannen en vrouwen. Daarvoor zijn een aantal richtlijnen opgesteld. Verder is afstemming van beleid van belang zoals op het gebied van gezondheidszorg en de te realiseren doelen.

Wat is het EU-coördinatierecht?

Er zijn twee coördinatieregelingen die van belang zij in het kader van sociale zekerheid: Verordening (EG) nr. 883/2004 (vereenvoudiging van het coördinatierecht) en de Verordening (EG) nr. 987/2009 (administratieve modaliteiten van toepassing op 883/2004).

De verordening uit 2004 heeft een ruime personele werkingssfeer en is op alle personen die vallen onder de socialezekerheidswetgeving van toepassing. Ook mensen uit niet EU-staten die legaal binnen de EU verblijven vallen hieronder. Dit laatste is in een aparte Verordening geregeld.

De Verordeningen zijn van toepassing op het hele sociale zekerheidsstelsel, behalve de sociale bijstand van de Participatiewet en behalve uitkeringen van oorlogsslachtoffers.

Er zijn een aantal belangrijke beginselen waar de Verordening 883/2004 op gebaseerd is:

  • Gelijke behandeling naar nationaliteit (art. 4)

  • Doorbreking van exportverboden (art. 7)

  • Gelijkstelling van feiten, gebeurtenissen en inkomen in een andere lidstaat (art. 5)

  • De wetgeving van slechts één lidstaat is van toepassing (art. 11)

  • Samenstelling van tijdvakken van verzekering, wonen en arbeid (art. 6)

  • De voorkoming van samenloop van prestaties (art. 10)

Verordening 883/2004 heeft coördinatiebepalingen voor diverse socialezekerheidsprestaties.

Daarnaast heeft de EU ook bepaalde verdragen met niet-EU landen gesloten.

Wat zijn de bi- en multilaterale coördinatieverdragen?

Bilaterale verdragen worden gesloten ter bescherming van de socialezekerheidsrechten van personen die migreren tussen twee landen. Dat gebeurt op basis van wederkerigheid. De eerste generatie bilaterale coördinatieverdragen zijn die met landen in Europa. De allereerste was met het voormalig Duitse Rijk en had betrekking op arbeidsongevallen. Tegenwoordig worden deze verdragen allemaal overschaduwd door het EU-recht.

In de jaren '60 en '70 zijn verdragen gesloten met landen rondom de Middellandse Zee, zodat migranten die in Nederland kwamen werken beschermd waren. Die verdragen hebben nog steeds een belangrijke functie.

De derde generatie was voor Nederlandse emigranten die na de oorlog zijn geëmigreerd naar onder andere Australië, Canada en Nieuw-Zeeland.

De vierde generatie was met nieuwe economieën zoals Korea en Japan, vooral zodat als mensen van daar in Nederland kwamen werken, dat ze geen dubbele premie hoefden te betalen.

Naast deze coördinatieverdragen bestaan er ook exportverdragen. Dit om de export van uitkeringen mogelijk te maken.

De multilaterale coördinatieverdragen zijn bijvoorbeeld het Europees Verdrag inzake sociale zekerheid, dat erover gaat dat niet-actieve migranten ook bijstand moeten kunnen krijgen.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.