Samenvatting bij de 8e druk van Monografieën Privaatrecht: Onrechtmatige daad van Verheij


Wat houdt het aansprakelijkheidsrecht in? - Chapter 1

Mits er aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, biedt het aansprakelijkheidsrecht het slachtoffer de mogelijkheid om zijn schade af te wentelen op de veroorzaker daarvan. De schade wordt hiermee verplaatst van de benadeelde naar de aansprakelijke.

Wat ligt ten grondslag van het aansprakelijkheidsrecht?

Het indekken tegen schade is iets van alle tijden. In de loop der tijden zijn er vier mechanismen ontstaan waardoor benadeelden hun schade geheel of gedeeltelijk op anderen kunnen afwentelen:

  1. Het stelsel van sociale zekerheid

  2. Particuliere verzekering

  3. Fondsen

  4. Aansprakelijkheidsrecht

Het stelsel van sociale zekerheid

De sociale zekerheid is een publiekrechtelijk geregelde vorm van collectieve solidariteit. Iedereen draagt een beetje bij aan de financiering daarvan. Kenmerkend voor de sociale zekerheid is dat het een zeker bestaansminimum probeert te garanderen. Het doel is dus niet om iemand voor schade te compenseren. Het gevolg hiervan is wel dat een slachtoffer ook aanspraak hierop maakt als diegene zelf schuld heeft aan de oorzaak van de schade. Verder biedt het ook geen compensatie voor eventueel emotioneel leed.

Particuliere verzekering

Via een particuliere verzekering (privaatrechtelijke overeenkomst) kunnen mensen zich verzekeren tegen allerlei onheil. De omvang van de dekking wordt geregeld in de voorwaarden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan je zorgverzekering die je kunt upgraden.

Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen een sommenverzekeringen en schadeverzekering. Bij een schadeverzekering wordt het risico op bepaalde schade afgedekt met een verzekering. Bij een sommenverzekering bestaat er geen relatie tussen de schade en uitkering. Een voorbeeld hiervan is een ongevallenverzekering waarbij de verzekeraar verplicht is om tot uitkering van een bedrag waarvan de hoogte is gekoppeld aan de mate waarin het slachtoffer invalide wordt. Een ander voorbeeld is de aansprakelijkheidsverzekering waarop later nog wordt ingegaan.

Fondsen

Voor bepaalde gevallen heeft de overheid een fonds opgericht om slachtoffers gedeeltelijk te compenseren voor het hen overkomen leed. Hierbij gaat het om situaties waarin het aansprakelijkheidsrecht geen soelaas biedt of omdat de schade niet op een andere manier verhaald kan worden. Een voorbeeld hiervan is het Schadefonds Geweldsmisdrijven. In de praktijk spelen dit soort fondsen bij de afwikkeling van schade een marginale rol.

Aansprakelijkheidsrecht

Mits er aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, biedt het aansprakelijkheidsrecht het slachtoffer de mogelijkheid om zijn schade af te wentelen op de veroorzaker daarvan. De schade wordt hiermee verplaatst van de benadeelde naar de aansprakelijke. Bij de hierboven gegeven voorbeelden wordt de schade juist verspreid over een grote groep mensen of algemene middelen.

Wat zijn de kenmerken van en de verhoudingen binnen het aansprakelijkheidsrecht?

Een belangrijk kenmerk van het aansprakelijkheidsrecht is dat het de doelstelling heeft het slachtoffer volledig te willen compenseren. En niet dus slechts een bestaansminimum garanderen. Dit betekent dat het slachtoffer in de positie wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft de benadeelde vaak ook recht op smartengeld.

Uit het bovenstaande blijkt dat een slachtoffer zijn schade vaak op verschillende manieren vergoed kan zien. Afstemming van deze aanspraken gebeurt min of meer automatisch doordat men enkel de schade vergoed kan krijgen die hij niet elders vergoed krijgt. Heeft men bijvoorbeeld de schade volledig vergoed gekregen van de veroorzaker dan kan er geen aanspraak meer gedaan worden op een fonds en vice versa. Juridisch gesproken komt dit neer op voordeelstoerekening (6:100 BW). De reeds vergoede bedragen worden al als voordeel gezien.

Wat zijn de bronnen van verbintenissen en wat is samenloop?

Er zijn vijf bronnen van verbintenissen die naar burgerlijk recht worden onderscheiden. Een verplichting tot betaling kan namelijk uit verschillende bronnen voortvloeien:

  • De zaakwaarneming (6:198 BW)

  • Onverschuldigde betaling (6:203 BW)

  • Ongerechtvaardigde verrijking (6:212 BW)

  • Overeenkomst (6:74 BW)

  • Onrechtmatige daad (titel 6.3)

In deze samenvatting komt alleen de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad ter sprake.

Wat is een onrechtmatige daad?

Algemeen

De onrechtmatige daad komt in titel 3 van boek 6 BW aan de orde en bevat op zichzelf verschillende grondslagen voor aansprakelijkheid. Zie voor het overzicht het rijtje hieronder:

  • Onrechtmatige daad (6:162 BW)

  • Groepsaansprakelijkheid (6:166 BW)

  • Aansprakelijkheid voor kinderen (6:169 BW)

  • Aansprakelijkheid voor ondergeschikten (6:170 BW)

  • Aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikten (6:171 en 172 BW)

  • Aansprakelijkheid voor gebrekkige roerende zaken (6:173 BW)

  • Aansprakelijkheid voor een gebrekkige opstal (6:174 BW)

  • Aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen (6:175-178 BW)

  • Aansprakelijkheid voor dieren (6:179 BW)

  • Nog enkele andere regelingen in afdeling 6.3.3 en 6.3.4(a)

Hoewel in bepaalde gevallen de bovenstaande regelingen naar elkaar verwijzen, vormen zij ieder een afzonderlijke grondslag voor aansprakelijkheid. Het staat de benadeelde vrij om te kiezen op welke grondslag de vordering wordt gebaseerd. Het begrip onrechtmatige daad kan in enge zin (6:162 BW) en in ruime zin (titel 3.3) benaderd worden. Het hangt van de context af wat er wordt bedoeld met onrechtmatige daad.

Wat is persoonlijke en kwalitatieve aansprakelijkheid?

Aansprakelijkheid kan worden onderscheiden in persoonlijke en kwalitatieve aansprakelijkheid. Er is sprake van persoonlijke aansprakelijkheid wanneer men zelf het schadeverwekkend gebeuren heeft doen ontstaan. Er kan ook sprake zijn van aansprakelijkheid in een bepaalde hoedanigheid (kwalitatieve aansprakelijkheid). Dit kan omdat men heeft in te staan voor personen, of het gedrag daarvan, tot wie men in een bepaalde betrekking staat. Het is ook mogelijk dat men heeft in te staan voor een veilige toestand of werking van zaken waarvan men eigenaar, producent of gebruiker is.

Kwalitatieve aansprakelijkheid kan als consequentie hebben dat iemand aansprakelijk is, terwijl hij geen deel uitmaakt aan het ontstaan hiervan. Denk bijvoorbeeld aan een werkgever die aansprakelijk is, terwijl zijn chauffeur een aanrijding veroorzaakt. Wanneer er sprake is van aansprakelijkheid zonder schuld spreekt men van risicoaansprakelijkheid.

In het Burgerlijk Wetboek (BW) is een duidelijke scheiding aangebracht tussen persoonlijke aansprakelijkheid (afd. 6.3.1) en kwalitatieve aansprakelijkheid anderzijds (afd. 6.3.2). In hoofdstuk 2 en 3 wordt hier nader op ingegaan.

Hoe wordt een onrechtmatige daad vastgesteld?

De fase waarin onderzocht wordt of er een grondslag is voor aansprakelijkheid wordt aangeduid als de vestigingsfase. Om vervolgens vast te stellen of de aansprakelijke de volledige schade moet vergoeden,en in welke mate dient er te worden gekeken naar afd. 6.1.10 BW. Dit onderzoek noemt men de omvangsfase. In de praktijk is het onderscheid tussen beide fasen niet altijd even duidelijk maar zijn de afdelingen wel van elkaar gescheiden in het wetboek.

Kan een verbod op een (on)rechtmatige daad gevorderd worden?

Wanneer er sprake is van een dreigende onrechtmatige daad of een herhaling hiervan, kan degene wiens belang dreigt te worden aangetast een verbod bij de rechter vorderen. Dit kan echter alleen wanneer er sprake is van een reële dreiging, de eiser belang heeft bij een verbod, en het verbod voldoende is bepaald.

Het is mogelijk dat een verbod strijdig is met een/het algemeen belang, maar dat het toestaan van een gedraging betekent dat de belangen van enkele individuen worden opgeofferd ten behoeve van de meerderheid. In zo’n geval bestaat de oplossing uit het toestaan van de gedraging, maar met de verplichting de benadeelden te compenseren. Deze problematiek speelt voornamelijk in de verhouding overheid-burger. Men spreekt hier ook wel over het beginsel van gelijkheid voor openbare lasten.

Hoe zit het met aansprakelijkheidsverzekeringen?

Het belang van de aansprakelijkheidsverzekering voor het moderne aansprakelijkheidsrecht is groot. Het accent hierbij is steeds meer komen te liggen op het garanderen dat de benadeelde zijn schade vergoed krijgt. In bepaalde gevallen heeft de wetgever een aansprakelijkheidsverzekering verplicht. Denk bijvoorbeeld aan de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM).

Of een bepaald risico verzekerbaar is hangt af van verschillende factoren. Onder andere van of de verzekeraar een indicatie heeft van de kans dat het risico zich verwezenlijkt en de omvang van de schade die daarbij ontstaat. Zonder deze gegevens is het namelijk moeilijk om de hoogte van een premie vast te stellen.

Er zijn factoren die de verzekerbaarheid negatief kunnen beïnvloeden. Het toepassen van hedendaagse zorgvuldigheidsnormen op gedragingen uit het verleden bijvoorbeeld (retroactieve werking). Oftewel aansprakelijkheid voor iets waar de verzekeraar geen rekening mee heeft kunnen houden vanwege veranderende normen. Daarnaast is het voor verzekeraars lastig als zij schade moeten vergoeden die niet door hun verzekerde is ontstaan. Bijvoorbeeld de schade die door een medicijn is aangericht, die zich jaren later pas openbaart wanneer het niet meer te achterhalen is welke producent dat medicijn verschaft heeft.

De aansprakelijkheidsverzekering mag het de verzekerde juist niet financieel mogelijk maken om onrechtmatig schade toe te brengen. De aansprakelijkheidsverzekeraar wordt dan namelijk de sponsor van onrechtmatig gedrag. Verzekeringspolissen bevatten om deze reden opzetclausules. Op grond van deze clausules is de verzekeraar niet verplicht tot uitkering wanneer de verzekerde opzettelijk onrechtmatige schade toebrengt.

Welke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden in het aansprakelijkheidsrecht?

Binnen het aansprakelijkheidsrecht heeft een ontwikkeling plaatsgevonden van schuld naar risico. Deze ontwikkeling wordt duidelijk in de totstandkoming van risicoaansprakelijkheden. Voor deze ontwikkeling bestaan een aantal reden.

Ten eerste heeft de technische en industriële ontwikkeling een grote rol gespeeld. Hierdoor ontstonden (en ontstaan) steeds meer bronnen van gevaar die schade toe kunnen brengen zonder dat er een persoonlijk verwijt te maken valt. Individuen die schade lijden door activiteiten die in het algemeen belang zijn (industrialisatie, verkeer) dienen hun schade vergoed te krijgen.

Er zijn risicoaansprakelijkheden die samenhangen met de aansprakelijkheid voor een rechtmatige daad. Denk bijvoorbeeld aan de aansprakelijkheid van een bezitter van een dier. De bezitter is aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade. Men kan dus niet zomaar uitgaan van de negentiende eeuwse theorie ‘geen aansprakelijkheid zonder schuld’.

Om risicoaansprakelijkheden te rechtvaardigen wordt er gekeken naar de volgende argumenten:

  • Gevaar. Wie gevaar vermeerdert, vermeerdert daarmee zijn aansprakelijkheid (het gevaar dat van een zaak uitgaat).

  • Heeft iemand profijt van een bepaalde zaak of activiteit? ‘Wie de lusten heeft moet ook de lasten dragen’.

  • Vermogen om de schade te dragen ('capacity to bear the loss').

  • Verzekerbaarheid. Een schadevergoedingsplicht kan echter niet alleen afhangen van de mogelijkheid tot verzekering.

Wat zijn de functies van het aansprakelijkheidsrecht?

Door middel van het aansprakelijkheidsrecht wordt een evenwicht gevonden tussen de behoefte aan veiligheid enerzijds en de behoefte aan vrijheid anderzijds. Op welke behoefte de nadruk ligt verschilt per tijd en plaats. Het aansprakelijkheidsrecht heeft daarmee in ieder geval twee functies: compensatie en preventie.

De functie van het aansprakelijkheidsrecht is om te bepalen in welke gevallen er recht bestaat op compensatie. Preventie is een functie die vooral in de economische analyses van het aansprakelijkheidsrecht centraal staat. Er wordt onderzocht welke regels voorzichtig gedrag stimuleren. Dit betekent echter niet dat schade ten koste van alles moet worden voorkomen. Daarnaast hoeft de aanwezigheid van een aansprakelijkheidsverzekering de preventieve werking van het aansprakelijkheidsrecht niet te ondermijnen. De stimulans tot voorzichtig gedrag bestaat dan namelijk uit het eigen risico, eventuele sancties en het in gebruik nemen van veiligheidsvoorschriften.

Het aansprakelijkheidsrecht heeft een defensieve, rechtshandhavende functie. Maar daarnaast ook een offensieve functie. Het beschermt namelijk niet alleen de bestaande verhoudingen maar biedt ook ruimte aan niet van te voren vastgelegde rechten.

Ten slotte heeft het aansprakelijkheidsrecht een ventielfunctie. Gevoelens van onvrede die door de politiek onvoldoende worden weggenomen kunnen via het aansprakelijkheidsrecht bij de rechter belanden.

Het verjaren van rechtsvorderingen

Algemeen

De vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad kent net als rechtsvorderingen in het algemeen een verjaringstermijn. Eventueel kan deze verjaringstermijn van rechtswege worden verlengd. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen een lange en een korte verjaringstermijn. Voor enkele gevallen bestaat zowel een korte als een lange verjaringstermijn.

Wanneer is er sprake van een korte verjaringstermijn?

De Hoge Raad heeft besloten dat aan een korte verjaringstermijn (5 jaar) niet alleen rechtszekerheid, maar ook billijkheid ten grondslag ligt. De verjaringstermijn neemt hierbij geen aanvang wanneer de benadeelde niet in staat is een vordering in te stellen en de oorzaak van deze onmacht valt toe te rekenen aan de aansprakelijke. Het gaat hierbij voornamelijk om slachtoffers van mishandeling, die in verband met het verwerkingsproces langer nodig hebben om een vordering in te stellen.

Wanneer is er sprake van een lange verjaringstermijn?

Een lange verjaringstermijn (20 tot 30 jaar) is objectief, maar de redelijkheid die in art. 6:2 BW wordt voorgeschreven kan in de weg staan van de mogelijkheid dat de veroorzaker zich beroept op verjaring.

Kan een verjaringstermijn gestuit worden?

De verjaringstermijn van de vordering tot schadevergoeding kan door stuiting weer opnieuw beginnen. Dit kan door een eis, schriftelijke mededeling of aanmaning. Het komt erop neer dat de schuldenaar zich bewust is van het feit dat de schuldeiser nog aanspraak maakt op vergoeding, zodat de schuldenaar niet meer beschermd kan worden met verjaring. Daarnaast heeft het instellen van een eis (rechtsvervolging) ook een stuitende werking. Hetzelfde geldt voor een een beding in een overeenkomst, zoals een vaststellingsovereenkomst of een erkenning door een schuldenaar.

Wat is de invloed van de EU en de claimcultuur?

Wat is de invloed van de EU?

De invloed van de EU op het nationale aansprakelijkheidsrecht is relatief beperkt. Het aansprakelijkheidsrecht in lidstaten bestaat vrijwel geheel uit nationaal recht. Europese Richtlijnen op het gebied van aansprakelijkheidsrecht bestaan wel.

Is particuliere schadeafhandeling wel efficiënt?

Particulieren zien soms af van hun recht op schadevergoeding door de hoge psychische druk en het tijdrovende proces. Dit komt voornamelijk naar voren wanneer een particulier het moet opnemen tegen een grote onderneming of soms zelfs de overheid.

Wanneer er sprake is van een groot aantal slachtoffers kan er een collectieve actie worden ingesteld. Dit is zowel voor slachtoffer als voor aangesprokene meestal niet efficiënt. Om hiervoor een oplossing te vinden zijn er vier wettelijke regelingen tot stand gebracht:

  • Wet Collectieve Massaschade (WCAM). De wet maakt het mogelijk een vaststellingsovereenkomst voor de gehele groep slachtoffers verbindend te laten verklaren door de rechter.

  • Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade. Deze wet maakt het mogelijk dat in het buitengerechtelijk afwikkelingstraject het oordeel van de rechter wordt gevraagd over een geschilpunt dat partijen verdeeld houdt.

  • Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Deze wet geeft de rechter de mogelijkheid om een rechtsvraag te stellen aan de Hoge Raad.

  • Voorschotregeling. Slachtoffers kunnen een schadevergoeding vorderen en zich meningen in het strafproces.

Wat is een claimcultuur?

Met een claimcultuur wordt een mentaliteit bedoeld, waarin mensen elkaar vaak en voor hoge bedragen aansprakelijk stellen voor geleden schade (denk aan de claims in de Verenigde Staten). Het gevolg hiervan is dat mensen en bedrijven zich moeten indekken of verweren tegen claims, waardoor zij meer kosten moeten maken. De verzekerbaarheid van bepaalde risico’s komt hiermee in gevaar, de rechterlijke macht wordt meer belast en er worden onnodige voorzorgsmaatregelen genomen. Er ontbreken echter harde feiten om te stellen dat er daadwerkelijk sprake is van een claimcultuur. Wel is het aantal claims toegenomen maar het bedrag dat door rechters wordt toegekend nauwelijks gestegen.

Hoe zit het met technische ontwikkelingen?

Technische ontwikkelingen vragen steeds meer aandacht. Denk bijvoorbeeld aan zelfrijdende auto's waarbij de aandacht van de menselijke bestuurder naar de aansprakelijkheid van de producent verschuift. De vraag welke (ethische) eisen men kan stellen aan dergelijke producten moet nog worden beantwoord.

Wat is het plan van behandeling in dit boek?

In hoofdstuk 2 komen de persoonlijke aansprakelijkheden aan bod. In hoofdstuk 3 komen de kwalitatieve aansprakelijkheden ter sprake. In hoofdstuk 4 worden de resterende aansprakelijkheden behandeld. Tot slot vinden we in hoofdstuk 5 een uitwerking van de omvangsfase in het aansprakelijkheidsrecht.

Welke regels gelden er bij persoonlijke aansprakelijkheid? - Chapter 2

Het eerste deel van dit hoofdstuk gaat in op de voorwaarden voor persoonlijke aansprakelijkheid. Het tweede deel behandelt enkele bijzondere onrechtmatige daden.

Een belangrijke voorwaarde voor persoonlijke aansprakelijkheid is dat de onrechtmatig gebleken daad aan de dader kan worden toegerekend. De wet noemt in art. 6:162 lid 3 BW drie verschillende gronden voor toerekening: schuld, wet en verkeersopvattingen.

Welke algemene vereisten zijn er voor aansprakelijkheid?

Er zijn vijf vereisten voor aansprakelijkheid. Belangrijk om het begrip aansprakelijkheid te kunnen bevatten is om deze basis(-sub)begrippen goed van elkaar te kunnen onderscheiden. De vereisten komen allemaal uit artikel 6:162 BW: onrechtmatigheid, relativiteit, toerekening, causaal verband en schade.

Onrechtmatigheid

Onder onrechtmatigheid wordt een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of gedrag dat maatschappelijk onzorgvuldig is verstaan.

Relativiteit

Gedrag is alleen onrechtmatig in relatie tot een bepaalde persoon en diens belangen. Er moet dus een relatie zijn tussen de geschonden norm en de schade zoals die door een bepaalde benadeelde is geleden. Bij afwezigheid van deze relatie kan er geen sprake zijn van een onrechtmatige daad. Dit relativiteitsvereiste is ontworpen om te voorkomen dat de schending van publiekrechtelijke regelgeving automatisch civielrechtelijke onrechtmatigheid tot gevolg heeft. Het relativiteitsvereiste geldt voor alle onrechtmatigheidscategorieën.

Toerekening

Het vereiste van toerekening geeft antwoord op de vraag of een onrechtmatige gedraging toe te rekenen is op de persoon van de dader. De wet noemt hiervoor drie verschillende gronden: schuld (verwijtbaarheid), de wet en de verkeersopvattingen. Waarbij schuld en de verkeersopvattingen als communicerende vaten worden gezien. Voor toerekening is het voldoende dat er aan één van deze drie eisen is voldaan. Met toerekening wordt, op grond van de wet, niet gedoeld op de risicoaansprakelijkheden van afd. 6.3.2.

Causaal verband

Een conditio sine qua non-verband (csqn-verband) verbindt een onrechtmatige gedraging met schade. Als de schade niet zou zijn ontstaan wanneer de onrechtmatige daad niet zou hebben plaatsgevonden dan is er dus sprake van een conditio sine qua non-verband. Wanneer dit verband aanwezig is kan een normatieve toets plaatsvinden (art. 6:98 BW), bij bepaling van de omvang van de schadevergoeding. De term causaal verband wordt gebruikt om deze toets aan te duiden. Met de toets kijk je dus eigenlijk hoe groot de schade is geworden door de onrechtmatige gedraging.

Schade

Welke schade voor vergoeding in aanmerking komt wordt uitgewerkt in art. 6.1.10 BW. Schade wordt gezien als een feitelijk begrip.

Wat is het verloop van de onrechtmatige daad in de geschiedenis?

In de loop der tijd is de wet vaak aangepast wanneer het gaat om het begrip onrechtmatigheid. De reikwijdte van het begrip onrechtmatige daad en daarmee het aantal zaken waarover de rechter zich moet uitspreken heeft meer dan eens voor strijd in de rechtszaal gezorgd. Hierbij is vooral de invulling van het begrip onrechtmatig de inzet van de strijd geweest. Het is vooraf moeilijk te bepalen of een uitbreiding van het aansprakelijkheidsrecht een stap te ver is en dus vooral wat de grenzen daarvan zijn. Toch hebben er vele uitbreidingen plaatsgevonden zonder dat dit geleid heeft tot grote maatschappelijke problemen. De opkomst van de aansprakelijkheidsverzekering heeft hierbij een grote rol gespeeld. Tegenwoordig speelt de angst voor een verlammende claimcultuur een grote rol bij het denken over het aansprakelijkheidsrecht.

Wat is het plicht criterium?

Als het oudste criterium voor het bepalen of een daad onrechtmatig is, hebben we het plicht criterium: onrechtmatig is de daad die in strijd is met de wettelijke plicht. Onder de wet verstaat men dan elke algemeen verbindende regeling dat van een bevoegd gezag komt.

Echter is het wel zo dat wanneer een wettelijke plicht wordt overtreden er alleen sprake kan zijn van een onrechtmatige daad wanneer er voldaan is aan het relativiteitsvereiste. Het gedrag moet dan jegens de eiser onrechtmatig zijn (art. 6:162 lid 1 BW). Het relativiteitsvereiste heeft als functie de omvang van aansprakelijkheid te beperken. Een voorbeeld hiervan is een bestuurder van een auto die een verkeersfout maakt en iemand aanrijdt, die hierdoor ernstig letsel oploopt. De getuigen van dit ongeluk kunnen schade oplopen door de schrik (bijvoorbeeld iets laten vallen) en de naasten van degene die is aangereden loopt wellicht een trauma op door het nieuws van de aanrijding. De relativiteit beperkt de aansprakelijkheid van de dader doordat hiervoor eerst de vraag moet worden beantwoord of de bestuurder ook jegens hen onrechtmatig handelde. Deze functie komt zowel naar voren in art. 6:163 BW als in art. 6:98 BW. Het belangrijkste verschil tussen beiden is dat art. 6:163 BW vanuit de normschending vooruit kijkt, terwijl art. 6:98 terugblikt. Welk artikel de rechter gebruikt is veranderlijk.

Indien de geschonden wettelijke norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden, dan valt daarmee niet automatisch het doek voor de benadeelde. Het kan namelijk ook zo zijn dat het gedrag toch als onrechtmatig wordt gezien wegens schending van een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. Dit wordt als dusdanig maatschappelijk onzorgvuldig gezien (hangt van de overtreding af) dat dit feit ook kan worden meegewogen. Dit wordt de correctie Langemeijer genoemd. Dit criterium is echter niet uit de verf gekomen in de rechtspraak en daardoor nauwelijks toegepast.

Wanneer is er sprake van een inbreuk op een recht?

Sinds 1880 wordt een daad die inbreuk maakt op het recht van een ander gezien als een onrechtmatige daad. Het is belangrijk om hierbij de vraag te stellen wat er onder recht wordt verstaan. Het kan gaan om:

  • Een rechtens beschermd belang.

  • Een bevoegdheid.

  • Subjectief recht (een door het recht aan iemand toegekende bevoegdheid, om zijn belang te dienen) Als subjectief recht worden persoonlijkheidsrechten en absolute vermogensrechten aangemerkt.

Is de inbreuk op het recht van een ander altijd onrechtmatig? Het antwoord op deze vraag is nee. Wanneer een inbreuk op een recht altijd onrechtmatig zou zijn, zou de drempel voor onrechtmatigheid en aansprakelijkheid veel te laag zijn. Over de vraag of dit in enkele gevallen wel aan de orde kan zijn bestaat verdeeldheid. Veel schrijvers gaan ervan uit dat de inbreuk op een subjectief recht in feite pas onrechtmatig is wanneer deze maatschappelijk onzorgvuldig is. De Hoge Raad kiest in deze discussie (nog) geen duidelijke kant.

Wanneer is iets in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid?

Onzorgvuldigheid is een vaag begrip. Een gedraging is onrechtmatig wanneer er sprake is van een schending van (ongeschreven) zorgvuldigheidsnormen. De rechter heeft de bevoegdheid om een gedrag onrechtmatig te verklaren buiten gevallen van inbreuk op een recht. Of iets maatschappelijk onzorgvuldig is, is een normatief en geen feitelijk oordeel. Het is dus niet zo dat de rechter voor de invulling van de zorgvuldigheidsnorm exclusief dient te luisteren naar de opvattingen die daarover in de maatschappij bestaan.

Het gebrek aan maatstaven die bepalen wat maatschappelijk onzorgvuldig is, wil natuurlijk niet zeggen dat de rechter naar willekeur mag oordelen. De Hoge Raad heeft factoren geformuleerd die in het algemeen iets zeggen over de zorgvuldigheidsnorm (Kelderluikfactoren). Deze factoren zijn belangrijk en komen in verschillende gedaantes terug in het aansprakelijkheidsrecht.

Ten eerste gaat het over de kans dat schade ontstaat als gevolg van een bepaalde gedraging. Daarnaast spelen de ernst van de gevolgen die kunnen ontstaan en de mate waarin het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is een rol. De Kelderluikfactoren zijn vooral van toepassing op situaties waarin iemand een gevaar voor personen of zaken in het leven roept, maar kunnen ook gebruikt worden als richtlijn buiten die gevallen. In wezen gaat het over het inschatten van risico’s. Wanneer de risico’s te groot zijn, gaat de rechter uit van onrechtmatigheid. De scheidslijn tussen rechtmatigheid en onrechtmatigheid is in de praktijk vaak moeilijk te bepalen. De waarschijnlijkheid van de schade is namelijk moeilijk vast te stellen.

Gedrag dat gevaar creëert is alleen onrechtmatig wanneer de waarschijnlijkheid van een ongeval, als gevolg van dit gedrag, zo groot is dat de dader zich daarvan (naar maatstaven van zorgvuldigheid) had moeten onthouden. Een persoon die een toegestaan gevaar creëert dient daarvoor te waarschuwen. Wanneer een persoon vrijwillig aan een risico is blootgesteld, doet dit geen afbreuk aan de plicht tot het treffen van veiligheidsmaatregelen. De Kelderluikfactoren geven in elk geval de rechter houvast bij de invulling van het begrip maatschappelijk onzorgvuldigheid.

Hieronder nog een keer de Kelderluikfactoren opgesomd:

  • De kans dat anderen niet goed opletten,

  • De kans dat daardoor ongevallen ontstaan,

  • De ernst van de gevolgen die kunnen ontstaan (zaakschade of letselschade),

  • De mate waarin het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is.

Wanneer kan een onrechtmatige daad aan iemand worden toegerekend?

Algemeen

Een belangrijke voorwaarde voor persoonlijke aansprakelijkheid is dat de onrechtmatig gebleken daad aan de dader kan worden toegerekend. Zoals we eerder hebben gezien noemt de wet in art. 6:162 lid 3 BW drie verschillende gronden voor toerekening: schuld, wet en verkeersopvattingen.

Hoe zit de objectivering van de toerekening in elkaar?

Er zijn maar weinig gevallen waarbij de toerekeningseis aansprakelijkheid in de weg kan staan. Dit komt omdat een onrechtmatige gedraging ook kon worden toegerekend wanneer een dader geen persoonlijk verwijt valt te maken. In de praktijk heeft dit gezorgd voor een verruiming van het schuldbegrip. Ook op grond van de wet en op grond van de verkeersopvattingen kan worden toegerekend. Echter, hoe objectiever het begrip schuld wordt opgevat, hoe minder ruimte er overblijft voor de toerekening op basis van verkeersopvattingen. Het begrip schuld in art. 6:162 lid 3 BW moet dan ook in objectieve zin worden opgevat.

Wat is schuld (objectieve zin)?

Het begrip schuld brengt de gedachte met zich mee dat er sprake is van kenbaarheid en vermijdbaarheid van een bepaald risico. Om te kunnen bepalen of iemand daadwerkelijk schuld heeft zal hij moeten worden vergeleken met een vergelijkbare persoon. Het objectieve schuldbegrip is daarmee niet geheel vrij van objectiviteit. Er wordt namelijk alleen vergeleken met een ideaaltype, maar er wordt daarbij geen rekening houden met eigenschappen, capaciteiten en de fysieke en psychische gesteldheid van de dader.

Dan rijst hierbij wel de vraag wat het verschil is tussen schuld in objectieve zin en onrechtmatigheid. Het antwoord hierop is dat dit onderscheid praktisch gezien komt te vervallen.

Wanneer is sprake van toerekening op grond van de verkeersopvattingen?

Art. 6:162 lid 3 BW geeft de mogelijkheid om te rekenen op basis van de in het verkeer geldende opvattingen. Tussen onrechtmatigheid en toerekening kan overlapping ontstaan, omdat de rechter ook bij de invulling van verkeersomstandigheden zal kijken naar de bestaande opvattingen in de maatschappij.

Voor de verkeersopvattingen bestaat geen Kelderluik Formule, maar aan het wettelijk systeem kan wel steun worden ontleend. Door toe te rekenen buiten schuld verandert art. 6:162 BW naar een risicoaansprakelijkheid.

Wanneer een bestuursorgaan bijvoorbeeld een besluit neemt dat door de rechter wordt vernietigd, wordt het genomen besluit beschouwd als een toerekenbare onrechtmatige daad.

Wat zegt de wet?

De wet doelt niet op de risicoaansprakelijkheden van afd. 6.3.2 wanneer het gaat om toerekening op grond van de wet. Artikel 6:165 BW speelt hierbij wel een belangrijke rol. Een andere belangrijke bepaling is art. 1:164 BW. Dit artikel bepaalt dat een kind van jonger dan veertien jaar niets kan worden toegerekend. De aansprakelijkheid voor kinderen van jonger dan 14 jaar verschuift naar de ouders/verzorgers.

Wat is de causaliteit en het conditio sine qua non-verband?

Voor de causaliteit moet onderscheid gemaakt worden tussen het conditio sine qua non-verband (hierna: csqn-verband) en de toerekening naar redelijkheid (artikel 6:98 BW). Een voorbeeld die de problemen toont die kunnen rijzen bij het vaststellen van het csqn-verband:

A veroorzaakt door toerekenbaar onrechtmatig gedrag brand waardoor het huis van B volledig afbrandt. De volgende dag stort C met zijn vliegtuig neer op de plek waar het huis stond. Is er nu wel een csqn-verband tussen de onrechtmatige daad van A en de schade van B door het neerstorten van het vliegtuig? Over het algemeen wordt aangenomen van wel en dat A aansprakelijk is jegens B. Immers heeft B zaakschade geleden op het moment dat de brand ontstond en ontstond er vanaf dien ook een vordering op A. C is daarentegen niet aansprakelijk jegens B want je kan een reeds vernietigd huis niet nogmaals vernietigen.

Vooral belangrijk om te onthouden is dat het streng vasthouden aan een csqn-verband als voorwaarde voor aansprakelijkheid tot onwenselijke gevolgen kan leiden. Logica en rechtsgevoel wijzen verschillende kanten op. Het is vooral een normatief verband. Daarom is praktisch gesproken het beste uitgangspunt de gedachte dat de vestiging van de aansprakelijkheid voor wat betreft het causaal verband beheerst wordt door het csqn-verband en dat art. 6:98 BW pas daarna in de omvangsfase aan de orde komt.

Hoe zit het met de omkeringsregel van causaliteit?

Een omkeringsregel heeft alleen betrekking op het bewijs van een conditio sine qua non-verband (csqn-verband) bij een onrechtmatige daad of wanprestatie. Het is dus niet toe te passen op de omkering van de bewijslast ten aanzien van de andere vereisten voor aansprakelijkheid. De ontwikkeling van de omkeringsregel door de jaren heen kan in vier fasen worden verdeeld:

  1. Omkering van bewijslast bij het schenden van verkeers- en veiligheidsnormen bij verkeers- en arbeidsongevallen (jaren zestig en zeventig).

  2. Een uitbreiding van de regel naar de schending van normen buiten sfeer van verkeers- en arbeidsongevallen (jaren 90).

  3. Inperking: alleen bij verwezenlijking van specifiek gevaar. Er moet hierbij sprake zijn van een norm die beschermt tegen specifiek gevaar. Vervolgens moet deze norm zijn geschonden.

  4. Het terugbrengen van het toepassingsbereik op verkeers- en veiligheidsnormen.

Hoe zit het als er meerdere daders zijn?

Wanneer meerdere personen samen een onrechtmatige daad plegen jegens een onschuldige derde en ieder van hen als medeveroorzaker van de schade aan is te merken, is er sprake van mededaderschap. De benadeelde mag in dit geval iedere mededader tot vergoeding van het volle bedrag van zijn schade aanspreken. De daders zijn dan ieder hoofdelijk aansprakelijk. Ook in het geval van een toevallige samenloop van gebeurtenissen zijn daders hoofdelijk aansprakelijk. Dit wordt als billijk geacht vanuit het oogpunt van slachtofferbescherming. Er is natuurlijk wel alleen sprake van een samenloop van oorzaken en dus van hoofdelijke aansprakelijkheid wanneer beide daders door hun samenlopende gedrag een bijdrage hebben geleverd aan dezelfde schade.

Wanneer er sprake is van samenlopende omstandigheden waarbij de benadeelde ook eigen schuld heeft, geldt dat er sprake is van beperkte hoofdelijke aansprakelijkheid. Bij de bepaling van de omvang van de verplichting van de aansprakelijke persoon wordt dan de fictie gehanteerd dat degene die kan worden aangesproken de enige schuldenaar is.

Hoe zit het met groepsaansprakelijkheid?

Het woord 'groepsaansprakelijkheid' is enigszins misleidend omdat het gaat over de aansprakelijkheid van een hele 'groep'. Artikel 6:166 BW gaat echter over de individuele aansprakelijkheid van groepsleden. Dit zorgt ervoor dat individuele leden van een groep, die de schade heeft toegebracht, niet aansprakelijkheid kan ontkomen. Vereist hierbij is dat de aangesprokene door zijn gedrag het groepsgedrag ondersteunde of stimuleerde. Binnen groepen kan sprake zijn van een psychisch causaal verband: een groepslid kan door bepaalde gedragingen bijdragen aan de sfeer waarin onrechtmatige gedragingen kunnen plaatsvinden. Dit begrip moet echter niet te letterlijk genomen worden. Bewijs van een psychisch causaal verband in plaats van een csqn-verband is niet vereist.

Voor aansprakelijkheid dient volgens art. 6:166 BW aan drie vereisten te zijn voldaan:

  1. Er dient sprake te zijn van handelen in groepsverband.

  2. Het staat vast dat zeker één van de leden van de groep door onrechtmatig handelen schade heeft toegebracht (het is vaak moeilijk vast te stellen wie wat doet, dus er moet alleen kunnen worden vastgesteld dat minstens één lid van de groep de schade heeft veroorzaakt).

  3. De kans op het onrechtmatig toebrengen van schade had de aangesprokene ervan moeten weerhouden om mee te doen (kanscriterium).

  4. De gedragingen van de aangesprokene kunnen hebben worden toegerekend.

Er zijn drie gevallen te onderscheiden waarop art. 6:166 BW kan worden toegepast:

  • Er is niet zeker wie de schade heeft veroorzaakt.

  • Wel zeker is wie (uit de groep) de schade heeft toegebracht.

  • Er staat vast wie zeker niet als schadeveroorzaker kan worden aangemerkt. Deze is in elk geval ook hoofdelijk aansprakelijk maar kan regres nemen op alle leden van de groep, maar dan wel voor gelijke delen.

Nu de voorwaarden voor persoonlijke aansprakelijkheid behandeld zijn, zal er ingegaan worden op enkele bijzondere onrechtmatige daden.

Wat is nalatigheid?

Algemeen

Wanneer iemand een ander beschuldigd van een onrechtmatige daad, zal er vaak sprake zijn van nalatigheid. Nalaten heeft een wat engere betekenis dan bijvoorbeeld bij het Kelderluik-arrest waarbij er sprake was van gevaarzetting. Er is sprake van (zuivere) nalatigheid in gevallen waarin iemand aansprakelijk is voor:

(1) een gevaarlijke toestand die hij zelf niet in het leven heeft geroepen of (2) voor een door een derde gepleegde onrechtmatige daad. De wetgeving omtrent aansprakelijkheid voor nalaten/nalatigheid is geregeld in art. 6:162 BW.

Aansprakelijkheid door nalaten impliceert een verplichting tot een ‘doen’, maar van een verplichting hiertoe is alleen sprake wanneer er een bijzondere relatie bestaat tussen een persoon en een zaak.

Hoe zit het met aansprakelijkheid voor een gevaarlijke toestand?

In dit geval berust aansprakelijkheid op een bijzondere relatie met een zaak, maar ook op controle over de feitelijke situatie en op een relatie met het slachtoffer. Het klassieke voorbeeld hiervoor is werkgeversaansprakelijkheid, de werkgever heeft immers controle over de veiligheid op de werkplek en een band met het potentiële slachtoffer. In elk geval moet volgens de HR de potentieel aansprakelijke waarschuwen tegen een bepaald gevaar. In dat geval moet ook worden beschreven wat het karakter van het gevaar is zodat het publiek weet welk gedrag er wordt verwacht.

Hoe zit het met aansprakelijkheid voor een door een derde gepleegde onrechtmatige daad?

Ook bij een door een derde gepleegde onrechtmatige daad geldt dat er een relatie is tussen degene die wordt aangesproken en de dader. Degene die voor nalaten aansprakelijk wordt gehouden is hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade. Hij zou zich kunnen verhalen op degene die de schade echt heeft veroorzaakt maar deze is meestal onvindbaar of insolvent. Deze theorie is oneerlijk in die zin, dat het mogelijk is om iemand die maar voor 1% verantwoordelijk is voor de schade, voor 100% kan worden aangesproken. Het is belangrijk in acht te houden dat hoofdelijkheid geen wettelijke dwang is. Het gaat om rechterlijke interpretatie. De rechter kan dus bepalen dat de gehele schade niet in redelijkheid valt toe te rekenen aan degene die nalatig is geweest.

Drie vormen van aansprakelijkheid die overlappen

Algemeen

De grenzen van het aansprakelijkheidsrecht komen in zicht bij de categorieën die nu aan bod komen. Deze zijn niet scherp van elkaar te onderscheiden.

Hoe zit het bij sport en spel?

Wanneer schade wordt veroorzaakt door een sport of spel geldt een hogere drempel voor aansprakelijkheid, want het meedoen aan sporten brengt nu eenmaal risico’s met zich mee. Aansprakelijkheid ontstaat dan ook pas bij grove overtredingen. De Hoge Raad staat in deze categorie veel toe.

Hoe zit het bij een samenloop van omstandigheden?

Het kan zijn dat er geen sprake is van onrechtmatig gedrag, maar van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Deze benaming is niet goed gekozen omdat er in feite altijd sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Denk aan het voorbeeld van een caféruzie. Als het slachtoffer en dader elkaar niet in hetzelfde café hadden getroffen was er niets gebeurd.

Het gaat in het geval van ongelukkige samenloop om alledaagse situaties waarbij schade ontstaat. De dader valt in zo’n geval weinig tot niets te verwijten. Hierdoor ontstaat een gevoelsmatige weerstand tegen aansprakelijkheid van de dader. Gevaarscheppend gedrag is dan ook alleen onrechtmatig wanneer de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden.

Hoe zit het met aansprakelijkheid in de privé-sfeer?

Volgens de Hoge Raad zijn in beginsel de gewone aansprakelijkheidsregels van toepassing in de privé-sfeer. Het is namelijk niet goed verdedigbaar dat aansprakelijkheid afstuit op een kennelijke nauwe band tussen de dader en het slachtoffer.

Wanneer is er sprake van hinder?

Onder hinder verstaat men een vorm van overlast (rumoer, stank, ontnemen van steun etc.). Wanneer men hinder ondervindt, kan een rechterlijk verbod worden gevorderd. Hinder geeft in het geval van psychische schade recht op smartengeld, maar geeft in ieder geval recht op vergoeding van vermogensschade. Omdat mensen nu eenmaal samenleven en dingen van elkaar moeten accepteren, kijkt de Hoge Raad om te beoordelen of er onrechtmatig gehandeld is naar de aard, ernst en duur van de hinder in de combinatie met de ontstane schade en omstandigheden. Relevant hierbij zijn onder andere de plaatselijke gebruiken en afgegeven vergunningen. De rechter kijkt dus goed naar de omstandigheden van het geval.

Kan je profiteren van wanprestatie?

Het profiteren van een wanprestatie is in principe niet onrechtmatig ten opzichte van diegene die door de wanprestatie schade heeft geleden. Wanneer er een contract opgesteld is dan is dit contract bindend voor contractpartijen. Een derde die profiteert wordt dan niet aansprakelijk geacht omdat een contract dan derdenwerking zou moeten hebben terwijl dat niet zo is als twee partijen iets (onderling) met elkaar afspreken.

Vormt de niet-nakoming van een overeenkomst een onrechtmatige daad jegens derden?

Hiervoor geldt hetzelfde uitgangspunt in de vorige paragraaf. Een overeenkomst is alleen tussen partijen van kracht. Uiteraard zijn hierop uitzonderingen denkbaar.

Hoe zit het met de aansprakelijkheid bij aantasting van eer, goede naam en privacy?

Het Burgerlijk Wetboek kent hiervoor geen aparte regeling. Wel vormt 6:162 BW gewoon de grondslag voor aansprakelijkheid en kan vermogensschade gevorderd worden. Eer wordt in dit geval ook wel aangeduid als een gevoel van eigenwaarde. Een goede naam doelt op de reputatie die iemand heeft. Voor aantasting van een goede naam is altijd de kennisneming van derden vereist. Ook een feitelijk juiste uitlating kan leiden tot aansprakelijkheid wegens het aantasten van een reputatie. Hierbij kan een overlap bestaan met de aantasting van privacy, denk bijvoorbeeld aan een openbaarmaking van een gênant feit. Art. 8 EVRM beschermt de privacy, goede naam en eer. Er is in deze gevallen sprake van een clash tussen het recht op privacy en het recht op vrijheid van meningsuiting. Welk recht zwaarder weegt hangt af van de omstandigheden per geval.

Hoe zit het met bestuurdersaansprakelijkheid?

Omdat ondernemen al veel risico kost is het niet wenselijk om bestuurders van vennootschappen te gemakkelijk aansprakelijk te houden voor onzorgvuldig gedrag. Daarom is de drempel voor dit soort aansprakelijkheid verhoogd naar ernstig verwijtbaar gedrag. Naast aansprakelijkheid via de onrechtmatige daad wordt er ook onderscheid gemaakt tussen interne aansprakelijkheid en externe aansprakelijkheid.

  • Interne aansprakelijkheid wordt geregeld in art. 2:9 BW. Een bestuurder is jegens de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke taakvervulling. De (rechts)regel is dat een bestuurder alleen aansprakelijk is indien hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

  • Externe aansprakelijkheid. Bij kennelijke onbehoorlijke taakvervulling door een bestuurder wat mogelijk tot een faillissement heeft geleid van de vennootschap, is de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk jegens de boedel. Ook hier is er een hogere drempel gebruikt voor de aansprakelijkheid.

  • Aansprakelijkheid via de onrechtmatige daad. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat een bestuurder in bepaalde gevallen ook aansprakelijk kan zijn op grond van de onrechtmatige daad. Dat kan op de twee manieren. De eerste is de in de Beklamel-rechtspraak uitgemaakte regel dat wanneer een bestuurder de vennootschap verbindt (via een overeenkomst) terwijl hij redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschap de overeenkomst niet kon nakomen, deze hoofdelijk aansprakelijk is. De tweede manier is wanneer een bestuurder zich achter een rechtspersoon tracht te verbergen en daarmee door hem gesloten overeenkomst (bewust) niet nakomt. Ook dan is de bestuurder gewoon aansprakelijk. Dit wordt de doorbraak-jurisprudentie genoemd.

Hoe zit het met overheidsaansprakelijkheid?

De overheid neemt een bijzondere positie in de samenleving waardoor aansprakelijkheid van de overheid ook een bijzonder leerstuk is. De rechter is terughoudend met het aannemen van aansprakelijkheid vanwege het publieke karakter. Er zijn zes vormen van overheidsaansprakelijkheid die kort worden toegelicht:

  1. Onrechtmatige wetgeving

  2. Onrechtmatige rechtspraak

  3. Vernietigde of nietige besluiten

  4. Strafvorderlijk optreden

  5. Toezicht

  6. Rechtmatige overheidsdaad

Onrechtmatige wetgeving

Soms kan wetgeving (in materiële zin) onrechtmatig worden bevonden door de rechter omdat deze in strijd is met hogere regelgeving of een algemeen rechtsbeginsel. De benadeelde kan een schadevergoeding en algemeen uitvoeringsverbod vorderen. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU zijn Staten ook aansprakelijk als zij niet op de juiste manier en tijdig Europese wetgeving hebben omgezet in nationale wetgeving. Of deze niet goed uitvoeren.

De rechter toetst bij deze vormen van aansprakelijkheid aan 6:162 BW. Het relativiteitsvereiste is bij deze vorm van aansprakelijkheid vooral belangrijk, omdat de geschonden norm daadwerkelijk ook de benadeelde moet hebben geraakt. Anders zullen veel meer burgers de overheid proberen aan te spreken.

Onrechtmatige rechtspraak

Wanneer bij de voorbereiding van de uitspraak fundamentele rechtsbeginselen dusdanig zijn veronachtzaamd dat er van een eerlijke of onpartijdige behandeling geen sprake kan zijn, kan de Staat aansprakelijk worden gehouden voor onrechtmatige rechtspraak. Daar is men zeer terughoudend in. Daarbij moet er tegen de uitspraak ook geen rechtsmiddel open staan of hebben gestaan.

Vernietigde of nietige besluiten

De overheid is aansprakelijk voor door een benadeelde geleden schade door vernietigde of niet tijdige besluiten (in de zin van art. 1:3 lid 2 Algemene Wet Bestuursrecht). Ook als de rechter opeens uit blijkt te gaan van een nieuwe rechtsopvatting. Wel moet er dan wel sprake zijn van schending van de belangen van de benadeelde. En bij aansprakelijkheid voor niet tijdige besluiten moet niet enkel sprake zijn van termijnoverschrijding. Er moet ook sprake zijn van een bijkomstige omstandigheid.

Strafvorderlijk optreden

Als een strafzaak eindigt zonder een straf voor de verdachte, dan kan de verdachte een vordering instellen voor de door hem geleden schade die te maken heeft met een klinische observatie, hechtenis of verzekering. Dat geldt ook voor immateriële schade. Er is een speciale regel in de wet voor deze vorm van aansprakelijkheid. Daarom kan deze vorm van aansprakelijkheid niet worden omzeild met de onrechtmatige daad.

Toezicht

Voor de toezichtstaken die overheid heeft (via toezichthoudende instanties) kan ook aansprakelijkheid ontstaan voor de overheid. Dit wordt ook wel falend toezicht genoemd. De aansprakelijkheidsdrempel ligt echter wel hoog hiervoor omdat aansprakelijkheid moeilijk te koppelen is aan de dilemma's waarvoor een toezichthouder staat bij wel/niet ingrijpen. Daarom hebben autoriteiten zoals De Nederlandsche Bank en Autoriteit Financiële Markten een extra drempel voor aansprakelijkheid. Mocht er een claim komen voor falend toezicht dan moet er sprake zijn van opzet en grove schuld.

Rechtmatige overheidsdaad

In het algemeen belang zal de overheid bepaalde maatregelen moeten nemen waarbij een klein aantal personen onevenredig getroffen kan worden. Zij hebben recht op een schadevergoeding omdat het niet eerlijk is als zij wel mee moeten 'betalen' voor het algemeen belang. Wel hebben de benadeelden slechts recht op een vergoeding voor de onevenredige schade. Daarmee wordt bedoeld de schade die uitstijgt boven het maatschappelijk risico. Binnenkort treedt de Wet Nadeelscompensatie in werking (titel 4.5 Awb) waardoor er een einde komt aan 6:162 BW als grondslag voor het onrechtmatig overheidsoptreden.

Hoe worden de vereisten voor een onrechtmatige daad gerelativeerd?

  1. Rechters volgen niet altijd het stappenplan van de onrechtmatige daad.

  2. De vereisten van art. 6:162 BW zijn niet altijd goed te onderscheiden.

  3. De vereisten van het artikel worden niet altijd op dezelfde manier ingevuld.

  4. Aansprakelijkheid kan ook worden aangenomen wanneer niet aan alle vereisten van het artikel is voldaan.

Wat is kwalitatieve aansprakelijkheid? - Chapter 3

Kwalitatieve aansprakelijkheid gaat niet over aansprakelijkheid voor eigen gedragingen of die van een groep, maar over aansprakelijkheden voor onrechtmatige daden van andere personen. Daarnaast valt aansprakelijkheid voor zaken en dieren waarvan iemand eigenaar, bezitter of houder is er ook onder. In deze gevallen berust de aansprakelijkheid op een bepaalde kwaliteit of hoedanigheid.

Waarover gaat kwalitatieve aansprakelijkheid?

In het vorige hoofdstuk werd gesproken over aansprakelijkheid voor eigen gedragingen of die van een groep. Dit hoofdstuk gaat over aansprakelijkheden voor onrechtmatige daden van andere personen tot waar iemand in bijzondere betrekking mee staat. En over aansprakelijkheid voor zaken en dieren waarvan iemand eigenaar, bezitter of houder is. In deze gevallen berust de aansprakelijkheid op een bepaalde kwaliteit of hoedanigheid. Daarom wordt deze vorm van aansprakelijkheid kwalitatieve aansprakelijkheid genoemd.

Het gaat hierbij bij 'personen' vaak vooral om kinderen, ondergeschikten, niet-ondergeschikten die bedrijfsmatig opgedragen werkzaamheden aanvoeren en vertegenwoordigers krachtens wet of volmacht. In het geval van zaken hebben we het over gebrekkige opstallen, gebrekkige roerende zaken, gevaarlijke stoffen, gebrekkige producten en motorrijtuigen. Tot slot is het belangrijk om te weten dat er ook nog een kwalitatieve aansprakelijkheid voor dieren is waarbij de bezitter (in plaats van de eigenaar) kan worden aangesproken.

Regres

Een regresnemende verzekeraar kan zich niet altijd baseren op een kwalitatieve aansprakelijkheid en zal zich op 6:162 BW moeten beroepen. Dit komt doordat in art. 6:197 BW is bepaald dat de regresnemer zich niet op sommige risicoaansprakelijkheden kan beroepen. De wetgever vond dit een beter idee omdat anders de rechterlijke macht meer belast zou worden doordat de verhaalsrechten dan nog uitgebreider zijn dan ze nu al zijn. Voor een geslaagde regresvordering moet de eigenaar op grond van 6:162 BW ook aansprakelijk jegens de benadeelde zijn. De eigenaar hoeft daarvoor niet ook jegens de verzekeraar onrechtmatig hebben gehandeld.

Verhouding tussen afd. 6.3.1. en afd. 6.3.2.

Met de kwalitatieve aansprakelijkheden heeft de wetgever beoogt om te voorkomen dat verwijtbaarheid in de weg staat aan aansprakelijkheid. Als de bezitter van een hamer niet in de gaten heeft dat de kop van de hamer los zit, en de kop losschiet waardoor deze daarbij iemand aan het hoofd raakt. Dan kan een vordering zonder kwalitatieve aansprakelijkheid moeilijk worden via 6:162 BW. Daarom wordt er bij kwalitatieve aansprakelijkheid eigenlijk een uitzondering gemaakt op de vereisten van toerekening en onrechtmatigheid van 6:162 BW. De rest van de vereisten blijven wel gelden.

Bijzondere regels

Daarnaast zijn er nog enkele bijzondere regels in het geval van de overdracht van een zaak onder een opschortende voorwaarde, bedrijfsmatig gebruik en minderjarigheid. Zo wordt de aansprakelijkheid bij bedrijfsmatig gebruik van een zaak, opstal of dier verplaatst naar de bedrijfsmatige gebruiker. En staat bijvoorbeeld minderjarigheid kwalitatieve aansprakelijkheid niet in de weg. De bijzondere regels zijn te vinden in de artikelen 6:180-183 BW.

Hoe zit het met de aansprakelijkheid van kinderen?

Er is een aparte regeling voor de aansprakelijkheid van ouders en voogden voor onrechtmatige daden van kinderen. Deze is te vinden in art. 6:196 BW. Dit is wel pas mogelijk wanneer er al voldaan is aan de vereisten van art. 6:162 BW. Daardoor is het dus mogelijk dat bijvoorbeeld een school aansprakelijk wordt gehouden voor een onrechtmatige daad van een leerling. Een voorbeeld hiervan is een kleuterschool die geen hekken plaatst rondom de school waardoor kinderen direct de straat op kunnen lopen waardoor auto-ongelukken kunnen ontstaan.

Bij de vraag of ouders/voogden aansprakelijk zijn voor de gedragingen van kinderen moet een onderscheid worden gemaakt tussen drie categorieën:

  1. Kinderen jonger dan 14 jaar;

  2. Kinderen van 14 en 15 jaar;

  3. Jeugdigen van 16 jaar en ouder.

De gedachte hierachter is dat kinderen naarmate zij ouder worden meer verantwoordelijkheid dienen te dragen en de ouders/verzorgers juist minder. Daarbij is de leeftijd van 14 jaar dus het omslagpunt waarbij een kind meer verantwoordelijkheid kan/moet dragen.

Kinderen van jonger dan 14 jaar zijn niet aansprakelijk, maar hun ouders zijn dat wel (art. 6:169 lid 1 BW). Het gaat in dit geval om een risicoaansprakelijkheid. Wanneer het een ‘als een doen’ te beschouwen gedraging betreft van het kind, zijn de ouders aansprakelijk. Het kind moet onrechtmatig hebben gehandeld. Echter, wanneer een kind niet aansprakelijk is door een reden die niets met zijn leeftijd te maken heeft, zijn ook de ouders niet aansprakelijk.

Kinderen van 14 en 15 jaar vallen in een 'bijzondere' regeling. Art. 6:169 lid 2 BW gaat namelijk uit van een schuldaansprakelijkheid. De ouders zijn in dit geval alleen aansprakelijk wanneer hen het verwijt valt te maken dat zij onvoldoende toezicht hebben uitgeoefend op hun kind. Ouders kunnen dit verwijt dus ontkrachten. Bij de beoordeling van het door de ouders uitgevoerde toezicht is vooral belangrijk wat de ouders over het karakter van het kind weten. Als de ouders bijvoorbeeld weten dat hun kind gevaarlijk is of, dan kunnen zij daarvoor aansprakelijk gehouden worden wanneer zij dit niet delen met derden. Daarbij moet je denken aan kinderen die bijvoorbeeld al eerder problematisch gedrag hebben vertoond of vernielzuchtig zijn. Als dat kind dan ergens gaat werken en daar de boel vernield, zijn de ouders hoogstwaarschijnlijk aansprakelijk.

Voor jeugdigen van 16 jaar en ouder kent de wet geen bijzondere bepaling. De aansprakelijkheid van deze jeugdigen (en hun ouders) wordt bepaald aan de hand van art. 6:162 BW. Belangrijk hierbij is het om te weten dat naarmate het kind ouder wordt de mate waarin de ouders toezicht dienen uit te oefenen afneemt. Wanneer een persoon meerderjarig wordt zullen ouders alleen nog maar in uitzonderingsgevallen aansprakelijk zijn. Bijvoorbeeld als een vader zijn 20-jarige zoon de auto uitleent en deze daarmee schade aanricht.

Ouders zijn niet verplicht om voor hun kinderen een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. Kinderen van 14 jaar en ouder zijn zelf aansprakelijk. Maar kinderen zijn meestal meeverzekerd met hun ouders.

Hoe zit het met kwalitatieve aansprakelijkheid van werkgevers voor ondergeschikten?

De aansprakelijkheid van werkgevers voor de fouten (toerekenbare tekortkomingen) van hun werknemers is geregeld in art. 6:197 en art. 6:170 BW. Voor deze vorm van aansprakelijkheid moet aan de volgende drie vereisten zijn voldaan:

  1. Er is sprake van een fout van een ondergeschikte.

  2. De werkgever moet zeggenschap hebben gehad over de gedragingen waarin de fout was gelegen.

  3. Door de taakopdracht is de kans op een fout vergroot.

Met ondergeschiktheid wordt bedoeld dat de opdrachtnemer bij de vervulling van zijn taak moet luisteren naar de aanwijzingen en bevelen van zijn opdrachtgever. Er moet dus sprake zijn van een gezagsverhouding. Een arbeidsovereenkomst zorgt vrijwel altijd voor deze ondergeschiktheid. Wanneer het gaat om het aannemen van werk is er van ondergeschiktheid geen sprake.; De aannemer (degene die de klus aanneemt) kan dan naar eigen inzicht zijn werk doen. Ook bij andere overeenkomsten zoals de overeenkomst van opdracht en de lastgeving is slecht is enkele gevallen sprake van ondergeschiktheid.

Het begrip zeggenschap verwijst naar de bevoegdheid om instructies te geven. Binnen art. 6:170 lid 1 BW gaat het erom of de opdrachtgever ook de bevoegdheid had een ondergeschikte te instrueren. Er wordt niet snel aangenomen dat zeggenschap ontbreekt. Ondergeschiktheid en zeggenschap lijken dan ook heel erg op elkaar. Desondanks moet zeggenschap niet te letterlijk worden genomen. Zo heeft een taxichauffeur op het moment dat hij achter het stuur zit zelf de controle over zijn rijgedrag. Dat zou anders zijn wanneer de directeur van het taxibedrijf naast de taxichauffeur zou zitten. Want dan zou hij de taxichauffeur kunnen instrueren of aanspreken op zijn gedrag.

Er moet een verband zijn tussen de fout en de taak van de ondergeschikte. Dit wordt ook wel kansvergroting genoemd. De kans op een fout wordt door de opdracht die door de werkgever gegeven vergroot. De rechter gaat er al vrij snel vanuit dat zo’n verband aanwezig is. Alleen al het feit dat de taak die de ondergeschikte heeft gekregen de gelegenheid bood tot het plegen van een onrechtmatige daad is al genoeg voor het aannemen van dit verband. Art. 6:170 BW stelt dat wanneer het gaat om dienstverlening in de privé-sfeer, de opdrachtgever alleen aansprakelijk is wanneer de ondergeschikte handelde ter vervulling van een aan hem opgedragen taak.

Wanneer er sprake is van dienstverlening in de privésfeer geeft lid 2 van art. 6:170 BW in plaats van het functionele verband een ander criterium voor aansprakelijkheid. De opdrachtgever is dan slechts aansprakelijk als de ondergeschikte handelde ter vervulling van de aan hem opgedragen taak toen hij de fout maakte.

Tot slot bepaalt art. 6:170 lid 3 BW dat wanneer een werkgever, de schade van een benadeelde derde heeft vergoed, deze zich kan verhalen op een ondergeschikte. Vaak wordt de opdrachtgever direct aangesproken (in plaats van de werknemer) omdat de kans groter is dat deze de vordering daadwerkelijk ook kan betalen.

Hoe zit het met aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikte opdrachtnemers en vertegenwoordigers?

Binnen art. 6:171 en 172 BW wordt, anders dan in het oude BW, aandacht besteed aan twee categorieën van met de opdrachtgever meewerkende personen. Ten eerste de zelfstandige opdrachtnemers (bijvoorbeeld onderaannemers) en ten tweede voor de kwalitatieve aansprakelijkheid voor vertegenwoordigers. De voorwaarde voor risicoaansprakelijkheden is ook hier dat de opdrachtnemer of vertegenwoordiger een aan hem toerekenbare onrechtmatige daad heeft begaan.

Voor de zelfstandige opdrachtnemer geldt als eis dat de werkzaamheden in het kader van een bedrijf worden verricht. De opdrachtgever is dan aansprakelijk voor de fouten van een door hem ingeschakelde aannemer en de ondergeschikten daarvan. Er mag vanuit gegaan worden dat de schade die bij uitoefening van een bedrijf wordt toegebracht wordt verhaald op de opdrachtgever.

Aansprakelijkheid voor een vertegenwoordiger bestaat alleen wanneer deze de fout ingaat bij het uitoefenen van een hem toekomende bevoegdheid (art. 6:172 BW). Met vertegenwoordigers worden zowel contractuele als wettelijke vertegenwoordigers bedoeld. Dit artikel is met name van belang wanneer de vertegenwoordiger geen ondergeschikte is zodat er geen sprake kan zijn van het functionele verband van art. 6:170 BW. Bijvoorbeeld vertegenwoordiging door een voogd of een curator. Belangrijk om te weten is dat ook de vertegenwoordiger zelf nog aansprakelijk kan worden gehouden via art. 6:162 BW.

Welke regels gelden er voor de aansprakelijkheid bij gebrekkige roerende zaken?

Een bezitter van een roerende zaak kan aansprakelijk zijn voor door die zaak gemaakte schade (art. 6:173 BW). Hieraan zijn wel een aantal voorwaarden verbonden:

  • Er is sprake van een roerende zaak die gebrekkig is die niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen (ontwerpfout, nalatigheid, slijtage etc.).

Hierbij is belangrijk dat de zaak zelf gebrekkig dient te zijn. Dat is bijvoorbeeld niet de onhandige plaatsing van een zaak. De benadeelde zelf dient het gebrek aan te tonen.

  • Het is bekend (bij de kring van personen waartoe de bezitter behoort) dat dit gebrek een bijzonder gevaar oplevert voor personen of zaken,

Met bijzonder gevaar wordt bijvoorbeeld een ladder waarvan de sporten verrot zijn bedoeld.

  • Het bijzondere gevaar heeft zich verwezenlijkt.

Is aan de bovenstaande vereisten voldaan dan is de bezitter aansprakelijk voor de schade die is veroorzaakt. Tot slot is nog wel belangrijk om te weten dat dieren, schepen en luchtvaartuigen - ondanks dat dit roerende zaken zijn - niet vallen onder dit regime.

Wat zijn de regels voor aansprakelijkheid bij gebrekkige opstallen?

Ten eerste is het belangrijk om te weten wat het begrip opstal inhoudt. Opstal is al wat boven en/of in de grond gebouwd is en daarmee duurzaam verbonden is. Onderdelen van een gebouw vallen ook onder een opstal. Een opstal moet voldoen aan de eisen die men daaraan normaal gesproken mag stellen. Het verwachtingspatroon van gebruikers is daarbij vooral van belang. Eigenlijk dus de verkeersopvattingen.

Een bezitter van opstal is aansprakelijk als er sprake is van personen- en zaakschade die door een daarin aanwezig gebrek ontstaat (art. 6:174 BW). De vereisten hierbij zijn: (1) dat er sprake is van een bezitter (of eigenaar) van (2) een gebrekkige opstal, die daardoor (3) gevaar voor personen of zaken oplevert. Uiteraard moet ook hier (4) het gevaar zich verwezenlijken.

Aansprakelijkheid van de bezitter wordt beperkt door de tenzij-formule. Door deze formule komt niet elke oorzaak van een gebrek voor rekening van de bezitter.

Hoe zit het met de aansprakelijkheid voor schade door gevaarlijke stoffen, stortplaatsen en boorgaten?

De kwalitatieve aansprakelijkheid voor schade door gevaarlijke stoffen is geregeld in art. 6:175 -178 BW. De risicoaansprakelijkheid voor deze zaken ligt in het feit dat deze intrinsiek gevaarlijk zijn. De grenzen van deze regelingen zijn breed omdat het onder andere kan gaan over overmachtsituaties of een opzettelijke onrechtmatige daad van een derde.

Wanneer het gaat om schade door een bedrijfs- of beroepsmatig gebruikte gevaarlijke stof, gaat art. 6:175 BW uit van een stelsel van gesegmenteerde kanalisering van aansprakelijkheid. Er is dus één persoon die als aansprakelijke wordt aangewezen, maar deze wordt (met de stoffen mee) verplaatst. Diegene die de stoffen op het moment van schade onder zich heeft is dus aansprakelijk.

Wat zijn de regels voor aansprakelijkheid voor dieren?

Volgens artikel 6:179 BW is de bezitter aansprakelijk voor de schade die een dier heeft aangericht. De grondslag hiervan is dat een dier 'eigen energie' heeft dat ervoor zorgt dat een dier onberekenbaar is en kan zijn. Wanneer een dier een order uitvoert van zijn bezitter is dit geen eigen gedraging, art. 6:179 kan dan ook niet worden toegepast. De risicoaansprakelijkheid van een bezitter van een dier kent maar weinig uitzonderingen. Ook kan een medebezitter van een dier die schade lijdt door het dier niet de (andere) medebezitter aanspreken voor de schade. Dat is bijvoorbeeld anders dan bij de aansprakelijkheid voor een gebrekkige opstal waarbij dit wel mogelijk is.

Hoe zit de aansprakelijkheid voor gebrekkige producten in elkaar?

De risicoaansprakelijkheid van producenten van gebrekkige roerende zaken jegens consumenten is geregeld in afd. 6.3.3 van art. 6:185-193 BW. Deze regeling ligt in het verlengde van een Europese richtlijn die concurrentievervalsing tegengaat en het vrije goederenverkeer op de gemeenschappelijke markt bevorderd. Daarnaast beoogt deze richtlijn om de bescherming van consumenten voor gebrekkige producten te vergroten. Al deze punten zijn terug te vinden in de artikelen die gaan over aansprakelijkheid voor gebrekkige producten.

Binnen de regeling staat de integriteit van de consument en zijn bezittingen centraal. Aansprakelijkheid kan alleen voorkomen voor lichamelijk letsel en schade die door het product is toegebracht aan zaken die normaal gesproken voor gebruik of verbruik in de privé-sfeer zijn bedoeld. Het is belangrijk om te weten dat schade aan het gebrekkige product zelf buiten de regeling valt.

De producent kan zich niet exonereren voor schade uit hoofde van afdeling 6.3.3. De regeling zelf bestaat uit de kern uit een aantal elementen die in de afdeling zelf worden uitgelicht en verhelderd:

  • Een omschrijving van wat een product is.

  • Omschrijving van gebrekkigheid (biedt het de veiligheid die men mag verwachten?).

  • De persoon die de producent is moet worden aangewezen.

  • Bevrijdende omstandigheden. Hiervan is sprake wanneer een producent het product niet op de markt heeft gebracht, of wanneer het gebrek hierna pas is ontstaan.

  • Bewijslastregeling; het bewijzen van een causaal verband.

  • Een beperking van de duur van aansprakelijkheid (verjaringstermijn).

Het is onrechtmatig om een product op de markt te brengen dat bij normaal gebruik, waarvoor het is bestemd, schade toebrengt. Het is daarbij niet vereist dat een hele soort producten gebrekkig is, één product is voldoende. De producent moet er altijd rekening mee houden dat gebruikers niet alle voorzorgsmaatregelen in acht nemen. De benadeelde zal echter wel toerekening (schuld) moeten bewijzen en het causaal verband tussen het gebrekkige product en de schade moeten aantonen

Hoe zit het met de aansprakelijkheid voor een houder of eigenaar van een motorrijtuig?

Volgens artikel 185 van de Wegenverkeerswet is de houder of eigenaar van een motorrijtuig dat schade veroorzaakt aan ongemotoriseerde verkeersdeelnemers (fietsers, voetgangers) aansprakelijk. Dit kan worden gezien als een aanvulling op de aansprakelijkheid via de onrechtmatige daad van 6:162 BW en de aansprakelijkheid gebrekkige roerende zaken van 6:173 BW. Er is eigenlijk alleen maar te ontkomen aan deze vorm van aansprakelijkheid als er een beroep kan worden op overmacht. Omdat dit een zeer beperkte rechtvaardigingsgrond is, is deze vorm van aansprakelijkheid (voor schade door motorrijtuigen) ook een vorm van risicoaansprakelijkheid.

Zoals we in het eerste hoofdstuk hebben gelezen is één van de doelen van het aansprakelijkheidsrecht in het algemeen ervoor zorgen dat een slachtoffer wordt beschermd tegen mogelijk onverhaalbaarheid van zijn schade. Daarom is er de Wet aansprakelijkheidsverzekeringen motorrijtuigen (WAM) dat een aansprakelijkheidsverzekering voor aan het verkeer deelnemende voertuigen verplicht. Ook is (naast de eigenaar) de houder van dat voertuig op grond van die wet aansprakelijk. Dat is niet hetzelfde als de houder van artikel 3:107 BW. Het gaat alleen om huurkoper, vruchtgebruikers of andere duurzame gebruikers. Degene die een auto voor een korte tijd leent of huurt is zodoende geen houder van het voertuig volgens de WAM en niet aansprakelijk op grond van die wet. Dat doet echter niet af aan de aansprakelijkheid van de houder op grond van art. 6:162 BW. Daarnaast is de eigenaar of de houder ook gewoon aansprakelijk voor de gedragingen van degene door wie hij het motorrijtuig laat rijden. Dus ook als je je auto aan iemand uitleent (185 lid 2 Wegenverkeerswet).

De vereisten voor aansprakelijkheid op grond van artikel 185 WVW zijn:

  1. Dat de schade is toegebracht door een motorrijtuig,
    Belangrijk hierbij is dat het gaat om alle gemotoriseerde voertuigen behalve treinen en trams. Er moet zijn deelgenomen aan het verkeer met het voertuig. Parkeren valt daar niet onder. Onhandig parkeren wel.

  2. Op een voor verkeer openstaande weg,

  3. Zonder dat er sprake is van overmacht of eigen schuld.

Tot slot kent art. 185 WVW ook nog een reflexwerking. Als een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer door onrechtmatig verkeersgedrag schade toebrengt aan een gemotoriseerde verkeersdeelnemer en door de laatste aansprakelijk wordt gesteld, krijgt deze de schade (volledig) vergoed als deze een geldig beroep kan doen op overmacht. Dan moet je denken aan gevallen waarbij bijvoorbeeld een autobestuurder moet uitwijken vanwege een plotseling overstekende voetganger, waardoor hij tegen een boom rijdt.

Verdeling van aansprakelijkheid

De 100%-regel

Dit is een speciale regel die regelt dat een eigen schuld verweer bij slachtoffers jonger dan 14 jaar niet op gaat. Dan is de bestuurder van het voertuig dus gewoon aansprakelijk. Ook bij het overmachtsverweer geldt dit: bij slachtoffers jonger dan 14 jaar kan geen beroep op overmacht worden gedaan. Wel geldt in beide gevallen dat bij opzet of daaraan grenzende roekeloosheid (dit veronderstelt de bewustheid bij het slachtoffer van het gevaar dat aan zijn gedrag is verbonden) van het slachtoffer wel beroep kan worden gedaan op de verweren. De rechtvaardiging voor deze regel is volgens de Hoger Raad de impulsiviteit en onberekenbaarheid van jonge kinderen, hun gebrekkige verkeersinzicht en de beschermende strekking van art. 185 WVW.

De 50%-regel

Deze regel is van toepassing op de beperking van het eigen schuld verweer bij slachtoffers die juist ouder zijn dan 14 jaar. Als er geen sprake is van overmacht, maar het slachtoffer wel een fout heeft gemaakt die geen opzet of daaraan grenzende roekeloosheid oplevert, komt ten minste 50% van de schade voor de rekening van de eigenaar of houder van het voertuig. Deze regel is gebaseerd op de billijkheidscorrectie van 6:101 BW. De overige 50% van de schade wordt aan de hand van deze correctie nog in rekening gebracht. Daarvoor wordt gekeken naar a) de mate waarin de gedragingen van aansprakelijke en slachtoffers aan de schade hebben bijdragen en b) de billijkheid. De rechter mag voor de overgebleven 50% van de schade rekening houden met de achtergebleven lichamelijke en/of geestelijke ontwikkeling van het slachtoffer.

Voor beide regels geldt dat een beroep op overmacht pas slaagt wanneer de bestuurder geen enkel verwijt valt te maken. Aangezien een verkeersdeelnemer altijd moet anticiperen op verkeersfouten van anderen betekent dit dat deze fout (door de ander) zo onwaarschijnlijk moet zijn dat hij daar redelijkerwijs geen rekening mee hoeft te houden.

Hoe zit het met de overige aansprakelijkheden? - Chapter 4

Naast persoonlijke en kwalitatieve aansprakelijkheid zijn er afwijkende regels voor overige aansprakelijkheden, welke in dit hoofdstuk behandeld worden.

Hoe zit het met aansprakelijkheid voor oneerlijke handelspraktijken?

Consumenten worden beschermd tegen oneerlijke handelspraktijken van professionele wederpartijen die hen kunnen beïnvloeden bij het sluiten van (en het nemen van besluiten over) overeenkomsten (afd. 6.3.3A). Als je deze regel vergelijkt met 6:162 BW geeft deze extra voordelen. Zo worden onrechtmatigheden geconcretiseerd door zogenaamde zwarte lijsten. Alle gedragingen die op deze lijsten staan zijn onrechtmatig. Ten tweede moet de handelaar bewijzen dat hij de consument juiste en volledige informatie heeft gegeven. De bewijslast is dus omgekeerd. Ten derde geldt bij deze regel dat een overeenkomst die door een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen is vernietigbaar is. Er hoeft dus geen extra toets worden toegepast zoals dwaling, bedrog of bedreiging.

Afd. 6.3.3A is ook van toepassing op een tussen een consument en handelaar gesloten overeenkomst met betrekking tot een product. Er wordt een ruime definitie gebruikt voor 'product' waardoor ook goederen als elektriciteit en diensten hieronder vallen. Er is sprake van een oneerlijke handelspraktijk wanneer een handelaar op een manier handelt die ingaat tegen het vermogen van een gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen over een overeenkomst. De handelaar zou informatie bijvoorbeeld kunnen beperken, waardoor een consument een andere beslissing neemt dan wanneer hij wel alle informatie had gehad. Een oneerlijke handelspraktijk is een onrechtmatige daad, waardoor een schadevergoeding, verbod of rectificatie kan worden gevorderd.

De regeling zelf is vrij duidelijk. Wel zijn er nog wat punten die de bijzondere aandacht verdienen. Zo is bijvoorbeeld de maatstaf van artikel 6:193b lid 2 BW, waarin is bepaald dat er van oneerlijke handelspraktijken sprake is wanneer een handelaar handelt in strijd met de eisen van professionele toewijding en het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen merkbaar wordt beperkt of kan worden beperkt, vrij abstract. Zo moet onder 'consument' worden verstaan de gemiddelde, geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument. Deze maatstaf wordt als vaag ervaren. Ten tweede valt op dat 'agressieve handelspraktijken' gevoelsmatig meer lijkt op misleiding, zoals bijv. de regel van 6:193i sub h BW die de indruk wekken dat een consument een prijs heeft gewonnen ook valt onder agressieve handelspraktijken. Ten slotte komen de consument naar aanleiding van een oneerlijke handelspraktijk alle vorderingen uit onrechtmatige daad toe. Immers is deze regel een uitwerking van de onrechtmatige daad.

Wat zijn de regels omtrent aansprakelijkheid bij de schending van het mededingingsrecht?

De afdeling 6.3.3B (6:193k - 6:193t BW) geeft de regels die gelden voor vorderingen wegens schending van het mededingingsrecht. Ook deze regels vloeien voort uit de implementatie van een Europese Richtlijn. Deze Richtlijn heeft een tweeledig doel. Zo zijn er ten eerste regels die die maatregelen garanderen zodat benadeelden van mededingingsinbreuken ook een schadevergoeding kunnen vorderen. En bevat zij maatregelen om te verhinderen dat de privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht de publiekrechtelijke handhaving door de Europese commissie en de nationale mededingingsautoriteiten doorkruist. Wel is het zo dat deze regeling alleen betrekking heeft op grensoverschrijdende overtredingen (van het mededingingsrecht) die de handel tussen de Europese lidstaten raken.

Het uitgangspunt is dat de inbreukplegers die deel uitmaken van een kartel allemaal hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die benadeelden lijden. De uitzonderingen hierop zijn de kleine en middelgrote ondernemingen, tenzij zij juist een leidende rol hebben gehad bij de inbreuk of al eerder een inbreuk op de mededinging hebben gepleegd. Ook de inbreukpleger die immuniteit heeft gekregen (artikel 6:193m lid 4 BW) is niet hoofdelijk aansprakelijk. Alleen jegens zijn eigen directe en indirecte afnemers en leveranciers. Daarnaast moet de partij die stelt daadwerkelijke schade te hebben geleden ook deze schade kunnen aantonen in de vorm van de meerkosten die deze heeft moeten betalen. Tot slot bevat de regeling ook nog wat procedurele regels en bepalingen over verjaring.

Hoe zit het met aansprakelijkheid voor misleidende en vergelijkende reclame?

Art. 6:194 BW gaat in op regelingen met betrekking tot misleidende reclame en vergelijkende reclame. Het gaat hierbij over (1) een situatie waarbij een ondernemer ten opzichte van een andere ondernemer, (2+3) een mededeling over goederen en diensten openbaar maakt of laat maken, (4) die misleidend is. Het begrip mededeling is hierbij erg algemeen, het kan hierbij dus ook gaan om een mondelinge mededeling. Ook is onrechtmatig de openbaarmaking door een medium. Dus niet alleen de lokale supermarkt die een misleidende mededeling doet is aansprakelijk, ook de lokale krant. Of deze ook kan worden aangesproken hangt ervan af het medium ook de onrechtmatige gedraging valt toe te rekenen.

Vergelijkende reclame, waarin reclame wordt gemaakt door een concurrent of de door hem aangeboden diensten/goederen te noemen, is niet onrechtmatig zolang het aan enkele voorwaarden (lid 2 sub a t/m h) voldoet. Voor onrechtmatigheid moet daarnaast ook worden voldaan aan de vereisten van artikel 6:162 BW.

Hoe zit het met aansprakelijkheid voor het elektronisch rechtsverkeer?

Artikel 6:196c betreft handelingen die deel uitmaken van ‘diensten van de informatiemaatschappij’. Het gaat daarbij om het opslaan en doorgeven van informatie. Daarvoor wordt ook wel eens de definitie van artikel 3:15 BW gebruikt. In de praktijk gaat het dan bijvoorbeeld om internet service providers of dienstverleners bij een attenderingsservice. Dit artikel is geen grondslag voor aansprakelijkheid maar geeft aan in welke gevallen geen aansprakelijkheid bestaat voor dit soort gevallen. Het zijn dus eigenlijk vrijwaringsgronden. De dienstverlener kan zich alleen beroepen op de vrijwaringsgronden als hij zich 1) passief heeft opgesteld en 2) geen kennis heeft verkregen omtrent de opgeslagen of doorgegeven gegevens.

Wat zijn de regels voor werkgeversaansprakelijkheid?

Er zijn twee grondslagen voor de aansprakelijkheid van een werkgever. Dit zijn artikel 7:611 BW en artikel 7:658 BW. Op basis van deze artikelen zijn er drie categorieën te onderscheiden:

  1. Schade die de werknemer lijdt in de uitoefening van zijn beroep en de werkgever heeft controle over de situatie. Dan kun je denken aan arbeidsongevallen en beroepsziekten. Op dit geval is art. 7:658 BW van toepassing. Dit geldt inmiddels ook voor psychische schade van de werknemer, maar in de praktijk is het moeilijk om het csqn-verband tussen werkomstandigheden en psychisch letsel lastig aan te tonen.

  2. Schade die de werknemer lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden en de werkgever heeft geen controle over de situatie. Dit valt eigenlijk onder artikel 7:658 BW maar de werkgever is juist niet aansprakelijk voor deze vorm van schade omdat hij geen controle heeft en dus niet zijn zorgplicht heeft kunnen uitoefenen. De Hoge Raad heeft wel bepaald dat voor een beperkte categorie waarin deze situatie van toepassing is (zoals verkeersdeelname) aanvullende bescherming wordt geboden met artikel 7:611 BW.

  3. Als de werkgever schade lijdt die niet door de uitoefening van zijn werkzaamheden komt maar de band met het werk is dusdanig nauw dat de werkgever toch aansprakelijk is. Hiervoor geldt artikel 7:611 BW.

Daarnaast heeft de Hoge Raad bepaald dat artikel 7:658 BW geen risicoaansprakelijkheid oplevert maar schuldaansprakelijkheid. Schade door een collega-werknemer valt zodoende niet onder dit artikel. Daarvoor kan beter de grondslag van 6:170 BW worden gebruikt. De werknemer dient in elk geval te stellen dat hij de schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De werkgever ontkomt aan deze aansprakelijkheid als hij kan aantonen dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan of dat er sprake is van opzettelijk of bewust roekeloos handelen door de werknemer of het conditio sine qua non-verband ontbreekt tussen de werkzaamheden en de schade.

Ook is het belangrijk om te weten dat de werkgever een zorgplicht heeft. Daarom hoeft niet aannemelijk te worden gemaakt dat de veroorzaker een zorgplicht heeft geschonden maar wordt de situatie juist omgedraaid (omkering bewijslast). De werkgever moet juist aantonen dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. De rechter beoordeeld de invulling van de zorgplicht aan de hand van publiekrechtelijke regels over veiligheid die de gezondheid van werknemers beogen te beschermen en de Kelderluikfactoren (zie paragraaf 16). Desondanks kan een werkgever, ondanks dat hij zich aan deze regels houdt, alsnog wel aansprakelijk zijn. Het hangt natuurlijk af van de omstandigheden. Tegelijkertijd levert het niet houden aan deze regels niet direct aansprakelijkheid voor de werkgever op.

Lid 4 van artikel 7:658 BW bepaalt dat de regels die hiervoor zijn genoemd ook gelden voor personen die werkzaam zijn zonder dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Daarmee worden dus uitzendkrachten, gedetacheerden, stagiair, vrijwilligers en ZZP'ers bedoeld. Het criterium is dat de betrokkene voor zijn veiligheid afhankelijk moet zijn van de werkgever/opdrachtgever. Daarom is een privépersoon die iemand inhuurt om werkzaamheden te verrichten dan weer niet aansprakelijk op grond van dat artikel.

Welke vormen van schadevergoeding kent de wet? - Chapter 5

Het uitgangspunt is dat een schadevergoeding in geld wordt voldaan. Hier zijn uitzonderingen op te vinden. Zo is er bijvoorbeeld rectificatie als een bijzondere vorm van schadevergoeding die niet in geld is uit te drukken (art. 6:167 BW). Ook kan de rechter op vordering van de benadeelde een schadevergoeding in een andere vorm dan geld toekennen.

Wanneer is er sprake van schadevergoeding?

Het aansprakelijkheidsrecht in de praktijk bestaat eigenlijk uit twee fases. De eerste fase is de vestigingsfase. En de tweede fase is de omvangsfase. In de vorige drie hoofdstukken zijn de grondslagen voor aansprakelijkheid behandeld. In dit hoofdstuk wordt de omvangsfase behandeld die in afdeling 6.1.10 BW te vinden is. Daarin wordt dus niet meer gekeken naar of er sprake is van aansprakelijkheid maar naar wat de omvang van de schade is. Behalve in de artikelen 6:107 BW -108 BW van die afdeling die gedeeltelijk nog wel te maken hebben met de vestigingsfase. Deze artikelen beantwoorden de vraag of de aansprakelijke ook jegens de in die artikelen genoemde derden onrechtmatig heeft gehandeld. Vanwege het karakter van die artikelen worden die wel tot de vestigingsfase gerekend.

Afdeling 6.1.10 BW ziet ook op andere wettelijke verplichtingen uit het burgerlijk recht zoals de schadevergoedingsplicht wegens tekortkoming van een verbintenis, onrechtmatige daad, zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking. Het is belangrijk om te weten dat afd. 6.1.10 (m.u.v. art 6:109 BW) van regelend recht is. Het is van toepassing op verplichtingen tot schadevergoeding die voortkomen uit het BW en andere privaatrechtelijke verplichtingen. Maar kan dus ook worden 'weggecontracteerd' in een overeenkomst.

Er liggen twee beginselen ten grondslag aan afdeling 6.1.10 BW. Het eerste beginsel is dat schade volledig moet worden vergoed. Dit beginsel wankelt wel omdat er veel uitzonderingen op zijn. Het tweede beginsel is dat schade door middel van geld moet worden vergoed.

Ook is het belangrijk om te weten dat een rechter ter vaststelling van de omvang van de schade een zaak verwijzen naar de zogenaamde schadestaatprocedure (artikel 612 Rv). Dit gebeurt vrij vaak.

Wat is de aard van het schadebegrip? Welke soorten schade zijn er? Wat zijn de bijzondere regels voor de smartengeld vordering en de vorm van schadevergoeding?

De aard van het schadebegrip

De wet kent geen definitie voor het begrip schade. Er is veel discussie geweest in de literatuur of schade een feitelijk begrip is of een normatief begrip. Deze opvattingen hebben inmiddels geresulteerd in de (juridische) definitie van schade dat schade een gemengd, dat wel zeggen feitelijk-juridisch, begrip is. Aangezien beide elementen (feitelijk en normatief) terugkomen in de vraag of er sprake is van schade. Bijvoorbeeld de vraag of een slachtoffer dat in coma ligt immateriële schade lijdt. Die moet dan abstract worden berekend aan de hand een abstracte schadeberekening. In dit geval is dat de vraag wat het verlies van de kans op schade is als het slachtoffer niet in coma was beland. Hier zien we dus een feitelijk en een normatief element.

Soorten schade

In artikel 6:95 lid 1 BW wordt een onderscheid aangebracht tussen vermogensschade en ander, immaterieel nadeel. Immateriële schade kan alleen worden vergoed als daarvoor een grondslag is te vinden in de wet. Een andere veel gebruikte onderscheiding is die tussen personenschade, zaakschade en zuivere vermogensschade. Met zuivere vermogensschade wordt bedoeld dat de schade niet te herleiden valt tot personenschade of zaakschade. Wanneer in bepalingen wordt verwezen naar de ‘aard van de schade’ doelt men op dit onderscheid.

Bijzondere regels voor de vordering tot smartengeld (art. 6:95 lid 2 BW)

Het is in elk geval niet mogelijk om beslag te leggen op een vordering tot smartengeld. Dit betekent dat de vordering ook nooit in een faillissementsboedel kan vallen. Dat is gezien het bijzondere karakter van de vordering ook goed te begrijpen. Een belangrijk detail is wel dat dit alleen geldt voor de vordering. Als het smartengeld wel is ontvangen, kan er wel beslag worden gelegd op de vordering en valt deze ook in een faillisementsboedel. Ook overgang onder algemene titel is slechts mogelijk als de rechthebbende aan de aansprakelijke heeft medegedeeld aanspraak te willen maken op smartengeld. De Hoge Raad heeft dit mededelingsvereiste uitgewerkt in het arrest Ruijzendaal/St. Paul International Insurance (HR 3 februari 2006, NJ 2006, 121). Ook valt de vordering voor smartengeld buiten de huwelijksgemeenschap omdat deze bijzonder verknocht is aan een persoon.

Vorm van schadevergoeding

Het uitgangspunt is dat een schadevergoeding in geld wordt voldaan. Hier zijn uitzonderingen op te vinden. Zo is er bijvoorbeeld rectificatie als een bijzondere vorm van schadevergoeding die niet in geld is uit te drukken (art. 6:167 BW). Ook kan de rechter op vordering van de benadeelde een schadevergoeding in een andere vorm dan geld toekennen.

Wat komt er als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking?

Vermogensschade komt voor vergoeding in aanmerking wanneer er sprake is van:

  1. Redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade.

  2. Redelijke kosten om de schade en aansprakelijkheid vast te stellen.

  3. Redelijke kosten om voldoening buiten rechte te krijgen (incassokosten).

Ten aanzien van deze laatste twee soorten kosten gelden er nog wat bijzondere regels. Als partijen ter zake een bedrag overeen zijn gekomen, kan de rechter dit ambtshalve nog matigen. Een andere regel is dat onder omstandigheden uitgaven die hun doel hebben gemist ook voor vergoeding in aanmerking komen. Dan moet je denken aan redelijke kosten ter voorkoming of beperking van de schade, redelijke kosten ter vaststelling van de omvang van de schade, redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Ook kan je dan denken aan uitgaven die hun doel hebben gemist. Een voorbeeld daarvoor is dat door een onrechtmatige verwonding een gepland theaterbezoek geen doorgang heeft kunnen vinden. Volgens de Parlementaire Geschiedenis heeft de benadeelde dan ook recht op vergoeding van dat soort kosten ondanks dat er geen causaal verband bestaat tussen de gemaakte kosten en de verwonding.

Wanneer komt immateriële schade voor vergoeding in aanmerking?

De centrale bepaling rondom immateriële schade is artikel 6:106 BW. Immateriële schade wordt zeker niet in alle gevallen vergoed, deze schade valt namelijk vaak niet met geld te compenseren. Daarom wordt deze alleen vergoed als daarvoor een grondslag is te vinden in de wet. Deze terughoudendheid komt vanuit die gedachte dat geld niet alle wonden kan helen. Art. 6:106 bepaald dat er recht is op smartengeld wanneer (1) het het doel was immateriële schade aan te brengen, (2) de benadeelde persoonlijk is aangetast en (3) er sprake is van de aantasting van de nagedachtenis van een overledene.

Van persoonsaantasting is sprake wanneer er sprake is van psychisch letsel of ernstige inbreuk op een fundamenteel recht (bijvoorbeeld een inbreuk op privacy). De rechter kan de vergoeding bepalen. Hij moet hierbij rekening houden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard van de aansprakelijkheid en de ernst, duur en intensiteit van het verdriet.

Hoe wordt de hoogte van een schadevergoeding begroot?

Algemeen

De rechter krijgt veel vrijheid van de wet om schade te begroten. Hij mag de schade zo begroten dat deze het meest in overeenstemming is met de aard van de schade (6:97 BW). De feitenrechter krijgt ook veel vrijheid bij de schadebegroting en is daarbij niet gebonden aan de regels van stel- en bewijslast. De uitspraken op dit gebied zijn dus erg uiteenlopend.

Abstracte schadebegroting

Het artikel 6:97 BW vormt ook de basis voor de zogenoemde abstracte schadebegroting of abstracte schadeberekening. Soms schrijft de wet deze vorm van schadeberekening ook voor (zie bijvoorbeeld artikel 6:119 BW en artikel 7:26 BW). Een voorbeeld hiervan is als A onrechtmatig schade toebrengt aan de auto van B. Als B zijn auto bij een garage zou repareren zou hem dat €5000,- kosten. Als B zijn auto zelf repareert, omdat hij handig is met auto's, voor €500 is de concrete schade €500. Als de schade dan abstract wordt berekend wordt B zijn eigen reparatie buiten beschouwing gelaten en is de schade €5000. Een kenmerk van de abstracte schadeberekening is dat de aansprakelijke persoon niet wordt toegelaten in tegenbewijs dat de concrete schade veel lager is.

De grens van de abstracte schadebegroting is bereikt wanneer de beschadigde zaak helemaal geen relevant economische waarde meer heeft en er dus geen sprake is van vermogensvermindering. Soms wordt deze methode ook gebruikt bij de berekening van personenschade. Wanneer er geen sprake is van een normale gang van zaken (bijv. de mogelijkheid in het voorbeeld om de schade in de garage te laten repareren), kan de abstracte schadeberekening niet worden toegepast. In deze gevallen kan de omvang van de schade namelijk niet in abstracto worden bepaald, omdat het verbonden is met de omstandigheden van het geval.

Begroting op winst van aansprakelijke en begroting toekomstige schade

De rechter heeft daarnaast de bevoegdheid de schade van een benadeelde te begroten op basis van de winst die de veroorzaker heeft gemaakt als gevolg van zijn onrechtmatige handeling.

Art. 6:105 lid 1 BW stelt dat de rechter kan kiezen de begroting uit te stellen of de schade bij voorbaat te begroten wanneer de schade nog niet ingetreden is. De aansprakelijke kan worden veroordeeld tot een schadevergoeding die hij in een keer of periodiek moet betalen. De rechter zal er in het laatste geval rekening mee moeten houden dat de hoogte van de periodieke betaling na een tijd niet meer reëel, omdat er nieuwe omstandigheden optreden waar de rechter in beginsel geen rekening mee kon houden. De rechter kan om deze reden bepalen dat de hoogte van de periodieke bepaling op verzoek kan worden gewijzigd.

Hoe gaat de toerekening naar redelijkheid in zijn werk?

Algemeen

Of iemand aansprakelijk is voor bepaalde schade kan niet altijd worden volstaan met de vereisten van 6:162 BW. Niet alle schade die in een csqn-verband staat met de onrechtmatige gedraging moet voor rekening van de veroorzaker komen. Bijvoorbeeld als iemand door een aanrijding een file veroorzaakt waardoor iemand in de file zijn vlucht mist en daardoor een belangrijke deal voor zijn bedrijf misloopt. Omdat de sluizen van de aansprakelijkheid niet te ver open moeten staan (floodgate-argument, denk maar aan de zaken uit de VS) is er dus een correctiemechanisme om de 'blinde' werking van het csqn-verband te corrigeren. Die functie heeft artikel 6:98 BW. Het csqn-verband bepaalt de feitelijke oorzaak van schade, artikel 6:98 BW gaat juist over de bepaling van de juridische schade.

Te wegen factoren

De factoren die de rechter meeweegt in zijn oordeel over de toerekening naar redelijkheid zijn de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade. Daarnaast kijkt de rechter ook naar de mate waarin de veroorzaker van de schade een verwijt kan worden gemaakt van zijn onrechtmatige gedrag, de aard van de gedraging, de strekking van de geschonden norm, de mate waarin het geval verwijderd is van de onrechtmatige gedraging (domino-effect waarin verschillende mensen achtereenvolgens schade oplopen) en de mate van voorzienbaarheid. Los van deze lijst mag de rechter ook andere factoren meewegen als hij dat nodig acht. De rechter dient sowieso alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn oordeel. Hierover zijn ook verschillende leerstukken ontstaan. De rechter heeft dus relatief veel vrijheid maar dient wel expliciet te benadrukken welk leerstuk hij heeft gebruikt in zijn oordeel.

Wanneer is er sprake van voordeelstoerekening?

Als eenzelfde gebeurtenis, naast de schade, ook voordeel heeft opgeleverd komt dit, voor zover dit redelijk is, in mindering bij de vaststelling van de schade. Dit wordt de voordeelstoerekening genoemd. Aangezien artikel 6:100 BW de woorden 'voor zover dit redelijk is' bevat heeft de rechter hierin tamelijk veel vrijheid. De bedoeling van deze regel is dat moet worden voorkomen dat de benadeelde zijn schade dubbel vergoed krijgt en dat een dader niet profiteert van voordelen die aan de benadeelde toevallen dankzij jarenlange premiebetaling voor een verzekering. Dat gebeurt bijvoorbeeld als je van te voren afspreekt om bijvoorbeeld een verzekeringsvergoeding te delen. Fictieve of toekomstige immateriële voordelen mogen ook niet worden verrekend.

Wel is de vraag welke overige gevallen voordelen wel mogen worden verrekend moeilijk te beantwoorden. Zo worden bespaarde kosten verrekend, maar uitkeringen uit vrijgevigheid weer niet. Ook uitkeringen van sociale verzekeringen worden verrekend, maar een uitkering op grond van een sommenverzekering wordt in geval van overlijden niet verrekend.

Hoe zit het met het leerstuk van eigen schuld?

De verantwoordelijkheid van het slachtoffer wordt naar voren gebracht in het leerstuk van eigen schuld. Soms draagt een slachtoffer ook zelf bij aan zijn schade. Een slachtoffer kan op drie manieren bijdragen aan zijn eigen schade (art. 6:101 BW):

  1. Door medeverantwoordelijkheid voor een ongeval.

  2. Door medeverantwoordelijkheid voor de omvang van de schade.

  3. Het slachtoffer heeft geen schadebeperkende maatregelen genomen.

Artikel 6:101 lid 2 BW bevat een 'twee-fasen-toets'. Eerst wordt de schade verdeeld over de aansprakelijke en benadeelde door te kijken naar het causale verband. Vervolgens kan het resultaat daarvan worden gecorrigeerd met de billijkheidstoets. Eigen schuld ziet namelijk niet alleen op eigen gedragingen van het slachtoffer. Ook zaken die binnen de risicosfeer van het slachtoffer vallen worden meegerekend. Bijvoorbeeld als een kind van jonger dan 14 jaar een door een derde veroorzaakte brand blust met benzine. De ouders dragen immers de risicoaansprakelijkheid voor hun kinder(en) jonger dan 14 jaar.

Wat is de positie van derden die schade hebben geleden door verwonding of overlijden van het primaire slachtoffer (letsel- en overlijdensschade)?

De regel voor een vergoeding voor vermogensschade als gevolg van personenschade staat beschreven in art. 6:107-108 BW.

De gewonde persoon zelf heeft recht op een vergoeding van immateriële en vermogensschade, denk bijvoorbeeld aan medische kosten. Een derde kan in dit verband schade vorderen op het gebied van kosten voor medicijnen en verpleging. Echter kan alleen datgene vergoed worden wat de benadeelde zelf ook vergoed had kunnen krijgen. De kosten die de derde op grond van art. 6:107 kan terugvorderen zijn dus verplaatste kosten.

Oorspronkelijk gaven artikel 6:107 en 6:108 BW alleen regeling voor vergoeding van vermogensschade die het gevolg is van personenschade. Sinds 1 januari 2019 is de Wet vergoeding affectieschade in werking getreden en bepalen de artikelen nu dat daarin genoemde personen automatisch recht hebben op een (bij AMvB) gefixeerd bedrag aan smartengeld bij ernstig en blijvend letsel. Hieronder valt ook geestelijk letsel of het overlijden van een nauwe verwant. De vergoeding verloopt niet automatisch wanneer dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Bijvoorbeeld als een echtgenoot affectieschade vordert terwijl deze al lang geleden met de Noorderzon bij zijn/haar wederhelft vertrokken is. De bedragen zijn in elk geval gefixeerd in de AMvB om pijnlijke discussies daarover te voorkomen.

De auteur merkt hierbij op dat deze wet, op het moment van schrijven van het boek, nog vrij nieuw is en daardoor ongetwijfeld nog aan een ontwikkeling zal worden onderworpen.

Tot slot is nog belangrijk om te vermelden dat wanneer een werknemer door een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is letsel oploopt, de werkgever het loon waar geen arbeid tegenover staat en de kosten voor re-integratie kan terugvorderen.

Wanneer kan een schadevergoeding worden gematigd?

De rechter kan ervoor kiezen de wettelijke verplichting tot schadevergoeding te matigen wanneer dit tot onaanvaardbare gevolgen voor de aansprakelijke leidt. In de praktijk blijkt dat er meer sprake is van een matigingsplicht. Wanneer aan de voorwaarden voor matiging is voldaan, moet de rechter matigen. De rechter dient dan wel met alle omstandigheden van het geval rekening te houden.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.