Samenvatting bij Wetenschapsfilosofie in de context van de sociale wetenschappen - Tijmstra & Boeije - 1e druk


Vanuit welke invalshoeken kan wetenschappelijk onderzoek benaderd worden? - Chapter 1

Kernpunten

  • Wat zijn de belangrijkste kenmerken van wetenschap?

  • Het verschil tussen ontologische en epistemologische uitspraken.

  • Wat wordt met empirie bedoeld?

  • De drie wetenschappelijke referentiekaders binnen de sociale wetenschappen.

  • De verschillen en gelijkenissen tussen de empirisch-analytische, interpretatieve en kritisch emancipatoire invalshoeken van onderzoek.

1.2. Definities en kenmerken van wetenschap

Omdat iedereen wel een bepaald beeld heeft van wat nu precies wetenschappelijk onderzoek is, is het belangrijk over de volgende vraag na te denken: Wat maakt een onderzoek wetenschappelijk? Wetenschapsgebieden zijn zo verschillend dat het lastig is om een en dezelfde definitie te geven. Hieronder volgt een aantal relevante, kenmerkende eigenschappen waardoor wetenschappelijk onderzoek zich onderscheidt van de rest. Ten eerste komen we zo terecht bij de drang naar kennis. Collectief punt van de nagevolgde kennis is dat ze niet uit losse feitjes bestaat en samen kan worden gebracht in een theorie; een beschrijving van samenhangende verschijnselen uit de werkelijkheid. Ten tweede hebben we een ander belangrijk punt van onderscheiding is dat wetenschap empirisch is. Empirische uitspraken zijn kort gezegd uitspraken op basis van zintuiglijke waarneming. Het laatste punt is dat van de systematische benadering. Hierop onderscheidt wetenschap zich van pseudowetenschap; vakgebieden die pretenderen wetenschappelijk te zijn maar niet aan de regels voldoen waar wetenschap zich door laat kenmerken (bijvoorbeeld spirualiteit). Deze regels streven er naar wetenschap zich zo te laten ontpoppen dat er zo min mogelijk een waardekaartje aan de uitkomsten gehangen kan worden. Dit houdt in dat de persoonlijke voorkeuren van de wetenschapper niet naar voren mogen komen in de uitkomsten, en dus ook dat het onderzoek niet in een bepaalde richting geduwd mag worden om expres op bepaalde uitslagen te komen. Bovenstaand doet voorkomen alsof binnen alle wetenschap volledige gelijkenis bestaat over onderzoeksmethoden. Dit is natuurlijk niet het geval, er zijn verschillende manieren waarop de essentie van wetenschap geïnterpreteerd kan worden. Hieronder worden de verschillende gehanteerde invalshoeken, de drie paradigma’s, besproken.

1.3. Verschillende referentiekaders

De sociale wetenschappen bestuderen zowel het handelen en gedrag van mensen in individuele context met hun beïnvloedende factoren (gedragswetenschappers) als de mens die fungeert als ‘spil’ in hun sociale omgeving en hoe deze omgeving het gedrag beïnvloedt (maatschappijwetenschappers). Onderzoek wordt op verschillende manieren uitgevoerd: kwantitatief (in cijfers) of kwalitatief (beelden, vormen en geluiden). Wanneer wetenschappers het met elkaar eens zijn over wat wetenschap is en hoe het uitgevoerd moet worden en waar theorieën aan dienen te voldoen noemt men dit in de wetenschapsfilosofie een wetenschappelijk paradigma, een gedeelde opvatting.

De wijze waarop een onderzoek wordt opgezet is deels afhankelijk van de ontologische overtuigingen van de wetenschapper. Hiermee worden de sociale verbanden binnen een samenleving bedoeld die een rol spelen in sociale processen. Als onderzoekers uitspraak doen voer het bestaan van een bepaald sociaal verband, dan doen ze een uitspraak over een verband wat in de werkelijkheid aanwezig is. Dit zijn ontologische uitspraken. Ontologie houdt zich bezig met deze verbanden en hoe de sociale werkelijkheid in elkaar steekt. Naast de ontologie is ook de epistemologie van invloed op hoe wetenschappers hun onderzoek uitvoeren. Epistemologie is namelijk de kennisleer en geeft weer hoe kennis vergaard zou moeten worden. Dus de epistemologische waarden van de onderzoeker bepalen voor een ander deel hoe het onderzoek opgezet is. Samenvattend houdt ontologie zich bezig met wat er in de werkelijkheid aanwezig is, en epistemologie met hoe je kennis kunt opdoen uit die werkelijkheid. Inmiddels zijn er drie wetenschappelijke paradigma’s ontstaan. En wel als volgt: het empirisch analytische, het interpretatieve, en het kritisch analytische. De kenmerken worden hier onder beschreven.

Empirisch analytisch paradigma/referentiekader

Dit paradigma is voornamelijk voortgevloeid uit de methodiek van de natuurwetenschappen. In de sociale wetenschappen heeft men dit overgenomen vanwege haar mate van succes. Empirisch analytische benaderingen laten zich kenmerken door herhaalbaarheid van onderzoek en controleerbaarheid van situaties. Tevens hebben de sociale wetenschappen het positivisme overgenomen uit de natuurwetenschappen. Positivisme gaat uit van positieve ontwikkelingen in de wetenschap waar kennis steeds verder wordt ontdaan van waarden van onderzoekers en religieuze opvattingen, en er uiteindelijk alleen maar feiten zijn die kunnen worden getoetst op waarheid. Het empirisme sluit aan bij het positivisme omdat het zegt dat kennis gebaseerd moet zijn controleerbare feiten. Die basis van controleerbaarheid kan in de sociale wetenschap wel eens frictie geven, omdat wat waar onderzoek naar gedaan wordt vaak onder de oppervlakte ligt. Denk aan psychosen of mate van integratie, twee zaken die niet direct te observeren zijn. Dit valt dan empirisch te maken door te kijken naar bijvoorbeeld cijfers van zelfdoding. Tussen 1920 en 1940 werden positivisme en empirisme aangevuld met logisch, dus logisch empirisme/ positivisme. In deze stromingen worden waarnemingen beschreven in logisch opgebouwde, samenhangende uitspraken. Dit is ook de betekenis van analytisch.

Het verschil tussen empirische en empirisch analytische uitspraken zijn dat empirische uitspraken waarneembaar zijn, in dit geval door zintuigen. Empirisch analytische uitspraken zijn uitspraken waarin Wetten naar voren komen. Dus uit een algemene uitspraak kan worden voorspeld hoe het is specifieke gevallen zal gaan. Empirisch analytische onderzoekers zijn dus voortdurend op zoek naar nomothetische kennis: kennis waar wetten in te herkennen zijn. Deze wetten moeten tevens te veralgemeniseren zijn. Van hetgeen dat onderzocht wordt (individuen, groepen maatschappijen etc.), worden altijd een aantal kenmerken ofwel variabelen beschreven. Empirisch analytische onderzoekers richten zich alleen op meetbare variabelen (leeftijd, afstand, geslacht etc.). Omdat de onderzochte onderwerpen worden gereduceerd tot waarden in variabelen wordt deze stroming ook wel reductionisme genoemd.

Empirisch analisten vinden het belangrijk dat de onderzoeksresultaten geen persoonlijke invloeden van de onderzoekers door laten schemeren. Vandaar ook dat de onderzoekers proberen zich zo neutraal mogelijk op te stellen tijdens het onderzoek, wat inhoudt dat ze alleen kijken en observeren, niet participeren. Ze bekijken het onderzoek als het ware vanuit de derde persoon. Binnen sociale wetenschappen blijkt het vaak moeilijk eigen invloeden te beperken. Men hoopt dit te beperken door herhaling van onderzoek door andere wetenschappers. Wat wel geaccepteerd wordt is het onderzoek een kant op sturen vanuit een eigen overtuiging door bijvoorbeeld de vragen in een enquête er op aan te passen. Zolang er maar niet over de antwoorden gelogen, verzwegen of bij verzonnen wordt. Het streven naar overeenkomst binnen de wetenschap noemt men intersubjectiviteit. Wetenschappers hopen hierdoor dat de wetenschap zo min mogelijk vertekend is. In empirisch analytisch onderzoek wordt vaak gebruik gemaakt van experimenten en de enquête. Verder is het zo dat empirisch analytisch onderzoek vaak in statistieken uitgedrukt wordt; vandaar dat het kwantitatief onderzoek wordt genoemd.

Interpretatief paradigma/referentiekader

Deze manier van wetenschapsbenadering is ontstaan als een reactie op het empirisme en het soort antwoorden dat gegeven werden door de natuurwetenschappelijk georiënteerde manier van wetenschapsbedrijving. De kritiek hierop is dat de verbanden die gevonden worden door empirisch analytici geen antwoord geven op de waarom vraag die overal boven hangt. Als we bijvoorbeeld weten dat er een verband bestaat tussen maatschappelijke afkomst en maatschappelijk gedrag betekent dit nog niet dat we kunnen verklaren waarom bepaalde mensen bijvoorbeeld delinquent gedrag vertonen of juist niet. Het is dus zo dat we nog geen begrip hebben van de situatie, en de aanhangers van dit paradigma wijzen er op dat we, omdat we als sociaal wetenschappers mensen onderzoeken, we naar begrip moeten streven. Daarom proberen deze onderzoekers de wereld zo te zien als degenen die zij onderzoeken omdat dit essentieel is voor het begrip waaróm mensen reageren zoals ze reageren of zich manifesteren zoals zij doen. Ook binnen deze zienswijze van wetenschap vinden aanhangers dat sociale wetenschappen empirisch moeten zijn. Alleen er bestaat wat hen betreft een verschil in de waarneming. In de natuurwetenschappelijke manier is men alleen geïnteresseerd in de directe zintuigelijke waarneming, in de interpretatieve benadering probeert men de situatie te begrijpen wat mensen beweegt. Er wordt op deze manier geprobeerd een theorie op te stellen over het verschijnsel. De interpretatieve onderzoeksopvatting is iets wat voortkomt uit de hermeneutiek en de fenomenologie. Hermeneutiek staat voor het uitleggen van teksten door taalwetenschappers. De interpretatieve onderzoekers proberen mensen op dezelfde wijze te benaderen, namelijk van binnenuit en geplaatst in een bepaalde context. In de fenomenologie is men vooral opzoek naar achterliggende oorzaken. In de lijn van deze twee klassieke theorieën probeert sociaal wetenschappelijk onderzoek de mens van binnenuit te begrijpen en de wezenlijke verschijnselen van de innerlijke personen uit te leggen.

Nu komen we terecht bij het verschil tussen de interpretatieve en de empirische analytische invalshoek. De empirisch analisten zoeken zoals gezegd naar nomothetische kennis (kennis waarin wetten zijn te herkennen). Ze gaan opzoek naar wetten die voor veel gevallen opzoek. De interpretatieven zoeken daarentegen naar idiografische kennis; kennis die het unieke beschrijft. Binnen de sociale wetenschap worden concrete zaken als personen, gezinnen, groepen hierbij beschreven. Ze gaan dus na waarom specifieke gevallen tot stand komen, waarom bijvoorbeeld een specifieke groep probleemgedrag vertoont. Het contrast of de contradictie zit hier dus in dat de ene stroming zoekt naar de algemene verbanden in wetmatigheden voor bijvoorbeeld probleemgedrag onder groepen jongeren, terwijl de andere stroming wil weten waarom deze groepen jongeren zo gevoelig zijn voor vertoning van probleemgedrag. In tegenstelling tot de empirisch analisten reduceren interpretatieve onderzoekers hun subjecten niet tot cijfers en variabelen. Omdat interpretatieve onderzoekers zich vooral richten op de gehele context in plaats van vooraf gestelde variabelen wordt dit referentiekader holistisch genoemd (holo = geheel (Grieks)). Dit holisme houdt overigens niet in dat er niet naar verschillen en overeenkomsten tussen individuen en groepen wordt gekeken. Een ander verschil met de empirisch analytische benadering omvat waarden. De empirisch analytici zijn zoals gezegd voor onderzoek dat vrij van waarden is. De interpretatieve methode daarentegen is juist voorstander van waardenverheldering. Dit houdt in dat je jezelf bewust moet maken van de waarden en normen die je hebt, en rekening moet houden met het feit dat dit je onderzoek kan beïnvloeden. Meestal gaat interpretatieve methode richting kwalitatief onderzoek; de onderzoekers doen mee in de onderzochte situatie en proberen de situatie vanuit de eerste persoon te bekijken. De inbreng van de onderzoekers is daardoor groot in zowel dataverzameling als in de analyse daarvan. Dit houdt overigens in dat ze ook zeer kritisch moeten reflecteren op hun eigen onderzoek.

Kritisch emancipatoir paradigma/ referentiekader

Dit referentiekader komt voort uit het marxisme en laat veel maatschappelijke betrokkenheid zien. Het draait hierbij om de bevrijding van de sociale overheersing en de emancipatie daarvan. Emancipatoir heeft hier twee betekenissen: Maatschappijkritisch: vooral gezien als kapitalistisch en patriarchaal. Daarnaast wetenschapskritisch: met name op de empirisch analytische invalshoek welke als standaardopvatting van de wetenschap wordt gezien. Een veelvoorkomende uiting van onderzoek is hier het actieonderzoek. Dit houdt in dat de onderzoekers participatief zijn en samen met de onderzochten een lering meemaken gedurende het onderzoek. Belangrijk hierbij zijn empowerment en wederkerige adequaatheid. Empowerment streeft verhoging van grip op eigen leven en omstandigheden na voor de onderzochten. Wederkerige adequaatheid komt neer op voortdurende reflectie van beide partijen door met elkaar te blijven communiceren gedurende het onderzoek.

De kennis is met name gericht op het bevrijden en helpen van minderheden, en dus sterk waardengebonden. De wetenschappers willen niet alleen kennis leveren, maar ze willen ook weten wat er me gebeurt. Verder houdt dit ook in dat de onderzoekers niet alleen bij het onderzoek betrokken zijn, maar ook met de onderzochten en de opdrachtgevers. Een van de kenmerken is dat dat de onderzoekers huiverig en kritisch zijn tegenover de invloed van machtsstructuren binnen de maatschappij, omdat de traditionele manieren van onderzoek vaak niet de minst machtigen ten behoeve zijn. Een voorbeeld van actieonderzoek is peer-research, hierbij werven deelnemers (bijvoorbeeld dakloen) andere deelnemers en verzamelen zelf data. Ze discussiëren met beleidsmakers e.d., dit wordt als empowerment gezien. Ondanks dat de onderzochten bij het onderzoek betrokken worden betekent dit natuurlijk niet dat er niet volgens bepaalde methodologische regels gewerkt moet worden. Er ontstaat wel enige wrijving tussen de doelen die bereikt willen worden en de methodes die worden gebruikt. Zo kan men zich bijvoorbeeld afvragen of de onderzochten even goed data kunnen verzamelen als professionele onderzoekers. Misschien dat men het in dergelijke gevallen belangrijker vindt dat de onderzochten onderzoeksvaardigheden leren om zo meer grip op hun leven te krijgen.

De bovenstaande paradigma’s werden in het verleden vaak strikt gescheiden gehouden, tegenwoordig worden deze verschillen wat nuchterder (pragmatisch) bekeken en worden de verschillende paradigma’s zelfs gecombineerd. Deze manier van mixed method onderzoek combineert voordelen van de verschillende invalshoeken, waardoor ze minder gebonden zijn aan een enkele methode wanneer de onderzoeksvragen beantwoord worden. Dit neemt niet weg dat er nog steeds verschillen zijn in opvatting tussen onderzoekers over hoe de wetenschap bedreven moet worden.

Wetenschap bestudeert samenhangende verschijnselen uit de werkelijkheid op een empirische en systematische manier.

Welke soorten onderzoek zijn er? - Chapter

Kernpunten

Onderzoek onderscheidt twee vormen: Fundamenteel onderzoek dat zich kort gezegd richt op uitbreiding van kennis, terwijl praktijkgericht onderzoek is bedoeld om oplossingen te bieden voor een praktijkgericht probleem. Wetenschap houdt zich aan een bepaalde systematiek en logica, welke hier weergegeven worden in de empirische cyclus. Belangrijke begrippen zijn: exploratie, inductie, deductie, hypothesen, toetsing. Kerndoelen:

  • Onderscheiden van fundamenteel en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek.

  • Kennen van verschillende stadia in de empirische cyclus en de mogelijkheid tot reproductie hiervan.

  • Het in eigen woorden beschrijven van inductie en deductie.

  • Het belang van hypothesen in wetenschappelijk onderzoek.

  • Kennis over de mogelijkheid van wetenschap in ondersteuning van beleidsvorming in beleid en professionele praktijk.

2.1. Kennis en praktische problemen

Vaak levert onderzoek nieuwe vragen op, vinden onderzoekers hiaten in ander onderzoek of heeft dit onderzoek te weinig antwoorden geleverd. Er ontstaat een kennisprobleem. Fundamenteel onderzoek houdt zich bezig met het ontwikkelen van hypothesen, theorieën en de toetsing hiervan. De antwoorden leveren theoretische kennisvermeerdering op en lost dus het kennisprobleem op. Praktijkproblemen daarentegen ontstaan buiten de wetenschap om, wanneer personen, groepen of bedrijven bijvoorbeeld ergens tegen aan lopen. Hier steekt praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek de kop op, zij doet onderzoek naar ontwikkeling, uitvoering, evaluatie van oplossingen voor prakrijkproblematiek. Ook hier is sprake van uitbreiding van kennis, maar in dit geval is het praktische kennis die beleidsmakers en professionals direct helpen bij besluitvorming. Vaak kan praktijkgericht onderzoek niet wetenschappelijk worden genoemd omdat het nauwelijks theorievorming bevat, tevens weinig systematiek, moet het snel gebeuren en maakt het gebruik van niet wetenschappelijke normen, maar veelal die van de opdrachtgever of beroepsgroep. Praktijkgericht onderzoek dat niet voldoet aan de wetenschappelijke normen van methodologie wordt dan ook praktijkgericht niet-wetenschappelijk onderzoek genoemd. Bijna elk onderzoek heeft te maken met zowel praktijkproblemen als met kennisproblemen, toch moet de onderzoeker duidelijk kunnen maken wat het primaire doel is.

Type onderzoek

Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek

Praktijkgericht niet-wetenschappelijk onderzoek

Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek

Hoofddoel

Kennisvermeerdering in verlengde van theorie

Ondersteuning van besluitvorming

Kennis voor besluitvorming

Richtinggevende regels en normen

Wetenschappelijke normen.

Praktijknormen (van opdrachtgever/ beroepsgroep)

Praktijknormen en wetenschappelijke normen

Resultaten

Generalisering op basis van theorie

Eigen praktijksituatie

Eigen praktijksituatie en eventueel generalisering naar andere praktijksituaties

2.2. Empirische cyclus voor fundamenteel onderzoek

De verschillende stappen in het onderzoeksproces staan op logische volgorde, samengevat in de empirische cyclus van De Groot 1971. Dit is een theoretisch of methodologisch model van wetenschappelijk onderzoek, ideologisch opgesteld. Theorie is hier een centraal begrip. De volgorde is als volgt:

  • Observatie

  • Inductie

  • ((Theorie) deze staat niet in het boek maar wordt over het algemeen geplaatst tussen inductie en deductie.)

  • Deductie

  • Toetsing

  • Evaluatie

  • Observatie; nadat de cyclus afgerond is volgt vaak weer een nieuwe cyclus. Dit omdat een goed onderzoek altijd nieuwe vragen oplevert. Dit wordt verderop uitgewerkt.

Observatie

Voor de verzameling van onderzoeksmaterie is observatie van belang. Deze observatie dient ertoe duidelijk te krijgen welke kennis al aanwezig is, of en welke hiaten daar in zitten, en te kijken of deze kennis toereikend is om de onderzoeksvraag te antwoorden. Dit is vaak niet zo, er ontstaat dus een kennisprobleem. Om te weten welke kennis er allemaal aanwezig is, hoe andere onderzoekers tegen het probleem aan kijken en om de onderzoeksopzet en zijn probleemstelling duidelijk te krijgen is systematisch literatuuronderzoek de belangrijkste bron. Na formulering van het kennisprobleem is het duidelijk welke fasen van de empirische cyclus zullen volgen. Wanneer veel kennis ontbrekend blijkt te zijn en een goede, complete theorie mist noemt men het een explorerend onderzoek. In dit geval komt het neer op de eerste fasen van de cyclus tot er met de theorieformulering. Wanneer de onderzoeker bestaande kennis en een daarbij behorende theorie wil toetsen noemt men het een toetsend onderzoek. Dit omvat theorie tot en met evaluatie, de laatste fasen van de cyclus.

Inductie

Inductie is zoals weergegeven in de opsomming de tweede fase van de empirische cyclus. Hierin worden belangrijke fenomenen vastgesteld en benoemd. Op basis van hun ervaring en aanwezige kennis construeren onderzoekers een onderbouwde verwachting weergegeven in mogelijke empirische regelmatigheden en verbanden, een educated quess. Deze educated guess is de basis voor de te onderzoeken hypothesen. Om de genoemde verbanden te vinden wordt aan de hand van gedane observaties een te veralgemeniseren uitspraak gedaan. Door dit te doen voor verder onderzoek te doen heet inductie. Er wordt als het ware gegokt met enige voorkennis. In de empirische cyclus spreken we nu van bij de veronderstelling of de exploratieve hypothese, dit omdat de werkelijke verklaring van de theorie nog gevonden moet worden. Inductie van een dergelijke hypothese betekent de start van de zoektocht naar de verklaring of interpretatie van een theorie. Omdat een theorie centraal staat in de empirische cyclus heb ik hem bij de opsomming gevoegd. In de eerste fasen van de empirische cyclus, observatie en inductie, is men nog op zoek naar een theorie. In de laatste fasen, deductie, toetsing en evaluatie, beoordeelt men de gevonden theorie. Een theorie staat voor samenhangende uitspraken waarmee wetmatigheden beschreven, uitgelegd en voorspeld kúnnen worden. Omdat er vaak meerdere verklaringen mogelijk zijn voor fenomenen kiezen onderzoekers bij de uitwerking van theorieën de meest waarschijnlijke. Het afwegen van verklaringen is een belangrijk kenmerk voor exploratief onderzoek waarin de theorie nog gevonden moet worden of nog niet is getoetst.

Deductie

Om tot een hypothese te komen redeneert men van een algemene uitspraak naar het specifieke. Dit noemt men deductie. Deductie is dus de tegenhanger van inductie. Een hypothese is hierbij de verwachtte waar te nemen feiten. (Hoe tot hypothesen toe geredeneerd wordt, wordt verder uitgelegd in het volgende hoofdstuk.) Zoals gezegd is het doel van een theorie; verklaren. Deze verklaring wordt getracht te vinden door naar de oorzaak van fenomenen te zoeken. 1Welke hypothesen en aannames afgeleid worden uit de theorie is afhankelijk van het gekozen vertrekpunt voor het onderzoek.

Toetsing van hypothesen

Hypothesen zijn relevante criteria om de gestelde theorieën te kunnen testen. De toetsing gebeurt door de uitkomsten na analyse van empirische data tegenover de hypothese te zetten en met elkaar te vergelijken. Wanneer de hypothese geverifieerd is door uitkomsten van data analyse, is de hypothese bevestigd, en dus waarschijnlijk. (let op: na verificatie is het nog steeds niet zeker of de hypothese klopt.) Wanneer de hypothese gefalsifieerd wordt, wordt deze verworpen of opnieuw geformuleerd. Verificatie en falsificatie worden in een later hoofdstuk verder uitgewerkt. De ervaring heeft geleerd dat veel onderzoekers vrijwel nooit na falsificatie hun gehele theorie verwerpen, maar altijd proberen te redden wat er te redden valt, door aanpassingen aan te brengen in de theorie.

Evaluatie

Aangekomen bij de laatste fase van de cyclus wordt de grote vraag beantwoord: is het kennisprobleem opgelost? Dit kan er toe leiden, indien het kennisprobleem nog in enige mate aanwezig is, om de empirische cyclus, al dan niet geheel, opnieuw te doorlopen. Zo kan opnieuw begonnen worden met observaties, maar wanneer de verbanden en regelmatigheden wel lijken te kloppen en de antwoorden alleen maar nieuwe vragen hebben opgeleverd kan men er ook voor kiezen enkel te exploreren naar verdere verklaringen van de gevonden wetmatigheden. Wat ook kan is dat de overtuiging leeft dat niet de theorie onjuist is, maar in de gedane veronderstellingen een fout zit. In sum: er bestaan verschillende redenen voor het niet oplossen van kennisproblemen.

  • Afstappen van theorie omdat er betere verklaringen voor gevonden data zijn.

  • Onjuiste uitvoering van onderzoek.

  • Verdere uitwerking van de theorie is noodzakelijk.

Ook kan het zijn dat andere verklaringen mogelijk zijn voor de theorie. Deze dienen dan los van elkaar op empirische gronden uitgesloten te worden om de bestaande theorie te bevestigen, of er wordt veronderstelt dat er verder onderzoek nodig is om deze alternatieven uit te sluiten.

Praktisch Wetenschappelijk onderzoek

Zoals vermeld bestaat het doel van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek uit het bevorderen van het maken van beslissingen. Vaak worden bestaande, reeds geteste, theorieën gebruikt, zelden wordt een eigen theorie ontwikkeld. Hoe het ook zij: Deze theorie bestaat altijd om een oplossing te bieden voor praktijkproblemen op korte termijn. De opdrachtgevers zijn vaak de belanghebbenden bij het onderzoek.

Ook binnen praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek doorloopt men niet alle fasen in de cyclus, en onderzoeken ze dus bijna nooit alle fasen van besluitvorming tegelijkertijd. Veelal richt men zich met name op probleemanalyse, vaststelling van praktijkproblemen, of met interventie en evaluatie.

Formuleren praktijkprobleem

Praktijkproblemen komen vaak uit praktijksituaties van niet-wetenschappers, en zijn de aanleiding tot praktisch wetenschappelijk onderzoek. De probleemstelling is niet alleen in het belang van de onderzoekers, maar ook van de opdrachtgevers en de betrokkenen. Probleemanalyse is vaak essentieel. Verschillende methoden kunnen hiervoor toereikend zijn; interviewen van deskundigen/experts, situatieve observatie, literatuurstudie naar soortgelijke probleemonderzoeken en hun resultaten. Soms is door een dergelijke analyse het probleem al opgelost en is verder onderzoek dus niet meer nodig. In vele gevallen leidt de probleemanalyse vooral tot een duidelijke doel- en vraagstelling. Als dit helder is, kan men bepalen aan welke fase(n) van de besluitvorming het onderzoek kan worden gekoppeld.

Vaststelling

Wanneer de onderzoeker de probleemsituatie en zijn oorzaken duidelijk wil hebben is hij bezig met diagnostisch onderzoek. Dit soort onderzoek komt in de praktijk op verschillende manieren voor, zo kan er gekeken worden naar individuele gevallen of juist naar organisaties. Opvallend is dat er analyse van beginsituatie en bestaande oplossingen wordt gedaan. Deze ‘oplossingen’ worden dan onder de loep genomen om te bekijken waarom ze niet toereikend zijn. Het moge duidelijk zijn dat de diagnosticerende fase geldt voor vaststelling en verheldering van het praktijkprobleem om hier vervolgens passende oplossingen voor te vinden. Hier wordt dan ook uitermate goed gekeken naar verschillende factoren van het probleem en hoe goed deze te veranderen zijn. Verandering van factoren is immers van belang om het probleem op te lossen.

Plan en besluit

Tijdens de besluitvorming wordt een plan beschreven waarin doel, de bijbehorende middelen en de probleemoplossingen vermeld staan. Het doel en de middelen worden duidelijk na situatieonderzoek en ondervraging van de betrokkenen. Wanneer duidelijk is wat men met het onderzoek wil bereiken volgt een analyse van de middelen. De plannen worden bekritiseerd op effectiviteit en uitvoerbaarheid, uiteraard voordat de daadwerkelijke ingreep plaatsvindt. Omdat dit voor de ingreep gebeurt wordt dit wel ex ante evaluatie genoemd. ( ex ante: van tevoren(Latijn)). Deze analyse vindt plaats omdat de mogelijke effecten en haalbaarheid voor de uitvoering duidelijk moeten zijn. De onderzoeksfragmenten ten behoeve van beoordeling en ondersteuning van de plannen voor besluitvorming heet planevaluatie. Onderzoekers gaan dan na of hun plan wel aansluit bij de diagnose die ze hebben opgesteld over het probleem. Dit vergemakkelijkt het beoordelen van de plannen op mogelijke effectiviteit een aansluiting bij de problemen.

Ingreep

Het onderzoek tijdens uitvoering van de plannen, of de ingreep om de problemen aan te pakken, noemt men procesevaluatie. Hierbij worden de invoering van het plan en zijn tussentijdse uitkomsten bekeken. Ook: formatieve evaluatie. Bij het eerdergenoemde actieonderzoek zijn de onderzoekers ook actief bezig met dit proces van verandering. De onderzochten werken mee aan het onderzoeksproces. Bewustwording van het probleem en gezamenlijke verantwoording zijn hierbij vooraanstaande doelen.

Veranderingen

In de eindevaluatie wordt bekeken of de ingreep praktisch effectief blijkt. Dit deel van onderzoek wordt product- of uitkomstevaluatie genoemd. Engels: summatieve evaluatie. Evaluatieonderzoek is erg belangrijk binnen de praktijkgerichte wetenschap. Maatregelen moeten geworteld zijn in geldig wetenschappelijk bewijs van effectiviteit, dit noemt men evidence based handelen. De te evalueren uitkomsten worden van tevoren bepaald. Ook is het van belang zo veel mogelijk na te gaan of de gedane veronderstellingen vanuit de theorie kloppen. Fundamenteel en praktijkgericht onderzoek zijn niet zo hermetisch van elkaar gescheiden als het voorgaande schrijven doet voorkomen. Op termijn heeft bijna elk fundamenteel onderzoek praktische gevolgen en bij praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek worden ook theorieën ontwikkeld en gebruikt. Het belangrijkste onderscheid is dat de uitkomsten van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek een direct (positief) gevolg hebben voor de betrokkene. De ontwikkeling van een theorie is niet het voornaamste streven van het onderzoek, maar wel een bijkomend streven.

Wat is van belang bij hypothesen en theorieën? - Chapter 3

Kernpunten

  • De logica leren zien van deductief-nomologisch model.

  • Binnen het deductief-nomologisch model algemene uitspraken, aannames en specifieke uitspraken van elkaar leren onderscheiden.

  • Hypothesen afleiden uit theorieën en veronderstellingen.

  • Duidelijkheid over het feit dat sociaal wetenschappelijke uitspraken vaak waarschijnlijk/probabilistisch zijn en niet determinerend.

  • Foutenbronnen leren vinden in deductief nomologische verklaringsmodellen.

Een onderzoeksvoorbeeld ter illustratie van de stof, volgt hieronder. Een korte samenvatting : Vaak wordt gedacht dat een ernstige ziekte een disbalans veroorzaakt in relaties. Onderzoeksvoorbeeld: kanker binnen een relatie.

3.1. Introductie

Blijft billijkheid evenzeer van belang wanneer een ernstige ziekte in het spel is bij relaties van patiënten en hun partners? Doordat bij voorkomen van een ziekte de balans volgens de algemene opvatting verschuift van gelijk naar verzorgende en patiënt gelooft Kuijer dat de billijkheidstheorie een interessante zienswijze geeft op partnerrelaties. Deze theorie zegt dat wanneer de investering in en ontvangst uit een relatie tussen partners ongelijk zijn, dit een onbillijke situatie teweeg brengt. Ook wordt gesteld dat naarmate de billijkheid toeneemt, de ontevredenheid over de relatie hier evenredig mee zal stijgen. De benadeelde voelt zich boos of gefrustreerd, en degene in het voordeel zal schuldgevoelens ervaren. Voorspeld wordt dat wanneer er een disbalans ontstaat in het geven en nemen in een relatie er eerder ontevredenheid over de relatie ontstaat dan wanneer de verhouding in balans is.

Method

174 kankerpatiënten en partners worden onderzocht. Controle groep: 80 gezonde echtparen. Vergelijking: relatiebeoordeling op moment van onderzoek, en van een jaar eerder. Beoordeling wordt vergeleken met dat van gezonde echtparen. Toetsing vindt plaats met vragenlijsten waar verschillende variabelen mee worden gemeten. Te weten: kwaliteit relatie, boze en schuldgevoelens, gezondheid, wederzijdse steun en billijkheid.

Result

Partners met een ziekte blijken zich inderdaad bevoordeeld te voelen, maar hun partners voelen zich niet benadeeld. De meeste boosheid komt naar voren in de benadeelde situatie, de meeste schuldgevoelens komen naar voren in de bevoordeelde situatie. Dit is in overeenstemmening met de billijkheidstheorie. Opmerkelijk: wanneer de patiënt in slechte fysieke toestand is, zijn de partners tevreden over de relatie, ongeacht de mate van billijkheid en welke kant deze opgetrokken wordt.

Discussion

Voor het niet uitkomen van de voorspelling dat gezonde partners zich benadeeld voelen geven de onderzoekers twee mogelijke verklaringen. 1: Het kan zo zijn dat het door de partners als een prestatie wordt gezien dat de zieke probeert te helpen, inachtneming van de situatie. 2: het kan zo zijn dat zowel partners als patiënten sociaal wenselijke antwoorden geven om zo hun partner niet af te vallen. De partners lijken het als rechtvaardig te beschouwen meer te doen dan de zieke wanneer de zieke er fysiek slecht aan toe is. Billijkheid lijkt niet meer van belang, en partners gaan meer uit van het rechtvaardigheidsprincipe. Je kunt dus stellen dat de billijkheidstheorie niet altijd opgaat. De algemene geldigheid van de theorie moet worden herzien na het doen van dit onderzoek.

3.2. Deductief nomologisch model

Het deductief nomologisch model leidt specifieke uitspraken af uit een algemene uitspraak. De algemene uitspraak probeert een patroon uit de werkelijkheid weer te geven, ook wel een wetmatigheid genoemd. De specifieke uitspraken worden gezien als een logisch vervolg op de wetmatigheden. Voordat een theorie een DN-model is moet deze aan een aantal voorwaarden voldoen.

  • Alle termen zijn aan een duidelijke definitie verbonden, vage, onduidelijke termen komen niet voor. Belangrijk is dat een uitspraak niet op meerdere manieren geïnterpreteerd kan worden. Het is belangrijk dat over de uitspraken niet kan worden getwist, omdat er anders nooit helderheid ontstaat of een uitspraak waar is of niet.

  • De uitspraken binnen de theorie moeten geordend kunnen worden van algemeen naar specifiek.

  • De uitspraken binnen de theorie zijn logisch met elkaar verbonden. De hypothese wordt dus afgeleid uit algemene uitspraken. Om dit te kunnen doen is het vaak wel nodig dat men assumpties (aannames) doet.

  • De specifieke uitspraken moeten getest kunnen worden door waarnemingen. Dit omdat anders niet met zekerheid gezegd kan worden dat de wetmatigheid werkelijkheid is. Dit gebeurt in de vorm van een syllogisme, een logische redenatie waar vanuit twee uitspraken een conclusie wordt getrokken.

  1. Wanneer de verhouding tussen opbrengst en investering van de ene partner afwijkt van die van de andere partner, is er sprake van een situatie die door beide partners als onbillijk wordt ervaren.

  2. Wanneer een van de partners kanker heeft, zal de verhouding tussen opbrengst en investering van de partners ongelijk zijn.

  3. Wanneer een van de partners kanker heeft zullen beide partners onbillijkheid ervaren in de relatie

Bron: Tijmstra en Boeije: ‘ wetenschapsfilosofie in de context van de sociale wetenschappen’

In dit voorbeeld is zin 1 een algemene uitspraak, zin twee een assumptie en zin drie de conclusie. Ook bestaat er een ordening van algemeen naar specifieker. Daarbij kan de conclusie empirisch onderzocht en nagezocht worden. Een hypothese die afgeleid wordt uit een theorie, is op deze manier een conclusie die we af kunnen leiden uit eerdere assumpties en algemene uitspraken binnen de theorie. Er kunnen uit hypothesen steeds weer nieuwe algemene uitspraken gedaan worden.

  • Partners zullen minder tevreden over een relatie zijn wanneer zij onbillijkheid ervaren.

Uit deze uitspraak en de conclusie van de eerste twee uitspraken kan vervolgens weer een nieuwe hypothese geformuleerd worden.

  • Beide partners zullen minder tevreden zin over de relatie wanneer 1 van de partners kanker heeft.

Door telkens specifiekere uitspraken uit vorige uitspraken af te leiden ontstaan telkens weer nieuwe hypothesen.

3.3. Sociaal wetenschappelijke verklaringsmodellen

Belangrijk op te merken hierbij is dat uitspraken in een model binnen sociale wetenschappen vaak niet deterministisch (geldt voor alle gevallen) zijn maar probabilistisch. Dit is ook waarom er bijna altijd een uitdrukking als “in het algemeen genomen” bij staat. Andere factoren dan de gekozen variabelen kunnen ook goed een rol spelen. Omdat veel algemene uitspraken binnen de sociale wetenschappen behoorlijk abstract en algemeen zijn, bestaat een theorie vaak uit grote aantallen uitspraken. Dit om een meetbare definitie te geven aan bepaalde begrippen zoals bijvoorbeeld sociaal zijn of schuchterheid. Zonder al deze extra uitspraken zou een hypothese niet goed kunnen worden getoetst en dus niet wetenschappelijk zijn. Het is ook van belang dat er uitspraken worden gedaan over wat eigenlijk voor de hand liggend is, omdat anders de conclusie niet logisch wordt afgeleid uit de algemene uitspraken en assumpties en je model niet meer klopt. Vervolgens kun je dat bij weerlegging van je hypothese niet goed nagaan waar de fout zit. In de praktijk richt het onderzoek zich vaak op iets meer specifieks dan ‘mensen’ in het algemeen gezien, maar op een kleinere populatie. Dit kan zijn omdat een onderzoeker alleen maar alleen geïnteresseerd is in een bepaalde groep, of dat er gewoonweg alleen informatie te verkrijgen is over deze groep en niet voor een grotere populatie. Bij het laatste geval moeten onderzoekers zich altijd afvragen of de onderzochte groep representatief is voor de grote populatie. In andere woorden: onderzoekers vragen zich af of een conclusie kan worden veralgemeniseerd. Om terug te keren naar het onderzoeksvoorbeeld: ook hier komen we een probleem met de representativiteit tegen. Het is aannemelijk dat de conclusie over partnerrelaties bij echtparen met een kankerpatiënt niet representatief is voor de rest van de bevolking met een relatie. Vervolgonderzoek moet dan kunnen uitwijzen waarom dit niet kan, of in nadere woorden: welke verschillen zijn er precies tussen relaties waar een partner een ziekte heeft en relaties waarin dit niet het geval is?

3.4. Hypothesevorming uit een theorie en andersom

Zoals eerder vermeld is het mogelijk dat uitspraken binnen een DN-model verschillen in specificiteit; van erg abstract (de algemene uitspraken) tot zeer precies, de hypothesen. De algemene uitspraken vormen altijd de basis van een theorie. Daarnaast zijn ook assumpties van belang. Ook al staan deze niet erg centraal in de theorie, ze zijn sterk van belang voor de geldigheid van afleidingen. Verder is gebleken dat hypothesen, afgeleid uit algemene uitspraken, later dienst kunnen doen als algemene uitspraken om nieuwe hypothesen uit te formuleren. Een teken dat het model eigenlijk nooit af is en bijna altijd verder uitgebreid kan worden. Om dit allemaal goed te kunnen onderbouwen is het echter wel nodig dat alle gedane aannames duidelijk vermeld worden. Met dit model leidt je dus hypothesen af die empirisch getoetst kunnen worden. Mocht uiteindelijk naar voren komen dat je hypothese niet klopt, dan is er ergens hoger in het model een fout gemaakt. Puntje van kritiek: over het algemeen blijkt in de praktijk dat het allemaal niet zo nauwgezet in een deductief-nomologisch model uiteen wordt gezet en dat de relatie tussen theorie en hypothese ook niet zo simpel is als weergegeven. Wel kan het handig zijn je onderzoek in een DN-model te formuleren. Zo worden de relaties makkelijker te leggen en is het makkelijker om je onderzoek tegen een kritische lamp te houden.

Welke criteria worden gesteld aan wetenschappelijke uitspraken? - Chapter 4

Kernpunten

  • Drie eisen voor wetenschappelijke uitspraken.

  • Beeldend leren uitleggen wat het inductieprobleem is.

  • Bepalen of een uitspraak geverifieerd dan wel gefalsifieerd kan worden.

  • De informatieverstrekking van wetenschappelijke uitspraken bepalen aan de hand van de omvang van de domeinen en specificiteit.

  • Explicitering van uitspraken is van belang voor de mate van repliceerbaarheid van het onderzoek.

4.1. Toetsbaar

Toetsbaar zijn is de allereerste eis van wetenschappelijke uitspraken. Dit gebeurt altijd aan de hand van empirische data. Wanneer men bij het toetsen van uitspraken streeft naar bevestiging er van noemt men dit verificationisme, de uitspraken worden geverifieerd. Het streven naar weerlegging noemt men falsificationisme. Bijvoorbeeld “alle kikkers zijn groen”. Wanneer het streven verificatie is zullen de onderzoekers moeten nagaan of de uitspraak voor alle gevallen klopt. Elke vondst die de uitspraak ondersteunt maakt hem waarschijnlijker. Dit is weer een voorbeeld van inductie; specifieke uitspraken ondersteunen een algemene uitspraak. Het moge duidelijk zijn dat het onmogelijk is na te gaan of alle kikkers groen zijn omdat dan elke kikker op de aarde bekeken zal moeten worden, een extra moeilijkheid hierbij is dat kikkers veel lijken op padden. De onmogelijkheid om met behulp van specifieke uitspraken algemene uitspraken te verifiëren heet het inductieprobleem.

In het geval van een dergelijk probleem is het verstandiger over te schakelen op falsificatie. Falsificatie biedt meer zekerheid over de je algemene uitspraak. Het is makkelijker een kikker te vinden die niet groen is dan na te gaan of alle kikkers dit wel zijn. Dit is ook de reden dat veel wetenschappers Popper navolgen in zijn streven naar falsificatie. Falsifiëren zal volgens hem de wetenschap verder vooruit helpen dan verifiëren. Om deze reden zeggen sommige wetenschappers dat “echte” wetenschap zich bezighoudt met falsificatie tijdens toetsing van theorieën. Ondanks dat falsificatie zekerheid biedt over de onwaarheid van een theorie, het biedt geen zicht op waar in de theorie de fout verscholen ligt. Wanneer het niet mogelijk is te bepalen welke uitspraak fout is, is er sprake van onderdeterminatie.

Er is verder onderzoek nodig om te bepalen of de fout in de assumptie ligt of in de theorie. Volgens sommige wetenschapsfilosofen is het probleem van onderdeterminisme onoplosbaar. Wetenschappers kunnen volgens hen de harde kern van hun theorie altijd blijven beschermen door aan te nemen dat de fout in de gedane assumpties ligt. Maar als een theorie telkens wordt verworpen is het wel voor de hand liggend dat zich ergens in de theorie een onjuistheid bevindt. Voorgaand geeft weer dat, zelfs wanneer je hypothesen niet zijn verworpen, je je theorie en assumpties nooit als onveranderbare antwoorden moet zien. Wetenschappelijk antwoorden zijn altijd tijdelijke antwoorden. In vervolgonderzoek wordt vaak een bredere en diepere theorie gevormd. Hypothesen worden afgeleid (deductie) en getoetst, mogelijk gefalsifieerd. De weerlegging is volgens onderzoekers mogelijk te wijten aan de gedane assumpties en formuleren, op basis van data en theorieën van anderen, nieuwe hypothesen (inductie). Vervolgens leiden ze nieuwe hypothesen af en toetsen dit door middel van onderzoek.

In de fase van evaluatie gaan onderzoekers na of er geen andere verklaring kan worden gevonden voor het aannemen van de hypothese. Als deze er wel zijn, moet de oorspronkelijke theorie worden aangepast. De eis dat uitspraken toetsbaar moeten zijn maakt dat normatieve uitspraken (uitspraken op basis van een waardeoordeel, uitingen van emoties), speculatieve (uitspraken op basis van veronderstellingen) en definities met onscherpe plaats of tijdsaanduiding buiten beschouwing gelaten worden. De eerste twee zijn überhaupt niet te toetsen en de derde is wel te bevestigen maar nooit te weerleggen. Toetsbaarheid zorgt gelijk voor de eis dat de uitspraken niet dubbelzinnig mogen zijn geformuleerd. Tijd en plaats moeten goed worden weergegeven. Ook mogen er geen abstracte begrippen in een hypothese voorkomen zoals bijvoorbeeld schuchterheid, dit moet empirisch kunnen worden getoetst. Ten slotte moeten tegenstrijdige, vage termen worden vermeden zoals bijvoorbeeld van invloed zijn: dit kan zowel positief als negatief zijn.

4.2. Maximale hoeveelheid informatie

Het is voor de wetenschap belangrijk dat een uitspraak zo veel mogelijk informatie vrijgeeft, dit omdat je dan zoveel mogelijk informatie verkrijgt bij het toetsen van je hypothese. Hoeveel informatie een uitspraak bevat is afhankelijk van het domein en de specificiteit van de uitspraak. Het domein van een uitspraak is de populatie waar je een uitspraak over doet. De specificiteit is wat er in de hypothese over deze groep gezegd wordt, dus welke kenmerken je deze groep toeschrijft. Uitspraken die een omvangrijk domein hebben en een erg specifiek zijn, bezitten veel informatie.

Uitspraak 1: Studenten die veel bier drinken scoren verschillend op een IQ-test dan studenten die dit niet doen.

Uitspraak 2: Studenten die veel bier drinken scoren lager op een IQ-test dan studenten die dit niet doen.

Hierin is uitspraak 2 informatiever dan uitspraak 1. Uitspraak 1 geeft alleen aan dat er een verschil is, uitspraak 1 geeft ook aan dat het ze lager scoren. De eis van maximale informativiteit is sterk verbonden aan de toetsbaarheid. Hoe informatiever de uitspraak is, hoe beter de uitspraak aan een kritische blik kan worden blootgesteld. Dit betekent ook dat de eis van maximale informativiteit nauw samenhangt met het streven naar falsificatie.

Uitspraak 1: Alle Nederlanders houden van kaas.

Uitspraak 2: Alle Nederlanders uit het oosten houden van kaas.

De mensen uit uitspraak 2 zijn een stukje van de populatie uit uitspraak 2. Uitspraak 2 heeft dus een kleiner domein dan uitspraak 1. Uitspraak 1 is dus informatiever. Ga altijd na bij het vergelijken van informativiteit welke uitspraak het grootste domein heeft en welke uitspraak het meeste zegt over deze groep. Het kan ook zijn dat wanneer je twee uitspraken vergelijkt, uitspraak 1 een groot domein heeft maar een kleine specificiteit tegenover uitspraak 2 die een klein domein heeft maar een grote specificiteit. Het is dan moeilijk te zeggen welke uitspraak informatiever is. Concluderend kun je zeggen dat hoe groter de informativiteit, hoe meer de uitspraak voldoet aan de eis van toetsbaarheid. Hierbij bestaat echter wel het gevaar dat de uitspraak te specifiek gemaakt wordt. Er moeten dan zoveel assumpties worden toegevoegd dat er hierdoor nauwelijks nog een verband te trekken is tussen de algemene uitspraak en de hypothese. Dit heeft vervolgens nog tot gevolg dat falsificatie van een dergelijke hypothese maar weinig informatie geeft over de algemene uitspraak.

4.3. Expliciet maken

Zoals gezegd moet een onderzoek te herhalen zijn. Hiervoor is het nodig dat wetenschappelijke kennis openbaar is en expliciete uitspraken bevat. Dit houdt in dat de genomen stappen, beslissingen en hoe zij tot resultaten zijn gekomen, uitgebreid en nauwkeurig weergegeven moeten worden. Openbaarheid houdt in dat andere wetenschappers artikelen van elkaar op kunnen vragen. Dit zodat zij het onderzoek kunnen checken op mogelijk meegespeelde persoonlijke voorkeuren die, wanneer de resultaten erdoor beïnvloed zijn, gecorrigeerd kunnen worden. Waar vroeger de nadruk lag op objectiviteit (waarden normen mogen absoluut geen rol spelen), ligt die nu op het vlak van intersubjectiviteit. Dit houdt in dat wetenschappers met andere waarden en ormen elkaar corrigeren. Een feit is dat sociale wetenschappers niet tot weinig doen aan duplicatie of herhaling van onderzoek. Dit is toe te wijzen aan het punt dat sociaal wetenschappelijk moeilijk exact na te bootsen is omdat de sociale werkelijkheid in beweging blijft. Ondanks het achterblijven van herhaling bestaat het grote belang van openbaarheid en expliciete weergave van gebruikte methoden zodat het onderzoek wel zo goed mogelijk nagebootst kan worden, of juist expres op bepaalde punten wijzigingen aanbrengen. Zo kunnen ze bekijken of de onderzoekers wetenschappelijk hebben gehandeld.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Social Science Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.