Boeksamenvatting bij Opvoeden als beroep: professioneel werken in zorg en onderwijs - Kok - 9e druk


Hoe wordt opvoeden gezien als aspect van een samenleving? - Chapter 1

 

Wat is het effect van drijfveren?

Mensen zijn altijd op zoek naar verklaringen. Als we iets niet kennen, maakt ons dat onzeker. Rationaliseren is een verdedigings- en verklaringsmechanisme waarmee we de ratio gebruiken om dingen die we niet begrijpen te verklaren. Het heeft een kern van waarheid, maar is niet volledig. Mensen zijn meer dan alleen verstand, het zijn ook driftmatige en emotionele wezens. De twee krachten samen bepalen het gedrag.

Wat houden overlevingsdrang en verdubbeling in?

Mensen proberen te blijven voortbestaan door het opvoeden van kinderen: door de opvoeding die zij hun kinderen geven blijft een deel van henzelf bestaan. Dit wordt verdubbeling genoemd. Daarbij spelen ethische wetten een rol. Dit zijn wetten die zijn ontstaan uit driften en emoties en die pas later geformuleerd en opgeschreven zijn. Een voorbeeld is de afkeer tegen moordenaars. Mensen worden naast hun gedachten over ‘hoe het hoort’ ook gedreven door krachten in groepen waar ze zich niet bewust van zijn.

Verdubbeling is een sterke kracht die ook terug te vinden is in de mensbeelden die verschillende filosofen probeerden te schetsen. Opvoeden gaat niet over de vorming van het kind naar het beeld dat de ouders in gedachten hebben, maar over de eigen, individuele ontplooiing van het kind.

Wat wordt verstaan onder het leven in processen?

In het woordenboek wordt proces beschreven als ‘een werking in haar voortgang beschouwd; ontwikkelingsgang; verloop’. De tijdsfactor is belangrijk in een proces: het gaat om een verandering. Een proces dat stopt gaat dood, een proces dat geforceerd word, word beschadigd. Een proces heb je niet volledig in de hand.

Wij vormen ons beelden van andere mensen en andere mensen vormen zich een beeld van ons. Beelden gaan een eigen leven leiden omdat ze worden gekleurd door het waarnemingsvermogen en de invoelende betrokkenheid van de ander. We kunnen proberen een beeld te veranderen, maar dit is gezien het een beeld is dat een ander heeft gevormd, vaak lastig.
In bepaalde omstandigheden doe je je anders voor dan je bent omdat het een bepaalde functie heeft, maar ook bepaalde persoonlijkheidsstoornissen worden gekenmerkt door het ‘je anders voor doen’. Mimicricy of sanity betekent dat mensen die psychisch ziek zijn de schijn wekken gezond te zijn. Beelden zijn niet alleen visueel, het gaat ook om andere zintuigen, motoriek en mimiek.

De mens is zowel vraag als antwoord. Daar wordt mee bedoeld dat je geen compleet beeld kunt vormen van iemand die je bijvoorbeeld voor de eerste keer aan de telefoon hebt, maar dat dat beeld wel aangevuld kan worden naarmate je meer contact hebt met iemand. Je kunt nooit iemand volledig kennen. Ook opvoeden is een samenspel van beelden, vragen en antwoorden.

Kinderen met infantiel autisme beschikken niet over de ‘ontvangstapparatuur’ die nodig is bij sociale processen. Met primair sociaal zijn, wordt de bodem bedoeld waarop sociaal gedrag zich kan ontwikkelen. Dit is noodzakelijk voor latere, goede sociale relaties, anders ontstaan ernstige emotionele ontwikkelingsstoornissen. Om primair sociaal te worden, zijn vertrouwde mensen nodig. In de 19de en vroeg in de 20ste eeuw werden grootfamilies gecentreerd rondom de grootmoeder. Vaak slaagde de vorming van de emotionele basis, maar niet altijd. Dit komt door de manier waarop het samenleven wordt vormgegeven en de aanleg van het kind. Het nucleaire gezin is een betere plek voor de ontwikkeling van een goede emotionele basis, maar gaat vaker ten koste van de ontplooiingskansen van vrouwen. In deze samenleving moet partners beide werken, wat soms ten koste kan gaan van de primaire socialisatie. Aangezien de gevoelige periode voorbij is, is het vaak niet mogelijk om dit later nog bij te brengen. Het is dan een kwestie van ‘niet begrijpen’.

Vaak is de kwestie die ervoor zorgt dat een kind niet primair sociaal wordt, erg schadelijk. Het is belangrijk om de drijfveer te achterhalen. Hebben deze ouders een kind omdat het in het plaatje past of vanuit een diep verlangen om voor een kind te zorgen? Het gaat dan niet om de vraag waar de schuld ligt, maar wordt vanuit een sociologisch standpunt gekeken waarbij het om het maatschappijbrede probleem gaat van twee ouders, beide een carrière en dan ook nog voor een kind zorgen. Het ontstaan van de crèche is een gevolg van de maatschappelijke ontwikkeling waarin ook vrouwen een carrière hebben. Er zijn voorstanders en tegenstanders van dit soort ontwikkelingen. Uiteindelijk gaat het om de kwaliteit die wordt doorgebracht met de ouders, niet om de kwantiteit. Als ouders geen emotionele context bieden waarin de sociale ontwikkeling plaats kan vinden, ontstaat een nieuw soort mens: verstandelijk-sociaal, zonder emotionele fundering. Dit leidt tot problemen in allerlei andere sociale contexten, zoals school.

Stampvragen

  1. Welke twee dingen bepalen menselijk gedrag?

  2. Wat is rationaliseren?

  3. Wat is verdubbeling?

  4. Wat zijn ethische wetten?

  5. Waar gaat opvoeden over?

  6. Wat is een proces?

  7. Wat wordt bedoeld met het vormen van beelden?

  8. Wat betekent primair sociaal?

  9. Noem een mogelijke oorzaak van niet primair sociaal zijn.

  10. Noem een voorwaarde voor de ontwikkeling van primair sociaal gedrag.

Welke opvattingen over opvoeden bestaan er? - Chapter 2

 

In deze tijd worden in Westerse samenlevingen drie typen opvoeden onderscheiden: opvoeden als gezeggen, opvoeden als voorbereiding op de kennismaatschappij en opvoeden als proces. In veel oude en niet-westerse culturen gaan kinderen niet naar school maar worden kinderen opgevoed door hun rol gaandeweg te ontdekken in het samen leven met volwassenen uit de gemeenschap. Dit is basaal en blijft basaal: naast verstandelijke vorming is ook dit type vorming noodzakelijk in de huidige kennissamenleving.

Wat wordt verstaan onder opvoeden als gezeggen?

In deze manier van opvoeding staat het woord centraal: met taal wordt duidelijk gemaakt wat goed en fout is. Gezeggen betekent het overreden of zich laten overreden, raad geven of naar raad en goede woorden luisteren, gehoorzamen. Gezeggen onderbreekt het met elkaar omgaan op het moment dat er opgevoed moet worden, daarom wordt wel gezegd dat het een fragmentarisch karakter heeft. Gezeggen gebeurt als de opvoeder wordt gestoord door gedrag dat volgens hem ongewenst is, waardoor de ‘lastige’ kinderen de aandacht krijgen. Na het gezeggen gaat de omgang weer door. Er is sprake van relatieve betrokkenheid: de opvoeder stapt in en uit de opvoedersrol op de momenten dat het nodig is. Daarnaast is er sprake van doelgerichtheid: de opvoeder heeft een bepaald doel voor ogen dat bereikt moet worden met het gezeggen. Veel opvoeders hebben echter geen concreet opvoedingsdoel en handelen vanuit wat zij denken dat goed is voor de toekomst van het kind.

Opvoeden als gezeggen is niet effectief voor het bijsturen of aanleren van gevoelens, omdat dit niet kan met woorden. Hier speelt het ‘goede voorbeeld’ een belangrijke rol: de opvoeder laat dan wenselijk gedrag zien. Ook dit is fragmentarisch, want niemand kan altijd het goede voorbeeld zijn. Dit goede voorbeeld kan echter ook leiden tot gekunsteldheid en verkramping in de relatie met het kind. Van opvoeders wordt verwacht dat zij zich net zo gedragen als de regels die zij voor de kinderen stellen. Dit moet een vanzelfsprekend karakter hebben, wat lastig is omdat opvoeden door gezeggen wordt gekenmerkt door fragmentatie, relatieve betrokkenheid en doelgerichtheid. Daarvoor zijn kunstgrepen nodig.

Wat wordt verstaan onder opvoeden als voorbereiding op de kennismaatschappij?

De opvatting van de kennismaatschappij is dat mensen levenslang moeten leren om te ontwikkelen, produceren, de economische top te bereiken of om zich te handhaven. Dit past goed binnen het rationalisme, waarin de mens puur wordt gezien als verstand. Dit is volgens de schrijver van het boek dehumanisering, omdat het de ontwikkeling van het gevoelsleven en het lichamelijk bestaan naar de achtergrond werkt. Dit ‘ontkennen’ van het lichaam is heel oud, maar het lichaam is de basis van het menselijk bestaan. Frustraties en stress hebben effect op het lichaam. Het lichaam automatiseert allerlei soorten handelingen die nodig zijn voor het dagelijks functioneren. Dyslexie en dyspraxie zijn stoornissen waarin die automatisering verkeerd gaat. Maurice Merleau Ponty stelt dat een mens niet een lichaam heeft maar een lichaam is, dat contact heeft met de wereld door perceptie op het niveau van het ik-lichaam. Dit principe zorgt ervoor dat autistische kinderen zich zo gaan gedragen dat het lichaam beschermt wordt, door te schreeuwen en zichzelf op de grond te gooien zodat de storende prikkels ophouden. Mensen ontwikkelen hogere functies als denken en taal op basis van dit ik-lichaam.

Als geen aandacht wordt geschonken aan hogere gevoelens, krijgen driften vrij spel zonder dat die geneutraliseerd kunnen worden. Problemen met gevoelens moeten in de huidige samenleving op rationele wijze gehanteerd worden. Er zijn cognitieve therapieën om de ontwikkeling van het gevoelsleven te bevorderen, bijvoorbeeld door kinderen te leren wat de kenmerken zijn van een verdrietig gezicht. Opvoeden in de kennismaatschappij legt een grote nadruk op het verstand, met als voordelen materiële waarden, technische vooruitgang, belangrijke uitvindingen etc. De valkuil hier is een te grote gerichtheid op intellectuele ontwikkeling, waardoor de ontwikkeling van sociale gevoelens geen kans krijgt.

Wat wordt verstaan onder opvoeden als proces?

De opvoeder hoeft geen afgezonderde leider te zijn, hij kan ook deel van het opvoedingsproces zijn. Een opvoedproces heeft een functioneel karakter voor de samenleving als geheel en vindt plaats in een kleine groep, een primaire gemeenschap. De opvoeding van een individu gaat snel vergeleken met maatschappijbrede sociaal-culturele ontwikkelingen, die meerdere generaties betreffen. Bij het opvoeden als proces staat de opvoeder niet aan de zijlijn om zo nu en dan naar binnen te stappen, maar is hij door de manier waarop hij zichzelf presenteert in het proces, voortdurend verbonden met degene die wordt opgevoed. Het is dan geen fragmentarisch karakter en de opvoeder is reflectief. Het kind vormt zich aan de hand van het proces en niet naar de doelen die de opvoeder voor hem voor ogen heeft. Opvoeder en opgevoede zijn gelijkwaardige participanten in het proces, waarin wordt gezocht naar de omstandigheden waarin het kind zich optimaal kan ontwikkelen.

De opvoeder die opvoeden als proces ziet, is zich ervan bewust dat zijn kinderen een beeld van hem vormen en hij leeft dat beeld voor de kinderen. Het gaat niet om een ideaalbeeld, zoals iedereen zich zou moeten gedragen, maar om een beeld van een ‘echt’ mens die er het beste van probeert te maken en ook af en toe fouten maakt. Opvoeders presenteren zich dus als concreet mens, dit wordt de opvoederspresentatie genoemd.

Een opvoeder streeft naar een bepaald perspectief voor het kind, gevormd door bepaalde wensen. Dit is het opvoedersperspectief. Als een kind problematisch wordt, lijdt het proces aan een verduisterd perspectief. Het kindperspectief is de openbaring van het kind van wie het is en wie het worden kan. In een gezond opvoedproces krijgt het kind de ruimte om dit perspectief te verwezenlijken.

Mensen zijn zowel centrisch als excentrisch. Hiermee wordt bedoeld dat een mens deel is van het proces, maar ook afstand kan nemen van het proces om het ‘zelf’ in het proces van een afstand te bestuderen en vanuit die positie plannen maken. Hij kan echter niet in zijn eentje het hele proces veranderen, daarvoor heeft hij medewerking nodig van andere individuen, de groep en van de context. Plannen die excentrisch gemaakt zijn, mislukken daarom geregeld. De opvoeder blijft zelf onderdeel van het proces, wat het lastig maakt om er invloed op uit te oefenen.

Is het opvoeden als proces, ontwikkeld voor ‘afwijkende’ opvoedingssituaties, geschikt voor ‘normale’ opvoedingssituaties? De auteur van het boek zegt van wel: inzichten die zijn ontleend aan de bestudering van afwijkingen, mogen ook aanbevolen worden voor het normale. Dat wordt geïllustreerd aan de hand van een medisch voorbeeld: inzichten over hoe gezond kan worden geleefd, zijn ontleend aan inzichten over ziektes.

Stampvragen

  1. Welke drie manieren van opvoeden worden onderscheiden in de huidige westerse samenleving?

  2. Wat wordt bedoeld met het fragmentarische karakter van opvoeden als gezeggen?

  3. Wat wordt bedoeld met relatieve betrokkenheid?

  4. Wat is een nadeel van opvoeden als gezeggen?

  5. Hoe wordt de mens gezien bij opvoeden als voorbereiding op de kennismaatschappij?

  6. Wat is het nadeel van opvoeden als voorbereiding op de kennismaatschappij?

  7. Waar staat de opvoeder in opvoeden als proces?

  8. Wat is de opvoederspresentatie?

  9. Wat is het kindperspectief?

  10. Wat betekent het dat de mens centrisch en excentrisch is?

Wat wordt in de pedagogiek verstaan onder begeleiden? - Chapter 3

 

De term begeleiding heeft in de pedagogiek twee betekenissen. Ten eerste kan de agogische relatie bedoeld worden tussen een volwassene en een jongere. Tijdens de adolescentie krijgt het kindperspectief een grotere rol, waardoor de opvoeder verandert van opvoeder naar begeleider. Ten tweede kan de term begeleiding betekenen dat ouders of andere opvoeders worden ondersteund.

Wat valt onder het begeleiden van opvoedprocessen in gezinnen?

De begeleiding van ouders heeft invloed op het hele gezin. Vragen die vaak spelen zijn hoe de relatie met de kinderen moet zijn, hoe ze met bepaalde situaties om moeten gaan en wat een geschikt opvoedingsklimaat is. Ouders worden gevoelig gemaakt voor de vraagstelling van hun kind en bespreken keer op keer hun eigen specifieke handelen.

Er zijn verschillende vormen van begeleiding. Bij de eerste vorm wordt wekelijks gepraat door ouders en orthopedagoog, waarbij steeds een helder plan wordt gemaakt en besproken voor de aanpak van één bepaald punt. Ouders voelen zich gesteund, maar het is niet voor iedereen geschikt omdat het bij praten blijft. De tweede vorm van begeleiding is de kind-in-gezin behandeling, gericht op kinderen met ontwikkelings- of gedragsproblematiek. De orthopedagoog gaat wekelijks bij het gezin op bezoek waarbij hij speelt met het kind. De ouders kijken af hoe de orthopedagoog dit aanpakt. Later volgen begeleidingsgesprekken. Door de directe betrokkenheid van de ouders is dit effectief, maar het is duur.

Bij de derde vorm van behandeling kunnen ouders hun kind in interactie met de orthopedagoog bekijken vanachter een oneway screen. Qua zwaarte zit het tussen de eerste en de tweede vorm in. Er speelt een ethisch probleem omdat het kind niet altijd weet dat de ouder meekijkt. Het belangrijkste doel van alle vormen van begeleiding is het creëren van handelingservaringen, waaruit handelingsinzicht kan ontstaan.

Wat wordt verstaan onder het begeleiden van een proces in een proces?

Een begeleider bevordert het inzicht van de ouders in het problematische proces door samen te spreken, plannen te maken en te evalueren. De ouders zijn het gereedschap om invloed uit te oefenen op het opvoedingsproces, waardoor de relatie tussen begeleider en ouders een proces binnen een opvoedproces is. De relatie tussen ouders en begeleider is horizontaal: ze zijn samen deel van het proces binnen het proces. De begeleider staat daar dus niet buiten. Bij het afbouwen van de begeleiding leren ouders het plannen en evalueren af, waardoor ze spontaan met hun kind omgaan.

Een begeleider kan ook docenten of groepsleiders begeleiden, ook deze relaties zijn horizontaal. De begeleider helpt dan met de ontwikkeling van functionerende handelingskennis.

Wat wordt verstaan onder een spiegel en praatpaal?

Aan het gedrag van hun kind zien ouders of het proces verbetert. Dit is een spiegel: ouders kunnen zien hoe ze moeten handelen. Bij problematische opvoeding is de spiegel niet goed meer te zien, waardoor ouders niet zeker zijn of hun handelen juist is. Een begeleider neemt dan de functie van spiegel over. Ook is de begeleider een praatpaal waarbij hulp gevraagd kan worden en overleg gepleegd kan worden over specifiek opvoeden.

Stampvragen

  1. Welke twee dingen kunnen worden bedoeld als gesproken wordt over begeleiding?

  2. Welke drie manieren van begeleiden binnen gezinnen zijn er?

  3. Als wat worden ouders gezien door een begeleider?

  4. Is de relatie tussen ouder en begeleider horizontaal of verticaal?

  5. Wat wordt er bedoeld met de begeleider als spiegel en praatpaal?

Hoe wordt een juist opvoedingsklimaat geschept? - Chapter 4

 

Niet alle leden van het team presenteren zichzelf op dezelfde wijze, maar iedere opvoeder moet zich presenteren zoals hij/zij is. Daarbij heeft iedereen net een andere rol, waarbij elke opvoeder zich aan de afspraken houdt op zijn eigen authentieke manier. Tijdens een bespreking bezinnen de opvoeders excentrisch op het opvoedproces.

Wat valt onder de pedagogische relatie?

In het opvoedproces is sprake van een wederzijdse verbondenheid in liefde, waarin opvoeders verantwoordelijk zijn voor kinderen en waarin een kind meer van een opvoeder mag verwachten dan het zelf kan geven. De relatie tussen opvoeder en kind schommelt qua intensiteit en kwaliteit. In sommige gevallen is de relatie voor een kind onvoldoende. Dit kan worden veroorzaakt doordat de opvoeder te weinig biedt of doordat het kind meer nodig heeft, meer dan gevraagd kan worden. Als een pedagogische relatie niet meer mogelijk is, dan is een kind onopvoedbaar.

Hoe wordt een opvoedingsklimaat gecreëerd?

Klimaat is een door gebeurtenissen en omstandigheden opgeroepen sfeer tussen personen, groepen, staten, enzovoorts. In het scheppen van het opvoedingsklimaat zijn de termen oproepen en uitstralen belangrijk. Om een klimaat te scheppen is creativiteit nodig. Dit is niet methodisch te forceren. De opvoeder moet met behulp van relatie, klimaat en het hanteren van situaties het proces beïnvloeden op een manier waardoor het kind zichzelf steeds meer gestalte kan geven. De kwaliteiten van de opvoeder zijn belangrijk voor dit proces. Bijna ieder mens heeft deze kwaliteiten en je kunt ze aanvullen door geschikte methoden te leren toepassen. De persoonlijke kwaliteiten blijven echter de kern van het opvoeden.

Klimaat en sfeer zijn een middel om het opvoedproces te vormen. Daarbij is het de taak aan de opvoeder om grenzen zichtbaar te maken en zo de ontwikkeling te bevorderen. Er is geen ideaal type pedagogisch klimaat, want het geschikte klimaat is sterk afhankelijk van de vraag.

Wat wordt verstaan onder handelen in situaties?

De term ‘opvoedend handelen’ kan op twee manieren worden opgevat. In ruime zin gaat het om het ‘er-zijn’, in enge zin om het directe, pedagogische handelen. Er wordt gehandeld in situaties, niet in kinderen, Daarnaast heeft het handelen alleen waarde als het past bij de opvoeder en het klimaat. Situaties moeten zo gehanteerd worden dat kinderen de kans krijgen op ontwikkeling, bijvoorbeeld door het stellen van grenzen, presenteren van waarden, structureren en programmeren.

Stampvragen

  1. Hoe kunnen opvoeders samen een plan volgen en toch zichzelf blijven?

  2. Noem twee kenmerken van de pedagogische relatie.

  3. Wat wordt bedoeld met opvoedingsklimaat?

  4. Wat is nodig voor het scheppen van klimaat?

  5. Over welke twee dingen gaat opvoedend handelen?

Wat houden de begrippen vraag en antwoord bij opvoeden in? - Chapter 5

 

Wat wordt verstaan onder het affectieve en cognitieve aspect?

Bij het opvoeden moet aandacht worden gegeven aan het affectieve en aan het cognitieve aspect. Het affectieve aspect gaat over het gevoelsleven en is nodig voor de ontwikkeling van het sociale. Het contact met andere mensen zorgt voor een veilig gevoel waarin het kind kan ontdekken. Gebrek hieraan leidt tot onveiligheid, achterdocht en vijandigheid. Het cognitieve aspect omvat de kenmogelijkheden als waarnemen, voorstellen, fantaseren etc. Dit wordt ook wel cognitie genoemd. Dit is betrokken bij het leren van afstand, tijd en taal. Ook hier zijn sociale structuren belangrijk: cognitie is betrokken bij het doorhebben en begrijpen wat op een bepaald moment wordt verwacht en het omgaan met veranderingen van situaties.

Wat is het effect van leren op ontwikkeling?

Leren begint lang voordat een kind naar school gaat. Het effect van leren is dat je dingen weet en dus inhoudelijk rijker wordt. Kennisverwerving leidt tot inhoudelijke vorming. Speel-leeractiviteiten zitten vol met kennis maar er worden ook functies als de waarneming, voorstellingsvermogen en het geheugen mee getraind. Dit is de formele vorming. Het kind moet hiervoor beschikken over een cognitief-analytisch vermogen: de inhoud groeit door ervaring en kan hierdoor functioneren, waarna het beter toegerust kan worden. Ook flexibiliteit is hiervoor belangrijk. Flexibiliteit en cognitief-analytisch vermogen vormen samen de ken-apparatuur van een kind en zorgen ervoor dat kinderen zich kunnen ontwikkelen als persoon. De herkenbaarheid van structuren zorgt voor continuïteit. Dit is wat mist bij kinderen die telkens weer worden overgeplaatst naar een ander pleeggezin of een andere instelling. Begeleiding moet dan niet alleen gericht zijn op het affectieve aspect, maar juist ook op het cognitieve aspect.

De aanleg van een mens bepaald de mogelijkheden en grenzen. Deze aanleg openbaart middels het kindperspectief. Als het kind niet wordt belemmerd, ontwikkelt zo de eigenheid.

Wat verstaat men onder vraag en vraagstelling?

Als een kind de greep op zichzelf verliest is het niet meer in staat te handelen naar de verwachtingspatronen van de sociale leefwereld. Ook kunnen kinderen zich op verschillende manieren onttrekken aan een te overheersend milieu. Voor veel kinderen is of de cognitieve of de affectieve kant een zwakke plek, die zich openbaart tijdens stress. Het gedrag dat zich dan openbaart, moet als vraag worden gezien.

Schommelingen zijn mogelijk als er ruimte is om heen en weer te bewegen. De emotionele relatie kan optimaal en minimaal zijn, met overgangen daartussen. Om die kwaliteiten in te schatten worden drie momenten onderscheiden. Als een relatie relationeel goed (R) is, dan is die goed vanuit het standpunt van een kind, vanuit de opvoeder en vanuit hun samen-zijn.

Relationele onvolkomenheden worden aangeduid met r1. Extreme relationele onvolkomenheden, als het nauwelijks mogelijk is om een relatie aan te gaan, worden aangeduid met r2.

Afwijkingen in het cognitieve aspect worden aangegeven op de uiteinden van het continuüm van cognitief analyseren en flexibiliteit. Soms gaat het cognitief analyseren van situaties niet goed, bijvoorbeeld doordat de situatie te complex is. De ontwikkeling stopt dan. Dit disfunctioneren wordt aangeduid met s. Het kind vraagt om hulp bij het analyseren en structureren van de situatie. Bij onvoldoende flexibiliteit kan het kind niet meer soepel met zijn wereld omgaan. Het heeft hulp nodig bij versoepelen en variëren, wat wordt aangeduid met v.

De aanleg van het kind bepaald hoe hij zich veilig probeert te stellen in een proces dat niet optimaal is. Een voorbeeld is een kind dat een andere versie van zichzelf ontwikkelt om met situaties om te gaan die hij moeilijk vindt. Dit leidt uiteindelijk tot problemen als ‘het echte kind’ naar buiten wil treden. Het gedrag van het kind kan een vraag uitdrukken om hulp bij het durven realiseren van zichzelf, wat wordt aangeduid met z.

Een ander kind kan zich afsluiten om met de situatie om te gaan. Het gedrag geeft aan dat hij hulp nodig heeft om uit de starheid te komen en weer harmonisch aan het proces deel te kunnen nemen. Dit wordt aangeduid met het symbool h.

In principe is het schommelen tussen deze dingen iets wat alle kinderen doen. Soms worden schommelingen groter en intenser. Een vraag kan dan omslaan in een vraagstelling waarbij specifiek opvoeden nodig is. De symbolen die hiervoor genoemd worden, geven aan hoe de vraagstelling in elkaar zit. Je kunt ze met elkaar combineren om bepaalde problemen te duiden. Het symbool dat als eerste wordt genoteerd, geeft het grootste of belangrijkste probleem aan. Om erachter te komen hoe de vraagstelling eruit ziet, is een analyse nodig. De symbolen vormen samen een formule, die kan worden vertaald naar een woordelijke vraagstelling voor specifiek opvoeden. Een vraagstellingstype is een vraagstelling om specifiek opvoeden, waarbij de combinatie van hoofdaccenten en bijaccenten een veelvoorkomend patroon is. Het geeft dus een type aan. De vraagstellingsdynamiek is het verschijnsel dat onder invloed van specifiek opvoeden de vraagstelling wijzigt. De orthopedagogische vraagstelling is een theoretisch concept waarin wordt uitgedrukt dat specifiek opvoeden het beantwoorden is van een vraagstelling om overaccentueringen in het opvoedproces, en wel zó dat dit weer optimaal wordt, waardoor een kind zichzelf weer kan ontplooien.

Wat verstaat men onder antwoord-zijn?

Een orthopedagoog is een antwoord op twee niveaus: wezenlijk en operationeel. In wezen is een mens altijd een antwoord voor anderen. Omdat een orthopedagoog een opvoeder is, kan hij dit operationaliseren in het proces door ter beschikking te staan als antwoord voor alle vragen die komen. Verantwoordelijkheid bestaat dan uit de bereidheid en de inzet van de opvoeder een antwoord te zijn. Een kind kent ook twee niveaus: het is in wezen een vraag om zichzelf te ontplooien, en tegelijkertijd ook het antwoord daarop.

Stampvragen

  1. Aan welke twee aspecten wordt aandacht besteed bij opvoeden?

  2. Waar gaat de formele vorming over en wat is hiervoor van groot belang?

  3. Waar bestaat de ken-apparatuur van een kind uit?

  4. Wat bepaalt de mogelijkheden en grenzen van een kind?

  5. Welke drie typeringen kent de emotionele relatie?

  6. Hoe worden afwijkingen in cognitief analyseren en flexibiliteit aangeduid?

  7. Hoe wordt de vraag om hulp bij het realiseren van het zelf aangeduid?

  8. Waar staat het symbool h voor?

  9. Wat is een vraagstellingstype?

  10. Op welke twee niveaus moet een orthopedagoog antwoord-zijn?

Wat zijn de effecten van waarden, normen en grenzen? - Chapter 6

 

Wat wordt verstaan onder waarden?

Mensen worden bewogen door waarden, die zijn te zien aan de manier waarop iemand leeft. Een waarde is geworteld in gevoel. Ook laten zij zich leiden door idealen, dit is een idee of een voorstelling van iets wat volmaakt is. Idealen kunnen zijn berust op een waarde, maar dat hoeft niet per se. Als een ideaal niet voortkomt uit een bepaalde waarde, is de kans klein dat iemand er naar zal gaan handelen. Mensen organiseren waarden in een bepaalde rangorde, die kan veranderen over de levensloop. De manier waarop die waarden worden gerangschikt, is deel van de opvoeding, vooral tijdens de adolescentie. Waarden worden niet klakkeloos overgenomen van opvoeders, maar moeten door de jongere zelf worden gevormd. Verschillen in waarden kunnen leiden tot problemen tussen een jongere en een begeleider. Waarden worden meestal non-verbaal gecommuniceerd.

Er zijn twee typen waarden: de waarden die de overheid formuleert als ‘onze waarden’ en die door hun extrinsieke karakter daarmee dezelfde functie krijgen als normen en onze eigen waarden die verinnerlijkt zijn, afgeleid aan het gedrag van medemensen, die een drijfveer vormen. Ook voor de puberteit krijgen kinderen te maken met waarden, alleen zijn er dan nog geen eigen keuzen. De manier waarop ouders handelen, wordt niet in twijfel getrokken. Peuters en kleuters krijgen waarden ingedronken: die worden opgenomen in de persoon. Je bent je niet bewust waarom je bepaalde verwachtingen hebt of waarom je bepaald gedrag afkeurt, omdat die voortkomen uit een peuterwaarde. Deze kunnen door reflectie wel achterhaald worden. Pubers vormen waarden door te kijken naar het gedrag van andere mensen, waardegaranten.

Wat wordt verstaan onder normen?

Een norm is volgens het woordenboek een regel of richtsnoer, de toestand die voor een categorie van personen of zaken de gewone is of waarnaar zij zich kunnen of moeten richten. Normen zijn eigenlijk waarden die zijn verheven tot regel, omdat ze zo belangrijk zijn. Een voorbeeld zijn de tien geboden. Normen worden alleen nageleefd als de bijbehorende waarde nog belangrijk is in de gemeenschap. In het opvoedproces werken normen goed: van regelgeleid handelen is sprake als de opvoeder de norm als regel stelt.

Er zijn vier soorten opvattingen van normen. De eerste heeft als betekenis ‘gemiddeld’, bijvoorbeeld ideeën over wat een normaal gewicht is of wat een normale lichaamstemperatuur is. Ook gedrag wordt getypeerd als normaal of abnormaal. Afwijkingen zijn geoorloofd, maar tot op zekere hoogte. De tweede opvatting ziet normen als een onveranderlijk ijkpunt: dit is, nu en altijd, normaal. Daarbij worden veranderingen in opvattingen over tijd niet meegenomen. De derde opvatting neemt die tijds- en cultuur factor wel mee. De vierde opvatting betekent iets als ‘in de haak zijn’. Het is een ideaal waar je je op richt zonder het ooit te bereiken.

Omdat normen buiten de mens liggen en worden voorgeschreven door sociologische en ethische regels, is het noodzakelijk dat controle en sancties door derden wordt uitgevoerd. Waarden worden van binnenuit gereguleerd.

Wat wordt verstaan onder grenzen?

Kinderen tasten grenzen af, grenzen van personen (hoe ver kan ik bij die persoon gaan) en grenzen van situaties (wat kan in deze situatie wel en niet). Kinderen die ondeugend zijn, vragen m grenzen. Daarbij moet de ouder antwoord-zijn om het gedrag van het kind te kanaliseren. Het is onverantwoordelijk om geen antwoord te geven op de grensaftastingen van kinderen.

Een fragmentarische opvoeding gaat gepaard met fragmentarisch corrigeren via het woord, wat leidt tot het kennen van normen in plaats van de eigen ontwikkeling van waarden. Een opvoeder die opvoedt volgens de procesopvatting gebruikt het stellen van grenzen om te corrigeren. Belonen is de waardering die de opvoeder laat zien als reactie op het gedrag van het kind.

Om gebeurtenissen te begrijpen, moeten mensen in staat zijn om de waardering die aan hen als persoon wordt gegeven en de waardering die aan gedrag wordt gegeven, los van elkaar te zien. Kinderen moeten leren om ongewenst gedrag te onderscheiden van zichzelf als persoon. Dit kan door grenzen te stellen. Het is goed mogelijk om een kind tegelijkertijd te accepteren en zijn gedrag af te wijzen, ondanks dat het tegendeel regelmatig wordt beweerd. Uiteindelijk leert een kind ook het verschil te zien tussen zichzelf en zijn (foutieve) gedrag.

Stampvragen

  1. Door welke twee dingen worden mensen bewogen?

  2. Hoe komt het dat waarden geformuleerd door de overheid hetzelfde karakter hebben als normen?

  3. Vanaf welk moment word begonnen met het maken van eigen keuzes in waarden?

  4. Wat is een norm?

  5. Onder welke voorwaarde werken normen?

  6. Noem de vier soorten opvattingen die bestaan over normen.

  7. Waarom moeten grenzen worden aangegeven aan kinderen?

Hoe werkt kennen door observeren? - Chapter 8

 

Hoe goed ken je iemand?

Hoe goed kun je iemand kennen en kun je ervoor zorgen dat jouw beeld van iemand overeenkomt met de werkelijkheid? Voor een begeleider is beeldvorming noodzakelijk want bij diagnosticeren moet je iemand kunnen doorzien. Hiervoor worden vaak gestandaardiseerde tests gebruikt, maar zeker bij jonge kinderen is het niet altijd mogelijk om met die tests dingen op te sporen. Daarom moet ook goed geobserveerd worden, wat in de praktijk nog erg lastig is. Mensen hebben de neiging om te verklaren vanuit hun eigen ervaring of vanuit een theorie. Ook is er het gevaar van vastroesten: een bepaalde notitie over een gedragskenmerk gaat de boventoon voeren in observaties, waardoor niet meer onbevooroordeeld naar het kind gekeken wordt. Soms letten mensen tijdens het observeren op één of enkele punten, vaak negatief, waardoor onvolledigheid ontstaat.

Dingen die zich innerlijk afspelen, krijgen lichamelijk vorm. Mensen zijn hun ik-lichaam. Lichamelijk gedrag is rechtstreeks te observeren, maar het innerlijk leven wordt verklaard vanuit vergelijkingen. Dit is riskant, omdat vergelijkingen niet altijd kloppen. Het kan zijn dat een bepaald soort lichamelijk gedrag bij dit specifieke individu een heel andere betekenis heeft in de innerlijke wereld dan dat wat algemeen geldt. Interpreteren mag pas gebeuren als zoveel mogelijk concrete waarnemingen zijn verzameld.

Om scherper zicht te krijgen op de situatie is het belangrijk om afstand te kunnen nemen. Hiervoor is echter tegelijkertijd nabijheid nodig. Een zuivere objectieve observatie kent alleen afstand. Nabijheid kent subjectiviteit. Waar je wilt zitten op het continuüm van nabijheid en afstand is afhankelijk van je observatiedoel. In een spontaan verlopend opvoedproces zijn opvoeders soms nabij en soms veraf. Naarmate problemen moeilijker worden, verloopt dit switchen moeizamer. Opvoeders blijven dan nabij en moet weer leren ook afstand te nemen.

Hoe werkt systematisch observeren?

In het speciaal onderwijs en in orthopedagogische settings worden observatieverslagen geschreven. Daarvoor is een systeem nodig. Een geschreven verslag bevat heel concrete waarnemingen. In een observatiesysteem wordt schematiserend samengevat. Een geschreven verslag kan ook schematiserend zijn als het een langdurige, periodieke observatie betreft. Dit kan eenzijdig worden als het altijd door dezelfde persoon wordt geschreven. Door iemand anders de geschreven verslag in te laten dikken met behulp van een lijst waarop alle aspecten staan waar naar gekeken moet worden. Zo ontstaat een observatiesysteem. Uiteindelijk kunnen observatoren met behulp van een vragenlijst hun observaties scoren. Op deze manier is het materiaal geschikt voor wetenschappelijk onderzoek en is het mogelijk om kinderen te vergelijken. Het risico van vertekening is nog steeds aanwezig, omdat je aan bepaalde voorvallen denkt als je scoort over een langere periode. Daarnaast kan het scoren op een cijfermatige lijst het gevoel wekken dat rapportcijfers worden uitgedeeld. Dit gevoel van de observator kan leiden tot een te hoge of een te lage inschatting van een kind.

Stampvragen

  1. Op welke manier leren we in de orthopedagogiek mensen kennen?

  2. Waarom is observeren lastig?

  3. Wat is het gevaar van vastroesten?

  4. Welke twee tegenstrijdige dingen zijn nodig bij observeren?

  5. Wat is een observatiesysteem?

Welke gedragscategorieën bestaan er? - Chapter 9

 

Er zijn elf gedragscategorieën gebaseerd op observaties, die samen een observatiesysteem vormen dat gebruikt wordt voor het krijgen van inzicht in vraagstellingen om specifiek opvoeden. Ze zijn opgedeeld in drie aspecten: 1 t/m 3 zijn egoaspecten, 4 t/m 7 zijn fysiologische aspecten en 8 t/m 11 sociale aspecten.

Wat valt onder egoaspecten?

Categorie 1: Hoe staat het met de zelfstandigheid, respectievelijk afhankelijkheid van het kind?

  • Dit is uiteraard afhankelijk van de leeftijd van het kind. Het wordt geobserveerd in verschillende situaties.

Categorie 2: Heeft een kind zelfvertrouwen of is het onzeker?

  • Hier speelt interpretatie van gedrag een belangrijke rol.
  • Onzekerheid blijkt vaak duidelijker dan zelfvertrouwen en ook zelfvertrouwen kent grenzen.

Categorie 3: Hoe is het gesteld met de creativiteit en vindingrijkheid tegenover het ontbreken daarvan?

  • Dit wordt geobserveerd in spel, taal en technische scheppingen.
  • Het kind kan op verschillende gebieden anders scoren, dit wordt dan ook genoteerd.

Wat valt onder fysiologische aspecten?

Categorie 4: Weet een kind in het dagelijks leven soepel op situaties en gebeurtenissen in te gaan of moet het star worden genoemd?

  • Dit heeft te maken met intelligentie. Is het kind in aanleg in staat zich goed aan te passen aan wisselende situaties? Of is het gedrag star of chaotisch? Wanneer soepelheid wegvalt, geeft dit vaak een probleem aan. De omgeving kan ook van invloed zijn op hoe star en soepel iemand zich gedraagt.

Categorie 5: Hoe staat het met iemands concentratie of gebrek aan concentratie?

  • Concentratie is de cerebrale mogelijkheid om gericht te kunnen zijn en het zich met aandacht en belangstelling op iets kunnen richten. Aandacht is het zich verstandelijk op iets richten.

  • Er wordt passieve en actieve belangstelling onderscheiden. Actieve belangstelling is het willens en wetens op iets richten, passieve belangstelling is je niet-gewild richten op iets omdat je je er door aangetrokken voelt.

  • Ook zijn er twee typen concentratie: de gespreide concentratie (‘ogen in je rug hebben’) en het kokerbewustzijn (‘verstrooide geleerde’). Gespreide concentratie wordt gekenmerkt door soepelheid, kokerbewustzijn door stroefheid. Beide kunnen goed, gemiddeld of slecht zijn. Het type concentratie dat wenselijk is, is afhankelijk van je doel.

Categorie 6: Kan een kind of jongere als regel opgewekt worden genoemd of moet van neerslachtig worden gesproken?

  • Het gaat hierbij om een eigenschap van het temperament. Stemming wordt in sterke mate fysiologisch bepaald en opgewektheid is een uiting van die stemming.

Categorie 7: Vitaliteit en vermoeidheid

  • Hoe verhouden vitaliteit en vermoeidheid zich tot elkaar? Voor kleuters is het vrij normaal om perioden van vitaliteit afgewisseld te zien met plotselinge vermoeidheid en vervolgens weer complete vitaliteit. Voor oudere kinderen kan dit abnormaal zijn.

  • Ook extremen in vitaliteit en vermoeidheid zijn iets om op te letten, zeker als die extreme vitaliteit gepaard gaat met ongerichtheid.

Wat valt onder sociale aspecten?

Categorie 8: Wat valt op qua agressiviteit en verdraagzaamheid?

  • Ook hier is weer de vraag of een kind handelt passend bij zijn leeftijd. Met agressie wordt hier fysieke en verbale agressie bedoeld. Het gaat niet om een ethisch oordeel maar om variërende gedragsvormen.

  • Verdraagzaamheid is niet hetzelfde als het negeren van agressie op basis van angst, maar gaat om het daadwerkelijk kunnen verdragen van frustratie door agressie.

  • Agressief gedrag kan voortkomen uit organische problemen. Het kan zich manifesteren in spel, waarmee kan worden geoefend met situaties die in de werkelijkheid onleefbaar zijn.

Categorie 9: Hoe is het gesteld met het sociale gedrag van een kind of jongere voor wat het niveau en de kwaliteit betreft? Hoe is het contact met leeftijdgenoten?

  • Ook het sociale gedrag moet bij de leeftijd passen. Speelt een kind bij andere kinderen of met hen? En snapt hij de regels van de groep? Kan een kind anticiperen, d.w.z. inschatten wat een ander gaat doen?

  • Observatie kan gebruikt worden om te achterhalen waaraan onderontwikkeld sociaal gedrag te wijten is. Sociaal gedrag verschilt in kwaliteit.

Categorie 10: Heeft een kind of jongere behoefte aan contact?

  • Behoefte is iets anders dan daadwerkelijk gedrag. Het is belangrijk om te bekijken of er in verschillende leefsituaties, verschillen zijn in het sociale gedrag.

Categorie 11: Hoe zijn de contacten met volwassenen?

  • Is het kind onderdanig, blijft het positief ondanks eerdere correctie, ontwijkt het bepaalde volwassenen, wat is de invloed van andere participanten in het opvoedproces?

De volgorde die hier is besproken is niet de volgorde die wordt gebruikt bij het daadwerkelijke observeren van het kind, om uitstralingseffecten binnen een schaal te voorkomen. Er wordt gescoord op een vijfpuntsschaal, die desgewenst kan worden omgezet in een negenpuntsschaal. Er wordt begonnen met categorieën die weinig interpretatie vereisen. Bij het creëren van observatieschalen speelt het probleem dat woorden niet volledig kunnen omvatten wat er bedoeld wordt. Hier kan een negenpuntsschaal met omschreven schaalpunten bij helpen, zoals vaak wordt gebruikt in de wetenschap. Observatoren worden dan getraind om ervoor te zorgen dat iedereen op een vergelijkbare manier gedrag scoort. Voor de praktijk is dit onwerkbaar, vandaar dat wordt gewerkt met een systeem van plussen en minnen om de scores aan te geven.

Wat wordt verstaan onder het begrip kristallen bol?

Iemand die het gedrag van iemand anders zegt te begrijpen, doet dit vanuit zijn eigen waarneming: je begrijpt gedrag van een ander op de wijze waarop je je eigen gedrag (her)kent. Er zit dus veel subjectiviteit in waarnemen. Dit betekent niet dat we interpretaties compleet los moeten laten. Door te oefenen kom je achter de beperkingen van het eigen waarnemen. Het scheppen van beelden en details is geen tegennatuurlijke zaak. Mimiek en pantomimiek spelen een belangrijke rol bij observatie, want vaak wordt aangenomen dat dit betrouwbaarder is dan het gesproken woord. Dit heeft te maken met het lichamelijk weten in plaats van verstandelijk analyseren. Observeren bestaat uit deze twee dingen, die samen de nodige nabijheid garanderen en de betrouwbaarheid verhogen.

Stampvragen

  1. In welke drie verschillende aspecten zijn de 11 gedragscategorieën uit het observatiesysteem dat wordt gebruikt in het boek onderverdeeld?

  2. Waar gaan de ego-aspecten over?

  3. Waar gaan de fysiologische aspecten over?

  4. Waar gaan de sociale aspecten over?

  5. Waar is observeren een combinatie van?

Wat houdt het proces van opvoeden allemaal in? - Chapter 10

 

Welke rollen bestaan er in het opvoedproces?

Participant

Opvoeders twijfelen bij problemen aan zichzelf als participant van een proces. Vrijwel iedereen kan opvoeden, problemen ontstaan door verschillen tussen partners of collega’s in het opvoedproces. Mensen verschillen van elkaar wat betreft gevoelsmatige en rationele begaafdheid en samen een opvoedersteam vormen kan dan tot problemen leiden. Het gaat erom een gezamenlijk plan te trekken, dat ieder op zijn eigen unieke wijze vorm kan geven.

Voorbeeld zijn

In het opvoedproces is een belangrijke rol van de opvoeder het zijn van een voorbeeld voor het kind. Daarvoor moet hij echt zijn. De vraag of iemand kan opvoeden, staat dan in een ander licht.

Accepteren

Alle participanten in een opvoedproces moeten elkaar accepteren. Sommige volwassenen hebben daar moeite mee doordat ze last hebben van het gedrag van het kind, omdat ze zich zorgen maken over opmerkelijk gedrag of bijvoorbeeld omdat ze overdreven veel verantwoordelijkheid voelen. Acceptatie berust in de pedagogische relatie op liefde en veel ouders zijn er ruimschoots toe in staat. Een orthopedagoog accepteert in perspectief en verwachting van wat zal komen, waarmee hij ontwikkeling uitlokt. Veel opvoeders kunnen het onderscheid tussen acceptatie van het kind en acceptatie van gedrag maken, wat het kind helpt om dit onderscheid ook te zien. Accepteren vraagt zelfhantering van de opvoeder: hij moet zich niet op hetzelfde niveau als het kind plaatsen, want een kind kan zich niet ontwikkelen aan de hand van iemand die op hetzelfde niveau staat. Acceptatie wordt vormgegeven op een manier die duidelijk is voor het kind. Daarmee moet het kind zó geaccepteerd worden als je wenst dat het jou accepteert.

Wat houden structureren, programmeren en variëren in?

Structureren gaat over het afzwakken of juist verhelderen en aanscherpen van de structuur van een situatie, om inzicht te scheppen voor een of meer kinderen. In een nieuwe situatie, bijvoorbeeld een nieuw spel, is de structuur niet altijd voor iedereen duidelijk. De opvoeder kan dan helpen door zelf even in het spel te stappen en zo functionele informatie te geven in plaats van verbaal commentaar. Als de kinderen het zelf weer kunnen, stapt de opvoeder weer uit het spel. Voor oudere kinderen is een vraag of suggestie soms al genoeg. Dit structureren gaat over situaties en niet over kinderen. Het is niet de bedoeling om kinderen af te gaan richten.
Programmeren is het maken van afspraken en het stellen van regels om zo tot een programma om samen te leven te komen. In de opvoedingsgemeenschap wordt gebruik gemaakt van dag- en weekprogramma’s zodat tot op zekere hoogte duidelijk is wat verwacht kan worden. Belangrijk is dat van een programma kan worden afgeweken. Programmeren gaat op den duur weer over in structureren, als duidelijk wordt gemaakt waarom dingen op een bepaalde manier geprogrammeerd zijn.

Wat kan een beroepsopvoeder?

De beroepsopvoeder als begeleider moet over een aantal kwaliteiten en vaardigheden beschikken. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat een begeleider zich bewust is van het verschil tussen zijn intentie en het effect bij de ouder. Hij moet alert zijn op wat zijn woorden teweeg brengen en daar op in spelen. Ten tweede is het belangrijk om goed op non-verbaal gedrag te letten. Ook moet hij de ouders die voor hem zitten het gevoel geven dat hij er onvoorwaardelijk voor hen is. Ten vierde moet hij taalvaardig zijn: hij moet aan kunnen sluiten bij taalniveau en bij verschillend taalgebruik in verschillende kringen. Daarnaast moet hij uitlokkend kunnen sturen, wat wil zeggen dat hij op basis van zijn expertise, contacten met het kind en kennis over de mogelijkheden van de ouders, hen het juiste pad in weet te sturen. Ook is het bewaken van de keuze van tweedegraadsstrategieën belangrijk. Een kind krijgt te maken met een eerstegraadsstrategie die helpt bij de vraag om specifiek opvoeden. Tweedegraadsstrategieën kunnen dit ondersteunen. Dit kunnen bijvoorbeeld psychotherapieën, logopedie of fysiotherapie zijn. Daar moeten de juiste keuzes in worden gemaakt. Tot slot moet de begeleider een expert in huiswerk zijn. Hij moet ouders de juiste huiswerkopdrachten mee geven om zo een meer compleet beeld te schetsen van situaties en daar op in te kunnen spelen.

Stampvragen

  1. Op welke twee vlakken verschillen mensen die een opvoedersteam vormen van elkaar?

  2. Waarom is het voor volwassenen soms lastig om het kind in het opvoedproces te accepteren?

  3. Wat is nodig van de opvoeder om te kunnen accepteren?

  4. Wat is structureren?

  5. Wat is programmeren?

  6. Van welk verschil moet een beroepsopvoeder zich bewust zijn?

  7. Wat wordt bedoeld met dat een beroepsopvoeder taalvaardig moet zijn?

  8. Noem nog twee dingen die een beroepsopvoeder moet kunnen.

Wat is de uitwerking van de Casus van Diane? - Chapter 11

 

Diane is een meisje dat is aangemeld bij het Riagg. Ze zit in de middenbouw van de basisschool. Ze is drie dagen per week in behandeling. De moeder van Diane heeft het gevoel dat haar kind haar ontnomen is omdat Diane nukkig en zwijgzaam werd. Op een ouderavond gaat de docent in gesprek met de ouders en de orthopedagoog. Diane is een gesloten meisje dat niet de kans krijgt om zich te ontpoppen. Moeder heeft het gevoel dat zij hier de schuld van krijgt en keert zich tegen de therapie. Vader is wel geïnteresseerd in de hulp, maar heeft moeite zijn vrouw te overtuigen. Volgens de orthopedagoge is het probleem dat moeder Diane probeert te vormen naar een bepaald beeld dat de moeder heeft gemaakt.

Wat is het effect van relatiestoornissen?

Geborgenheid ontstaat door de innige contacten in de eerste levensjaren van het kind. Dit gevoel van veiligheid is essentieel voor de menselijke ontwikkeling. In de relatie tussen ouder en kind zijn beide zowel ontvanger als zender, problemen met zenden of ontvangen bij een van hen maakt een relatie onmogelijk. Bij Diane en haar ouders is sprake van een communicatiestoornis: Diane reageert niet meer, moeder heeft niet de juiste apparatuur en vader bevindt zich niet in het proces. De orthopedagoge richt zich op de zend- en ontvangstcapaciteiten van moeder.

Communicatieproblemen komen voor bij alle vraagstellingstypen. Bij r2-problemen is er meestal geen behoefte aan contact door het kind, bij r1-problemen voelt het kind zich in de kou gezet en hebben ook anderen er mee te maken. Het is dan belangrijk om te achterhalen wat de zend- en ontvangstproblemen veroorzaakt. Bij een r1-vraagstelling kan het specifiek opvoeden worden ondersteund door psychotherapie, bijvoorbeeld speltherapie of een haptotherapeutische behandeling. Dit laatste wordt bij Diane gedaan, waarbij de ouders via een one-way screen participeren. Daarna volgt speltherapie en intensieve orthopedagogische begeleiding. De vraagstelling van Diane is: R1 – Z – S.

Hoe moet het antwoord-zijn worden vormgegeven?

De ouders van Diane proberen om alle negatieve invloeden weg te halen door haar te sturen in het omgaan met de mensen die zij willen. In de speltherapie wordt geprobeerd om oplossingen aan te dragen voor de problemen waar Diane mee kampt. Het antwoord-zijn moet worden vormgegeven als het schenken van ruimte waarin ze niet meer ingeperkt wordt. Grenzen zijn nodig om de eigenheid gestalte te geven, wanneer die niet wordt aangegeven kan dit leiden tot onzekerheid, angst en schuldgevoelens. Ruimte schenken is moeilijk en in een nieuwe situatie gaan kinderen de grenzen aftasten, zeker als ze meer ruimte krijgen zoals bij Diane het geval is in de therapie.

Naast ruimte is ook geduld belangrijk omdat groei tijd vergt. In de therapie worden kansen geschept en het kind grijpt die op het moment dat hij daar klaar voor is.

Aanleg speelt altijd een rol in gedrag, dus ook in gedragsveranderingen. Zodra er vooruitgang is, willen veel ouders en docenten verbetering op alle vlakken zien. Daarbij wordt uit het oog verloren wat de aanleg is van het kind, waardoor forcering optreedt en daaropvolgend een nieuwe beschadiging. Als in therapie op bepaalde vlakken vooruitgang wordt geboekt en op andere niet, dan kan de aanleg een rol spelen.

Kinderen met emotioneel-relationele problemen kunnen soms formeel doen over zaken die er helemaal niet toe lijken te doen. Er lijkt een onbewuste angst te zijn voor terugval. Het kind wil de vooruitgang vasthouden, waardoor ze star wordt. Formaliseren is daar een tijdelijk onderdeel van, dat geaccepteerd moet worden.

Kinderen hebben voorkeuren voor bepaalde volwassenen, ook dit is belangrijk om te accepteren en te hanteren.

De overgang van spelen bij een ander kind naar spelen met een ander kind gaat niet altijd goed, bijvoorbeeld omdat een kind zichzelf blokkeert door psychisch trauma of doordat het door leeftijdsgenootjes wordt afgewezen. Zij krijgen dan sociale honger waardoor ze pogingen doen om erbij te horen, die vaak averechts werken. In de therapie is het goed om een groepje te zoeken waarin ze wel geaccepteerd worden.

Met illusief spel kan een kind tijdens de speltherapie in twee werelden leven. Het kind bepaald zelf wanneer het in de werkelijke wereld en wanneer het in de illusieve wereld is. Het laat zich daar niet toe dwingen door een volwassene.

Processen met R1-problemen wekken het gevoel op bij de hulpverlener dat hij het kind verder wil helpen en dat door zijn hulp het weer beter gaat met het kind. Dit is een logisch verschijnsel, maar moet binnen proporties gehouden worden.

Alleen maar een vraag

Soms zijn vragen met een R1-karakter alleen maar een vraag, en niet een vraag om specifiek opvoeden. Met behulp van moeder kan die vraag dan worden beantwoord.

Stampvragen

  1. Wat voor soort probleem hebben Diane en haar moeder?

  2. Op welke manier komen communicatieproblemen voor bij R2 kinderen en hoe verschilt dit van R1?

  3. Wat betekent de vraagstelling R1 – Z – S?

  4. Welke ruimte krijgt Diane in de speltherapie?

  5. Waarom zijn grenzen belangrijk?

  6. Moet een kind in speltherapie gepusht worden om bepaalde dingen wel of niet te doen? Waarom?

  7. Hoe moet worden gehandeld met kinderen die een gedragsverandering door maken en formeel doen over kleine dingen?

Wat zijn de uitwerkingen van de Casussen van John, Mariëlle, Florian en Remco - Chapter 12

 

John is een jongen met gedragsproblemen. Leraren en groepsleiders weten niet meer hoe ze met hem om moeten gaan. Volgens de orthopedagoog moet een opvoedproces worden gecreëerd waar John mee bereikt kan worden. Mariëlle heeft een soortgelijk probleem.

Is een pedagogische relatie mogelijk?

Een pedagogische relatie met John en Mariëlle lijkt niet mogelijk en toch blijven volwassenen het proberen. Doordat er geen reactie komt van de jeugdige wordt getwijfeld aan het normaal zijn. De jeugdige voelt zich niet verbonden met anderen en niet gebonden aan de regels van anderen. De vraag of iemand normaal is, is de vraag naar de oorzaak van het afwijkende gedrag. Die vraag is lastig te beantwoorden. Een conduct disorder (in het Nederlands gedragsstoornis) kan worden gezien als de voorloper van de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Welke symptomen een jongere daarvan laat zien, verschilt per persoon. Van een oppositional disorder is sprake als een kind zich niet aan de regels houdt, snel driftig is, provoceert, etc. Dit kan de voorloper zijn van een conduct disorder, maar dat hoeft niet.

De orthopedagoog besluit dat het hoofdaccent voor John de vraagstelling R2 is. Hier verzetten docenten en groepsleiders zich tegen, omdat ze zich verbonden voelen met John en niet willen twijfelen aan zijn opvoedbaarheid. Het wordt bijgesteld naar R1, maar wel met de focus op gedrag dat niet binnen R1 past. Op die manier kan worden gezocht naar opvoedmogelijkheden. John scoort negatief op alle sociale aspecten en positief op de fysiologische en ego aspecten. Creativiteit is een zwak punt: hij heeft fantasie, maar gaat daar vaak te ver in door.

Wat is het effect van primair sociaal zijn?

John is primair sociaal, Mariëlle waarschijnlijk niet. Het is lastig te zeggen of dit iets uitmaakt voor de behandeling. Voor beide mag als eindresultaat niet meer worden verwacht dan sociale aanpassing op rationele grond. De vraagstellingsformule van John is R2 – H.

Hoe moet het antwoord-zijn worden vormgegeven?

Er is weinig bekend wat er aan conduct disorders gedaan moet worden. Kinderen met een R2-vraagstelling hebben een afschuw voor affectieve benadering, dus de hulpverlening moet zakelijk zijn. Dit is voor veel hulpverleners lastig. Een persoonlijke relatie moet worden vermeden omdat pogingen daartoe de weerstand van John versterken. Er moet een buitenmenselijke relatie ontstaan waarin John rekening houdt met de wensen en mogelijkheden van de andere partij, op dezelfde manier dat je bij zeilen rekening moet houden met de wind. De persoonlijke relatie moet worden vervangen door een niet-persoonlijke, na veel geduld en volharding is het soms mogelijk om daarna over te gaan tot een persoonlijke relatie.

Mensen worden gedreven door driften die worden beïnvloed door normen en waarden: de gewetensfunctie. Voor John en Mariëlle lijkt die driftcontrole moeilijk. Hun verstand onderwerpt zich aan de driften in plaats van ze te beheersen. Het geweten staat op z’n kop. Opvoeden moet dan ook op z’n kop: het doel wordt het aanleren van uiterlijk gedrag zoals sociaal zijn zodat je beter weg komt, in plaats van groei van binnenuit. Later kan dit op basis van verstandelijk inzicht worden uitgebreid.

De ouders van John vragen zich af hoe het zo gekomen is en proberen hem de hand boven het hoofd te houden. Het is lastig te bepalen hoe ver je daar als ouder in kunt gaan.

Wat zijn de eerste tekenen?

De meeste R2 problemen ontpoppen in de puberteit, soms eerder. Het gedrag van Florian lijkt op een oppositional disorder, waarbij de vraagstelling (R1 -> R2) – S – H hoort. Hierbij moet de opvoeder vriendelijk-zakelijk zijn en hem steeds wijzen op wat hij heeft gedaan. Het specifieke opvoedproces geeft antwoord op een R1-vraag, die neigt naar R2 situaties. Bij Florian is er in tegenstelling tot John perspectief voor een goede uitkomst omdat de aanpak vroeg wordt begonnen. Zo kan de uitgroei naar conduct disorder worden voorkomen. Preventie is daarbij de beste weg, waarbij meteen wordt ingegrepen bij ongewenst gedrag.

Vraagstelling, vraag of…?

Verstand is niet genoeg om samenleven mogelijk te maken, omdat verstand ook asociaal gedrag kan adviseren zoals bij John. Er kunnen negatieve gevolgen kleven aan puur verstandelijk handelen. Empathie lijkt belangrijker te zijn voor samenleven.

Stampvragen

  1. Wat is een conduct disorder?

  2. Wat is een oppositional disorder?

  3. Wat is een antisociale persoonlijkheidsstoornis?

  4. Wat betekent de vraagstelling R2 – H?

  5. Waarom wordt bij John gekozen voor R2 en niet voor R1?

  6. Wat voor probleem heeft John met de gewetensfunctie?

  7. Hoe moet John worden benaderd en wat is het doel van zijn behandeling?

  8. Hoe verschillen John en Florian van elkaar?

  9. Wat is belangrijker in samenleven: verstandelijk handelen of empathie?

Wat zijn de uitwerkingen van de Casussen van Ilse en Reinier? - Chapter 13

 

Wat wordt verstaan onder Pervasive Developmental Disorder?

Bij een kind lijdend aan infantiel autisme, ontbreekt het gevoelsleven. Vanaf de 19de eeuw werd de term autisme gebruikt om een symptoom van schizofrenie aan te duiden, later werden er ernstig ontwikkelingsgestoorde kinderen en jeugdigen mee aangeduid die na de start van de taalontwikkeling niet zwakzinnig leken. Onder de term Pervasive Developmental Disorder vallen allerlei vormen van autisme, zoals Asperger, symbiotisch autisme, childhood disintegrative disorder en Rett’s disorder. De gehele ontwikkeling wordt er door beïnvloed. Er wordt ook wel gesproken van een ontwikkelingspsychose. Kinderen die van autisme verdacht worden zonder dat er zekerheid is, krijgen PDD-NOS gediagnosticeerd. Deze kinderen worden niet gezien als restanten maar als kinderen met gecompliceerde ontwikkelingsproblemen die wellicht te maken hebben met vormen van autisme die nog niet zijn gespecificeerd. Borderline, een grensgeval tussen psychose en normaliteit, valt ook binnen het autisme spectrum.

Bianca is een meisje van vier dat erg emotioneel afhankelijk is en behoorlijk veel aandacht vraagt op dit gebied. Haar juf vond haar gedrag opmerkelijk en dacht aan emotionele verwaarlozing, maar naar uitgebreid onderzoek thuis blijkt dit niet het geval. Bianca heeft een gave persoonskern die belemmerd wordt door een storing in de kenapparatuur. Ze heeft een tekort aan flexibiliteit op basis van cognitieve minusvariatie. Haar vraagstellingstype luidt V – H – (R -> R1).

Bianca verschilt wezenlijk van Ilse. Ilse is acht jaar en ontwijkt haar moeder juist. Ze verstart als moeder op staat en kijkt angstig. Ze echoot klanken die haar aanspreken. Ilse is in de war over haar eigen persoon en over haar medemens. Haar vraagstellingstype is R2/V. Ondanks dat worden kinderen als Bianca en Ilse vaak gezien als grotendeels hetzelfde, terwijl ze om een heel andere specifieke opvoeding vragen. Bianca wordt in het volgende hoofdstuk verder besproken.

Wat valt onder infantiel autisme?

Kinderen die lijden aan infantiel autisme willen de wereld om zich heen niet waarnemen. Ze interacteren wel met de wereld, maar dat is om henzelf te prikkelen in plaats van om het onbekende te leren kennen. De passieve tast wordt gebruikt om zichzelf te leren kennen en de overstap naar de actieve tast waarmee dingen worden ontdekt wordt niet gemaakt. Het lijkt erop dat autistische kinderen niet goed zijn in het selecteren van prikkels, ze zijn overgeleverd aan chaos en proberen zich daar van af te sluiten. Ook taal ontwikkelt niet spontaan en wordt niet altijd ingezet als communicatiemiddel. Woordjes worden eindeloos herhaald, ook de woorden die anderen gebruiken in een poging tot communicatie via taal. Er is een sterke indruk dat autistische kinderen mensen niet als mens leren zien, maar als dingen. Er is geen menselijke relatie mogelijk (R2, maar heel anders dan bij John). Autistische kinderen zijn in zichzelf opgesloten en om veilig te zijn proberen ze de wereld constant te houden. Deze starheid leidt tot vraagstellingstype R2/V. De schuine streep geeft aan dat het ene niet eerder ontstaat dan het andere.

Opvoeders en anderen doen toch vaak pogingen om ontwikkeling uit te lokken.

Uit de observatie van Ilse blijkt dat haar concentratie goed is als ze star bezig is. Soepelheid en zelfstandigheid ontbreken. Ze ontwijkt elk contact. Haar tolerantie is hoog, want ze accepteert alles en laat anderen met zich sollen.

De vraagstelling

Infantiel autisme begint voor de 30ste maand en wordt gekenmerkt door het ontbreken van reacties op andere personen, grove tekorten in de taalontwikkeling, bijzondere fenomenen in de taalontwikkeling, bizarre reacties als weerstand tegen verandering: fascinatie voor levende en dode dingen en het ontbreken van hallucinaties zoals ze voorkomen bij schizofrenie.

Antwoord-zijn

Ouders van autistische kinderen ervaren doordat hun kind hen buitensluit, niet het vraag-zijn van het kind. Daarom is het lastig om hun antwoord-zijn vorm te geven, waardoor ze zich overmatig gaan inspannen om contact te krijgen. Ook het formalistische gedrag van het kind zorgt voor problemen. Voor Ilse wordt uiteindelijk besloten dat het specifieke opvoeden wordt verzorgd in een klein orthopedagogisch internaat. Het antwoord-zijn wordt gekenmerkt door het bieden van kansen tot een relatie. Het kind moet die echter aangrijpen.

Eerstegraads handelen is niet uit op direct resultaat. Tweedegraads gezien gaat het om het verbreden van het arsenaal van gedragingen door te variëren: een keer kwark in plaats van yoghurt of bij het dammen spelen met de zwarte stenen in plaats van met de witte. Dit kan leiden tot protest. Temper tantrums zijn uitbarstingen die worden gebruikt om het ik-lichaam te beschermen. Ze geven aan dat de grens is bereikt.

Kijkend waarnemen wordt aangemoedigd door kinderen om zich heen te laten kijken en iets te tekenen van wat ze zien.

Taal wordt op het eerstegraads niveau gebruikt ter kalmering en geruststelling. Op tweedegraads niveau wordt taal gebruikt door een logopedist en remedial teacher die helpt met spraak- en taaltraining voor communicatie en relatievorming.

Opvoeders helpen autistische kinderen om niet weg te zakken in verveling door hen af te leiden van de preoccupaties waar kinderen mee te maken hebben.

Het is voor een autistisch kind lastig in te schatten wat anderen met hun gedrag bedoelen. Het is belangrijk om er achter te komen waar een kind bang van wordt en via welk medium contact kan worden gemaakt. Meestal is dit de tast door de primaire verzorger.

Wat houdt de Casus van Reinier in?

Reinier is een jongen die gefixeerd is op digitale tijd en die moeite heeft met het herkennen van emoties. Zijn ontwikkeling verliep traag, waardoor hij bij een orthopedagoog terecht kwam die een kind-in-gezin behandeling startte. Daardoor ging zijn ontwikkeling vooruit, maar veel woorden die hij leerde herhaalde hij vaak en hij raakte gebiologeerd door stereotypieën. Hij ging naar een school voor speciaal onderwijs, waar zijn ontwikkeling verder op gang kwam. Hij heeft meer ontwikkelingsmogelijkheden dan Ilse door zijn taalontwikkeling. Toen hij tien was kon hij naar een gewone basisschool. Taal laat hij zoveel mogelijk voor wat het is, hij spreekt liever zijn eigen taal. Hij maakt geen oogcontact, tenzij moeder, de meester of de orthopedagoge dat eisen. Moeder gaf aan steun nodig te hebben bij het aanleren van gevoelens, het hanteren van de stereotypieën en het vinden van activiteiten die hem aanspreken.

In de therapie wordt een poging gedaan met platen om Reinier duidelijk te maken dat mensen gevoelens hebben, wat die gevoelens zijn en hoe hij ze kan herkennen. Op een gegeven moment werd dat hem teveel. Hij probeert verder te leven, maar wordt steeds teruggehaald door de confrontatie met informatie over gevoelens. Het is een goed idee om in ieder geval te proberen iets bij te brengen over gevoelens, maar als het niet aanslaat moet er mee worden gestopt.

De stereotypieën, bijvoorbeeld de manier waarop hij vastzit aan bepaalde tijdstippen om bepaalde handelingen te doen, maken moeder nerveus: eigenlijk wil ze er niet teveel in mee gaan. Deze starheid en dwanghandelingen zijn kenmerkend voor autisme en zijn niet af te leren. Door samen met hem te overleggen wat een goede tijd is voor een bepaalde handeling kan hij het exacte moment bepalen in het tijdsvak dat moeder aangeeft. Een scène wordt vermeden waardoor het voor beide leefbaar is. Een andere stereotypie is het masturberen, dat voortkomt uit de passieve tast. Vooral in het openbaar is dit gedrag storend. Hij moet meteen worden afgeleid want de terugval naar eerdere ontwikkelingsfasen komt voort uit verveling.

Het vinden van activiteiten die hem aanspreken gebeurt op basis van toeval. Als zo’n activiteit gevonden wordt, moet hij daarin worden aangemoedigd.

Alleen maar een vraag

Het infantiel autisme kent geen normale variant. De term autist is het spraakgebruik ingeslopen om schertsend of kwetsend te gebruiken.

Stampvragen

  1. Wat ontbreekt er bij kinderen met infantiel autisme?

  2. Over welke twee dingen is Ilse in de war?

  3. Wat is het vraagstellingstype van Ilse? Licht toe.

  4. Hoe gaat de ontwikkeling van passieve tast naar actieve tast bij kinderen met infantiel autisme?

  5. Noem twee dingen waar het antwoord-zijn om gaat.

  6. Wat zijn temper tantums?

  7. Hoe kan kijkend waarnemen worden aangemoedigd?

  8. Hoe kan taal worden aangemoedigd?

  9. Wat is voor veel autistische kinderen het belangrijkste medium tot contact?

  10. Hoe verschilt Reinier van Ilse?

  11. Waarom wordt voor Reinier besloten om het aanleren van gevoelens in te perken?

  12. Hoe moet worden omgegaan met formalistisch gedrag en dwanghandelingen?

Wat zijn de uitwerkingen van de Casussen van Bianca en Rick? - Chapter 14

 

Wat houdt de Casus van Bianca in?

Bianca wordt getypeerd als star, maar dit betekent niet dat ze lijdt aan infantiel autisme. Bij veranderingen gaat ze huilen en stampvoeten. Elk stuk speelgoed had een vaste plek en van kleding waar ze uitgegroeid was kon ze moeilijk afscheid nemen. Ze beschikt over gevoelens en is gericht op de buitenwereld, dus er is zeker geen sprake van infantiel autisme. Door haar juf wordt ze getypeerd als hypercorrect. Ook lijdt Bianca aan dyspraxie. Bianca is niet flexibel, maar wel geconcentreerd. Ze heeft behoefte aan contact met volwassenen maar ze scoort op sociaal functioneren zwak. Ook heeft ze een gebrek aan creativiteit. Haar vraagstelling is V – H – (R -> R1).

Antwoord-zijn

Er zijn verschillende aandachtspunten. Variëren en versoepelen vormen de kern. Het antwoord is niet vol koestering en affectie. Het formele gedrag en het verzet moeten worden gezien als een beperking van Bianca waar ze niets aan kan doen. De opvoeders moeten het kind begeleiden in variaties in het dagritme om haar uit haar egocentrisme te helpen. Dit moet gaan met kleine stapjes en niet te snel achter elkaar. Als ze kleine veranderingen accepteert, kunnen grotere stappen worden gezet. Het is belangrijk de plannen van tevoren te bespreken. Ook in het spelen kan worden gevarieerd, bijvoorbeeld met een pop die niet altijd dezelfde kleren aan heeft. Dit helpt Bianca om keuzes te leren maken. Ook op school kan worden gevarieerd op een manier die besproken wordt met Bianca. Binnen de leerstof kan bijvoorbeeld gevarieerd worden.

Oude patronen om frustratie te uiten blijven bestaan en worden aangevuld met nieuwe manieren, bijvoorbeeld verbaal. Ook dit is een manier van variëren die helpt bij het maken van keuzes.

Het kan helpen om in contact met een begeleider het kind te laten noteren wat er mis is gegaan in een bepaalde situatie. Door de gebeurtenissen te bespreken wordt dan duidelijk waar het fout ging en kan worden besproken hoe dit de volgende keer anders kan.

Soms gaat een kind zijn beperking of defect gebruiken om onder bepaalde situaties uit te komen. Hier moet op speelse wijze mee worden omgegaan.

Wat houdt de Casus van Rick in?

Pubers met een vraagstelling om hulp bij variëren en versoepelen, hebben een complexer probleem dan kinderen omdat pubers met meer veranderingen worden geconfronteerd. Ze zijn echter beter in staat om afspraken en procesanalyses te begrijpen. Ze hebben extra steun nodig vanwege de verwarring betreft lichamelijke en psychische veranderingen waar ze mee te maken krijgen. Er zijn verschillende aandachtspunten, bijvoorbeeld het doen van suggesties met betrekking tot de uiterlijke verschijning, het stimuleren tot durven opkomen voor zichzelf en zelfstandig opereren, het ondersteunen bij motorische activiteiten, het attent maken op puberaal taalgebruik en veranderende gedragsvormen en het schenken van inzicht in negatieve en positieve ervaringen met behulp van procesanalyses. Zo ontstaat een positieve zelfbeleving en zelfwaardering.

Alleen maar een vraag

Elk kind vlucht wel eens in formalistisch gedrag. Het gaat om de vraag waar dit uit voortkomt. Is de oorzaak vermoeidheid, dan is het antwoord het gunnen en zorgen voor rust. Een neiging tot formalisme kan worden afgeremd door het aanbrengen van variatie.

Stampvragen

  1. Leg uit waarom Bianca niet aan infantiel autisme lijdt.

  2. Wat betekent het vraagstellingstype V – H – (R - -> R1)

  3. Hoe moet affectief met Bianca worden omgegaan?

  4. Waarom is een puber die met dit vraagstellingstype te maken heeft complexer dan een kind?

  5. Wat is het doel van de behandeling van Rick?

Wat is de uitwerking van de Casus van Harmen? - Chapter 15

 

Hoe ziet de structuurloze wereld van Harmen eruit?

In de geneeskunde wordt onrustig gedrag bij kinderen soms verklaart vanuit een lichte hersenbeschadiging. Later werd niet meer gesproken over een beschadiging, maar over een disfunctie. Nog later maakte deze term ruimte voor de termen ADD en ADHD, een aandachtstekortstoornis met of zonder hyperactiviteit. In de orthopedagogie gaan de kenmerken van ADHD-gedrag niet altijd gepaard met een hersenbeschadiging. Ook lijdt een hersenbeschadiging niet altijd tot ADHD-gedrag.

Harmen is niet in staat de structuren in zijn leefwereld te analyseren. Hij lijdt aan cognitief disfunctioneren. De wereld is ongeordend voor hem. Zijn beweeglijkheid is ongericht en wordt afgewisseld met perioden waarin hij heel rustig is. Dit zuigt energie weg waardoor hij nauwelijks leert. Ook ontstaat er vanwege zijn discontinue bestaan geen historie. Die historie is nodig voor het ontstaan van de creatieve fantasie, waarmee hij kan nadenken over de toekomst. Dit scheppende vermogen is noodzakelijk bij het sociaal zijn omdat het invoelen mogelijk maakt en ook bij religie.

De grove motoriek van Harmen ontwikkelt redelijk, de fijne motoriek niet. In zijn emotionele ontwikkeling is hij goed, een beetje primitief. Het voortdurend botsen kan zorgen voor relationele problemen.

Harmen is opgewekt, vitaal en heeft behoefte aan contact met volwassenen. Tolerantie is positiever dan bij Ilse. Het ontbreekt hem aan zelfstandigheid, concentratie en creativiteit. Dit is kenmerkend voor zijn vraagstelling: S – Z – (R -> R1).

Antwoord-zijn

De relatie met een cognitief disfunctionerend kind heeft iets tegennatuurlijks. Harmen roept op verschillende wijzen negatieve reacties op, bijvoorbeeld door de overbeweeglijkheid die gepaard gaat met herrie, het niet goed op kunnen letten en de onhandigheid. Zijn spieren trekken onwillekeurig samen, wat de buitenwereld soms ziet als iets wat Harmen bewust doet.

De opvoeder moet zich gestructureerd presenteren, op een liefdevolle manier. Hij moet ervoor zorgen dat Harmen weet waar hij aan toe is. Op school moet Harmen extra worden geholpen met structureren. Er moeten activiteiten worden gevonden die op zijn niveau zijn. Functietrainingen kunnen Harmen helpen bij het verminderen van zijn cognitief disfunctioneren. Dit zijn kleine taakjes die gericht zijn op visuele en auditieve discriminatie en ruimtelijke oriëntatie. Dit vergt veel geduld omdat de concentratiestoornis opvallend blijft.

De opvoeder moet rustig blijven in de ongeordende bewegingen die Harmen maakt. Hij moet zelfvertrouwen scheppen door succeservaringen te creëren. Een plakboek waarin afspraken en beloningen worden bijgehouden kan hierbij helpen.

Constructiespelen zoals spelen met lego kunnen goed zijn voor Harmen. Dit moet eerst gestructureerd worden door een volwassene, zodat het later met een ander kind kan gebeuren. Dit traint de concentratie, het beheersen van bewegingsonrust en de fijne motoriek. Illusief spel kan helpen bij de ontwikkeling van de creatieve fantasie. Soms wordt functiespel aangezien voor illusief spel. Een voorbeeld van functiespel is spelen met een autootje door geluiden te maken en te parkeren, maar er verder geen dingen bij te verzinnen. Dit is een opstapje naar illusief spel.

Kinderen als Harmen hebben veel behoefte om goed te doen met andere mensen, maar worden ontmoedigd door probeersels die mislukken. Het is dan goed om een klein groepje van rustige kinderen te zoeken waar hij in kan spelen. Verder is er speciale aandacht nodig voor de taalontwikkeling en vraagt het veel tijd om het kind te leren luisteren en vertellen. Dit kan bijvoorbeeld aan tafel worden geoefend. Het begin moet in een klein groepje zijn, een groepsgesprek op school is dan nog te complex. Taalopdrachten die worden gegeven moeten kort en bondig zijn. Werken met illustraties kan helpen om hem een opdracht duidelijk te maken maar ook om te achterhalen of hij de opdracht begrepen heeft.

Er moet aan één punt tegelijk worden gewerkt, waar ouders en school op dezelfde manier mee omgaan. Aanvankelijk moet de behandeling worden uitgevoerd als een kind-in-gezin behandeling.

Alleen maar een vraag

Door functioneel met structureren om te gaan, leert een kind andere situaties te analyseren en te hanteren. Wanneer een kind zijn greep op de situatie verliest, wacht de opvoeder af of dit vanzelf weer hersteld. Als dit niet zo is kan afleiden naar een andere activiteit helpen om het kind weer grip te laten ervaren.

Stampvragen

  1. Waar lijdt Harmen aan?

  2. Wat betekent ‘ongericht’ beweeglijk?

  3. Hoe komt het dat Harmen een gebrek heeft een creatieve fantasie?

  4. Waar ontbreekt het Harmen aan?

  5. Waarom heeft het opvoeden van Harmen iets tegennatuurlijks?

  6. Hoe moet de opvoeder van Harmen zich opstellen?

  7. Waar zijn functietrainingen voor?

  8. Wat is het verschil tussen functiespel en illusief spel?

  9. Hoe kan een klein, rustig therapiegroepje Harmen helpen?

Wat zijn de uitwerkingen van de Casussen van Sergio en Natasja? - Chapter 16

 

Wat houdt de Casus van Sergio in?

Biologisch evenwicht is noodzakelijk om in psychisch evenwicht te blijven. Sommige mensen hebben moeite om hun energie te reguleren. Sergio heeft bijvoorbeeld last van plotselinge driftbuien. Hij is dan overgeleverd aan zijn boosheid. Hij is zeer gevoelig voor indrukken, niet alleen psychisch maar ook lichamelijk. Sergio jaagt zichzelf op tot presteren om te bewijzen iets te zijn en de moeite waard te zijn. Het is een gevecht tegen een minderwaardigheidscomplex. Hij wil opvallen in wat hij wel kan: leren. Ook heeft hij last van een overgevoelige gewetensfunctie. Hij weet heel goed dat zijn driftbuien niet goed zijn en neemt zich iedere keer voor omdat gedrag nooit meer te laten zien. Dit zijn normen die hij niet kan volbrengen. Hierdoor krijgt hij een overdreven schuldgevoel en minder zelfrespect en zelfwaardering. Zo werkt hij zichzelf in een vicieuze cirkel. Hij wordt getypeerd als een dysvitaal kind.

Dysvitaal bestaan

Dysvitaal zijn betekent niet een gebrek aan vitaliteit. Het wordt gekenmerkt door abnormaal gevoelig en kwetsbaar zijn, escaleren van negatief en agressief gedrag, nerveuze prestatiedrang, een sterke sociale gevoeligheid en een sterker wordende zelfnormering. Er is sprake van een R1-accent als gevolg van de dysvitale aanleg. Er kan daarnaast vraag zijn naar harmoniëren of recht willen doen aan het zelf. Het vraagstellingstype is

R1 – H – (s)
cd

Of

R1 – Z – (s)

cd

Sergio heeft wisselend contact met klasgenoten en behoefte aan contact met volwassenen. Hij is weinig opgewekt en tolerant.

Antwoord-zijn

Het dysvitale kind moet worden geholpen bij het krijgen van grip op de onregelmatige energiestroom, een hand aangereikt krijgen bij het doorbreken van het zich opjagen in prestaties om zichzelf te bewijzen, behoed worden voor het ontstaan van een schuldneurose en ervaren dat er ondanks alles van hem wordt gehouden.
Opvoeders moeten de driftbuien niet zien als escalerende gedragsexplosies maar op organisch disfunctioneren. Door verzakelijking kan het complex van emotionaliteit met een ethisch component verminderd worden. Sergio moet nagaan wat er gebeurd bij conflicten waar hij mee te maken krijgt. Doordat hij een vragenlijstje weergeeft, wordt dit proces verzakelijkt waardoor al verbetering optreedt. Dysvitale kinderen hebben een grote behoefte aan regelmaat en rust. Als hij een moeilijke dag op school heeft gehad, heeft Sergio er veel baat bij om thuis die regelmaat en rust te ervaren. Ook is het goed als hij inzicht krijgt in het functioneren van zijn lijf en dat hij opmerkt dat hij soms extra prikkelbaar is omdat hij moe is.

Relativeren is belangrijk om in te zien dat cijfers die op school worden gehaald niet zo heel erg belangrijk zijn. Sergio moet duidelijk worden gemaakt dat hij niet minder waard is als hij slechtere cijfers haalt. Er wordt ruimte gemaakt voor klusjes e.d. in de klas en met de tijd wordt afgesproken dat Sergio stopt als hij voelt dat hij boos gaat worden. Ook naar binnen toe moet gerelativeerd worden door hem af te helpen van de pathologische normstellingen. Dit kan met behulp van relativerende gesprekken. Schuldgevoel wegnemen is lastiger. Daarvoor is bewijs van onvoorwaardelijke acceptatie nodig. Relativeren kan door een verhaal te vertellen over vroeger toen de begeleider dezelfde leeftijd was als het kind, en met een vergelijkbaar probleem te maken kreeg. Op die manier kan het kind afstand nemen van het problemen en het op een andere manier bekijken, waarmee hij wellicht tot de conclusie komt dat het helemaal niet erg is want de begeleider heeft het toch goed voor elkaar.

Wat houdt de Casus van Natasja in?

Natasja is een dysvitale adolescent. In haar begeleiding staan lichamelijkheid, schuldgevoel en sociale contacten centraal. Thema’s binnen lichamelijkheid kunnen zijn: presteren op school, waardoor wordt fit zijn bepaald, een goede verdeling van huiswerk, hoe word ik prikkelbaar, analyseren van situaties waarin het fout ging en het herkennen van signalen die aangeven dat drift of onlust onderweg zijn. Thema’s binnen schuldgevoel kunnen zijn: is het belangrijk om aan lastig gedrag van vroeger terug te denken, is bezig zijn met schuldgevoel van vroeger wel reëel, wat betekent gepieker voor je zelfvertrouwen en is zelfvertrouwen niet enorm belangrijk. Ook moet Natasja inzien dat problemen in het sociale vlak niet alleen aan haar liggen, zodat minderwaardigheidsgevoelens verdwijnen. Rollenspellen en groepsgesprekken kunnen hieraan bijdragen.

Alleen maar een vraag

Dysvitaliteit kan bij kleuters opvallen of pas als het kind naar de basisschool gaat. Ze stellen de vraag om lichte accentuering in opvoederspresentatie en aandachtspunten, zo nu en dan.

Stampvragen

  1. Noem drie kenmerken van het gedrag van Sergio.

  2. Leg de vicieuze cirkel uit waar Sergio in zit.

  3. Noem drie dingen waar een dysvitaal kind bij geholpen moet worden.

  4. Welke thema’s worden besproken met een dysvitale adolescent?

  5. Welke middelen worden ingezet om een dysvitale adolescent te helpen?

Welke conclusies kunnen er getrokken worden? - Chapter 17

 

Welke verschillen tussen de observaties bestaan er?

In het boek staat een tabel waarin de observatiescores van alle besproken kinderen zijn opgenomen zodat ze met elkaar vergeleken kunnen worden. Dit overzicht kan worden gebruikt om een zelf gedane observatie naast te leggen om zo te bepalen waar het hoofdaccent moet liggen.

Welke verschillen tussen de vraagstellingen bestaan er?

Bianca en Harmen onderscheiden zich van de andere kinderen door hun cognitieve problemen. Sergio verschilt van Harmen qua structuur: Sergio is niet structuurzwak. Ilse en John willen geen relatie verwezenlijken en verschillen hierin van Diane en Sergio. John en Sergio laten gelijksoortig gedrag zien, maar Sergio hunkert naar lief zijn waar John dat absoluut niet heeft.

Welke verschillen in antwoord-zijn bestaan er?

Voor Diane en Sergio ligt de oplossing in het elkaar liefdevol vinden van opvoeder en kind. Voor Ilse en John is een spontane, natuurlijke reactie niet het antwoord. Daar moet sprake zijn van een meer zakelijke relatie. Dit helpt ook bij het openbreken van starheid.

Harmen heeft veel liefde nodig, maar wordt niet geholpen in een spontane relatie. Ook voor Bianca werkt gedoseerde liefde beter. Dit is een stap verder dan een vanzelfsprekende liefdevolle relatie.

Terugblik

Wat is er van al die honderden kinderen met een vraag tot specifiek opvoeden terecht gekomen? Vaak ontbreken de middelen voor follow-up. Hier geldt: geen bericht is goed bericht. Ze werden voldoende geholpen om zelf verder te kunnen. In 15% was de behandeling uiteindelijk onvoldoende, zoals jongens als John. Die komen door hun risicovolle gedrag vraag vroeg te overlijden. John zelf is bij het leger gegaan maar is naar enkele weken vanwege wangedrag uit de opleiding gezet. Sindsdien is hij verdwenen uit het zicht van de hulpverlening. Mariëlle woont in een woongroep en heeft een baantje bij een kledingwinkel. Remco heeft een eigen bedrijf en is vroegtijdig gescheiden.

Sommige kinderen hadden zo weinig baat bij het specifieke opvoeden dat hun conduct disorder omslaat tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ilse leek vooruitgang te boeken maar werd uiteindelijk blijvend opgenomen in de psychiatrie. Reinier neigt naar een schizotypische persoonlijkheidsstoornis, maar weet zich dankzij de specifieke opvoeding te handhaven. Veel kinderen als Harmen krijgen een depressieve ondertoon. Kinderen als Diane kunnen emotionele stoornissen ontwikkelen. En dysvitale kinderen lopen risico op dwangmatigheden en nervositeit.

Het is niet duidelijk of de vraagstellingstypen in dit boek alle vraagstellingstypen zijn die er bestaan. Veel beelden veranderen ook en er komen nieuwe ziektebeelden bij die soms wel en soms niet binnen de genoemde vraagstellingstypen passen. Ook is niet altijd duidelijk waar een orthopedagogische vraagstelling ophoudt en een sociaalpedagogische vraagstelling begint, en wat de relatie is tussen deze twee. De media doen vaak vage uitspraken over ‘dat er moet worden opgevoed’ maar geven niet aan wat daarmee wordt bedoeld.

Stampvragen

  1. Welke twee kinderen hebben cognitieve problemen?

  2. Wie is structuurzwak: Harmen of Sergio?

  3. Hoe verschillen Ilse en John van Diane en Sergio?

  4. Hoe verschillen John en Sergio van elkaar?

  5. Hoe moeten Diane en Sergio worden bejegend?

  6. Hoe moeten Ilse en John worden benaderd

  7. In hoeveel gevallen is de specifieke opvoeding behandeling onvoldoende?

  8. Zijn de vraagstellingstypen die in dit boek zijn besproken alle typen die er zijn?

Opvoeden als beroep: professioneel werken in zorg en onderwijs - Kok - 9e druk - Bulletpoints

 

Hoe wordt opvoeden gezien als aspect van een samenleving? - Bulletpoints 1

  • Driften en ratio bepalen samen menselijk gedrag. Rationaliseren is een verdedigingsmechanisme, we gebruiken dan de ratio om dingen te verklaren die we niet kennen of niet begrijpen.

  • Verdubbeling is dat ouders de neiging hebben om hun kind zo te vormen dat zij er als het ware zelf een stukje in voort blijven leven. Ethische wetten zijn wetten die zijn ontstaan uit emoties en driften. Opvoeden gaat niet over vorming van het kind, maar om het geven van gelegenheid tot ontplooiing.

  • Een proces is een ontwikkeling. Mensen vormen een beeld van je op basis van hun eigen kennis en ervaringen, dus het veranderen van een beeld dat iemand van je heeft is lastig. De mens is zowel vraag als antwoord. Opvoeden gaat over beelden, vragen en antwoorden.

  • Primair sociaal wil zeggen dat er een bodem is gelegd voor de ontwikkeling van sociaal gedrag. Hiervoor zijn vertrouwde mensen nodig. Als een kind niet primair sociaal is, kan dit komen door infantiel autisme. Het kan ook andere oorzaken hebben. Om te kunnen helpen, is het belangrijk om te weten waar dit uit voortkomt.

Welke opvattingen over opvoeden bestaan er? - Bulletpoints 2

  • Er zijn in de huidige Westerse samenlevingen drie verschillende manieren van opvoeden: opvoeden als gezeggen, opvoeden als voorbereiding op de kennismaatschappij en opvoeden als proces.

  • Bij opvoeden als gezeggen wordt taal gebruikt om duidelijk te maken wat goed en fout is. Het heeft een fragmentarisch karakter: opvoeden als gezeggen wordt afgewisseld met gewone omgang. Er is een relatieve betrokkenheid: de opvoeder stapt in en uit de opvoedersrol. Deze manier van opvoeden leert niet met emoties om te gaan en geeft geen goed voorbeeld aan kinderen.

  • Bij opvoeden als voorbereiding op de kennismaatschappij wordt de mens gezien als verstandelijk wezen dat moet leren ontwikkelen en produceren en de economische top moet bereiken. Het lichaam wordt ontkend, wat niet goed is omdat een mens een lichaam is: het ik-lichaam. Als daar geen aandacht aan wordt geschonken, ontstaan problemen met driften. Die moeten dan weer opgelost worden met behulp van cognitieve strategieën. Er moet ook ruimte zijn voor de ontwikkeling van sociale gevoelens.

  • Bij het opvoeden als proces staat de opvoeder niet aan de zijlijn maar is hij voortdurend verbonden met degene die wordt opgevoed. Samen zoeken zij naar de omstandigheden waarin het kind het best kan ontwikkelen. Een opvoeder in proces realiseert zich dat zijn kinderen een beeld van hem vormen en leeft dat beeld voor hen. Daarin maakt hij ook fouten. De opvoeder presenteert zich in de opvoederspresentatie. Het kindperspectief is de openbaring van een kind over wat het wil.

  • Een mens is centrisch, dat wil zeggen dat hij onderdeel is van een proces. Hij is ook excentrisch, want hij kan afstand nemen en reflecteren over het proces waar hij zelf onderdeel van uitmaakt. Om een proces te veranderen is echter meer nodig dan alleen de opvoeder. Het opvoeden als proces is ontwikkeld voor afwijkende opvoedingssituaties maar ook geschikt voor normale opvoedingssituaties.

Wat wordt in de pedagogiek verstaan onder begeleiden? - Bulletpoints 3

  • De term begeleiding gaat over de agogische relatie tussen een volwassene en een jongere. Het kan ook om de begeleiding van opvoeders gaan. Binnen gezinnen zijn er verschillende vormen van begeleiding: wekelijkse gesprekken op het kantoor van de orthopedagoog, kind-in-gezin behandeling of observeren door ouders via een one-way screen.

  • Ouders worden gezien als gereedschap om te sleutelen aan het opvoedproces. De relatie tussen begeleider en ouders is daarom een proces binnen een proces. Ouders leren te plannen en te evalueren om zo het opvoedproces te sturen. Relaties tussen begeleider en ouders zijn horizontaal.

  • De begeleider is een spiegel en praatpaal: hij spiegelt voor de ouders wat de vraag van het kind is en is ook een praatpaal waar hulp gevraagd kan worden.

Hoe wordt een juist opvoedingsklimaat geschept? - Bulletpoints 4

  • Iedere opvoeder die betrokken is bij een kind heeft een eigen authentieke manier van omgaan met dat kind. Daarin volgt ieder op zijn eigen wijze de plannen die zijn gemaakt voor het opvoedproces. Kenmerkend voor de pedagogische relatie is dat opvoeders verantwoordelijk zijn voor kinderen en dat kinderen meer mogen verwachten dan het zelf kan geven. Een kind is onopvoedbaar als een pedagogische relatie niet mogelijk is.

  • Opvoedingsklimaat gaat over de sfeer. Om klimaat te scheppen is creativiteit nodig als persoonlijke kwaliteit. Dit is aan te vullen met behulp van methoden, maar het vraagt ook iets van de kern van de opvoeder. Het ideaaltype klimaat is sterk afhankelijk van de vraag.

  • Opvoeden gaat over het hanteren van situaties, niet het hanteren van kinderen. Ze moeten kinderen de kans geven om zich te ontwikkelen. Opvoedend handelen gaat over er-zijn voor het kind en over het directe, pedagogische handelen.

Wat houden de begrippen vraag en antwoord bij opvoeden in? - Bulletpoints 5

  • Bij opvoeden wordt er aandacht besteed aan het cognitieve en aan het affectieve aspect. De formele vorming gaat over de ontwikkeling van een cognitief-analytisch vermogen, waarmee de inhoud kan groeien door ervaring en zo steeds beter toegerust kan worden. Flexibiliteit is hiervoor van groot belang. Samen vormen ze de ken-apparatuur van een kind. Ze leren over structureren. De aanleg van een kind bepaalt de mogelijkheden en grenzen.

  • Voor veel kinderen is of de affectieve of de cognitieve kant een zwak punt. Welke van die twee het is openbaart zich tijdens stressvolle situaties.

  • De emotionele relatie kent drie typeringen: R staat voor relationeel goed, r1 voor relationele onvolkomenheden en r2 voor extreme relationele onvolkomenheden. Afwijkingen op het cognitieve aspect gaan over cognitief analyseren en flexibiliteit. Als cognitief analyseren niet goed gaat, wordt dit aangeduid met s. Onvoldoende flexibiliteit wordt aangeduid met v.

  • De vraag om hulp bij het realiseren van zichzelf wordt aangeduid met z. De vraag om hulp om los te komen uit starheid en opnieuw harmonisch aan het proces deel te nemen wordt aangeduid met h. Deze letters geven vraagstellingen aan. Ze kunnen met elkaar gecombineerd worden om problemen te typeren, dit wordt een vraagstellingstype genoemd.

  • Een orthopedagoog moet antwoord-zijn op twee niveaus: in wezen als mens en operationeel als antwoord op vragen. Kinderen zijn vragen om zichzelf te ontplooien en tegelijkertijd het antwoord daarop.

Wat zijn de effecten van waarden, normen en grenzen? - Bulletpoints 6

  • Mensen worden bewogen door waarden en idealen. De rangschikking van waarden verandert over de levensloop en is afhankelijk van je opvoeding. Ze worden meestal non-verbaal gecommuniceerd. De overheid formuleert ‘onze waarden’ maar door hun extrinsieke karakter krijgen deze waarden dezelfde functie als normen. Onze eigen normen zijn verinnelijkt. In de puberteit begin je me het maken van eigen keuzes hierin. Je neemt niet meer klakkeloos over wat je ouders zeggen, maar gaat op zoek naar je eigen waardegaranten.

  • Een norm is een waarde die tot regel is verheven omdat hij zo belangrijk is, zoals het geval is bij de 10 geboden. Normen werken alleen als de waarde nog steeds belangrijk gevonden wordt. In opvoeden werkt regel geleid handelen, de norm als regel stellen, goed.

  • Er zijn vier soorten opvattingen van normen betreft betekenis: als gemiddelde, als onveranderlijk ijkpunt, als ijkpunt binnen tijd en cultuur en als ‘in de haak zijn’. Controle op normen moeten worden uitgevoerd door derden, omdat normen worden voorgeschreven.

  • Kinderen tasten grenzen af en de opvoeder moet daarbij antwoord-zijn om het gedrag van kinderen te kanaliseren. Door grenzen te stellen geef je normen aan. Ook helpt het stellen van grenzen mee aan het besef van het kind dat hij als persoon niet afgewezen wordt als zijn gedrag afgewezen wordt.

Hoe werkt kennen door observeren? - Bulletpoints 8

  • In de orthopedagogiek is het nodig om mensen te observeren om ze te leren kennen. Gestandaardiseerde tests zijn gezien de jonge leeftijd van kinderen vaak niet mogelijk. Observeren is lastig, want mensen hebben de neiging om de dingen die ze zien te verklaren vanuit hun eigen ervaring. Daarnaast is er het gevaar van vastroesten, waarbij een bepaalde notitie onterecht de boventoon gaat voeren.

  • Dingen die innerlijk spelen krijgen vorm in het ik-lichaam. Bepaald lichamelijk gedrag kan voor het ene kind voortkomen uit iets heel anders dan bij het andere kind. Interpreteren is dus pas de aller laatste stap. Om goed te observeren is zowel afstand als nabijheid nodig. Waar je precies zit op dit continuüm is afhankelijk van je observatiedoel. Ook opvoeders binnen het proces switchen tussen nabijheid en afstand.

  • Observatiesystemen vatten schematiserend samen en zorgen er zo voor dat er vergeleken kan worden over tijd en met andere kinderen.

Welke gedragscategorieën bestaan er? - Bulletpoints 9

  • Het observatiesysteem dat in het boek gebruik wordt kent 11 gedragscategorieën onderverdeeld in egoaspecten, fysiologische aspecten en sociale aspecten. De egoaspecten gaan over zelfstandigheid, zelfvertrouwen en creativiteit. De fysiologische aspecten gaan over flexibiliteit/starheid, concentratievermogen, opgewektheid en vitaliteit. De sociale aspecten gaan over agressiviteit/verdraagzaamheid, contact met leeftijdsgenoten, behoefte aan contact en contact met volwassenen.

  • Soms wordt gescoord op een vijfpuntsschaal, soms op een negenpuntsschaal. Er wordt begonnen met het scoren van de schalen die weinig interpretatie nodig hebben. De scores worden aangegeven met een systeem van plussen en minnen.

  • Er zit een grote mate van subjectiviteit in waarnemen. We hoeven interpretaties echter niet helemaal los te laten. Observeren is een combinatie van lichamelijk weten en verstandelijk analyseren.

Wat houdt het proces van opvoeden allemaal in? - Bulletpoints 10

  • Mensen die samen een opvoedersteam vormen verschillen van elkaar wat betreft gevoelsmatige en rationele begaafdheid, wat soms botsingen op kan leveren. Belangrijk is om een gezamenlijk plan te trekken en dat op je eigen manier in te vullen. De opvoeder moet ook voorbeeld zijn.

  • Alle participanten in een opvoedproces moeten elkaar accepteren. Voor volwassenen is dit soms moeilijk omdat ze zorgen maken om gedrag of zich overdreven verantwoordelijk voelen. Zelfhantering is hierbij belangrijk want accepteren betekent ook dat je je niet laat mee slepen in het gedrag van het kind. De opvoeder staat daar altijd iets boven, want een kind kan zich niet optrekken aan iemand die gelijkwaardig is.

  • Structureren gaat over het verhelderen van de structuur van een situaties om kinderen weer even verder te helpen. Programmeren gaat over het stellen van regels om zo tot een programma voor samenleven te komen. Het is belangrijk dat daarin ook ruimte is voor variatie.

  • Een beroepsopvoeder moet zich bewust zijn van mogelijke verschillen tussen zijn intentie en het effect van zijn woorden. Ook moet hij goed op non-verbaal gedrag letten en moet hij ouders het gevoel geven dat hij er onvoorwaardelijk voor hen is. Daarnaast is taalvaardigheid belangrijk: hij moet aan kunnen sluiten bij het taalgebruik van de mensen die voor hem zitten. En hij moet uitlokkend kunnen sturen. Tot slot moet hij tweedegraadsstrategieën kunnen kiezen die het proces ondersteunen.

Wat is de uitwerking van de Casus van Diane? - Bulletpoints 11

  • Diane is een meisje dat is aangemeld bij het Riagg omdat ze nukkig en zwijgzaam werd. De moeder van Diane probeert het meisje te vormen en te selecteren met wie zij omgaat. Er zijn problemen met de communicatie: Diane reageert niet meer, moeder heeft niet de juiste apparatuur om Diane te bereiken.

  • Communicatieproblemen komen voor bij alle type vraagstellingen: bij R2 heeft het kind geen behoefte aan contact, bij R1 heeft het behalve met het kind ook met de omgeving te maken. Dan is het belangrijk om de oorzaak van het communicatieprobleem te achterhalen. De vraagstelling van Diane is R1 – Z – S.

  • In de speltherapie die Diane krijgt, krijgt ze ruimte om zichzelf vorm te geven zonder dat ze wordt beperkt door de sturing van haar moeder. Diane gaat grenzen aftasten wat nodig is om haar eigenheid gestalte te geven. Als de grenzen ontbreken kan dit leiden tot onzekerheid, angst en schuldgevoelens. Geduld is belangrijk: therapie gaat om het scheppen van kansen die het kind aangrijpt als het daar klaar voor is. Aanleg speelt ook een rol: vooruitgang op één gebied wil niet zeggen dat dit kind in staat is tot vooruitgang op alle gebieden.

  • Kinderen die in een gedragsverandering zitten worden soms formeel over zaken die er niet toe lijken te doen, dit is een manier voor hen om de geboekte vooruitgang vast te houden en is van tijdelijke aard. Met illusief spel kan een kind in twee werelden leven en daar zo nu en dan tussen switchen. Vragen met een R1 karakter zijn soms alleen maar een vraag, en niet een vraag om specifiek opvoeden.

Wat zijn de uitwerkingen van de Casussen van John, Mariëlle, Florian en Remco - Bulletpoints 12

  • John heeft zware gedragsproblemen in zijn opvoeders (docenten en groepsleiders) weten niet meer wat ze met hem aan moeten. Het lijkt niet mogelijk een relatie met hem aan te gaan. Hij scoort negatief op alle sociale aspecten en positief op alle ego- en fysiologische aspecten. Er wordt gedacht aan een conduct disorder (gedragsstoornis). Dit wordt wel gezien als de voorloper van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Oppositional disorder kan weer een voorloper zijn van conduct disorder. Het vraagstellingstype van John is R2 – H.

  • Er is niet veel bekend over hoe moet worden omgegaan met een conduct disorder. Hulpverlening moet zakelijk zijn, want jongeren hebben geen behoefte aan een affectieve relatie. John heeft moeite met zijn dirftcontrole, de gewetensfunctie in de vorm van normen en waarden lijkt op zijn kop te staan. Het doel is om sociaal gedrag aan te leren als uiterlijke verschijningsvorm, om ‘uit de problemen te blijven’.

  • De meeste R2 problemen ontpoppen in de puberteit, soms eerder. Florian lijkt een oppositional disorder te hebben, met vraagstellingstype (R1 -> R2) – S – H. Voor Florian is er perspectief op een goede uitkomst omdat er eerder wordt begonnen met hulpverlening dan bij John. Zo kan uitgroei naar een conduct disorder worden voorkomen. Verstandelijk handelen is niet genoeg om samen te leven, empathie is belangrijker.

Wat zijn de uitwerkingen van de Casussen van Ilse en Reinier? - Bullepoints 13

  • Bij kinderen met infantiel autisme ontbreekt het gevoelsleven. De hele ontwikkeling wordt beïnvloed door een autismespectrumstoornis. Ook PDD-NOS en borderline vallen hierbinnen.

  • Ilse ontwijkt contact met haar moeder: ze verstart en kijkt angstig. Ze echoot klanken die haar aanspreken. Ze is in de war over haar eigen persoon en over haar medemens. Haar vraagstellingstype is R2/V. Ze lijdt aan infantiel autisme en wil de wereld om haar heen niet waarnemen. In de normale ontwikkeling ontwikkelt de passieve tast naar de actieve tast, waarmee dingen buiten jezelf worden ontdekt. Dat is bij Ilse niet het geval. Ook haar taal is niet spontaan ontwikkelt. Er is geen menselijke relatie mogelijk.

  • Voor ouders van autistische kinderen is het lastig om antwoord te zijn omdat ze het vraag-zijn van hun kind niet ervaren. Het antwoord-zijn gaat om het bieden van kansen tot een relatie, die het kind kan aangrijpen. Verder gaat het om het verbreden van het gedrag door voorzichtig variatie aan te brengen. Temper tantums zijn uitbarstingen die aangeven dat een grens is bereikt. Kijkend waarnemen kan worden aangemoedigd door te tekenen, taal kan verder worden ontwikkeld met behulp van een remedial teacher of logopedist en verveling wordt doorbroken door afleidingen. Voor veel autistische kinderen is tast het belangrijkste medium tot contact.

  • Reinier heeft ook moeite met het herkennen van emoties, maar zijn taal is dankzij het speciaal onderwijs wel op redelijk niveau. Toch spreekt hij liever zijn eigen taal. Hij maakt geen oogcontact. Zijn moeder heeft hulp nodig om hem gevoelens aan te leren, de stereotypieën te hanteren en bij het vinden van activiteiten die hem aanspreken.

  • Reinier heeft heel veel moeite met het begrijpen van emoties, daar wordt veel aandacht aan besteed in therapie. Dit maakt hem in de war, wat thuis zorgt voor problemen. Er moet geaccepteerd worden dat de pogingen om hem te onderwijzen over emoties, niet aanslaan. De starheid en dwanghandelingen van Reinier zijn typerend voor autisme. Moeder kan proberen de starheid een klein beetje uit te breiden door hem verschillende opties te geven. Van ongewenste dwanghandelingen moet hij worden afgeleid, vaak komen zij ook voort uit verveling.

Wat zijn de uitwerkingen van de Casussen van Bianca en Rick? - Bulletpoints 14

  • Bianca is star, maar lijdt niet aan infantiel autisme. Ze heeft problemen met veranderingen maar beschikt over gevoelens en is gericht op de buitenwereld. Ze wordt getypeerd als hypercorrect. Ze lijdt aan dyspraxie en heeft een gebrek aan creativiteit. Haar vraagstelling is V – H – (R - -> R1).

  • Het is belangrijk om te variëren en te versoepelen en het antwoord niet vol koestering en affectie te laten zijn. Variëren moet gebeuren in kleine stapjes en niet te snel achter elkaar. Ze moet begeleid worden bij het leren maken van keuzes en ze moet andere opties aangereikt krijgen voor het uiten van frustratie.

  • Rick is een puber en heeft ook de vraag om variëren en versoepelen. Dit is complexer omdat pubers met meer veranderingen te maken krijgen. Er zijn verschillende aandachtspunten om een positieve zelfbeleving en zelfwaardering te bewerkstelligen. Formalistisch gedrag moet worden doorbroken. Ieder kind laat wel eens zulk gedrag zien, het gaat om de vraag waar het uit voortkomt en kan worden afgeremd met variatie.

Wat is de uitwerking van de Casus van Harmen? - Bulletpoints 15

  • Harmen is niet in staat de structureren in zijn leefwereld te analyseren en lijdt aan cognitief disfunctioneren. Hij is ongericht beweeglijk, wat veel energie vraagt waardoor hij weinig leert. Vanwege zijn discontinue bestaan geeft hij geen historie, die nodig is voor het ontstaan van creatieve fantasie. Door gebrek aan dit scheppende vermogen is sociaal zijn heel lastig. Zijn grove motoriek is redelijk maar de fijne motoriek niet. Het ontbreekt hem aan zelfstandigheid, concentratie en creativiteit. Zijn vraagstelling is S – Z – (R -> R1).

  • Harmen roept op verschillende manieren negatieve reacties op, terwijl je weet dat hij er niets aan kan doen. Zijn spieren trekken onwillekeurig samen, maar hij wordt soms behandeld alsof hij dat expres doet. De opvoeder moet gestructureerd zijn op een liefdevolle manier. Functietrainingen kunnen helpen zijn cognitief disfunctioneren te verminderen. Ook constructiespelen kunnen goed zijn, want hij leert hiermee concentratie, het beheersen van bewegingsonrust en fijne motoriek. Daarnaast kan het een opstapje zijn naar illusief spel.

  • Een klein groepje kinderen waarin Harmen wordt geaccepteerd zou een goede therapieomgeving zijn, want hij bedoeld het goed maar krijgt te maken met afwijzingen door andere mensen. Zo’n groepje kan hem helpen bij het leren luisteren en vertellen. Opdrachten die aan Harmen moet worden gegeven moeten bondig geformuleerd zijn, werken met illustraties kan hem helpen.

Wat zijn de uitwerkingen van de Casussen van Sergio en Natasja? - Bulletpoints 16

  • Sergio heeft last van plotselinge driftbuien waarin hij is overgeleverd aan zijn boosheid. Hij jaagt zichzelf op tot presteren om te bewijzen de moeite waard te zijn Dit is een gevecht tegen een minderwaardigheidscomplex. Hij heeft een overgevoelige gewetensfunctie, wat leidt tot een overdreven schuldgevoel en verminderd zelfrespect en zelfwaardering. Hij zit in een vicieuze cirkel en wordt getypeerd als een dysvitaal kind. Dit heeft niets te maken met een gebrek aan vitaliteit, maar wordt gekenmerkt door abnormaal gevoelig en kwetsbaar zijn, escaleren in negatief en agressief gedrag, nerveuze prestatiedrang een sterke sociale gevoeligheid en een sterker wordende zelfnormerig.

  • Een dysvitaal kind moet grip krijgen op zijn onregelmatige energiestroom, de prestatiedrang doorbreken, behoed worden voor een schuldneurose en ervaren dat er van hem gehouden wordt. Relativeren is belangrijk, dit kan met relativerende gesprekken waardoor het kind vanuit een ander perspectief naar een soortgelijke situatie gaat kijken. Onvoorwaardelijke acceptatie is nodig voor het wegnemen van schuldgevoel.

  • Natasja is een dysvitale adolescent die wordt begeleid in de thema’s lichamelijkheid, schuldgevoel en sociale contacten. Rollenspellen en groepsgesprekken kunnen haar helpen om te gaan met haar dysvitaliteit.

Welke conclusies kunnen er getrokken worden? - Bulletpoints 17

  • Bianca en Harmen hebben cognitieve problemen, de rest affectieve. Sergio is niet structuurzwak waar Harmen dat wel is. Ilse en John verschillen van Diane en Sergio in hun wens om geen relatie te hebben met een volwassene. En John en Sergio laten hetzelfde gedrag zien, maar Sergio wil er graag iets aan doen.

  • Diane en Sergio moeten liefdevol worden bejegend. Voor Ilse en John ligt het antwoord in een zakelijke relatie. Harmen en Bianca hebben gedoseerde liefde nodig.

  • Vaak geldt dat geen bericht goed bericht is. In 15% van de gevallen is specifieke opvoeding onvoldoende. Het is niet duidelijk of de vraagstellingstypen die in dit boek zijn behandeld alle vraagstellingstypen zijn die er bestaan. Dit is ook aan verandering onderhevig, want er komen nieuwe ziektebeelden bij die soms wel en soms niet binnen het genoemde bestand van vraagstellingstypen passen.

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.