Samenvatting bij de 2e druk van Forensic Psychology; Crime, Justice, Law, Interventions van Beech


Hoe benaderen en begrijpen we misdaad vanuit de psychologie? - Chapter 1

Psychologie heeft veel bijgedragen aan ons begrip voor misdaad en aan waarom mensen een misdaad begaan. Echter, misdaad kan niet alleen begrepen worden vanuit de psychologie. Biologie, sociologie, medicijnen, rechten en filosofie dragen ook bij aan ons begrip voor misdaad. Toch zijn het de specifieke theorieën en methodologie van psychologie die een unieke bijdrage leveren. Een aantal verschillende theorieën zullen hier behandeld worden.

Moral reasoning theorie

Er is veel literatuur beschikbaar over de relatie tussen moreel redeneren en misdaden begaan. De theorie van moreel redeneren gaat over de manieren waarop individuen redeneren over hun gedrag met betrekking tot morele situaties en hoe ze dit goed praten. De cognitieve ontwikkelingsbenadering is de meest bekende benadering in dit gebied. Wat eerst door Piaget ontwikkeld was, is later uitgewerkt door Kohlberg. Kohlberg heeft zes fases van moreel redeneren opgesteld. Volgens Kohlberg belopen mensen deze zes fasen en elke fase is abstracter en complexer dan de voorgaande. Deze theorie is een aantal jaar geleden aangepast door Gibbs tot een sociomorele redenatietheorie waarbij de rollen van empathie en het nemen van sociale perspectieven grotere rollen toegeschreven krijgen. De theorie van Gibbs richt zich alleen op de eerste vier fases van Kohlberg’s theorie. De eerste twee fases representeren een onvolwassen morele redenatie waarin redeneren egocentrisch en oppervlakkig is. De derde en vierde fase zijn volwassene morele redenaties en deze tonen een begrip voor interpersoonlijke relaties en behoeftes van anderen. Volgens Gibbs was het leren van het nemen van perspectief in de laatste twee fases belangrijk om emoties een rol te laten spelen in redenatie en motivatiegedrag. Er is vrij veel literatuur over de relatie tussen moreel redeneren en misdaden begaan. Wanneer we kijken naar de theorieën van Kohlberg en Gibbs, dan kan misdaad moreel goed gesproken worden volgens elk van de volgende fases:

  • Fase 1: misdaden begaan is moreel gerechtvaardigd als straf ontweken kan worden

  • Fase 2: misdaden begaan is moreel gerechtvaardigd als de voordelen groter zijn voor het individu dan de nadelen

  • Fase 3: misdaden begaan is moreel gerechtvaardigd als het er voor zorgt dat persoonlijke relaties behouden worden

  • Fase 4: misdaden begaan is moreel gerechtvaardigd als het de samenleving in hand houdt of gesanctioneerd is door een sociaal instituut

Misdaden begaan kan dus in alle fases gerechtvaardigd zijn, maar de meeste misdaden worden begaan in de minder volwassene fases. Volgens Gibbs speelt de egocentrische bias een grote rol in het onvolwassen handelen van misdadigers. Ook speelt de hostile attributional bias een rol. Hierbij worden ambigue gebeurtenissen of sociale interacties als vijandig gezien. Dingen toeschrijven aan externe factoren speelt ook een rol bij het onvolwassen handelen. Ook het minimaliseren van consequenties om zo de gevoelens van schuld door het antisociale gedrag te reduceren speelt een rol hierbij. Onderzoek heeft veel bewijs hiervoor gevonden en men kan daarom concluderen dat het begaan van misdaden als een resultaat van vertraagde sociaal-morele ontwikkeling voorbij de kindertijd gezien kan worden, gepaard met egocentrisme.

Sociale informatie verwerkingstheorie

Modellen over het sociaal verwerken van informatie zijn toegepast om agressief en delinquent gedrag te onderzoeken. Er werd gekeken naar individuele verschillen: waarom reageren sommige mensen agressief in bepaalde situaties, terwijl anderen dat niet doen? Er zijn veel theorieën hierover, maar een belangrijke op dit gebied is de theorie van Crick en Dodge. Dit model heeft zes stappen en het beschrijft hoe individuen de wereld waarnemen en informatie verwerken. Ook de invloed van voorgaande ervaringen speelt een rol hierin. Het model heeft de volgende zes stappen:

  1. Het coderen van sociale aanwijzingen

  2. Interpretatie en mentale representatie van de situatie

  3. Helderheid over de doelen/ uitkomsten van de situatie

  4. Constructie van de mogelijke responsen voor de situatie

  5. De keuze van de respons

  6. Het uitvoeren van de respons

Volgens Crick en Dodge is dit model circulair en niet lineair, omdat individuen tegelijkertijd de verschillende stappen uit kunnen voeren. Zo is er feedback tussen processen. Bij alle stappen wordt het verwerken beïnvloed door sociale structuren van voorgaande ervaringen van een individu. Zo wordt er bij de derde stap een doel of uitkomst gekozen die beïnvloed is door een al bestaande doel-oriëntatie.

Er is redelijk veel literatuur die aantoont dat agressieve en delinquente individuen een bepaald patroon van het verwerken van sociale informatie laten zien. Bij de eerste twee stappen van het model, laten agressieve individuen een hoeveelheid aan problemen in het coderen en interpreteren van sociale aanwijzingen. Hierdoor wordt de situatie niet accuraat gerepresenteerd. Ook merken agressieve individuen meer agressieve kenmerken op, nemen ze minder sociale kenmerken waar en letten voornamelijk op de kenmerken van het laatste gedeelte van een interactie. Ze vertrouwen meer op interne schema’s als ze situaties moeten interpreteren. Helaas zijn deze schema’s agressief. Veel van deze individuen zien een situatie als vijandig. Onderzoek heeft ook uitgewezen dat bij de derde stap, de individuen wraak en dominantiedoelen hebben, in plaats van pro-sociale doelen. Ook heeft onderzoek uitgewezen dat agressieve mensen minder verschillende responsen hebben dan niet-agressieve mensen. Dit toont aan dat zij een limiet repertoire hebben. Bij de vijfde stap evalueren agressieve personen responsen aan de hand van verschillende criteria. Agressieve responsen worden positiever beoordeeld dan pro-sociale responsen. Agressie wordt als een goed middel gezien om hun doel te bereiken. Voor stap zes zijn sociale vaardigheden belangrijk en onderzoek heeft aangetoond dat agressieve individuen slechte sociale vaardigheden hebben. Als de gekozen respons succesvol is, dan zal het als positief beoordeeld worden en zal het versterkt worden. Al deze dingen bij elkaar laten dus zien dat sociale informatieverwerking een grote rol speelt bij jeugd delinquentie en volwassen misdadigers.

Theorieën, bewijs en misdaad

Door de media lijkt het net alsof gewelddadige misdaden vaak voorkomen. Van alle overtredingen die begaan worden, is 20% een gewelddadige misdaad. Dit nummer is al jaren stabiel gebleven en het is dus niet zo (wat soms wel zo lijkt door de media) dat er steeds meer en meer gewelddadige misdaden begaan worden. Onder gewelddadige misdaden worden een aantal dingen verstaan, waaronder moord, afslachting en overvallen. Volgens de schrijvers behoort huiselijk geweld hier ook bij en zij bespreken dit daarom ook in het boek. Volgens onderzoek zijn geweldplegers geen specialisten in de zin dat zij steeds dezelfde soort misdaad begaan. Gewelddadige misdadigers hebben al op vrij jonge leeftijd vervelend gedrag en ze zullen hun hele leven vrij agressief blijven. Er zijn een paar theorieën die proberen een verklaring te geven voor geweld en gewelddadig gedrag. Deze zullen uitgebreid in het volgend hoofdstuk besproken worden en zullen nu kort samengevat worden.

Cognitieve gedragstheorie en geweld

Deze theorie richt zich op de interne processen van geweld. Deze processen zouden bijvoorbeeld door de zes stappen van Crick en Dodge bekeken kunnen worden. Gewelddadige mensen vertonen een bepaalde manier van verwerking in die stappen. De hostile attributional bias vertoont een hele sterke relatie met agressiviteit. Ook empathie vertoont een sterke relatie: weinig empathie gaat gepaard met veel agressiviteit. Emotionele opwindingen kunnen ook een grote rol spelen. Zo heeft onderzoek aangetoond dat woede sterk samenhangt met geweld. Veel onderzoekers denken dat geweld het resultaat is van woede. Novaco heeft aangetoond dat boze gedachten geactiveerd kunnen worden door bepaalde situaties en dat deze gedachten vervolgens emotionele opwinding versterken. Dit zorgt er vervolgens voor dat de intensiteit van de boze gedachten weer toeneemt.

Sociale en neuropsychologische factoren

Er zijn een aantal sociale factoren die gewelddadig gedrag voorspellen. Zo heeft onderzoek aangetoond dat familiestructuur en ouderschapsstijl tijdens de ontwikkeling van het individu sterke voorspellers zijn voor gewelddadig gedrag. Ook is er een link gevonden tussen geweld en lichamelijke mishandeling tijdens de jeugd. Het zien van familiegeweld vertoont ook een link met geweld. Zulke factoren hebben een invloed op het psychologisch functioneren en beïnvloeden probleem oplossingsstrategieën en coping vaardigheden. Neuropsychologie heeft met behulp van EEG’s aangetoond dat er ook een verband is tussen hersenbeschadiging en geweld. Zo heeft onderzoek uitgewezen dat er een verhoogde level van hersenabnormaliteiten te vinden is bij gewelddadige misdadigers. Het lijkt er op dat schade aan de frontale en temporale kwabben het meest geassocieerd zijn met geweld. Echter, neuropsychologisch onderzoek heeft wel te kampen met enkele problemen. Zo is het soms moeilijk om causale relaties te vinden (eerst schade, dan geweld of eerst geweld dan hersenschade?), moet er duidelijk afgesproken worden wat een abnormaliteit is en er moeten goede controlegroepen komen.

Huiselijk geweld

Huiselijk geweld verwijst naar geweld binnen een gezin. Meestal gaat het om geweld tussen partners. De meeste verklaringen van huiselijk geweld zijn vanuit het perspectief van een vrouw. Deze gaat er vanuit dat onze samenleving zo in elkaar zit, dat mannen de levens van de kinderen en vrouw moeten controleren. Mannen moeten de onderdanigheid van vrouwen intact houden door geweld en psychologische en economische middelen. De sociale leertheorie is ook vaak gebruikt bij huiselijk geweld. Deze stelt dat huiselijk geweld een gedrag is dat geleerd is door het ervaren van beloningen ervan en door het observeren en modelleren van soortgelijke gedrag (vicarious leren). Andere benaderingen denken dat huiselijk geweld veroorzaakt wordt door psychopathologie of door disfunctionele relaties.

Seksuele misdaden

Onder de seksuele misdaden behoren een aantal zaken, zoals verkrachting, onrechtmatige seks, ongepaste handelingen en gedragen met een kind en ongepaste blootstelling. Andere misdaden kunnen ook een seksueel element bevatten, zoals seks gemotiveerde moord. Seksuele misdaden worden onder gerapporteerd en het is daardoor moeilijk om te zeggen hoe vaak ze voor komen. Er zijn zes grote theorieën die seksuele misdaden proberen uit te leggen. Volgens Finkelhor’s preconditioneel model zijn er vier precondities waar een misbruiker van kinderen aan moet voldoen voor het plegen van een zedendelict. Als eerste moet er een motivatie zijn voor seksuele mishandeling, zoals het opgewonden raken van kinderen of emotionele congruentie met een kind. Ten tweede moeten interne inhibities tegen het begaan van een misdaad overkomen worden. Deze kunnen bijvoorbeeld overkomen worden door een verkeerde gedachtesysteem, door stress of door het gebruik van alcohol en drugs. Ten derde moeten externe factoren overkomen worden, zoals het vertrouwen van het kind en/of zijn familie krijgen. Tenslotte moet de weerstand van het kind overkomen worden, bijvoorbeeld door het gebruik van kracht.

Een tweede theorie voor het misbruik van kinderen is van Hall en Hirschmann. Dit model heet het quadripartite model. Volgens dit model zijn er ook vier componenten nodig om een zedenmisdaad plaats te laten vinden: seksueel opgewonden raken door kinderen, overtuigingen hebben die seksueel misbruik van kinderen goedpraten, slechte zelfregulatie en persoonlijkheidsproblemen. Volgens deze theorie zorgt de zwakte van persoonlijkheidsproblemen dus een grote rol. Situationele factoren zorgen ervoor dat deze zwakte naar boven komt. Dit leidt tot deviant gedrag en opwinding, emotionele instabiliteit en gedachten die kindermisbruik goedpraten. Volgens de theorie zijn er ook subtypen van misbruikers. Zo zal de ene misbruiker een hogere level van deviante opwinding hebben en de andere een hogere level van emotionele instabiliteit. Onderzoek heeft steun gevonden voor deze vier componenten.

Een derde theorie over kindermisbruik is het zogenaamde pathway model van Ward en Siegert. Dit model stelt dat vier afzonderlijke maar interacterende psychologische mechanismen betrokken zijn bij seksuele misbruik. Deze vier zijn intimiteit/sociale tekortkomingen, cognitieve vertekening, vertekende seksuele scripts en emotionele disregulatie. Deze vier componenten zijn betrokken bij alle seksuele misdaden, maar een component domineert elke weg naar het begaan van de misdaad. Geweldplegers met verscheidene disfunctionele mechanismen vormen een vijfde weg en zij worden als de pure pedofielen gezien.

Er zijn ook theorieën over verkrachting. Malamuth en collega’s heeft een theorie over seksueel geweld opgesteld. Volgens hem is seksuele agressie het resultaat van de interactie van twee paden: de vijandige mannelijke pad en de seksueel ongeremde pad. Vijandige mannelijkheid richt zich op de rol van agressieve intieme relaties en seksuele veroveringen, het waarderen van kracht, dominantie, risico’s zoeken en competitie. Het seksueel ongeremde pad richt zich op de rol van seksueel gedrag bij het behouden van zelfvertrouwen en status. Malamuth stelde voor dat seksueel ongeremd gedrag leidt tot agressie onder mannen die een hoge level van eigenschappen van het vijandige mannelijke pad hebben. Deze suggestie moet echter wel geverifieerd worden voor seksuele misdadigers.

Ward en Beech hebben een geïntegreerde theorie van seksueel misdragen ontwikkeld, die biologische, neuropsychologische en ecologische factoren bevat. Volgens deze theorie resulteert seksueel mishandelen door bepaalde kwetsbaarheden die een individu blootstellen aan seksuele misdaden. Volgens de bedenkers van de theorie, ontstaan deze kwetsbaarheden door de invloed van genetische, evolutionaire en neurobiologische processen op de hersenontwikkeling. De interactie tussen deze systemen en sociaal leren zou dan voor de eigenschappen van een seksuele misdadiger zorgen. Er is echter niet veel onderzoek geweest naar de validiteit van deze theorie.

Marshall en Barbaree hebben als enige een theorie die alle types van seksueel mishandelen dekt. Deze theorie kijkt naar biologische, situationele, socioculturele en ontwikkelingsfactoren die leiden tot psychologische kwetsbaarheden. Negatieve ervaringen tijdens de kindertijd leiden volgens deze onderzoekers tot het ervaren van problemen in het vormen van sociale, seksuele en emotionele banden met andere mensen. Tijdens de adolescentie zijn er meerdere hormonale veranderingen en agressie en seks kunnen hierdoor gelinkt worden omdat ze allebei ontstaan uit dezelfde neurale substraten. Slechte sociale vaardigheden kunnen leiden tot het geweigerd worden als seksuele partner en dit kan resulteren in woede en agressieve responsen. Als het individu steun ervaart voor agressief gedrag van socioculturele bronnen, dan zal dit leiden tot een grotere kans op agressie. Andere situationele factoren kunnen een invloed hebben op de inhibitie van antisociaal gedrag. Al deze factoren samen kunnen leiden tot seksuele misdaden. Een minpunt van deze theorie is dat het niet uitlegt waarom verschillende types van seksuele misdaden plaatsvinden. Sommige aspecten van deze theorie, zoals disinhibitie, worden niet door alle seksuele misdadigers ervaren.

Al deze theorie hebben met elkaar gemeen dat ze suggereren dat seksueel mishandelen resulteert van een mix van ontregelde cognities die het seksueel mishandelen van anderen toestaan. Ontwikkelingsproblemen zijn waarschijnlijk verantwoordelijk hiervoor.

Brandstichting

Veel vuren worden door brandstichting veroorzaakt. Brandstichting houdt natuurlijk in dat iemand opzettelijk iets in brand steekt. Geller stelde voor dat er vier categorieën van brandstichting zijn: brandstichting geassocieerd met mentale stoornissen, brandstichting geassocieerd me medische of biologische stoornissen, jongeren die dingen in brand zetten en brandstichting die niet geassocieerd is met psychobiologische factoren. Dit kan bijvoorbeeld zijn voor het verkrijgen van winst, roem, om een misdaad te verbergen of vandalisme. Veel onderzoek naar volwassene brandstichters heeft zich gericht op psychiatrische populaties, terwijl deze maar voor een klein deel van de brandstichting verantwoordelijk is. Als dit het geval is, dan zijn de bevindingen van onderzoeken eigenlijk niet generaliseerbaar naar de populatie. Onderzoek naar psychiatrische populaties suggereert dat brandstichting geassocieerd is met een aantal mentale ziektes, waaronder schizofrenie, persoonlijkheidsstoornissen en depressie. Er is weinig onderzoek naar brandstichting en neurologische stoornissen, maar het onderzoek dat er wel is, toont aan dat er geen relatie is tussen deze twee. Er is meer bewijs voor een relatie tussen ontwikkelingsstoornissen en brandstichting en intellectuele stoornissen en brandstichting. Onderzoek heeft ook aangetoond dat sociale stimuli en omgevingsstimuli ook een grote rol spelen in het versterken van antisociaal gedrag.

Onderzoek wijst uit dat veel eigenschappen van de jonge brandstichter overeenkomen met de eigenschappen van de jonge delinquente populatie. Jonge brandstichters zijn vaker man dan vrouw, zijn agressiever, vertonen antisociaal gedrag en vertonen ook vaker drugs- en alcoholgebruik. Er is een aantal psychologische factoren die geassocieerd zijn met brandstichting. Dit zijn slechte interpersoonlijke vaardigheden, zoals impulsiviteit en een onvermogen om conflicten op te lossen. Psychiatrische problemen komen ook vaker voor bij brandstichters. Ook het functioneren van gezinnen en ouderschapsstijl speelt een grote rol bij het voorspellen van brandstichting. Ouders die hun kinderen niet veel discipline bijbrengen, ze mishandelen of negeren kunnen eigenlijk een brandstichter ‘creëren’. 40% van de jonge brandstichters heeft een deel van het leven doorgebracht in een weeshuis of in een pleeggezin.

Misdadigers met een mentale stoornis

Mentaal gestoorde misdadigers refereert aan individuen die een mentale stoornis hebben en een misdaad hebben begaan. Onder mentale stoornissen verstaan we mentale ziektes zoals schizofrenie en depressie, we verstaan er ook intellectuele tekortkomingen onder en persoonlijkheidsstoornissen. Daarnaast is er een speciale groep, de psychopathische overtreders. De wet ziet een persoon als schuldig als hij of zij aan de actus rea (een misdaad hebben begaan) en mens rea voldoet. Mens rea betekent dat individuen op het moment waarop ze een misdaad begaan weten dat wat ze aan het doen waren slecht was en dat wat ze deden tegen de wet was. Iemand met een bepaalde stoornis weet wellicht niet dat wat hij of zij aan het doen was, verkeerd was. Als een verdachte een mentale stoornis heeft, dan kan hij of zij vrij gesproken worden.

Mensen met schizofrenie hebben problemen met hun perceptie, affectie, gedachten en acties. Individuen met deze stoornis ervaren vaak hallucinaties en/of paranoia en trekken zich terug van anderen. Schizofrenie komt voor bij 1% van de populatie en 4% van de geweldplegers. Men vraagt zich natuurlijk af waarom schizofrenie geassocieerd wordt met overtredingen plegen. Hier zijn drie verklaringen voor gegeven. De eerste denkt dat schizofrenie overtredingen veroorzaakt, de tweede denkt dat schizofrenie een consequentie is van overtredingen en de derde is dat het correleert met overtredingen en dat beide dus resulteren van andere factoren. De eerste verklaring stelt dat schizofrenie zorgt voor hallucinaties en paranoïde ideeën en dat dit bepaald gedrag veroorzaakt. Onderzoek laat echter zien dat dit alleen maar het geval is bij een paar zaken. De tweede verklaring stelt dat schizofrenie veroorzaakt wordt door de stress en trauma die ontstaat na het begaan van een misdaad. Er is enigszins bewijs hiervoor, onderzoek heeft namelijk aangetoond dat het begaan van een gewelddadige misdaad geassocieerd is met zelfmoord en zelfinflictie. Een derde verklaring stelt dat schizofrenie correleert met overtredingen en dat beide door andere factoren veroorzaakt worden. Sommige onderzoekers denken dat stressvolle levensgebeurtenissen kunnen leiden tot zowel schizofrenie en het begaan van overtredingen.

Depressie kan opgesplitst worden in twee categorieën: major depressie en bipolaire depressie. Major depressie wordt gekenmerkt door verdriet, gevoelens van schaamte en schuld, moeheid, veranderende eetlust en suïcidale gedachten. Bij bipolaire depressie, ervaren mensen verschillende staten van manie en depressie. Major depressie komt het vaakst voor van de twee. Er zijn verschillende manieren waarop depressie en misdaden begaan gelinkt kunnen worden. Ten eerste kunnen individuen een misdaad begaan omdat ze depressief zijn, ten tweede kan depressie ontstaan door een schuldgevoel na een misdaad. Ten derde kunnen individuen ook depressief zijn wanneer zij een misdaad begaan, maar het begaan van de misdaad is niet veroorzaakt door de depressie. De meeste aandacht is gericht op de eerste en derde verklaring. De link tussen depressie en misdaden begaan is een stuk zwakker dan de link tussen misdaden begaan en schizofrenie. Voor zowel depressie als schizofrenie geldt dat de mentale stoornis niet de enige factor is die bijdraagt aan overtredingen. Er moet goed gekeken worden naar het individu en sociale factoren.

Intellectuele gebreken

Individuen met intellectuele gebreken worden gekenmerkt door een beperkte intelligentie en beperkt sociaal functioneren. Een IQ van maximaal 70 en het niet goed sociaal kunnen functioneren zorgt voor een criterium van intellectueel gebrek. Onderzoek heeft aangetoond dat er een kleine correlatie bestaat tussen intellectuele gebreken en overtredingen. Het is echter niet duidelijk hoe deze twee gelinkt zijn. Intellectuele gebreken is namelijk een grote term en mensen met intellectuele gebreken verschillen erg van elkaar op een aantal karakteristieken. Volgens onderzoek zijn er twee groepen overtreders met intellectuele gebreken. De eerste groep bestaat uit overtreders met milde intellectuele gebreken die uit achtergestelde gezinnen komen en die veel dezelfde karakteristieken hebben als andere overtreders. De tweede groep is een heterogene groep en deze overtreders begaan minder misdaden, maar deze misdaden kunnen meer gevaarlijk zijn. Individuen met intellectuele tekortkomingen begaan verschillende misdaden, maar een groot deel van deze misdaden zijn seksuele overtredingen. Deze groep individuen verschilt wel van de standaard verkrachters, in de zin dat zij hun verkrachting niet van tevoren plannen en het slachtoffer niet kennen. Sommige onderzoekers denken zelfs dat overtreders met intellectuele tekortkomingen niet weten wat sociaal wel of niet hoort en dus ook niet doorhebben dat een aanranding verkeerd is.

Persoonlijkheidsstoornis

Een persoonlijkheidsstoornis is een aanhoudende stoornis die te maken heeft met hoe het individu aan zichzelf, anderen en de omgeving relateert. Dit leidt tot grote problemen van het sociaal functioneren. De meest voorkomende persoonlijkheidsstoornis in westerse landen is obsessief-compulsieve stoornis. Onderzoek naar gevangenen wijst uit dat meer dan 70% van deze gevangenen een persoonlijkheidsstoornis (of meer dan een) heeft. De antisociale persoonlijkheidsstoornis komt bij gevangenen het vaakst voor, gevolgd door paranoïde persoonlijkheidsstoornis. Bij gevangenen kwam veel comorbiditeit met andere persoonlijkheidsstoornissen en mentale stoornissen voor. Onderzoek laat een relatie zien tussen persoonlijkheidsstoornissen en overtredingen begaan. De relatie wordt niet volkomen begrepen, maar er zijn kenmerken die verschillende persoonlijkheidsstoornissen hebben die geassocieerd worden met overtredingen. Dit zijn emotionele instabiliteit, onzekere binding, depressiviteit, vijandigheid, impulsiviteit en weinig empathie. Toch moet er rekening gehouden worden met andere factoren die bij kunnen dragen aan het begaan van een overtreding.

Een psychopaat is iemand met een beperking van de hersens. Hij zal hierdoor abnormaal agressief zijn en onverantwoordelijk gedrag vertonen. Psychopaten vertonen weinig schuld en berouw, ze vertonen impulsiviteit, onverantwoordelijkheid, leugens, manipulatie, charme en het onvermogen om te leren van ervaringen. Veel onderzoek laat zien dat psychopaten persistent zijn en serieuze overtreders zijn.

Psychologie heeft veel bijgedragen aan ons begrip voor misdaad en aan waarom mensen een misdaad begaan. Echter, misdaad kan niet alleen begrepen worden vanuit de psychologie. Biologie, sociologie, medicijnen, rechten en filosofie dragen ook bij aan ons begrip voor misdaad. Toch zijn het de specifieke theorieën en methodologie van psychologie die een unieke bijdrage leveren. Een aantal verschillende theorieën zullen hier behandeld worden.

Wat zijn de dominante theorieën in de ontwikkelingscriminologie en levensloopcriminologie? - Chapter 2

Ontwikkelingscriminologie en levensloopcriminologie hebben voornamelijk betrekking op drie onderwerpen: de ontwikkeling van misdaden begaan en van antisociaal gedrag, de invloed van risicofactoren op verschillende leeftijden en de effecten van levensgebeurtenissen op ontwikkeling. Normale criminologische theorieën proberen de verschillen tussen individuen die misdaden plegen uit te leggen, maar ontwikkelingscriminologie probeert de verschillen in een persoon over een bepaald tijdsbestek uit te leggen. Voor onderzoek naar ontwikkelingscriminologie, risico’s en levensgebeurtenissen is het nodig om prospectief longitudinaal onderzoek te doen.

Ontwikkelingsgeneigdheid theorie

Lahey en Waldman probeerden de ontwikkeling van gedragsstoornissen en jeugddelinquentie uit te leggen door voornamelijk te kijken naar de kindertijd en adolescentie. Deze onderzoekers kijken niet naar het volwassene leven van een delinquent. De construct waar deze theorie het meest om draait, is antisociale geneigdheid en deze blijft vrij persistent en heeft een grote variëteit van gedragsmanifestaties. Dit reflecteert de verscheidenheid en co morbiditeit van antisociaal gedrag. De belangrijkste factoren die bijdragen aan antisociale geneigdheid zijn lage cognitieve vaardigheden (met name verbale vaardigheid) en drie dispositionele dimensies: prosocialiteit (sympathie en empathie), lef (slecht gecontroleerd of ongeinhibiteerd) en negatieve emotionaliteit (gefrustreerd, verveeld of geïrriteerd). Deze vier factoren hebben een genetische basis. De onderzoekers vonden dat prosocialiteit, lef en negatieve emotionaliteit tijdens het zevende levensjaar delinquentie tussen 11 en 17 jaar voorspelden.

Limiet versus levensloop

Volgens Moffitt zijn er twee verschillende soorten antisociale mensen: levensloop consistente mensen en adolescentie gelimiteerde mensen. De levensloop consistente mensen beginnen al op jonge leeftijd met verkeerd gedrag en dat blijft aanhouden tot na hun twintigste. Ze begaan veel verschillende misdaden, waaronder geweld. Adolescentie gelimiteerde mensen hebben een korte criminele tijd die gelimiteerd is tot hun tienerjaren. Zij begaan vaak niet gewelddadige, rebelachtige overtredingen, zoals vandalisme. De belangrijkste factoren die levensloop consistente mensen ‘aanmoedigen’ om overtredingen te begaan zijn cognitieve tekortkomingen, hyperactiviteit, slecht temperament, tienerouders, slecht functionerende families, armoede en een lage socio-economische status. Ook genetische en biologische factoren, zoals een lage hartslag, zijn belangrijk. Keuzes maken gebeurt niet op een rationele manier in deze groep. Volgens Moffit zijn de neuropsychologische en omgevingsfactoren de belangrijkste constructen die ten grondslag liggen van antisociaal gedrag.

De belangrijkste factoren die adolescentie gelimiteerde mensen beïnvloeden zijn de maturity gap (het niet in staat kunnen zijn om volwassen beloningen te krijgen tijdens de tienerjaren) en invloed van leeftijdsgenoten. Deze mensen stoppen met overtredingen wanneer ze volwassen worden. Ze kunnen makkelijk stoppen omdat ze weinig neuropsychologische tekortkomingen hebben. Het maken van keuzes is in deze groep rationeel en worden het meest beïnvloed door tienerverveling. De theorie van Moffit richt niet zozeer op het proberen uit te leggen waarom overtredingen begaan worden, maar op de ontwikkeling.

Interactionale theorie

De interactionale theorie van Thornberry en Krohn richt zich op factoren die antisociaal gedrag beïnvloeden op verschillende leeftijden. De drie belangrijkste factoren voor antisociaal gedrag die kinderen tussen nul en zes beïnvloeden, zijn neuropsychologische tekortkomingen en moeilijk temperament, ouderschapstekortkomingen en structurele adversiteit (armoede, slechte buurt). Bij kinderen die op oudere leeftijd beginnen met antisociaal gedrag (zes tot 12 jaar), zijn neuropsychologische tekortkomingen minder belangrijk. Familiefactoren en buurt zijn de belangrijkste factoren op die leeftijd. Tussen 12 en 18 jaar zijn school en leeftijdsgenoten de belangrijkste factoren. Mensen die pas tussen 18-25 jaar beginnen met antisociaal gedrag hebben vaak cognitieve tekortkomingen, maar ze zijn op jongere leeftijd goed beschermd gebleven door een goed gezin. Een belangrijk punt van deze theorie is de wederkerigheid van oorzaken, het een veroorzaakt het ander en vice versa. Bepaald gedrag roept reacties op van ouders en leeftijdsgenoten en dit zorgt voor een versterking van het antisociale gedrag.

Informele sociale controletheorie

Sampson en Laub dachten dat de belangrijkste factoren voor antisociaal gedrag binding met familie, leeftijdsgenoten, school en later huwelijken waren. Volgens deze onderzoekers wordt antisociaal gedrag geinhibeerd door de bindingen met de samenleving. De kracht van de bindingen hangt af van aanhechting aan de ouders, school delinquente vrienden en delinquente broers en zussen. De socialisatieproces van de ouders, zoals discipline en supervisie, is ook belangrijk. De socio-economische achtergrond van een familie en individuele verschillen (intelligentie, temperament) hebben een indirect effect op overtredingen begaan, door hun effecten op informele sociale controle. Sampson en Laub kijken naar de hele levensloop. Ze denken dat er verandering is over de tijd heen en geen consistentie. Ze kijken naar gebeurtenissen die later in het leven invloed hebben op gedrag, zoals huwelijk, een baan krijgen en het leger in gaan. Ze ontkennen het belang van verschillende types van overtreders en denken dat overtredingen steeds minder worden begaan als men ouder wordt. De onderzoekers kijken naar waarom er geen overtredingen worden begaan in plaats van waarom er wel overtredingen worden begaan. Er wordt nadruk gelegd op individuele vrije wil en keuzes.

Psychologische theorieën

Psychologische theorieën proberen uit te leggen waarom sommige mensen misdadigers worden en anderen niet. Ze kijken altijd naar individuele verschilfactoren, zoals impulsiviteit en intelligentie en ze kijken ook naar familiefactoren. Ook wordt er gekeken naar situationele factoren.

Bowlby: aanhechtingstheorie

Volgens Bowlby was de hechting tussen kind en de primaire verzorger (meestal de moeder) belangrijk voor de ontwikkeling van het kind. Het is belangrijk voor kinderen om warme, liefdevolle relaties met de moeder te hebben tijdens de eerste vijf jaar van het leven van de kinderen. Met name in de eerste twee jaar is dit belangrijk. Als een kind de eerste vijf jaar van het leven een ‘gebroken huis’ heeft, dan heeft dit negatieve effecten op het kind. Deze kinderen worden mensen zonder affectie en delinquenten. Uit zijn onderzoek bleek dat veel delinquenten op jongere leeftijd gescheiden waren van hun moeder en dat een groot deel van hen mensen zonder affectie waren. Tegenwoordig wordt dit onderzoek niet meer als goed gezien, aangezien Bowlby te weinig proefpersonen gebruikte en niet keek naar andere factoren die invloed hebben op misdaad.

De meeste onderzoek die kijken naar een gebroken huis, focussen zich op het verlies van de vader, omdat dat vaker voorkomt. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen die gescheiden worden van een ouder een grotere kans hebben om misdaden te begaan dan kinderen van intacte families. Volgens een onderzoek is het niet zozeer een gebroken huis, maar het conflict tussen ouders dat meestal een oorzaak is voor een gebroken gezin, dat criminologie veroorzaakt. Dit onderzoek suggereert ook dat een liefdevolle moeder vaak ook kan compenseren voor het verlies van de vader. Een ander onderzoek had ook aangetoond dat er meer kinderen uit gescheiden gezinnen delinquent waren dan kinderen die een moeder of vader hadden verloren. Hertrouwen had ook een negatief effect op kinderen en kinderen met hertrouwde ouders werden ook vaker misdadig.

Verklaringen van de relatie tussen gebroken huizen en delinquentie vallen in drie klassen. Trauma theorieën suggereren dat het verlies van een ouder een schadelijk effect heeft op het kind. Levensloop theorieën focussen op separatie als een consequentie van stressvolle ervaringen en op de effecten van verschillende stressors als ouderlijk conflict en gereduceerde economische omstandigheden. Selectie theorieën beargumenteren dat verstoorde families delinquente kinderen produceren omdat er al reeds bestaande verschillen tussen hen en andere families bestonden. Onderzoek staat meer achter levensloop theorieën dan de andere twee theorieën.

Persoonlijkheidstheorie

Psychologie denkt dat gedrag tot stand komt door een interactie tussen het individu en de omgeving. Onderzoek laat zien dat gedrag redelijk consistent is over de tijd. Deze consistentie hangt voornamelijk af van onderliggende neigingen om zich op een bepaalde manier te gedragen in bepaalde situaties. Deze neigingen worden persoonlijkheidstrekken genoemd, zoals impulsiviteit en assertiviteit. Eysenck zag misdaden begaan als iets natuurlijks en rationeel, omdat mensen plezier zoeken en pijn vermijden. Gewelddadige acties werden gezien als plezierig en als voordelig voor de geweldpleger. Hij stelde voor dat de neiging om misdaden te begaan geremd werd door het geweten. Volgens Eysenck werd het geweten gemaakt tijdens de jeugd. Elke keer wanneer een kind iets verkeerds doet en gestraft wordt door de ouders, zorgden de pijn en angst van het kind ervoor dat het kind de verkeerde handeling zag als iets pijnlijks. Na een paar keer gestraft te zijn voor een bepaalde handeling, werden kinderen bang om het weer uit te voeren. Volgens de theorie was deze angst het geweten en het zorgt ervoor dat kinderen zich schuldig voelen als ze een verkeerde handeling uitvoeren.

Volgens de theorie van Eysenck zijn overtreders mensen die geen goed geweten hebben opgebouwd. Dit komt doordat ze geen goede conditionering op wisten te bouwen. Volgens Eysenck is dit gelinkt aan drie dimensies van persoonlijkheid: extraversie €, neurotcisme (N) en psychoticisme (P). Mensen met E hebben een lage corticale arousal, mensen met een hoge N dimensie hebben een hoge level van angst en mensen met een hoge level van P hadden typische karakteristieken die criminelen hebben. Onder P vallen bijvoorbeeld emotionele koudheid, lage empathie en hoge hostiliteit. Volgens onderzoek is hoge N gerelateerd aan officiële overtredingen, hoge E aan zelf-gerapporteerde overtredingen en P aan beide.

Impulsiviteit is een van de meest cruciale persoonlijkheidsdimensies voor het voorspellen van overtredingen. Uit onderzoek is gebleken dat veel jongens die op jonge leeftijd door docenten en ouders als onrustig en niet geconcentreerd werden gezien, later in het leven overtredingen hebben begaan. Volgens een aantal suggesties hangt impulsiviteit samen met tekortkomingen in executieve functies van het brein, gelokaliseerd in de frontale kwabben. Personen met deze neuropsychologische tekortkomingen zullen overtredingen begaan omdat ze een lage controle hebben over hun gedrag. Executieve functies zijn het behouden en richten van aandacht, concentratie, redeneren, planning, zelfbewustzijn en inhibitie van impulsieve gedragingen.

Sociaal leren theorie

Patterson heeft de sociaal leren theorie opgesteld. Deze theorie kijkt naar de interactie tussen kinderen en ouders. Patterson vond dat ouders van delinquente kinderen geen goede opvoeding wisten te geven. Deze ouders vertelden hun kinderen niet hoe ze zich moesten gedragen, keken niet echt naar hoe hun kinderen zich gedroegen en legden geen regels op. Deze ouders gebruikten meer straffen, maar deden dit niet op een consistente manier. Sociaal leren theorie is vrij simpel: acties die beloond worden zullen vaker voorkomen en acties die bestraft worden zullen minder vaak voorkomen. Ouders horen hun kind goed in de gaten te houden en goed te reageren op het gedrag van de kinderen.

Levensstijl theorie

Walters kwam met een theorie die gericht was om de ontwikkeling van de criminele levensstijl uit te leggen. Volgens hem bevatte een criminele levensstijl gedrag zoals het breken van sociale regels, onverantwoordelijkheid en misbruik van middelen. Deze levensstijl werd volgens Walters ontwikkeld door hedonistische motivatie, het zoeken naar spanning en defensieve reacties. Defensieve reacties zijn agressie, terugtrekking en immobilisatie. De theorie van Walters richtte zich ook op hoe mensen van crimineel gedrag afstand deden, door te focussen op veranderingen in zelfconcept, een hogere zelfvertrouwen en het nemen van verantwoordelijkheid.

De ICAP theorie

De ICAP (integrated cognitive atisocial potential) theorie was eerst ontwikkeld om overtredingen bij mannen uit de lagere klasse te testen. Het integreert ideeën van andere theorieën. Het belangrijkste construct is antisociaal potentiaal en het gaat er van uit dat de translatie van antisociaal potentiaal naar antisociaal gedrag afhangt van cognitieve processen. Het belangrijkste construct dat ten grondslag ligt aan overtredingen is antisociaal potentiaal. Mensen kunnen op een continuüm van laag naar hoog AP ingedeeld worden.

De belangrijkste risicofactoren voor latere overtredingen zijn hyperactiviteit-impulsiviteit-aandachtstoornissen, lage intelligentie, familiecriminaliteit, armoede en opgebroken families. Antisociale methoden worden gekozen door mensen die het moeilijk vinden om op een legale manier in hun behoeften te voorzien. De methoden die gekozen worden, hangen ook af van fysieke capaciteiten. Ook hangt lange-termijn AP af van socialisatie processen en aanhechting. AP zal laag zijn als ouders altijd goed gedrag belonen en slecht gedrag bestraffen. Overtredingen hangen van deze theorie af van de interactie tussen het individu en omgeving. AP zal hoog zijn als kinderen niet gehecht zijn aan de primaire verzorgers. Lange termijn AP zal ook hoog zijn als mensen blootgesteld zijn aan antisociale modellen, zoals criminele ouders. Lange termijn AP zal ook hoog zijn voor impulsieve mensen, omdat zij handelen zonder eerst na te denken over de consequenties.

Volgens de ICAP theorie hangen de verschillende types van antisociaal gedrag af van de interactie tussen het individu en de sociale omgeving. Korte termijn AP varieert binnen individuen volgens korte termijn energie factoren, zoals verveeld, dronken of boos zijn. Een verleidelijke kans kan een verhoging in de AP creëren en dit kan er voor zorgen dat iemand een misdaad begaat. Of een persoon met een bepaald level van AP daadwerkelijk een misdaad begaat in een bepaalde situatie hangt af van cognitieve processen, zoals de subjectieve voordelen en de kosten die het oplevert. Mensen met een lage leven van korte termijn AP zullen geen misdaden begaan. Mensen met een hoge level van korte termijn AP zullen waarschijnlijk zelfs misdaden begaan die niet rationeel zijn.

Ontwikkelingscriminologie en levensloopcriminologie hebben voornamelijk betrekking op drie onderwerpen: de ontwikkeling van misdaden begaan en van antisociaal gedrag, de invloed van risicofactoren op verschillende leeftijden en de effecten van levensgebeurtenissen op ontwikkeling. Normale criminologische theorieën proberen de verschillen tussen individuen die misdaden plegen uit te leggen, maar ontwikkelingscriminologie probeert de verschillen in een persoon over een bepaald tijdsbestek uit te leggen. Voor onderzoek naar ontwikkelingscriminologie, risico’s en levensgebeurtenissen is het nodig om prospectief longitudinaal onderzoek te doen.

Welke bijdrage levert de forensische neurowetenschap aan het bestuderen van misdaad? - Chapter 3

Er zijn prenatale risicofactoren die bij kunnen dragen aan overtredingen later in het leven. Er zijn subtiele fysieke tekortkomingen, zoals een gekromde pink en lage positie van de oren, die samen lijken te hangen met overtredingen. Deze tekortkomingen lijken te ontstaan door abnormaliteiten tijdens de foetale ontwikkeling. Deze kleine fysieke abnormaliteiten (minor physical anomalies, MPAs genoemd) lijken een genetische basis te hebben, maar kunnen ook ontstaan door anorexia, bloeding of infectie. MPAs correleren met agressief en gewelddadig gedrag bij jonge kinderen. Vooral de kinderen met zowel MPAs en familie adversiteit hadden een grote kans op het begaan van gewelddadige misdaden. MPAs interacteren met omgevingsinvloeden om gedragsproblemen in adolescenten te voorspellen.

Ook is er bewijs gevonden dat kinderen van moeders die rookten toen ze zwanger van hun waren meer antisociaal gedrag vertoonden dan kinderen van moeders die niet rookten tijdens de zwangerschap. Hoe meer de moeder rookte tijdens de zwangerschap, hoe groter de kans op criminaliteit later in het leven. Het is echter niet helemaal bekend hoe roken bijdraagt aan criminaliteit, maar onderzoek heeft wel aangetoond dat de bijproducten van roken een effect kunnen hebben op de dopaminesystemen en glucose metabolisme. Roken kan ook invloed hebben op bepaalde hersendelen, zoals de basale ganglia en de cerebrale cortex. Ook is er bewijs dat alcohol tijdens de zwangerschap een invloed heeft op de criminaliteit in het latere leven van het kind.

Er zijn ook bepaalde risicofactoren die na of tijdens de bevalling gebeuren die invloed hebben op crimineel gedrag. Te vroeg geboren kinderen en een laag geboortegewicht hebben vaak een slechte invloed op het IQ en dit kan op zijn beurt weer effect hebben op externaliserende gedragingen. Onderzoek heeft aangetoond dat geboortecomplicaties interacteren met een paar psychosociale risicofactoren om antisociaal gedrag te produceren. Slechte voeding is ook onderzocht omdat men dacht dat het een risicofactor was voor crimineel gedrag. Het wordt echter niet goed begrepen hoe slechte voeding effect heeft op antisociaal gedrag. Het is gesuggereerd dat bepaalde proteïnen en mineralen neurotransmitters en hormonen reguleren. Het tekort aan bepaalde voedingsstoffen kan ook leiden tot tekorten in hersenfuncties en predisposities aan antisociaal gedrag tijdens de kindertijd en adolescentie. Onderzoek heeft ook aangetoond dat slechte voeding tijdens de jeugd samenhangt met agressief gedrag en aandachtsproblemen. Redelijk veel criminelen hebben traumatisch hersenletsel gehad.

Ontwikkelingsgeschiedenis en problematische interacties

Een aanhechtingsstijl van een persoon kan gezien worden als een set van karakteristieken waarmee iemand levenservaringen en interacties probeert te verklaren. Het belangrijkste hierbij is, is dat de hechtingsstijl in het latere leven zo blijft zoals het in de eerste paar levensjaren was. Het is dus heel belangrijk dat de verzorger een goede hechtingsstijl met haar/zijn kind heeft. Een zekere hechtingsstijl zorgt voor gevoelens van veiligheid, steun en behulpzaamheid. Een negatieve hechtingsstijl doet een individu denken dat anderen hem/haar met macht proberen te controleren of te weigeren. Volgens Bowlby zorgde een onzekere hechtingsstijl ervoor dat individuen affectieloos werden. Veel onderzoek heeft uitgewezen dat het leven van criminelen gevuld is met slechte hechtingsstijlen en een geschiedenis van een tekort aan empathie. Onderzoek heeft uitgewezen dat een gedesoriënteerde hechtingsstijl (de ouders geven het kind geen zekerheid, maar juist angst) en psychosociale problemen van de moeder samenhangen met vijandig gedrag van jonge kinderen. Kinderen die vaak mishandeld zijn en agressief zijn, hebben vaak een ontwijkende hechtingsstijl (ouders zijn koud en niet empatisch). Zij vertrouwen mensen niet zo snel en zijn agressief.

Om te onderzoeken of er een genetische component ten grondslag ligt aan overtredingen, wordt er vaak tweelingonderzoek verricht. Veel onderzoeken hebben aangetoond dat agressief gedrag gedeelte door genen en de omgeving veroorzaakt wordt. Adoptiestudies kunnen ook gebruikt worden om te kijken of genen of omgeving ten grondslag liggen aan antisociaal gedrag.

Risicofactoren voor antisociale stoornissen

Psychopathie kan niet makkelijk door een klinische symptoom geïdentificeerd worden. De persoonlijkheidskarakteristieken die het omvat, zijn: manipulatief, geen emotionele diepte, geen schuldgevoel, liegen, impulsiviteit, promiscue seksueel gedrag en een geschiedenis van problemen tijdens de jongere jaren. Psychopaten hebben ook een tekort aan emotionele empathie. Deze mix van persoonlijkheidstrekken maakt het goed mogelijk dat deze personen een misdaad begaan. Een slechte opvoeding zorgt ervoor dat er geen goede hechtingsstijl ontstaat en dat er geen goede moraliteit wordt ontwikkeld.

Antisociaal persoonlijkheidsstoornis (ASPD genoemd, naar antisocial personality disorder) is een stoornis waarbij men de rechten van anderen en de regels negeert. Dit gaat ook gepaard met impulsiviteit, agressie, onverantwoordelijkheid en het niet tonen van berouw. Veel van de mensen met ASPD zijn tijdens hun jongere jaren gescheiden geweest van hun primaire verzorger. De meeste kans op ASPD komt volgens veel onderzoekers door een moeder met weinig affectie en weinig supervisie en een ‘afwijkende’ vader. Veel mensen met ASPD zijn als kind zwaar mishandeld. Een gedragsstoornis (CD, conduct disorder) komt vaak voordat een ASPD ontstaat, maar niet alle jonge mensen met CD ontwikkelen ASPD. CD wordt gezien als een stoornis waarbij er gedrag vertoond wordt dat steeds de rechten van anderen en de wetten van de samenleving genegeerd worden. De meeste mensen met CD tonen weinig empathie en misrepresenteren de intenties van anderen vaak. Ze zien mensen als vijandiger en bedreigender dan eigenlijk het geval is.

Neurobiologie van antisociaal gedrag

Het limbische systeem wordt het meest geassocieerd met de sociale hersens. Het limbisch systeem bestaat uit een aantal hersenstructuren die een cruciale rol spelen in het controleren van emoties en motivaties. De amygdala is te vinden in de temporele kwabben. De functies van de amygdala hebben te maken met opwinding, het controleren van autonomische responsen zoals angst, emotionele responsen en emotioneel geheugen. Ook is het betrokken bij aandacht, leren en affectie. De insular cortex is de bron van sociale emoties, zoals lust, trots, schuld en schaamte. Het hangt samen met moraliteit en empathie. De orbitale prefrontale cortex kan gezien worden als het neurale netwerk van de sociale hersens en het is belangrijk voor de adaptatie van gedrag als respons van veranderingen. Interne en externe informatie wordt hier samengebracht. De anterieure cingulate cortex speelt een grote rol bij communicatie, empathie en coöperatie en het wordt ook geactiveerd als individuen of hun geliefden pijn en stress ervaren. Beschadiging aan een van deze gebieden kan leiden tot minder empathie en instrumentele agressie. Hersenonderzoek heeft aangetoond dat een reductie van de grijze materie in de hersens en een kleiner volume van de temporale kwabben samenhangt met gewelddadig gedrag. Onderzoek heeft ook uitgewezen dat een lagere hartslag samenhangt met antisociaal gedrag en dat een lage elektrodermale activiteit van de huid samenhangt met gedragsproblemen. In het boek wordt echter niet verteld waarom deze twee laatste dingen samenhangen met antisociaal gedrag en gedragsproblemen.

Er zijn prenatale risicofactoren die bij kunnen dragen aan overtredingen later in het leven. Er zijn subtiele fysieke tekortkomingen, zoals een gekromde pink en lage positie van de oren, die samen lijken te hangen met overtredingen. Deze tekortkomingen lijken te ontstaan door abnormaliteiten tijdens de foetale ontwikkeling. Deze kleine fysieke abnormaliteiten (minor physical anomalies, MPAs genoemd) lijken een genetische basis te hebben, maar kunnen ook ontstaan door anorexia, bloeding of infectie. MPAs correleren met agressief en gewelddadig gedrag bij jonge kinderen. Vooral de kinderen met zowel MPAs en familie adversiteit hadden een grote kans op het begaan van gewelddadige misdaden. MPAs interacteren met omgevingsinvloeden om gedragsproblemen in adolescenten te voorspellen.

Welke persoonlijke effecten hebben interpersoonlijke misdaden zoals verkrachting en geweld? - Chapter 4

Helaas zijn jonge kinderen het slachtoffer van veel seksuele en gewelddadige misdaden. Volwassen vrouwen en zelfs mannen kunnen ook het slachtoffer zijn van interpersoonlijke misdaden, zoals verkrachting en intieme partner geweld (seksuele en psychologische agressie gebruikt tegen partner). De effecten van deze handelingen zijn op de lange en op korte termijn te zien en ze vallen binnen vele dimensies, zoals psychologische, sociale en fysieke dimensies.

Kinderen als slachtoffer

Het is methodologisch moeilijk om interpersoonlijke misdaden te bestuderen. Uit onderzoek is gebleken dat veel mensen mishandelingen niet rapporteren en zelfs zorgpersonen hebben niet altijd door dat er iets speelt in een gezin. Daarnaast zien sommige mensen zichzelf niet als slachtoffer en zullen daarom ook niks rapporteren. Ook zijn er tussen onderzoeken verschillen in methodologie. Niet alle definities komen met elkaar overeen. Het is voor het onderzoeksveld daarom belangrijk dat de onderzoeken hun methodologie aan een bepaald standaard afstemmen. Fysieke, seksuele en emotionele mishandeling en neglect kunnen binnen of buiten een familie plaatsvinden. Neglect houdt in dat ouders hun kinderen niet van de basisbehoeften (zoals bescherming, emotionele steun en gezondheidszorg) kunnen voorzien. Mishandeling kan op twee manieren in kaart worden gebracht. Er kan bijvoorbeeld worden gekeken naar hoeveel zaken er gerapporteerd zijn binnen een jaar (incidenteel). Maar volwassenen kunnen ook gevraagd worden of zij als kind mishandeld zijn (prevalentie). Per land verschilt het aantal zaken en ook welke vorm van mishandeling het vaakst voor komt. Over het algemeen kan er gesteld worden dat de risico voor baby’s het hoogst is. Ook worden er meer meisjes dan jongens mishandeld. Dit geldt echter niet voor Zuid-Afrika: daar worden bijna net zo veel meisjes als jongens mishandeld. In Frankrijk en Portugal liggen de percentages van mishandeling het laagst. Veel onderzoeken stellen ook dat sommige vormen van mishandeling, zoals seksueel en fysieke mishandeling, minder vaak voorkomen dan eerst. Neglect en getuige zijn van de mishandeling van broers en/of zussen komt helaas wel vaker voor.

Effecten

De negatieve effecten van mishandeling tijdens de jeugd zijn terug te zien tijdens de jeugd, maar ook wanneer iemand volwassen is. Het is echter ook gebleken dat sommige kinderen zich goed weten te ontwikkelen, ondanks de mishandeling. Het meest extreme gevolg van mishandeling is dood of beperkt worden. De meeste kinderen die dood gaan of een handicap oplopen door mishandeling zijn jonger dan vijf jaar en het hoogste percentage van sterfte is te zien in kinderen jonger dan een jaar. Hoofdletsel, zware neglect en lichamelijke klappen zijn de grootste oorzaken hiervan. Jongens ervaren vaker fysieke mishandeling en meisjes vaker neglect. In 80% van de sterfgevallen waren familieleden (voornamelijk moeder of vader) de daders.

Een van de grootste effecten van mishandeling tijdens de kindertijd, is de associatie met mentale gedragsproblemen en emotionele problemen. De meest prominente hiervan is depressie. Ook komen eetproblemen, angst, zelfinflictie, verslaving, een laag zelfvertrouwen en psychologische onrust vaak voor. Alle vormen van mishandeling hebben effect, maar onderzoek heeft gevonden dat psychologische mishandeling en emotionele mishandeling het meest negatieve effect heeft van allemaal. Jongens zijn meer geneigd om externaliserende symptomen te ontwikkelen. Dit zijn onder andere agressie en gedragsstoornissen. Meisjes ontwikkelen vaker internaliserende symptomen, zoals depressie. Wanneer pestgedrag en getuige zijn van de mishandeling van anderen (broers/zussen/vader/moeder) ook meegerekend worden, dan kan men stellen dat het ervaren van verschillende mishandeling voor een negatievere uitkomst zorgt. Onderzoek heeft aangetoond dat er een verhoogde kans bestaat op crimineel gedrag bij mishandelde kinderen. Toch moet er gesteld worden dat lang niet alle mishandelde kinderen later crimineel gedrag vertonen. De kinderen die vaak mishandeling ervaren, hebben de meeste kans op het begaan van criminele misdaden.

Het is belangrijk om ook te kijken naar factoren die gerelateerd zijn aan de uitkomsten. Zo hangt het sociaal functioneren samen met de distributie van incidenten met de tijd en dit suggereert dat het kind een kans krijgt om te ‘herstellen’ tussen de incidenten en zo minder problemen krijgt in het sociaal functioneren later. Een steunende opvoeder verkleint ook de kans op lange-termijn negatieve effecten. Het is helaas echter wel zo dat de meeste kinderen door familieleden mishandeld worden en dat de kans op een goede verzorger voor deze kinderen kleiner is. Onderzoek heeft uitgewezen dat mishandeling (neglect) door een familielid geassocieerd is met een slechtere werken van executieve functies (werkgeheugen en verwerkingssnelheid), zelfs als er rekening gehouden werd met andere factoren, zoals socio-economische status, hersenletsel en angst. Kinderen die fysiek en seksueel mishandeld zijn voordat ze vijf jaar werden en internaliserende symptomen lieten zien, hadden gedereguleerde emoties. Er moet echter wel meer onderzoek worden gedaan naar de wegen waarlangs deze lange termijneffecten ontstaan.

De lange termijneffecten van kindermishandeling hebben zijn ook te vinden tijdens de volwassenheid. Deze effecten zijn te zijn bij de mentale en fysieke gezondheid en het sociaal en emotioneel functioneren. Veel van de problemen tijdens de kindertijd blijven ook bestaan tijdens de volwassenheid. Individuen die mishandeld zijn tijdens de kindertijd hebben een verhoogd risico om verder mishandeld te worden tijdens de volwassenheid. Zo is er meer kans dat ze seksueel misbruikt worden of intiem partner misbruik ervaren. Veel onderzoekers menen ook dat mishandelde individuen later in hun leven ook mishandelaars worden. Dit wordt ook wel de intergenerational cycle of maltreatment genoemd (ICM). De meest significante risicofactoren zijn een ouder onder de 21 jaar, een geschiedenis van mentale stoornissen of depressie en de aanwezigheid van een gewelddadige volwassene in het gezin. Deze factoren medieerden samen met een slechte ouderschapsstijl ICM. Sociale steun of de aanwezigheid daarvan verbrak of maakte juist deze cyclus. Het is dus heel belangrijk dat er sociale steun is voor mishandelde individuen. Toch eindigt het niet altijd slecht met mishandelde kinderen en er zijn veel gevallen waarin het kind goed weerstand kan bieden tegen de negatieve effecten. Onderzoek richt zich momenteel op de manier waarop kinderen de negatieve uitkomsten uit de weg kunnen gaan.

Volwassenen als slachtoffer

Er zijn veel soorten misdaden die resulteren in volwassen slachtoffers. Dit boek richt zich voornamelijk op twee hiervan: intieme partner geweld en verkrachting. Intieme partner geweld kan verschillende typen misbruik omvatten. Onderzoek heeft aangetoond dat fysieke mishandeling, seksuele mishandeling, controlegedrag en verbale mishandeling allemaal negatieve effecten hebben voor het slachtoffer. Het geweld dat plaats vindt binnen een relatie wordt vaak beschreven als intiem partner geweld of huiselijk geweld. intiem partner geweld kan ook betrekking hebben op ex-partners. Slachtoffers van intiem partner geweld lijden aan fysiek letsel, meestal het gezicht, de nek en armen. Intiem partner geweld kan ook effect hebben op de lange termijn effecten van de fysieke gezondheid. Veel van deze gezondheidsproblemen zijn geassocieerd met stress.

Intiem partner geweld heeft ook effect op de mentale gezondheid. Slachtoffers van intiem partner geweld hebben een verhoogde kans op het lijden aan mentale gezondheidsproblemen zoals depressie, posttraumatische stressstoornis, misbruik van middelen en zelfmoord. Ook kunnen ze aan meerdere gezondheidsproblemen tegelijk lijden. Vrouwen die als kind mishandeld zijn en op latere leeftijd ook intiem partner geweld meegemaakt hebben, hebben een verhoogde risico op het ontwikkelen van een depressie. Slachtoffers van intiem partner geweld misbruiken soms ook alcohol en drugs en onderzoek heeft uitgewezen dat dit ook een wederkerige relatie is: vrouwen die alcohol misbruiken hebben een grotere risico op intiem partner geweld en vrouwen die intiem partner geweld ervaren zullen een hogere kans hebben op het misbruiken van alcohol. Vrouwen die zowel fysieke als seksueel mishandeld zijn door hun partner, hadden meer gezondheidsproblemen dan vrouwen die geen fysieke geweld hebben meegemaakt. Depressieve symptomen vertonen met alle vormen van intiem partner geweld een link, maar de sterkste associatie werd gevonden met controlegedrag. Posttraumatische stressstoornis hangt het meest samen met emotionele en verbale mishandeling, maar niet met fysieke mishandeling.

Natuurlijk worden niet alleen volwassen vrouwen mishandeld, maar ook mannen. Dit komt echter wel minder vaak voor. Fysieke klachten bij mannen zijn hetzelfde als de fysieke klachten bij vrouwen. Zo worden mannen ook geschopt, geduwd, gegrepen en zelfs gewurgd en gestoken. Mannen hebben wel minder kans om fysieke letsel op te lopen dan vrouwen, omdat veel mannen groter en sterker zijn dan vrouwen. Controlegedrag wordt ook gevonden bij deze groep alsmede bedreigingen, emotionele mishandeling en intimidatie. Controlegedrag wordt echter wel vaker gevonden bij vrouwelijke slachtoffers dan mannelijke slachtoffers. Er zijn zes keer zo veel vrouwelijke slachtoffers dan mannelijke wat controle betreft. Mannen ervaren intieme partner geweld net zoals vrouwen en het is daarom ook niet zo gek dat de effecten van intiem partner geweld overeenkomen. Mannen voelen zich ook depressief, angstig, boos en hulpeloos na de mishandeling(en). Het posttraumatisch stresssyndroom bij mannen hangt samen met de level van geweld binnen een relatie. Een onderzoek toonde aan dat intiem partner geweld bij mannen geassocieerd was met comorbiditeit van psychiatrische stoornissen en het misbruiken van verdovende middelen. Ander onderzoek heeft aangewezen dat mannen een grotere kans hadden op het ervaren van alleen externaliserende stoornissen, terwijl vrouwen meer kans hebben om zowel internaliserende en externaliserende stoornissen de ervaren.

We weten nog niet veel over het herstelproces na intiem partner geweld. Het is wel mogelijk om te herstellen na intiem partner geweld. Het herstelproces is gelinkt met een veilige leefomgeving, autonomie in het leven, het meedoen aan de samenleving en trots zijn op het eigen uiterlijk. Slachtoffers kunnen echter wel symptomen van een posttraumatische stressstoornis ervaren, jaren nadat ze de slechte omgeving verlaten hebben. Veel slachtoffers hebben moeite met het zoeken naar hulp, met obstakels als familieveiligheid, economische afhankelijkheid en psychologische factoren zoals aanhechting, trouw en socioculturele factoren. Veel slachtoffers zoeken laat of geen hulp. Een derde van de vrouwelijke slachtoffers en twee derde van de mannelijke slachtoffers heeft nooit iemand verteld over de mishandeling. De redenen voor het niet vertellen lopen uiteen. Sommigen hebben het niet verteld omdat ze het een privékwestie vinden en anderen vertelden het niet omdat ze bang waren om weer mishandeld te worden.

Verkrachtingsslachtoffers

Verkrachting is gewelddadig, maar twee derde van de slachtoffers houdt er geen fysiek letsel aan over. Toch zijn er wel slachtoffers die schrammen en krassen oplopen, blauwe plekken er aan over houden of zelfs botbreuken krijgen. De kans op het oplopen van letsel in het niet-genitale gebied is groter dan de kans op letsel in het genitale gebied. Wat veel slachtoffers wel oplopen, zijn problemen met de mentale gezondheid. Verkrachting wordt geassocieerd met posttraumatische stressstoornis, depressie, slaapproblemen, angst, middelenmisbruik, angst en sociale aanpassingsproblemen. Onderzoek heeft uitgewezen dat slachtoffers van verkrachting hogere kans hebben op het ontwikkelen van posttraumatische stressstoornis dan slachtoffers van andere trauma’s en dat er bepaalde factoren zijn die hier aan bijdragen. Een paar van deze factoren zijn een geschiedenis van depressie en alcohol gebruik, jezelf de schuld geven en slechte geloofssystemen (geen positieve aanpassing). Het krijgen van negatieve reacties van anderen hangt ook sterk samen met de zwaarheid van een posttraumatische stressstoornis. Er zijn ook beschermende factoren tegen de zwaarheid van een posttraumatische stressstoornis en dit zijn onder andere het niveau van educatie van het slachtoffer en de oudere leeftijd van het slachtoffer. Er wordt nog altijd gediscussieerd of slachtoffers van verkrachting die hun mishandeling niet als verkrachting zagen even getraumatiseerd kunnen zijn als slachtoffers van verkrachting die de mishandeling wel als verkrachting zagen.

Er wordt geschat dat ongeveer 42-73% van de vrouwen die verkracht zijn, het niet zien als verkrachting. Veel onderzoek heeft aangetoond dat slachtoffers die de verkrachting echt als een verkrachting zagen, ook meer posttraumatische stressstoornis symptomen hadden dan slachtoffers die de misdaad niet als verkrachting zagen en dat de eerste groep ook meer gezondheidsproblemen rapporteerde. De stress die de slachtoffers ervaren ligt echter niet aan hoe ze het labellen, maar aan de aanranding zelf. Onderzoekers hebben gekeken naar de verschillende types van verkrachting. Slachtoffers van een verkrachting waar veel letsel en kracht aan te pas kwam, hebben veel meer kans op het ontwikkelen van een posttraumatische stressstoornis en depressie dan slachtoffers van een verkrachting waar drugs of alcohol aan te pas kwamen.

Alhoewel het veel vaker bij vrouwen voorkomt, worden ook mannen verkracht. De psychologische effecten bij de mannen lijken erg op die van de vrouwen, zoals depressie, zelfmoordpogingen, angst en het gebruik van verdovende middelen. Mannen voelen zich ook minder mannelijk en hebben problemen met seks nadat ze verkracht zijn. Veel mannelijke slachtoffers zoeken geen hulp, omdat ze bang zijn voor de reacties van mensen. Ze zijn bang dat ze als homoseksueel worden gezien en als zwak, omdat mannen sterk moeten zijn en zoiets als verkrachting niet plaats moeten laten vinden. Onderzoek heeft aangetoond dat slachtoffers van verkrachting (mannen en vrouwen) voor een groot deel wel herstellen van de negatieve effecten van verkrachting. Cognitieve gedragstherapie is effectief gebleken in het reduceren symptomen van een posttraumatische stressstoornis en depressie. Veel slachtoffers vinden het moeilijk om een verkrachting te rapporteren aan de politie, omdat het hun depressieve klachten nog erger maakt. Ze beleven de gebeurtenis opnieuw en dit wordt ook wel secondary victimization genoemd.

Helaas zijn jonge kinderen het slachtoffer van veel seksuele en gewelddadige misdaden. Volwassen vrouwen en zelfs mannen kunnen ook het slachtoffer zijn van interpersoonlijke misdaden, zoals verkrachting en intieme partner geweld (seksuele en psychologische agressie gebruikt tegen partner). De effecten van deze handelingen zijn op de lange en op korte termijn te zien en ze vallen binnen vele dimensies, zoals psychologische, sociale en fysieke dimensies.

Hoe ondervraag je ooggetuigen van misdaden? - Chapter 5

Mensen hebben wonderbaarlijke vaardigheden. Ze zien iets gebeuren en kunnen dat heel lang onthouden. Ze horen iemand iets zeggen en kunnen dat onthouden. Bepaalde geuren kunnen ook nog lang onthouden worden. Wanneer iemand getuige is van een misdaad, dan kan deze persoon op een later moment de gebeurtenis opnieuw beleven in zijn gedachten en vertellen aan politieagenten wat er is gebeurd. Dat soort geheugen noemen we episodisch geheugen. Hoe geweldig deze vaardigheden ook zijn, ze zijn niet perfect. Informatie wordt vergeten of is ontregeld. Ooggetuigenverklaringen kunnen er voor zorgen dat iemand onterecht schuldig wordt bevonden.

Mensen, waaronder rechters, docenten en politieagenten, hechten te veel waarde aan ooggetuigenverklaringen. Men gebruikt metaforen om te beschrijven hoe de hersens werken. Een van de populairste metaforen is dat de hersens werken als een videobandspeler. Je kunt bepaalde informatie opslaan en wanneer je de informatie terug wilt krijgen, hoef je alleen maar op een knopje te drukken. Wanneer je de gedachten hebt gevonden, dan worden deze gedachten gezien als accuraat. Volgens deze metafoor gebeuren geheugenfouten omdat iemand niet het goede bestand kan vinden, maar als het goede bestand is gevonden, dan is de informatie accuraat, zelfs als de film incompleet is. De metafoor is zo geïntegreerd in ons cultuur, dat de meesten denken dat het wel waar moet zijn. Toch is de videoband metafoor niet correct. Hersens kunnen minder complete herinneringen produceren dan videobanden. Er zijn vele metaforen geweest, maar ze kunnen allen op de een of anderen manier tegen gesproken worden.

De studies naar gereconstructueerde herinneringen begon in de jaren ’70 en ze werden uitgevoerd door Loftus. Loftus keek naar het reconstrueren van herinneringen en de omstandigheden waarin informatie na een gebeurtenis de meeste invloed had op het reconstrueren van de gebeurtenis. Door het onderzoek van Loftus kon het onderzoek naar herinneringen bij rechtszaken op gang worden gezet. Loftus liet bijvoorbeeld zien dat alleen al een woord er voor kon zorgen dat men zich dingen anders herinnert. Zo liet Loftus proefpersonen een film zien waarin een botsing tussen twee auto’s te zien was. Na afloop vroeg ze enkele proefpersonen hoe hard zij dachten dat de auto’s reden voordat ze elkaar raakten en andere proefpersonen vroeg ze hoe hard zij dachten dat de auto’s reden voordat ze elkaar ramden. Alleen al de woorden ‘raakten’ en ‘ramden’ zorgden voor verschillende schattingen. De proefpersonen die het woord ‘ramden’ te horen kregen, dachten dat de auto’s veel sneller gingen dan ze dat eigenlijk deden. Ook meenden sommige proefpersonen uit deze groep dat ze zich konden herinneren dat er veel glas op de grond lag. Dit was absoluut niet waar. Informatie na een gebeurtenis kan dus herinneringen beïnvloeden. De corruptie van herinneringen door informatie na een gebeurtenis wordt ook wel het misinformation effect genoemd.

Informatie na een gebeurtenis kan ook de herinneringen beïnvloeden als getuigen van een gebeurtenis met andere getuigen praten. Als een getuige iets al verkeerd herinnert en de anderen vertelt over wat hij/zij gezien heeft, dan nemen de andere getuigen de informatie wellicht over. Dit wordt memory conformity genoemd (herinnering conformiteit). Er zijn helaas een aantal voorbeelden van echte zaken te noemen waarin een verdachte schuldig werd bevonden doordat getuigen met elkaar gepraat hadden en elkaar zo beïnvloed hadden. In Engeland werd Barry George schuldig verklaard, terwijl maar een van de zestien getuigen hem in eerste instantie aan kon wijzen als schuldige. Nadat de politie de zestien mensen die aanwezig waren bij de gebeurtenis gevraagd had te komen en tussen een aantal mannen de dader aan te wijzen, wees alleen een getuige Barry George aan. De andere getuigen waren er niet zeker van of de persoon die ze gezien hadden Barry George was. De getuige die hem aanwees had na afloop een taxi gedeeld met andere getuigen en zij hebben het over de identificatie gehad. Blijkbaar had dit de andere getuigen beïnvloed en toen de getuigen na een tijdje weer gevraagd werden om langs te komen en aan te wijzen wie ze gezien hadden, wezen de getuigen die een taxi gedeeld hadden Barry George aan. Er is de afgelopen jaren veel onderzoek geweest naar conformiteit aan herinneringen. Onderzoek heeft uitgewezen dat wanneer mensen over een gebeurtenis overleggen en andere herinneringen hebben, ze uiteindelijk toch overeen gaan komen over de herinneringen. Mensen zullen het meestal eens zijn met de persoon die in eerste instantie het meest zeker was over zijn herinneringen. Conformiteit aan herinneringen kan gebeuren doordat mensen zich een deel van de groep willen voelen of doordat men echt denkt dat de andere persoon gelijk heeft.

Herinneringen kunnen in drie fases opgesplitst worden: coderen, behouden en opvragen. Een persoon moet goed opletten op wat er gebeurt om zo een goede herinnering te houden. Mensen coderen echter maar een klein percentage van informatie in hun visuele veld. Dit kan ook het geval zijn bij ooggetuigenverklaringen. Wapens trekken de aandacht van een ooggetuige en dit zorgt ervoor dat er niet genoeg tijd is voor de ooggetuige om het gezicht van de dader te zien. Dit wordt ook wel de weapon focus effect genoemd. Wanneer een gebeurtenis ook beladen is met emoties (angst, walging) dan zullen de cognitieve vaardigheden ook minder goed zijn. Herinneringen zullen daarom waarschijnlijk aangetast zijn. Ook drugs, alcohol en de korte duur van een gebeurtenis kunnen invloed hebben op het coderen van herinneringen.

Het interviewen van volwassene ooggetuigen

Normaal gesproken stellen politieagenten open vragen aan ooggetuigen over de misdaad. Dit is een standaardinterview. Deze vragen worden gebruikt om antwoorden met een woord te krijgen, meestal een ja of nee. Gesloten vragen beperken een ooggetuige en dwingen als het ware om een antwoord te geven, zelfs als een ooggetuige niet zeker is. Het cognitieve interview is ontwikkeld om meer informatie van getuigen te krijgen. Dit model is er om de getuige meer controle te geven. Een ander model voor interviews is het PEACE model. Dit model zal meer toegelicht worden in hoofdstuk G. Er zijn veel aanpassingen aan het cognitieve interview model geweest zodat het past bij bepaalde situaties. Zo is er de zogenaamde self-administered interview (SAI) en deze kan gegeven worden aan een grote groep ooggetuigen. Deze wordt vaak gebruikt wanneer een misdaad gebeurt waar veel ooggetuigen zijn. Politieagenten kunnen de SAI dan overhandigen aan mensen en de mensen kunnen noteren wat er is gebeurd, zonder dat ze met de andere getuigen gepraat hebben. Ook kunnen politieagenten aan de hand van de SAI beslissen welke ooggetuigen verder geïnterviewd moet worden. Uit onderzoek is gebleken dat het cognitieve interview betrouwbaar is en maar voor een klein deel niet-accurate informatie presenteert. Onderzoekers zijn wel bezig om het gebruik van het cognitieve interview te vergroten.

Het interviewen van kinderen

Er is veel gedebatteerd over de betrouwbaarheid van jonge ooggetuigen. Kinderen zijn niet heel vaak betrokken bij rechtszaken, maar als ze dat wel zijn dan moeten hun ontwikkelingsstatus en eigenschappen goed in gedachten worden gehouden. Van elk ooggetuigen willen we accurate en zo gedetailleerd mogelijke verklaringen. Kinderen zijn getuigen bij verschillende zaken, maar meestal bij zaken die gaan over mishandeling (hun eigen mishandeling). Wanneer kinderen op een goede manier geïnterviewd worden, dan kunnen ze politieagenten nuttige informatie verschaffen. Bij mishandelingszaken zijn de verklaringen van een kind meestal het enige bewijs dat ze hebben tegen een dader. Wanneer kinderen een verklaring afleggen, moet er rekening gehouden worden met hun mogelijkheden en limitaties. Zo hebben kinderen een mindere geheugencapaciteit, communiceren minder dan volwassenen en vallen meer voor suggestiviteit (dit wordt in het volgende hoofdstuk besproken). Volwassenen moeten ervoor zorgen dat de interviews op een goede manier afgelegd worden. Het meest gebruikte protocol in het Verenigd Koninkrijk is de National Institute of Child Health and Human Development (NICHD).

Het NICHD bestaat uit twee primaire delen: de presubstantieve fase en de substantieve fase. De presubstantieve fase bestaat uit een aantal elementen. Zo worden kinderen tijdens de introductiefase voorbereid op hun rol als informant. Ze worden verteld dat het niet erg is als je iets niet weet en dat je mag zeggen dat je iets niet weer. Ook wordt kinderen verteld dat ze niet dingen moeten gokken als ze het antwoord niet weten. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat kinderen liever een antwoord geven (ook al is het een onzin antwoord) dan dat ze toegeven dat ze iets niet hebben begrepen. Daarnaast moet er ook getest worden of kinderen wel echt het verschil weten tussen leugens en waarheden. Vervolgens oefenen kinderen door neutrale herinneringen op te halen. De onderzoekers kunnen bijvoorbeeld vragen wat de kinderen tijdens de vakantie hebben gedaan. Dit dient als het ware als een warming-up. De kinderen kunnen zo wennen aan de interviewer en de interviewer kan wennen aan de level van detail van het kind. Het kind raakt wat meer vertrouwd met de omgeving en onderzoek heeft uitgewezen dat het kind op die manier meer willend is om mee te werken. In de substantieve fase worden de echte punten besproken. De interviewer start met open vragen over de reden van het interview. Het kind moet vertellen waarom hij/zij daar is. Wanneer het kind wat informatie geeft dan kunnen de interviewers overgaan op specifiekere vragen. Toch zullen ze proberen de meeste informatie te verkrijgen door het kind zo lang mogelijk te laten vertellen. Suggestieve vragen mogen absoluut niet gebruikt worden. Deze kunnen er namelijk voor zorgen dat de herinneringen verstoord worden en dat kan ernstige gevolgen hebben (iemand beschuldigen van iets wat hij/zij niet gedaan heeft). Oudere kinderen vertellen meer dan jongere kinderen, maar dit betekent niet dat wat ze vertellen meer accuraat is. Jongere kinderen hebben alleen wat meer aanwijzingen nodig. Onderzoek heeft uitgewezen dat de NICHD een hele goede en betrouwbare methode is.

Onderzoekers maken zich niet alleen druk om de limitaties en capaciteiten van kinderen, maar ook om de manier waarop het bewijs van de kinderen gepresenteerd gaat worden tijdens een rechtszaak. Er moet niet te veel stress zijn voor het kind. Sommige kinderen doen mee aan een voorbereidingsprogramma of ze krijgen een hulppersoon. Een andere manier op stress te verminderen bij kinderen is om ze te laten getuigen vanuit een andere kamer. Dit wordt closed circuit television (CCTV) genoemd. Zo kan het kind reageren op vragen en dingen vertellen zonder de verdachte te hoeven zien. De informatie die het kind geeft wordt live afgespeeld in de kamer waar de rechtszaak plaats vindt. Kinderen zullen hierdoor ook een lagere cognitieve belasting ervaren en zullen daardoor meer cognitieve middelen vrij hebben om herinneringen op te halen en dingen accuraat te beschrijven. Observatoren hebben opgemerkt dat kinderen er wat meer relaxt uitzien als ze vanuit een andere kamer mogen getuigen. Ze worden door professionals ook als zelfverzekerder, consistenter en blijer gezien. CCTV wordt niet zo vaak in Amerika toegepast, omdat er daar een regel bestaat dat de verdachte het recht heeft om een getuige voor hem te zien (niet door middel van een tv).

Voor elke getuige geldt, volwassenen en kinderen, dat niet alleen het geheugen belangrijk is. Voor een succesvolle interview is het belangrijk dat ooggetuigen hun ervaringen willen delen. Er zijn vast getuigen die niet alles willen vertellen om iemand te beschermen. Het legale systeem moet dus niet alleen rekening houden met valse beschuldigingen, maar ook met valse ontkenningen. Ook zijn er getuigen die hun bekentenis terug trekken en daardoor kunnen sommige verdachten niet meer vervolgd worden. Onderzoek heeft uitgewezen dat er ook vrij veel mensen zijn die pas na een aantal jaren spreken. Zo vertellen er vrij veel kinderen niet dat ze misbruikt zijn en komen pas naar buiten met het verhaal als ze volwassen zijn. Ongeveer 23% van de kinderen die gezegd hebben misbruikt te zijn, trekt hun verklaringen weer in. Dit zijn voornamelijk jongere kinderen, kinderen die een (of beide) van hun ouders beschuldigd hebben en kinderen die geen steun krijgen van de niet-misbruikende ouder (meestal moeder). Terugtrekking gebeurde zelfs in gevallen waar er medisch bewijs of ander bewijs was.

Mensen hebben wonderbaarlijke vaardigheden. Ze zien iets gebeuren en kunnen dat heel lang onthouden. Ze horen iemand iets zeggen en kunnen dat onthouden. Bepaalde geuren kunnen ook nog lang onthouden worden. Wanneer iemand getuige is van een misdaad, dan kan deze persoon op een later moment de gebeurtenis opnieuw beleven in zijn gedachten en vertellen aan politieagenten wat er is gebeurd. Dat soort geheugen noemen we episodisch geheugen. Hoe geweldig deze vaardigheden ook zijn, ze zijn niet perfect. Informatie wordt vergeten of is ontregeld. Ooggetuigenverklaringen kunnen er voor zorgen dat iemand onterecht schuldig wordt bevonden.

Hoe ga je om met kwetsbare getuigen van misdaad? - Chapter 6

In de afgelopen paar jaren zijn er steeds meer kwetsbare getuigen geweest tijdens rechtszaken. Kwetsbare getuigen zijn onder andere kinderen, ouderen en mensen met leerstoornissen. Ooggetuigenverklaringen worden als heel belangrijk gezien en het is daarom nodig dat herinneringen accuraat zijn.

De informatieverwerking theorie ziet de hersens als een complex symbool manipuleringssysteem waar informatie doorheen gaat. Er zijn meerdere informatieverwerking theorieën. Het wordt alom geaccepteerd dat de dingen die we ons herinneren uit een combinatie van details en reconstructie bestaat. De fuzzy-trace theorie stelt dat verbatim herinneringen (exacte details, zoals de rode auto) en gist herinneringen (semantische en relationele informatie) parallel gecodeerd, opgeslagen en opgehaald worden. Deze theorie stelt dat valse herinneringen spontane producten zijn van de gist ervaringen.

Geheugen strategieën zijn mentale activiteiten die men gebruikt om details in het werkgeheugen te houden, informatie op te slaan en informatie te verplaatsen naar het lange termijn geheugen. Geheugen strategieën zijn dus cognitieve activiteiten die onder de controle van een individu staan. Er moet informatie uit de omgeving gecodeerd worden. Men moet bijvoorbeeld onthouden hoe een verdachte er uit zag. Nadat de informatie gecodeerd is, moet het opgeslagen worden in onze hersens. Gecodeerde details worden dan van het korte termijn geheugen naar het lange termijn geheugen geplaatst. De nieuw opgeslagen informatie wordt in onze bestaande kennis geïntegreerd. Er zijn verschillende methoden om informatie op te slaan in onze hersens, maar er zijn ook strategieën om informatie op te halen. Strategieën om informatie op te halen proberen informatie van het lange termijn geheugen naar het korte termijn geheugen te halen. Herkenning is de makkelijkste manier voor recollecties. Een getuige vragen om uit een reeks foto de misdadiger aan te wijzen is makkelijker dan een getuige vragen om verbaal te beschrijven hoe de misdadiger er uit zag. Foto’s dienen als een recollectie cues.

Kinderen en geheugen

Het gebruik van geheugen strategieën ontwikkelt zich na verloop van tijd. Er zijn leeftijdsverschillen in het gebruik, type en aantal strategieën die gebruikt worden. Voordat kinderen naar school gaan, ontwikkelen ze al geheugen strategieën. Deze zijn echter niet echt succesvol. Tijdens de kindertijd zullen deze strategieën echter wel toenemen. Onderzoek heeft uitgewezen dat oudere kinderen meer gebruik maakten van repeteren dan jongere kinderen. Ook heeft onderzoek uitgewezen dat oudere kinderen vaker informatie bij elkaar groepeerden om het te onthouden dan jongere kinderen. Dit gaat gepaard met het beter op kunnen halen van informatie. Ook maken oudere kinderen beter gebruik van elaboratie. Dit houdt in dat er een relatie gemaakt wordt tussen twee woorden die onthouden moeten worden. Je kunt de twee woorden die je moet onthouden bijvoorbeeld in een zin zetten en het zo onthouden. Elaboratie technieken worden echter niet heel efficiënt gebruikt door kinderen en men leert zulke technieken ook pas echt efficiënt te gebruiken in de late adolescentie. Context is belangrijk voor jonge kinderen om herinneringen naar boven te halen. De inhoud van ons geheugen kan verstoord worden door een paar bronnen (familie, vrienden en media). De meest belangrijke factor die een invloed heeft op accurate ooggetuigenverklaringen, is suggestiviteit. Wanneer ooggetuigen na een gebeurtenis bepaalde informatie krijgen, dan kan de nieuwe informatie gemixt worden met de oude (blended memories) en meent men dus zich dingen te herinneren die er eigenlijk niet waren. Veel individuen zullen kiezen voor de misleidende suggesties. De test waarbij misleidende informatie gepresenteerd wordt, wordt de standaard test van herkenning genoemd.

In veel landen werden kinderen als onbetrouwbare ooggetuigen gezien. Voor de jaren ’80 van de vorige eeuw werden kinderen gezien als slechte getuigen die dingen verzinnen, ten prooi vallen aan suggestiviteit en fantasie en realiteit niet van elkaar kunnen scheiden. Onderzoek heeft uitgewezen dat jonge kinderen meer ten prooi vallen aan suggestiviteit dan oudere kinderen. Ook zullen zij meer fouten maken wanneer er misleidende vragen gesteld worden. De afgelopen twintig jaar is het wel anders. Er is veel onderzoek gedaan naar kinderen als ooggetuigen. Dat onderzoek is belangrijk omdat er nu veel experts zijn die hun mening geven tijdens rechtszaken over ooggetuigenverklaringen. Ook werden er twintig jaar geleden meer incidenten van kindermisbruik doorgegeven aan de politie dan in de jaren daarvoor. Deze zaken werden niet goed vervolgd. Het is dus eigenlijk wel belangrijk om een kind uit te horen over een gebeurtenis. De vraag die veel mensen zich echter wel af moeten vragen, is hoe betrouwbaar zo’n verklaring van een kind nou eigenlijk is. Volgens onderzoekers hangt de betrouwbaarheid van verklaringen van kinderen van een aantal dingen af. Zo vergeten jonge kinderen informatie sneller dan oudere kinderen. De tijd tussen een gebeurtenis en het afleggen van een verklaring is dus cruciaal. Jonge kinderen rapporteren daarnaast ook minder details dan oudere kinderen en volwassenen. Echter, de informatie die ze zich herinneren is normaal gesproken vrij accuraat. Kinderen hebben echter de neiging om dingen aan volwassenen te vermelden die ze denken dat de volwassene wilt horen. Wanneer kinderen valse informatie over een gebeurtenis te horen krijgen, dan kunnen ze de informatie van de valse gebeurtenis verwarren met de gebeurtenis die echt plaats vond.

Factoren die getuigenissen van kinderen beïnvloeden

Wanneer kinderen vrijuit mogen vertellen wat er is gebeurd, dan vertellen ze dingen die vrij accuraat zijn. Ze vertellen echter niet veel en politieagenten zullen daarom specifieke vragen moeten stellen om meer informatie te krijgen. Het stellen van vragen zal minder accuraat zijn voor jonge kinderen dan vrije recollectie. Ook het hebben van bepaalde kennis voorafgaande aan de gebeurtenis kan de herinneringen van kinderen aantasten. Kinderen zullen meer fouten maken wanneer ze gevraagd worden informatie die inconsistent is met de kennis die ze al hadden te herinneren. Ook het begrip en de productie van taal hebben een invloed op de getuigenissen van kinderen. Een ander factor die dingen kan beïnvloeden is dat kinderen gehoorzaam willen zijn, vooral aan autoriteitsfiguren. Ze zullen dus eerder geneigd zijn om de informatie die de politieagenten gesuggereerd hebben rapporteren. Ook kunnen het de interviewers zelf zijn die de getuigenissen beïnvloeden. Een interviewer kan een gesprek zo sturen, dat alleen de details gerapporteerd worden die conformeerden wat de interviewer geloofde. Een interviewer kan dit bewust of onbewust doen. Ook worden kinderen herhaaldelijk geïnterviewd en hierdoor kunnen ze denken dat het antwoord dat ze de eerste of tweede keer gaven, niet goed was. Jonge kinderen zijn geneigd om hun antwoord daardoor te veranderen of te zeggen dat ze het niet weten.

Duale geheugenprocessen

Is suggestiviteit een proces waar we bewust van zijn? Als het wel zo is, dan zijn er wellicht methoden om het effect te minimaliseren. Onderzoek heeft uitgewezen dat effecten van misinformatie bij kinderen door twee geheugenprocessen kwamen: recollectie (het opzettelijk accepteren van suggesties) en herkenbaarheid (automatische acceptatie van suggesties). De onderzoekers van een onderzoek hebben gevonden dat het recollectie component vaker gevonden werd bij zelf gegeneraliseerde misinformatie dan bij misinformatie die expliciet door anderen gegeven was. Dit komt ook overeen met het feit dat kinderen meegaan met wat ze denken dat autoritaire figuren willen horen. Over het algemeen is het echter zo dat misinformatie effecten door herkenbaarheid kwamen. Suggesties die na de gebeurtenis kwamen schrijven de aanvankelijke geheugendetails automatisch over (trace alteration). Ook kunnen suggesties die na de gebeurtenis kwamen het ophalen van aanvankelijke geheugendetails blokkeren (retrieval interference). De kinderen vinden de meest recente informatie die gepresenteerd werd het herkenbaarst, dus dit zorgt er ook voor dat suggesties die na de gebeurtenis kwamen, makkelijker te herkennen zijn (source-monitoring error).

Interviewers moeten dus heel goed uitkijken met de manier waarop ze kinderen willen verhoren. Onderzoek heeft aangetoond dat wanneer onderzoekers kinderen een mentale voorstelling laten maken van iets wat eigenlijk niet gebeurd is, de kans groter is dat kinderen rapporteren dat wel gebeurd is. Veel onderzoeken hebben laten zien dat kinderen dingen rapporteren die niet gebeurd zijn als ze gevraagd worden om heel hard na te denken over wat er gebeur zou kunnen zijn. Zo zijn enkele ouders onterecht schuldig bevonden aan kindermisbruik. Kinderen die herhaaldelijk gevraagd worden om bepaalde voorstellingen te maken of valse evenementen te visualiseren kunnen uiteindelijk echt gaan geloven dat die gebeurtenissen echt zijn gebeurd. Kinderen zijn ook erg gevoelig voor stereotypes. Wanneer ze geleerd worden dat iemand een beetje gemeen is, dan zullen ze ook eerder denken dat iemand iets slecht heeft gedaan als dat gesuggereerd wordt door autoriteitsfiguren.

Kwetsbare volwassenen

Ouderen vormen een speciale groep van getuigen. In veel landen worden mensen steeds ouder en door de goede gezondheidszorg kunnen ouderen langer actief blijven in de samenleving. Hierdoor zal het dus voorkomen dat ouderen wel eens getuigen zouden kunnen zijn van een misdaad. Ook kunnen ze zelf slachtoffers zijn van misdaden. De mishandeling van ouderen (fysiek, financieel, neglect, seksueel en psychologisch) wordt steeds vaker gerapporteerd. Vooral ouderen die ouder dan 75 jaar zijn, zijn kwetsbaar. Mannen en vrouwen zijn even kwetsbaar. Onderzoekers houden zich bezig met het verkrijgen van getuigenissen die forensisch relevant zijn van ouderen. Er zijn echter maar een paar onderzoeken geweest die de accuraatheid van getuigenissen van ouderen hebben getest. Deze onderzoeken hebben uitgewezen dat de herinneringen minder compleet en minder accuraat zijn in vergelijking met de herinneringen van jongere volwassenen.

Individuen met leerstoornissen worden ook gezien als kwetsbare getuigen. Deze individuen doen er langer over om informatie te coderen, op te slaan en op te halen dan normaal ontwikkelende volwassenen. Dit betekent echter niet dat de dingen die ze zeggen, niet accuraat zijn. Individuen met leerstoornissen noemen minder details, maar de dingen die ze noemen zijn net zo accuraat als de dingen die normaal ontwikkelde volwassenen noemen. Individuen met een leerstoornis hebben vooral moeite met het ophalen van informatie uit herinneringen. Mensen met een leerstoornis zijn eerder geneigd om ‘ja’ te antwoorden op vragen, ongeacht de inhoud van de vraag. Volwassenen met leerstoornissen zijn ook meer geneigd om antwoorden te verzinnen. Individuen met leerstoornissen vallen (daardoor) ook voor suggestiviteit. Interviewers moeten daarom goed uitkijken wanneer ze deze mensen interviewen.

Interview protocollen

Het originele interviewprotocol is ontwikkeld Geiselman en collega’s om gebruikt te worden voor volwassenen. Bij deze protocollen wordt vaak de context reinstatement gebruikt. Dit houdt in dat er mentale reconstructies gemaakt moeten worden van de fysieke en persoonlijke context van de gebeurtenis. Interviewers menen dat getuigen zich hierdoor de gebeurtenis beter weten te herinneren. Een tweede instructie die getuigen krijgen is dat ze alles moeten rapporteren. Ook al denkt een getuigen dat een bepaalde stuk informatie nutteloos is, dan moet hij het toch rapporteren. Ook wordt de getuige soms gevraagd om de gebeurtenis vanuit andere perspectieven te noemen en soms zelfs op een andere volgorde van gebeurtenissen te noemen. Interviewers hopen zo dat de getuige zich dingen beter weet te herinneren. Het herziende cognitieve interview is hetzelfde als het originele, maar het bevat nog een sociale en communicatie factor. Individuen met een leerstoornis noemen meer accurate details wanneer ze een cognitieve interview krijgen dan wanneer ze een gecontroleerde interview krijgen.

Sinds 1989 worden er ook video-opnames gemaakt van interviews met kinderen. Hierdoor werd het ook mogelijk gemaakt om vaker de getuigenissen van kinderen te gebruiken. Er kwamen ook bepaalde handleidingen die ervoor moesten zorgen dat interviews op een acceptabele manier gedaan werden en betrouwbaar genoeg waren om gebruikt te worden tijdens rechtszaken. Interviewers moeten de ‘Memorandum of Good Practice’ (MOGP) volgen (dit boek is geschreven door schrijvers uit Engeland en deze handleiding wordt dan ook in het VK gebruikt). De MOGP is speciaal ontwikkeld voor kindergetuigen. In de MOGP staat het kind zo snel mogelijk geïnterviewd moet worden (na een gebeurtenis), dat de interviews in een informele setting gedaan moeten worden, de reden van het interview moet uitgelegd worden en het kind moet ook verteld worden dat er geen goede en foute antwoorden zijn. Daarnaast moeten er zoveel mogelijk open vragen gebruikt worden en deze moeten gevolgd worden door specifieke vragen, niet-leidende vragen en daarna gesloten vragen. De interviewers moeten proberen om geen vragen te herhalen en geforceerde-keuze vragen vermijden. Aan het einde moet de interviewer nog even samenvatten wat het kind heeft gezegd (in de woorden van het kind) en vragen of er nog vragen zijn. Al met al worden cognitieve interviewers als goed gezien door studies. Veel studies rapporteren dat cognitieve interviews ervoor zorgen dat er minder misleidende informatie genoemd wordt door de getuigen.

In de afgelopen paar jaren zijn er steeds meer kwetsbare getuigen geweest tijdens rechtszaken. Kwetsbare getuigen zijn onder andere kinderen, ouderen en mensen met leerstoornissen. Ooggetuigenverklaringen worden als heel belangrijk gezien en het is daarom nodig dat herinneringen accuraat zijn.

De informatieverwerking theorie ziet de hersens als een complex symbool manipuleringssysteem waar informatie doorheen gaat. Er zijn meerdere informatieverwerking theorieën. Het wordt alom geaccepteerd dat de dingen die we ons herinneren uit een combinatie van details en reconstructie bestaat. De fuzzy-trace theorie stelt dat verbatim herinneringen (exacte details, zoals de rode auto) en gist herinneringen (semantische en relationele informatie) parallel gecodeerd, opgeslagen en opgehaald worden. Deze theorie stelt dat valse herinneringen spontane producten zijn van de gist ervaringen.

Hoe ondervraag je verdachten van misdaad? - Chapter 7

Er zijn voor veel beroepen handleidingen. Met kan de instructies opvolgen en zo goed werk leveren. Ook voor politie-interviews zijn er handleidingen. Er zijn verschillende handleidingen op de wereld en bij sommige lijkt het alsof de politie niet geïnteresseerd is in het verkrijgen van informatie, maar meer geïnteresseerd is in het verkrijgen van een bekentenis. Handleidingen uit de Verenigde Staten domineren de markt en deze handleidingen leggen nadruk op de manier waarop een bekentenis gekregen kan worden. Veel van deze handleidingen zijn beïnvloed door de Reid techniek. Dit is een stappenplan van negen stappen waarmee de weerstand van de verdachte om te bekennen afgebroken wordt. Veel handleidingen vinden dat er eerst een interview moet komen en daarna een ondervraging. Het interview is er om informatie te verkrijgen over het wel of niet schuldig zijn van de verdachte. Tijdens het interview moet het niet lijken alsof de verdachte onder vuur staat. Wanneer een interviewer denkt dat de verdachte niet de waarheid heeft verteld tijdens het interview, dan kan er overgegaan worden op een ondervraging. Aan het begin moet vooral de interviewer aan het woord zijn en hij/zij moet geen vragen stellen aan de verdachte omdat het zo anders lijkt alsof de interviewer onzeker is over de schuld van de gedachte. Het enige doel van een ondervraging is volgens vele handboeken om een bekentenis te krijgen. Aanhangers van de Reid techniek gebruiken een stijl van ondervragen dat al uitgaat van de schuld van de verdachte.

Een van de technieken om een bekentenis te krijgen is thema-bouwen. Dit is een van de onderdelen van de Reid techniek. Het idee hierachter is om de verdachte een morele manier om uit zijn/haar situatie te komen te geven, maar hier is wel een bekentenis voor nodig. De interviewer maakt een nep verhaal dat overeenkomt met de details van de misdaad van de verdachte. Als de verdachte het eens is met het verhaal dan heeft hij of zij min of meer toegegeven dat hij/zij schuldig is. De politieagent kan bijvoorbeeld zeggen ‘Je hebt het geld genomen omdat je je baby moest voeren. Je was vast wel van plan om het geld terug te geven, toch? Andere technieken die gebruikt kunnen worden zijn het dreigen met nep bewijs of bewijs introduceren dat niet bestaat. Het probleem met deze technieken is dat verdachten die onschuldig zijn, maar wel snel voor suggesties vallen, een misdaad kunnen bekennen die zij niet begaan hebben. In sommige culturen lijkt het erop dat politieondervragingen juist voor problemen zorgen, in plaats van het oplossen van problemen.

Een lastig punt van de handleidingen is de manier waarop verschillende handleidingen het woord interview en ondervraging gebruiken. Normaal gesproken wordt de interviewfase gezien als een conversatie waarin naar informatie gezocht wordt. Veel handleidingen vertellen niet veel over interviews, maar de handleidingen die wel spreken over interviews wijzen erop dat communicatie belangrijk is in deze fase. Helaas zijn er ook handleidingen die vermelden dat de interviewers niet aan de verdachten mogen laten blijken dat ze verdacht zijn. Dit spreekt eigenlijk de rechten van de mens van de Verenigde Naties tegen, omdat elk persoon het recht heeft om de reden voor zijn/haar arrestatie of beschuldiging te weten. De ondervragingsfase wordt in principe beschreven als een confrontatieproces dat ervoor moet zorgen dat interviewers een bekentenis krijgen. Veel handleidingen bevatten methodes die eigenlijk illegaal zijn. Dit zijn voornamelijk methoden die met misleiding te maken hebben. Veel handleidingen hebben impliciete tegenstellingen die de lezer doen afvragen of ze een humane benadering moeten volgen of dat ze ruig moeten doen om meer effectief te zijn. Sommige handleidingen stellen voor om stress te veroorzaken bij de verdachte, omdat een gestreste verdachte meer aanwijzingen zou blootgeven (volgens de handleiding). Handleidingen spreken elkaar ook tegen met de mate waarin informatie door de interviewer aan de verdachte gegeven moet worden. Sommige onderzoekers menen dat alle informatie aan het begin van het interview verteld moet worden en dat de verdachte hierdoor eerder bekent. Dit komt doordat de verdachte denkt dat de politie al zoveel weet, dat het geen zin meer heeft om te ontkennen. Sommige onderzoeken laten zien dat dit klopt. Alle informatie blootgeven aan het begin kan echter wel voor problemen zorgen. Als de interviewer alles heeft verteld, dan kan hij niet de juistheid van de informatie controleren. Als de informatie niet gegeven wordt, dan kan de verdachte dingen vertellen die alleen de verdachte zou kunnen weten.

Het gedrag van interviewers

Er zijn nog steeds veel agenten die naar een bekentenis zoeken en de interviewstijl dan ook afstemmen hierop. Deze interviewers luisteren niet naar wat de verdachte zegt, maar onderbreken hem of haar steeds. Deze interviewers kunnen agressief en provocatief worden. Onderzoekers hebben onderzocht welk effect zo’n confronterende en bekentenis-zoekende ondervragingsstijl heeft. Ten eerste zal de agent een geloofssysteem hebben en zich er aan willen houden. De agent zal zeker van zijn zaak zijn en alles wat zijn overtuiging ook maar tegenspreekt, wordt als valse informatie gezien. Ten tweede zal de verdachte het vervelend vinden dat de politieagent hem op een vervelende manier uithoort. Een verdachte zal dan besluiten om helemaal geen antwoord meer te geven. Agenten kunnen ook heel veel informatie over een zaak krijgen en zij zullen dan niet naar nog meer informatie zoeken. Wat sommige agenten doen is het zoeken naar een bepaalde hoeveelheid informatie dat genoeg is om aan de theorie van de agenten te voldoen. Dit zal meer bijdragen aan het idee dat de verdachte schuldig is en het zal de interviewtechniek van de agent beïnvloeden. Onderzoek laat zien dat wanneer interviewers een vermoeden van schuld aannamen, ze ook meer schuldgerichte vragen stelden en meer druk uitoefenden om een bekentenis te krijgen. Dit kan voor weerstand en ontkenning bij de verdachte zorgen. Een ander gedrag van interviewers dat voor problemen kan zorgen, is het stellen van te veel vragen. Mensen hebben nou eenmaal een limiet aan het procederen van mentale middelen. Wanneer mensen te veel vragen gesteld worden, hebben hun hersens niet genoeg de tijd om zich even te herstellen. Verdachten zullen alleen oppervlakkige antwoorden kunnen geven als ze te veel vragen in een keer gesteld krijgen. Een interviewer kan ook denken dat de pauzes die de verdachte neemt om te antwoorden, aarzeling en tegenzin laten zien. Veel vragen stellen kan er ook voor zorgen dat de verdachte door de war raakt en zijn herinneringen niet meer op een rijtje heeft.

Interviewtechnieken kunnen ervoor zorgen dat mensen schuld bekennen terwijl ze eigenlijk onschuldig zijn. Er zijn veel voorbeelden van echte rechtszaken waarbij een onschuldige persoon toch heeft bekend. Bij een zaak hebben zelfs 200 mensen bekend dat ze een kind ontvoerd hadden! De voornaamste redenen voor valse bekentenissen zijn het beschermen van anderen, om onder de politiedwang uit te komen en om opsluiting te voorkomen. Valse bekentenissen komen nog altijd voor en het is daarom belangrijk om erachter te komen hoe ze werken.

Volgens onderzoekers zijn er drie vormen van valse bekentenissen: vrijwillige valse bekentenissen (voluntary false confession), gedwongen-inschikkelijke valse bekentenissen (coerced-compliant false confession) en gedwongen-geïnternaliseerde valse bekentenissen (coerced-internalised false confession). Een persoon kan zonder externe druk een valse bekentenis maken. Dit kan hij of zij doen om een ander (de echte dader) te beschermen. Een andere reden om valse bekentenissen te maken, is om eventjes beroemd te worden. Ook zijn er mensen die fantasie en werkelijkheid moeilijk van elkaar kunnen scheiden en denken dat ze iets hebben gedaan wat ze eigenlijk niet gedaan hebben. Ook kunnen mensen met een mentale stoornis zomaar valse bekentenissen maken. Wanneer een verdachte in zekere zin gedwongen wordt door agenten om een bekentenis te maken, dan zal hij of zij dat wellicht doen. Een reden hiervoor is om onmiddellijke beloningen te krijgen. Zo wil een verdachte misschien wel uit een vreselijke situatie (verhoring) ontsnappen. Anderen denken dat ze er een beloning mee krijgen. Bij deze soort valse bekentenissen weet de verdachte dat hij onschuldig is. Het derde type van valse bekentenissen vindt plaats als een verdachte tijdelijk of permanent denkt dat hij of zij schuldig is. Deze persoon zal geen herinneringen aan de daad hebben en het is daarom makkelijker om valse herinneringen te creëren. Het creëren van valse herinneringen gebeurt omdat het individu twijfelt aan zijn/haar autobiografische herinneringen en in een staat van suggestiviteit verkeert. Hij of zij werkt mee en heeft vertrouwen in politieagenten die opzettelijk of onbewust bepaalde hints geven die leiden tot valse herinneringen. Politieagenten moeten hier bewust van worden en tactieken vermijden die valse herinneringen kunnen creëren.

Van ondervraging naar onderzoekend interviewen

In de geschiedenis zijn dreigementen en mishandeling veel gebruikte manieren geweest om bekentenissen te onttrekken aan getuigen. Getuigen werden zowel fysiek als mentaal mishandeld. Ze werden onttrokken van licht of kregen juist te veel licht en ze werden besproeid met water. Vanaf 1930 begon het gebruik van deze manieren van ondervragen af te nemen. Agenten probeerden vanaf dat moment het vertrouwen van verdachten te winnen en lieten ze vrijuit spreken. Ook kwam er meer belangstelling voor de emoties van de mens en hoe deze invloed hadden op het interview. Er werd ook steeds meer gekeken naar de rol die persoonlijkheid speelde tijdens interviews. In de jaren ’60 van de vorige eeuw werden misleidende tactieken helaas weer populair. In de jaren ’80 van de vorige eeuw ontwikkelde de psycholoog Shepherd een script voor het handelen van politieagenten. Hij noemde dit conversation management (CM). CM gaat over het gedrag voor, tijdens en na het interview. In de pre-interview fase moet de officier objectief te werk gaan en mag hij of zij geen bias hebben. De officier moet de zaak zo gedetailleerd mogelijk bestuderen en vragen bedenken. Tijdens de interviewfase moet de officier zich bezig houden met het begroeten, uitleggen, samenwerken en afsluiten. Shepherd meende dat het belangrijk was om menselijke gevoelens aan de verdachten te uiten en op een ethisch manier interviews af leggen. Volgens hem was dit nodig om de communicatie en interactie tussen agent en verdachte te versoepelen. Ook andere onderzoekers waren voor een wat ethischer benadering en meenden dat verdachten ook hun verhaal mochten vertellen. Toch toonden onderzoeken uit de vorige eeuw aan dat politieagenten zochten naar een bekentenis wanneer het bewijs tegen de verdachte sterk was, in plaats van een informatie-zoekende benadering aan te hangen. Uiteindelijk werd het onderzoekend interviewen populair. Dit is een eerlijke, dualistische en communicatieve manier van ondervragingen om accurate en betrouwbare informatie te krijgen.

PEACE model

Het onderzoekend interviewen was rond 1990 ontwikkeld en het werd geplaatst in het zogenaamde PEACE model van interviewen. In het PEACE model worden de volgende dingen gehanteerd: plannen en voorbereiden, uitleggen, ophelderen, uitdagen, afronden en evalueren. Volgens het PEACE model moeten interviewers eerst plannen hoe ze het interview aan gaan pakken. Dit is volgens het model een van de cruciale punten van een interview. Er moet informatie over de zaak verkregen worden, maar ook over de verdachte. Na informatie ingewonnen te hebben kunnen agenten bedenken hoe ze het interview vorm gaan geven. Tijdens het interview moeten de agenten de verdachte vertellen over de aantijgingen, zijn rechten en hoe het interview zal verlopen. De interviewers moeten de verdachten proberen te motiveren en actief deel te laten nemen. Verdachten worden gevraagd hun kant van het verhaal te vertellen en de agenten kunnen hier vragen over stellen of deze beweringen uitdagen. In het afsluitingsproces moeten agenten alles wat een verdachte heeft gezegd samenvatten en kijken of de verdachte het er mee eens is. In de laatste fase, de evaluatie fase, evalueren agenten de informatie die ze tijdens het interview hebben gekregen. Het doel van het PEACE model is om de waarheid te achterhalen. Veel onderzoeken laten zien dat een ethische aanpak en het open staan voor wat de verdachte zegt een goede werking heeft. Verdachten zijn meer bereid om te bekennen. In dat geval gaat het om echte bekentenissen, niet om valse. Een verdachte die op een humanitaire manier geïnterviewd werd, was eerder bereid om echte bekentenissen af te leggen dan verdachten die op een dominante manier geïnterviewd werden. Studies hebben aangetoond dat verdachten die beter behandeld werden, een betere psychologische welzijn hadden dan verdachten die slecht behandeld werden (bedreigd, angstig gemaakt, gedwongen om dingen te zeggen). Zelfs wanneer de verdachten eerlijk toegaven dat ze een misdaad hadden begaan en goed behandeld werden, hadden ze een betere psychologische welzijn dan verdachten die niet goed behandeld werden. Het toegeven van een misdaad kan een verdachte ook helpen met de verwerking ervan.

Er zijn voor veel beroepen handleidingen. Met kan de instructies opvolgen en zo goed werk leveren. Ook voor politie-interviews zijn er handleidingen. Er zijn verschillende handleidingen op de wereld en bij sommige lijkt het alsof de politie niet geïnteresseerd is in het verkrijgen van informatie, maar meer geïnteresseerd is in het verkrijgen van een bekentenis. Handleidingen uit de Verenigde Staten domineren de markt en deze handleidingen leggen nadruk op de manier waarop een bekentenis gekregen kan worden. Veel van deze handleidingen zijn beïnvloed door de Reid techniek. Dit is een stappenplan van negen stappen waarmee de weerstand van de verdachte om te bekennen afgebroken wordt. Veel handleidingen vinden dat er eerst een interview moet komen en daarna een ondervraging. Het interview is er om informatie te verkrijgen over het wel of niet schuldig zijn van de verdachte. Tijdens het interview moet het niet lijken alsof de verdachte onder vuur staat. Wanneer een interviewer denkt dat de verdachte niet de waarheid heeft verteld tijdens het interview, dan kan er overgegaan worden op een ondervraging. Aan het begin moet vooral de interviewer aan het woord zijn en hij/zij moet geen vragen stellen aan de verdachte omdat het zo anders lijkt alsof de interviewer onzeker is over de schuld van de gedachte. Het enige doel van een ondervraging is volgens vele handboeken om een bekentenis te krijgen. Aanhangers van de Reid techniek gebruiken een stijl van ondervragen dat al uitgaat van de schuld van de verdachte.

Hoe kom je er achter of iemand liegt? - Chapter 8

Het definiëren van deceptie is moeilijk. De schrijvers zien deceptie als een actie om een ander iets te laten geloven waarvan de leugenaar weet dat het niet waar is. Als je je iets echt niet kunt herinneren, dan is dat dus geen deceptie. Verder zijn er drie vormen van deceptie: falsificatie (alles wat verteld wordt is onwaar), distorsie (de waarheid wordt veranderd om te passen bij het doel van de leugenaar) en verborgenheid (de leugenaar houdt de waarheid verborgen). Wat het detecteren van deceptie betreft, wordt heel vaak de ‘lie-cathcher’ techniek gebruikt. Een persoon wordt geïnterviewd en hier wordt een video-opname van gemaakt. Dit wordt vervolgens aan observatoren laten zien en zij moeten oordelen of de persoon in beeld liegt of niet. Onderzoekers zijn al bijna veertig jaar bezig om deceptie en het detecteren van deceptie te bestuderen.

Er zijn een aantal cognitieve en emotionele processen die spelen tijdens deceptie:

  • De emotionele benadering stelt dat liegen emoties veroorzaakt die anders zijn dan de emoties tijdens het vertellen van de waarheid. Het ervaren van emoties kan gedrag veranderen. Angst voor het betrapt worden zorgt voor stress, opwinding, meer blozen, zweten, meer versprekingen, stemverhoging en schuldgevoelens zorgen ervoor dat de leugenaar zijn ogen afwent. Volgens deze benadering zorgen sterke emoties ervoor dat deze emoties zullen ‘lekken’ en dat het zichtbaar wordt dat iemand aan het liegen is.

  • De cognitieve lading benadering stelt dat liegen mentaal meer vergt van iemand dan het vertellen van de waarheid. Liegen kan moeilijker zijn dan het vertellen van de waarheid, omdat de leugenaar een verhaal moet vertellen dat overeenkomt met de feiten die bekend zijn bij de interviewer. Daarnaast moet het een gedetailleerd verhaal zijn, want het moet wel lijken alsof de verdachte het echt heeft meegemaakt, maar het moet toch simpel genoeg zijn om het te kunnen onthouden. Onderzoek heeft uitgewezen dat taken die cognitief veel vergen van een persoon, ervoor kunnen zorgen dat iemand wegkijkt. Het kan namelijk afleidend zijn om te kijken naar een conversatiepartner. Deze benadering stelt dat iemand minder lichaamsbewegingen zal hebben als hij/zij bezig is met een taak die cognitief belastend is. Deze mensen zullen ook lange pauzes tussen stellingen hebben en zullen niet snel antwoorden op de vragen van de onderzoeker.

  • De controle benadering stelt dat leugenaars weten dat interne processen (zoals emoties) kunnen resulteren in deceptie. Zij zullen daarom proberen deze tekenen te minimaliseren om detectie te ontwijken. Gek genoeg zorgt het proberen om het gedrag te controleren er voor dat er juist aanwijzingen van deceptie te zien zullen zijn.

  • Het zelf-presenterende perspectief wordt er gekeken naar de overeenkomsten tussen leugenaars en personen die de waarheid vertellen. Zelfpresentatie wordt gedefinieerd als het reguleren van het gedrag om een bepaalde impressie op anderen achter te laten. Leugenaars en personen die de waarheid vertellen worden gezien als mensen met hetzelfde doel: eerlijk lijken. Het verschil tussen deze twee groepen is dat mensen die de waarheid vertellen echt grond hebben om op te staan en ze blijven binnen de grenzen van de waarheid. De consequentie hiervan is dat leugenaars en eerlijke mensen cognitief en gedragsmatig op twee manieren verschillen. Ten eerste zorgen leugens voor een negatief gevoel en dit zorgt ervoor dat leugenaars er meer gestrest en minder prettig uitzien. Ten tweede weten leugenaars dat ze dingen vertellen die niet op waarheid zijn gebaseerd en ze zullen daarom opzettelijk hun best doen om geloofwaardig over te komen. Hun pogingen om het gedrag te controleren zullen ervoor zorgen dat hun acties minder geloofwaardig en meer gespannen overkomen.

Objectieve aanwijzingen voor deceptie

Uit meta-analyses blijkt dat er maar enkele aanwijzingen zijn voor deceptie en dat gedragingen die met deceptie te maken hebben geen sterke voorspellende waarde hebben. Leugenaars zijn meer gespannen dan personen die de waarheid vertellen. Hun pupillen zijn meer verwijd en hun toon is hoger. Mensen die gevraagd worden om te oordelen over leugenaars en mensen die de waarheid spreken (ze zijn niet op de hoogte wie de leugenaars zijn) oordelen dat de leugenaars nerveuzer en meer gespannen zijn dan de personen die de waarheid vertellen. Leugenaars zien er ook minder coöperatief uit dan mensen die de waarheid vertellen en hun gezichten zijn minder plezierig. Er zijn ook enkele aanwijzingen die aantonen dat de verhalen van leugenaars verschillen van de verhalen van mensen die de waarheid vertellen. Leugenaars praten korter en vertellen minder details dan vertellers van de waarheid. De verhalen van leugenaars zijn ook minder logisch en minder plausibel. Ze klinken ook onzekerder en zijn minder direct en minder persoonlijk tijdens het gesprek. Leugenaars verbeteren zichzelf spontaan en zeggen minder vaak dat ze iets niet weten. De verhalen van de leugenaars lijken kleine imperfecties te missen, die elk verhaal nodig heeft. De resultaten ondersteunen de zelfpresentatiebenadering, de cognitieve-lading-benadering en de controlebenadering.

Uit onderzoek blijkt dat ongeveer in iets meer dan 50% van de gevallen mensen goed kunnen voorspellen wie de waarheid vertelt en wie niet. Dit is iets meer dan kansniveau. Politieagenten en rechters zijn ook onderzocht en agenten denken zelf dat zij beter zijn in het herkennen van leugens dan ‘normale’ mensen. Onderzoek laat echter zien dat dit niet correct is. Agenten en rechters zijn net zo goed in het detecteren van leugens als normale mensen. Sterker nog, er zijn vrijwel geen individuele verschillen in het detecteren van deceptie. Sommige onderzoekers stellen dat mensen slecht zijn in het detecteren van leugens omdat ze verkeerde beelden over de eigenschappen van deceptie hebben. Ze combineren objectieve en subjectieve kenmerken van deceptie met elkaar. Mensen denken vaak dat leugenaars oogcontact ontwijken, twijfelen, langzaam spreken, langere en meer frequente pauzes en een verhoging van zelf-manipulatieve gedragingen, zoals hand/voet en vinger bewegingen. Dit gedrag wordt gezien als nerveusheid. Echter, leugenaars zijn niet nerveuzer dan mensen die de waarheid vertellen. Er is kritiek geweest op de externe validiteit van deceptie detectie onderzoek. Zo krijgen mensen in zulke onderzoeken alleen maar een video-opname van de verdachte te zien en kunnen niet echt met hem/haar interacteren. Ze kunnen geen vragen stellen en krijgen geen achtergrondinformatie. Politieagenten die echt met een verdachte te maken hebben krijgen juist wel achtergrondinformatie en kunnen wel interacteren met een verdachte.

Verbale inhoud

Statement validity analysis (SVA) is de meest gebruikte methode om de waarheid van verbale stukken te detecteren. Het is ontwikkeld in Duitsland en Zweden om te achterhalen of kinderen wel echt de waarheid vertelden over seksueel misbruik. De onderliggende techniek is de Undeutsch hypothese welke stelt dat wanneer een bewering van een kind echt gebaseerd is op de herinneringen aan de echte gebeurtenis, het zal verschillen in kwaliteit en inhoud van een bewering die gefabriceerd is. SVA bestaat uit vier fases. In de eerste fase wordt de zaak geanalyseerd en er kunnen hypotheses gemaakt worden over de bron van de bewering. In het tweede deel wordt een interview gedaan, waarin het kind zijn of haar kant van het verhaal kan vertellen. Dit verhaal wordt opgenomen. De beweringen zullen vervolgens op hun geloofwaardigheid getoetst worden met behulp van een zogenaamde criteria-based content analysis, CBCA (bestaat uit 19 criteria). Tenslotte zal er met behulp van een validiteitschecklijst gekeken worden of er alternatieve verklaringen zijn voor de uitkomsten van de CBCA. CBCA is vrij accuraat gebleken en het kan ook gebruikt worden om de beweringen van volwassenen te toetsen. Reality monitoring is al jaren gebruikt bij het onderzoek naar herinneringen en dit proces probeert de echte herinneringen van de verzonnen te onderscheiden. Herinneringen van echte gebeurtenissen bevatten meer perceptuele informatie (smaak, gevoel, reuk) dan herinneringen van verzonnen gebeurtenissen. Herinneringen van verzonnen gebeurtenissen bevatten meer cognitieve handelingen (‘Ik moest wel moe geweest zijn, want het was laat’). Reality monitoring kan ook gebruikt worden om te kijken of anderen gebeurtenissen hebben verzonnen. Volgens onderzoek is RM vrij accuraat in het voorspellen van leugens.

De scientific content analysis (SCAN) techniek gaat er ook vanuit dat herinneringen van een echte ervaring anders zijn dan van een verzonnen ervaring. SCAN gebruikt geschreven beweringen en deze moeten geschreven worden door de onderzochte persoon. De lijst van de SCAN criteria is lang en bevat dingen als emoties, verandering van taalgebruik en ontkenning. Er is niet veel onderzoek gedaan naar SCAN, maar het onderzoek dat wel gedaan is, is niet vrij positief. Er zijn ook methoden die naar de taalstructuur van beweringen kijken. Onderzoek heeft uitgewezen dat een paar woorden minder vaak voorkomen in beweringen van een leugenaar (persoonlijke voornaamwoorden) en sommige woorden juist vaker voorkomen (negatief emotionele woorden). Ook kan er gekeken worden naar de stem van de verdachte. Door te kijken naar de spieren die verantwoordelijk zijn voor spraak, kan er met behulp van elektronen gekeken worden of een verdachte stress heeft. Dit kan gezien worden aan de hand van micro spierbewegingen. Voor deze methode is er echter niet veel wetenschappelijk bewijs.

Psychofysiologische detectie

Iedereen heeft wel van een leugendetector gehoord. Dit is een instrument waarmee fysiologische processen gemeten kunnen worden. Met deze gegevens zou men dan kunnen bepalen of iemand liegt of niet. De moderne leugendetectortest meet drie fysiologische systemen die alle drie door het autonome zenuwstelsel gestuurd worden. Dit zijn galvanische huidresponsen (zweten van de palmen), cardiovasculaire activiteit, zoals de bloeddruk en ademhalingspatronen. Het is moeilijk om exacte informatie te geven over hoe en waar de leugendetector wordt gebruikt, maar het is veilig om te zeggen dat het vee wordt gebruikt over de hele wereld. In veel landen speelt het gebruik van leugendetectors een grote rol in het rechtssysteem. Recent onderzoek heeft aangetoond dat de validiteit van een leugendetectortest gelimiteerd is.

Er zijn twee verschillende types leugendetectors. De test die het meest gebruikt wordt, is de control question test (CQT). De eerste fase bij deze test is het verkrijgen van informatie en de verdachte wordt gevraagd om zijn kant van het verhaal te doen. Er worden vragen opgesteld en de onderzoeker en verdachte nemen de vragen samen door. De verdachte moet namelijk we begrijpen wat elke vraag inhoudt. Na deze fase komt de vraagfase. Elke vraag wordt een paar keer gesteld en de antwoorden worden gemiddeld. Verdachten krijgen vragen die over drie verschillende categorieën vallen. De eerste categorie bestaat uit neutrale vragen, zoals het vragen naar de achternaam van de vader. Daarnaast zijn er de relevante vragen die direct over de misdaad gaan. Tenslotte kunnen er ook nog controlevragen gesteld worden die over gebeurtenissen uit het verleden gaan. Deze vragen forceren iedereen om een leugen te vertellen, omdat ze vaag geformuleerd zijn. Deze laatste categorie vragen is er om de leugens met een bepaalde drempelwaarde te kunnen vergelijken. Het verschil in de fysiologische responsen bepaalt wat de uitkomsten van de test zijn. Het idee is dat schuldige mensen sterker zullen reageren bij relevante vragen dan bij controlevragen. Veldstudies en laboratoriumonderzoek laten zien dat leugendetectortests goed zijn in het detecteren van deceptie, maar ook dat er soms valse positieven worden gegeven. Dit betekent dat onschuldige mensen als leugenaars worden gezien.

De tweede soort test is de guilty knowedge test (GKT). Het idee spreekt voor zich: het proberen te detecteren van verborgen informatie die alleen de schuldige heeft. Dit wordt gedaan door een vraag te presenteren met verschillende alternatieven, waarvan een alternatief juist is. Het idee is dat de schuldige, die het goede antwoord herkent, meer fysiologische opwinding ervaart wanneer het goede antwoord opgenoemd wordt. Een onschuldige persoon zal op dezelfde manier op alle vragen reageren. De GKT lijkt beter te zijn in het classificeren van onschuldige mensen dan leugenaars. Veel psychologen geloven ook dat de GKT een wetenschappelijkere methode is dan de CQT. Toch zijn er enkele kanttekeningen die er bij het gebruik van de GKT gemaakt moeten worden. Zo kan de validiteit van de test uitgedaagd worden als het goede antwoord opvalt naast de andere antwoorden. Ook moeten onschuldige mensen het goede antwoord niet weten, anders worden ze wellicht schuldig bevonden. Er moet dus goed rekening gehouden worden met wat mensen al weten over de zaak (door de media). Ook kan het zo zijn dat de schuldige persoon een bepaald detail niet opgemerkt heeft en dus een onschuldig antwoord geeft. Deze condities zorgen ervoor dat de toepasbaarheid van deze methode aangetast wordt. Deze methode is bij minder dan 10% van de FBI zaken toepasbaar!

Onderzoekers debatteren al heel lang over de mate waarin het mogelijk is voor verdachten om de leugendetectortests te beïnvloeden. Al deze acties noemen we tegenmaatregelen. Tijdens de CQT zou iemand kunnen proberen om reacties tijdens de controlevragen te verhogen. Mensen die gecoacht zijn in tegenmaatregelen, konden de betrouwbaarheid van de leugendetector beperken. De tegenmaatregelen waren fysiek, zoals het bijten van de tong, en cognitief, zoals dingen tellen.

Nieuwe manieren van onderzoeken

Er zijn vele manieren om de hersenen van mensen te scannen. Een van die manieren is fMRI. Deze methode laat de neurale activiteit zien tijdens cognitieve handelingen. De fMRI is ook enkele keren gebruikt om deceptie op te sporen. De bevindingen van het onderzoek toonden aan dat de neurale activiteit tijdens het liegen anders is dan tijdens het vertellen van de waarheid. fMRI laat een verhoogde activiteit in de prefrontale cortex (executieve functies, probleem opossend) zien tijdens deceptie. Dit sluit weer aan bij het idee dat liegen cognitief meer vergt dan de waarheid vertellen. Er moet echter wel meer onderzoek komen naar fMRI en deceptie voordat het op grotere schaal toegepast kan worden. Een ander nieuw techniek is het proberen op te wekken van deceptie kenmerken. Sommige onderzoekers proberen een interview op een bepaalde manier te houden, dat er bepaalde deceptie kenmerken opgewekt worden. Omdat onderzoekers geloven dat liegen meer cognitieve moeite vergt dan de waarheid vertellen, geven ze verdachten extra cognitieve taken. Ze proberen op deze manier dat de verdachten die liegen bepaalde tekenen laten zien van deceptie.

Een tweede manier om kenmerken van deceptie op te wekken is door het stellen van onverwachte vragen. De verdachten kunnen zich hier niet op voorbereiden en zullen meer kenmerken van deceptie laten zien. Ook het stellen van vragen op een onverwachte manier heeft dit effect.

Het definiëren van deceptie is moeilijk. De schrijvers zien deceptie als een actie om een ander iets te laten geloven waarvan de leugenaar weet dat het niet waar is. Als je je iets echt niet kunt herinneren, dan is dat dus geen deceptie. Verder zijn er drie vormen van deceptie: falsificatie (alles wat verteld wordt is onwaar), distorsie (de waarheid wordt veranderd om te passen bij het doel van de leugenaar) en verborgenheid (de leugenaar houdt de waarheid verborgen). Wat het detecteren van deceptie betreft, wordt heel vaak de ‘lie-cathcher’ techniek gebruikt. Een persoon wordt geïnterviewd en hier wordt een video-opname van gemaakt. Dit wordt vervolgens aan observatoren laten zien en zij moeten oordelen of de persoon in beeld liegt of niet. Onderzoekers zijn al bijna veertig jaar bezig om deceptie en het detecteren van deceptie te bestuderen.

Hoe doe je aan misdaadlink en profilering van misdadigers en verdachten? - Chapter 9

Er is een klein groepje mensen verantwoordelijk voor het merendeel van misdaden. Deze chronische misdadigers zijn ook verantwoordelijk voor de meer serieuze vormen van misdaad. Sommige misdadigers worden als seriële misdadigers gezien, die twee of meer misdaden van hetzelfde type tegen verschillende slachtoffers op verschillende momenten plegen. DNA is een betrouwbare manier om een verdachte te identificeren, maar het wordt helaas niet altijd achtergelaten op de plaats delict. Het is daarom belangrijk dat er nog iets is waarmee politieagenten verder kunnen komen met het vinden van een verdachte. Het profileren van overtreders en misdaadlink zijn twee psychologische procedures die zouden kunnen helpen bij het identificeren van daders. Misdaadlink is aan vorm van gedragsanalyse die gebruikt wordt om de misdaden die door dezelfde persoon zijn begaan te identificeren door middel van hun gelijkenissen in gedrag en soms door de geografische of temporele nabijheid. Het profileren van misdadigers is het voorspellen van karakteristieken van de misdadiger aan de hand van de misdaad die gepleegd is. Ook kan het profileren gebruikt worden om de toekomstige dreiging van een misdadiger in te schatten of te vertellen aan agenten hoe ze een verdachte het beste kunnen interviewen. Daarom wordt er ook soms niet gesproken van profileerders, maar van gedrag onderzoekende adviseurs. Misdaadlink en profileren worden het vaakst toegepast voor serieuze vormen van misdaad, zoals seriemoord en verkrachting. De meeste onderzoekers vinden dat profilering alleen toegepast moet worden bij gewelddadige misdaden, misdaden waarbij de overtreder zijn persoonlijkheid laat zien of waar er sprake zou kunnen zijn van psychopathologie. De afgelopen paar jaren zijn er ook onderzoekers bij die pleiten voor een breder gebruik van profileren (bijvoorbeeld bij overvallen).

Misdaadlink

Misdaadlink wordt in veel landen gedaan door politiemedewerkers, zoals misdaadanalisten, officiers en academische psychologen. Het is gericht op het identificeren van misdaden die door dezelfde overtreder begaan worden. Meestal wordt deze analyse gelimiteerd tot een specifieke type van misdaad. Om zo goed mogelijk een misdaad te kunnen identificeren die door dezelfde overtreder wordt begaan, is het nodig voor overtreders om elke keer op dezelfde manier te gedragen wanneer ze een misdaad van een bepaalde type plegen. Dit wordt de overtreder-consistentie hypothese (offender consistency hypothesis) genoemd. Natuurlijk is het vrij lastig om een misdaad op exact dezelfde manier te doen als de misdaad ervoor, omdat de omgeving anders is en de interpersoonlijke karakteristieken ook. Het is dus nodig dat overtreders relatief gezien consistent zijn, maar ze moeten daarentegen ook iets typerend hebben voor hun stijl. Als dieven hun overvallen op precies dezelfde manier zouden doen, dan zouden we de ene dief niet van de andere kunnen onderscheiden. Deze voorwaarde wordt behavioural distinctiveness of discriminatie genoemd. Sommige misdaadtypes, zoals verkrachters, zijn moeilijk om te vervolgen en de betrouwbaarheid van het slachtoffer speelt een grote rol in het vervolgen van de misdadiger. Als er door misdaadlink een overtreder vervolgd kan worden voor een serie van overtredingen, dan krijgt elk slachtoffer meer geloofwaardigheid door de anderen.

Voor misdaadlink moet de plaats delict gedetailleerd bestudeerd worden en waar mogelijk moeten er ook ooggetuigen vertellen hoe de overtreder zich gedroeg. Vaak wordt er een misdaadlink analist ingeschakeld als politieagenten veel overeenkomsten hebben aangetroffen bij misdaden en dus het idee hebben dat het door dezelfde persoon is uitgevoerd. Analisten kunnen ook ingeschakeld worden als er één erg serieuze misdaad is gepleegd waarvan politieagenten denken dat het door een seriemoordenaar is gedaan. Wanneer de analist denkt dat er twee of meer misdaden zijn begaan door dezelfde persoon, dan voert hij een gedetailleerde analyse uit van het gedrag dat getoond werd bij de verschillende plaats delicten. De analist probeert gedrag te identificeren dat bij beide plaatsen overeen kwam en het gedrag dat niet overeen kwam. Als er gedrag met elkaar overeen komt, dan moet de analist goed nadenken of dit gedrag bij alle overtreders voorkomt. De analist kan ook kijken naar de geografische locatie van de overtredingen en hoe dichtbij ze bij elkaar liggen. De geografische proximiteit van overtredingen wordt als een vrij betrouwbare indicator gezien om te bepalen of misdaden door dezelfde overtreder zijn begaan. Overtreders begaan hun misdaden in gebieden waar ze bekend mee zijn. In sommige landen heeft de politie een database waar overeenkomend gedrag, geografische locatie en de tijd/datum wanneer de misdaad gepleegd is opgeslagen is.

Natuurlijk moet er heel goed uitgekeken worden bij het maken van misdaadlinks. Psychologen willen dat analisten handelen op een goede manier. Ze moeten niet zomaar uitgaan van overeenkomsten in gedrag. Er moet gekeken worden naar de best passende theorie en het beste bewijs dat er op dat moment beschikbaar is. Het is belangrijk dat de principes die ten grondslag liggen van misdaadlink empirisch gesteund moeten worden. Moderne modellen van persoonlijkheid herkennen dat gedrag een product is van persoonlijkheid en de situatie. Psychologische kenmerken van een situatie activeren of inhibiteren mentale representaties en dit produceert gedrag. Er wordt verondersteld dat situaties met dezelfde psychologische kenmerken hetzelfde gedrag zullen produceren omdat ze dezelfde mentale representaties activeren. Persoonlijkheidssystemen ontwikkelen zich met de tijd en vooral tijdens de kindertijd en adolescentie. Ze zijn uniek voor het individu wat de patronen en sterkte van associaties tussen mentale representaties betreft. Deze modellen voorspellen gedragsconsistenties, maar ook inter-individuele variaties van gedrag. Psychologen hebben deze soort modellen ook getest en ze hebben gevonden dat een persoon inderdaad hetzelfde gedrag vertoont in een soortgelijke situatie en dat verschillend gedrag geproduceerd wordt door verschillende mensen in dezelfde situatie. Er is echter nog niet heel veel onderzoek gedaan naar gedragsconsistentie van crimineel gedrag. Het onderzoek dat er gedaan is, wijst uit dat voor veel soorten crimineel gedrag er gedragsconsistentie optreedt bij dezelfde situaties. Sommige vormen van criminaliteit (zoals het stelen van goederen) kunnen volgens onderzoek het beste bestudeerd worden met geografische proximiteit. Het gebruik van geografische proximiteit wordt vaak als goed gezien, want de locatie van misdaden is objectief en minder open voor interpretatie vergeleken met het gedrag dat er tijdens de misdaad vertoond werd. Misdaadlink kan dus effectief zijn als de goede indicatoren worden gebruikt.

Profileren van overtreders

Het profileren van overtreders is veel bekender dan misdaadlinks. Profileren van misdadigers komt in veel boeken voor en is ook vaak te zien in de media. Er bestaan veel sterke meningen over het profileren van overtreders en het is een uitdagende richting. Er is veel debat in de wetenschappelijke wereld over profileren. Zo vraagt men zich af of het als een kunst of als wetenschap gezien moet worden. Voor psychologen moet ons handelen gebaseerd zijn op bewijs en het is daarom belangrijk dat er empirisch onderzoek naar het profileren van overtreders is.

De geschiedenis van het profileren gaat terug naar de 19de eeuw. Daar had Dr. Thomas Bond de politie zijn ideeën verteld over hoe Jack the Ripper er uit zou zien, wat hij zou dragen, zijn motivatie en zijn mentale staat (dit was in 1880). Maar het profileren werd pas bekend door de FBI. Het gebruik van het profileren van overtreders om politieonderzoek te helpen is door andere landen overgenomen. De mensen die zich bezighouden met het profileren hebben verschillende achtergronden. Sommigen zijn forensische, klinische en academische psychologen, forensische en klinische psychiaters en politie officieren. Deze mensen hebben allemaal als experts opgetreden tijdens rechtszaken. Ze kijken vooral naar de motivatie van een misdaad, of het gedrag overeenkomt met een bepaalde persoonlijkheidseigenschap en of er bewijs is voor het linken van meerdere misdaden. Met zo’n lange geschiedenis zou je verwachten dat het profileren van overtreders vaak wetenschappelijk onderzocht is. Toch is dit niet gedaan en de meeste artikelen die erover beschikbaar zijn, baseren hun conclusies niet op empirische feiten maar op rationele kennis. Empirisch onderzoek is nodig om het profileren als een legitieme studie te zien binnen psychologie.

Wanneer mensen praten over het profileren van overtreders dan kunnen ze het hebben over drie verschillende scholen van profileren:

  • De criminele onderzoeksbenadering: dit wordt ook vaak wel de FBI benadering genoemd. Het profileren bij deze benadering wordt vaak mogelijk gemaakt door de kennis van de onderzoeker. Deze kennis heeft hij/zij vergaard door het blootgesteld te zijn aan veel misdaden en ervaring met crimineel onderzoek. De FBI heeft opgepakte moordenaars en verkrachters geïnterviewd en aan de hand hiervan konden ze een typologie van overtreders opstellen. Er moet zo veel mogelijk data vergaard worden over een misdaad en de misdaad wordt vervolgens geclassificeerd in een bepaalde type. Er wordt daarna nagedacht hoe de misdaad ontwikkeld is en hoe het plaats heeft gevonden. Met behulp van de eigenschappen van de overtreder, de socio-economische status van de overtreder, persoonlijkheid, gewoontes en alle informatie over de misdaad wordt het profiel gegenereerd.

  • De klinische benadering: de klinische benadering is er niet om een zaak op te lossen, maar om ons inzicht te geven over zowel de zaak als de misdadiger. Onderzoekers van deze benadering gebruiken psychologische theorieën en hun ervaring met misdadigers. Ze werken namelijk vaak samen met cliënten in een forensische mentale gezondheidskliniek. Er kunnen voorspellingen over de persoonlijkheid van misdadigers gemaakt. De klinische onderzoeker moet proberen om te begrijpen wat er is gebeurd en de criminele activiteit als het ware reconstrueren. De klinische onderzoeker zal kijken naar emoties, verlangens, stemmingen en psychopathologie. Vervolgens zal hij een persoonlijkheidstheorie opstellen die de misdaad helpen uit te leggen.

  • De statistische benadering: deze benadering is gebaseerd op de multivariate analyse van gedrag en andere informatie die gevonden is op de plaats delicten wordt gebruikt om de eigenschappen van de overtreder te voorspellen. De eerste die deze benadering gebruikte was Canter en hij ziet profileren als een onderdeel van de psychologie. De statisticus zal statistische relaties tussen het gedrag op de plaats delict en de karakteristieken van de overtreden bekijken. Er zal gekeken worden in de database naar gelijksoortige zaken om voorspellingen te maken over de eigenschappen van de verdachte. De statistische benadering is onderzoeksgeoriënteerd.

Misdaadlinks en het profileren van overtreders delen twee dingen met elkaar. Gedragsconsistentie is een van die dingen. Verder denkt profilering dat er een relatie is tussen de manier waarop iemand zich gedraagt op de plaats delict en de persoonlijkheid van de dader. Dit wordt ook wel de A(ctions) -> C(haracteristics) relatie genoemd. Dit stelt dat als er echt zo’n relatie bestaat, dat overtreders die op dezelfde manier handelen wanneer ze een misdaad begaan ze ook dezelfde eigenschappen hebben. Dit wordt de homologie assumptie genoemd. Er is echter niet veel steun gevonden voor de homologie assumptie, maar de schrijvers van dit boek menen dat er niet goed gekeken is naar de rol die situationele factoren spelen. Er moet een theoretisch raamwerk zijn dat uitlegt waarom we zouden verwachten dat bepaalde sociaal-demografische variabelen geassocieerd worden met bepaald gedrag tijdens een misdaad.

Er is ook veel kritiek op de inhoud van de profielen van overtreders. Een onderzoek werd gedaan naar de profielen die gebruikt zijn in de Verenigde Staten en Europa en deze bevatten 880 rapportages over de karakteristieken van overtreders. Deze rapportages werden bekritiseerd omdat meer dan de helft van die karakteristieken niet geverifieerd konden worden na de uitspraak (zoals hoe de overtreder zich voelde tijdens de misdaad). Ook waren veel beweringen vaag en open voor interpretatie en ze legden niet uit hoe de analist tot een bepaalde conclusie/advies gekomen is. Alhoewel er niet veel bewijs is voor het profileren, wordt het toch vaak gebruikt. Veel agenten of criminologen die er ervaring mee hebben geven ook aan dat ze het zullen blijven gebruiken.

Er is een klein groepje mensen verantwoordelijk voor het merendeel van misdaden. Deze chronische misdadigers zijn ook verantwoordelijk voor de meer serieuze vormen van misdaad. Sommige misdadigers worden als seriële misdadigers gezien, die twee of meer misdaden van hetzelfde type tegen verschillende slachtoffers op verschillende momenten plegen. DNA is een betrouwbare manier om een verdachte te identificeren, maar het wordt helaas niet altijd achtergelaten op de plaats delict. Het is daarom belangrijk dat er nog iets is waarmee politieagenten verder kunnen komen met het vinden van een verdachte. Het profileren van overtreders en misdaadlink zijn twee psychologische procedures die zouden kunnen helpen bij het identificeren van daders. Misdaadlink is aan vorm van gedragsanalyse die gebruikt wordt om de misdaden die door dezelfde persoon zijn begaan te identificeren door middel van hun gelijkenissen in gedrag en soms door de geografische of temporele nabijheid. Het profileren van misdadigers is het voorspellen van karakteristieken van de misdadiger aan de hand van de misdaad die gepleegd is. Ook kan het profileren gebruikt worden om de toekomstige dreiging van een misdadiger in te schatten of te vertellen aan agenten hoe ze een verdachte het beste kunnen interviewen. Daarom wordt er ook soms niet gesproken van profileerders, maar van gedrag onderzoekende adviseurs. Misdaadlink en profileren worden het vaakst toegepast voor serieuze vormen van misdaad, zoals seriemoord en verkrachting. De meeste onderzoekers vinden dat profilering alleen toegepast moet worden bij gewelddadige misdaden, misdaden waarbij de overtreder zijn persoonlijkheid laat zien of waar er sprake zou kunnen zijn van psychopathologie. De afgelopen paar jaren zijn er ook onderzoekers bij die pleiten voor een breder gebruik van profileren (bijvoorbeeld bij overvallen).

Wat weten we van intiem partnergeweld en stalken? - Chapter 10

Professionals kunnen alleen op een goede manier actie ondernemen bij intieme partner geweld en stalken als er overeenstemming is over wat de termen inhouden. Intiem partnergeweld vindt plaats tussen een stel en het maakt niet uit wat hun etniciteit, sociale status, schoolniveau of geslacht is. Intiem partnergeweld kan fysieke, psychologische en seksuele agressie zijn. Ook het controle gedrag hoort bij intiem partnergeweld. Dit is het in de gaten houden van de ander door hem of haar te volgen, e-mails lezen of telefoongesprekken afluisteren. Onderzoek wijst uit dat controle gedrag voorafgaat aan agressie en dat veel mensen dit vervelender vinden dat psychologische agressie. Ook heeft onderzoek uitgewezen dat geweld kan plaatsvinden bij stellen die daten, stellen die vervreemd van elkaar zijn en stellen van hetzelfde geslacht. Intiem partnergeweld hoort dus niet bij een enkele subsectie van de populatie. Alle relatietypes kunnen intiem partnergeweld ervaren en ook alle geslachten. Zware en chronische geweld komt maar bij een klein deel voor en er moet dus goed onderscheid gemaakt worden tussen agressie (handelingen die verwondingen opleveren) en geweld (handelingen die wel verwondingen opleveren).

Stalken werd als term ingevoerd nadat zaken van enkele bekende mensen die lastig werden gevallen door iemand in de media verschenen. Bij het woord stalken denken de meeste mensen aan iemand achtervolgingen, maar dit een deel van het gedrag. Stalken is de roofzuchtige achtervolging van een persoon. Er kunnen veel gedragingen horen bij de term stalken, omdat de definitie wordt gehaald uit de perceptie van slachtoffers. Dit is de reden waarom er in verschillende boeken ook verschillende termen worden gebruikt. Er wordt wel vaak de nadruk gelegd op het woord ‘obsessief’ om stalken te definiëren. Het lijkt er op dat de herhaalde gedachten over het doelwit het stalkgedrag veroorzaken. Er zijn echter ook andere woorden die hetzelfde gedrag omvatten. Intimidatie wordt ook gebruikt om persistente, ongewilde gedrag dat angst kan veroorzaken uit te drukken. Vaak wordt de term erotomania ook verkeerd gebruikt. Erotomania is een psychiatrische stoornis waarbij de persoon waanideeën heeft dat een andere persoon (meestal met een hoge status) verliefd is op hen. De meeste mensen met erotomania hebben ook andere psychiatrische aandoeningen en het is daarom niet duidelijk in hoeverre erotomania leidt tot stalkgedrag. Er worden weinig stalkers gediagnosticeerd met erotomania en weinig mensen met erotomania vertonen stalkgedrag en dit laat zien dat de stoornis niet echt relevant is voor stalkgedrag. Waar de verschillende definities het wel over eens zijn, is dat het slachtoffer angstig moet worden door het gedrag. Dit maakt stalkgedrag dus subjectief, want de ene persoon zou iets als bedreigend zien terwijl een andere persoon dat misschien niet zou doen. Als een persoon niet ziet dat hij of zij gestalkt wordt, dan gebeurt stalken eigenlijk niet. Onderzoek wijst uit dat er echter wel consistentie is onder mensen in de perceptie van stalken. De meeste mensen zien stalken als ongewenste en herhaalde acties gericht op een specifiek individu en die acties veroorzaken angst en zorgen.

Taxatie van intiem partnergeweld en stalken

Uit onderzoek is gebleken dat intiem partnergeweld een internationale, sociale probleem van significante grootte is. De meeste vragenlijst gebruiken nationale representatieve steekproeven, maar hun design wordt geïnformeerd door vrouwelijke perspectieven. Dit zorgt er voor dat vooral vrouwen gevraagd worden en er kan hierdoor niet veel geleerd worden over de mannen die slachtoffer zijn van intiem partnergeweld. Ook heeft onderzoek uitgewezen dat mannen agressie in hun relatie niet als crimineel gedrag zien en ze zien hun ervaringen ook niet als gewelddadig. Dit kan ervoor zorgen dat mannen niet door hebben dat zij het slachtoffer zijn van intiem partnergeweld.

Het onderzoek naar stalken wijst uit dat 23% van de vrouwen in Engeland en 15% van de mannen in Engeland wel eens gestalkt zijn in hun leven (sinds hun 16de). Van deze mensen werd het merendeel gestalkt door iemand die ze niet kenden. Vrouwen worden meer dan mannen gestalkt door een (ex)-intieme partner en mannen worden meer dan vrouwen gestalkt door een vreemdeling. Meer mannen dan vrouwen zijn stalkers. Er moet echter welk rekening gehouden worden met het feit dat mannen niet zo bereid zijn als vrouwen om toe te geven dat iemand ze achterna zit en angst opjaagt en ze zien niet altijd de mate van de bedreiging in en zullen het dus niet als stalken ervaren.

Risicofactoren en theorieën

Er zijn vrij veel risicofactoren gevonden die betrokken zijn bij intiem partnergeweld en stalken en deze factoren zijn geïdentificeerd door het vergelijken van de eigenschappen van de individuen die intiem partnergeweld of stalken vertonen met mensen die het niet vertonen. Volgens het nested ecological model worden risicofactoren geïdentificeerd door hun relatieve nabijheid tot het individu. Volgens dit model vinden risicofactoren op een van de vier levels plaats: macrosysteem (sociale en culturele invloed), mesosyteem (invloed van sociale groepen, zoals school), microsysteem (invloed van interpersoonlijke relaties) en ontogenetische systeem (individuele ontwikkeling/ interne invloeden). De feministen theorie heeft de meeste invloed gehad bij intiem partnergeweld, ondanks het feit dat er weinig empirisch bewijs is voor deze positie. Dit perspectief ziet intiem partnergeweld als iets wat mannen bij vrouwen doen omdat de sociale regels in onze samenleving menen dat mannen dominant zijn en vrouwen onderdanig horen te zijn. De feministen accepteren dat er vrouwen zijn die ook gewelddadig zijn tegen hun man, maar zij denken dat dit komt doordat vrouwen zichzelf willen beschermen of om wraak te nemen. Geweld tegen vrouwen wordt door feministen als speciaal gezien en niet gerelateerd aan andere vormen van geweld. Er is echter niet veel empirische steun voor deze theorie. Sterker nog, onderzoek heeft uitgewezen dat fysieke agressie bijna even vaak vertoond wordt door vrouwen als mannen. Vrouwen raken echter vaker gewond.

De sociale leertheorie van Bandura is ook gebruikt om intiem partnergeweld uit te leggen. Volgens deze theorie wordt gewelddadig gedrag en gewelddadige overtuigingen geleerd tijdens de kindertijd door de directe ervaring of de observatie van dit gedrag door anderen, meestal de ouders. Gewelddadig gedrag tussen ouders dat geobserveerd is door de kinderen zal ervoor zorgen dat kinderen ook geweld zullen gebruiken in intieme relaties. Dit staat ook wel bekend als de intergenerationele transmissie van geweld. Echter, ook deze theorie wordt niet ondersteund door empirisch bewijs. Attachment theorie is een theorie die gericht is op het aangaan van relaties tijdens de kinderjaren en de implicaties die deze relaties hebben op relaties in het latere leven. Volgens deze theorie moeten kinderen een zekere aanhechting hebben met een verzorger en ze moeten zich veilig voelen bij deze persoon. Sommige onderzoekers denken dat intiem partnergeweld te maken heeft met een onzekere hechtingsstijl ontwikkeld tijdens de kindertijd. Dit wordt geassocieerd met verlatingsangst en woede. Sommige persoonlijkheidstrekken die samenhangen met onzekere aanhechting, komen ook overeen met trekken van intiem partnergeweld. Angstige attachmentstijl was gerelateerd aan angst, jaloezie en trauma. Mannen die intiem partnergeweld vertonen ook jaloezie en verlatingsangst. Veel vormen van attachment worden ook geassocieerd met stalken. Er is bewijs dat stalken geassocieerd is met angstige aanhechting en dit wordt gemedieerd door boosheid-jaloezie.

Subtypes

Empirisch onderzoek heeft de aanwezigheid van verschillende types misdadigers aangetoond. Holtzworth-Munroe en Stuart hebben een typologie van intiem partnergeweld subtypes opgesteld. Volgens deze onderzoekers zijn er drie types daders:

  • Generaal gewelddadige/antisociale dader: Deze persoon heeft verschillende risico factoren die de kans om gewelddadig te reageren vergroten. Dit kan zowel binnen het gezin als erbuiten zijn. Deze personen zijn tijdens hun jeugd veel blootgesteld geweest aan geweld, hebben hoge impulsiviteit, zijn betrokken met andere rare personen, zijn narcistisch, gebruiken genotsmiddelen, hebben negatieve attitudes over vrouwen en hebben geen goede vaardigheden om conflicten op te lossen. Ze vertonen weinig empathie, psychologische stress, depressie en woede. Zij zullen het vaakst geweld vertonen in situaties waarin ze de controle proberen te behouden of te verkrijgen.

  • Dysforische/ borderline dader: Deze persoon vertoont gematigd tot veel geweld aan gezinsleden. Ze zullen tijdens hun jeugd hoogstwaarschijnlijk enige vorm van geweld hebben meegemaakt. Ze vertonen van alle drie types het meeste stress, depressie en woede. Ze vertonen weinig tot matige levels van empathie, zijn vijandelijk tegen vrouwen, vertonen matige levels van impulsiviteit en vertonen weinig communicatievaardigheden. Ze vertonen karakteristieken van een borderline stoornis en angstige attachment. Ze zullen met woede reageren als ze zich afgewezen of verlaten voelen. Dreigementen over separatie kunnen resulteren in stalken of het lastig vallen om te proberen de intieme relatie te herstellen.

  • De alleen-familie dader: Deze dader is alleen gewelddadig tegen familieleden en handelt niet heel zwaar en frequent. Hij laat van alle drie types de minst criminele gedragingen zien. Hun geweld is waarschijnlijk het resultaat van een samenwerking van vele lage risico level factoren, zoals het blootgesteld zijn aan enige familiegeweld in de kindertijd, slechte communicatieve vaardigheden met de partner, lichte impulsiviteit, alcohol en drugsmisbruik en een afhankelijkheid van de partner.

Stalken in intieme relaties valt in de dysforische/borderline subgroep. Maar er zijn ook specifieke subtypes van stalkers. Zo is er de stalker die denkt dat het slachtoffer smoorverliefd op hem of haar is. Het stalkgedrag wordt daarom gebruikt als gedrag om aandacht te trekken zodat het slachtoffer weet dat de stalker bestaat. Dit gedrag wordt vaak bij vrouwen gezien die mannen met een hoge status proberen te krijgen. Simpel obsessioneel stalken ontstaat normaal gesproken door een intieme relatie of met een kennis van werk. Motieven voor deze subgroep zijn het willen behouden of herstarten van een intieme relatie of voor het nemen van wraak. Liefde-obsessioneel stalken gebeurt wanneer het slachtoffer de stalker kent, maar geen intieme relatie met hem/haar heeft gehad.

Er werken veel professionals (politieagenten, psychologen, advocaten en sociale werkers) mee om te achterhalen hoeveel risico iemand loopt door een ex-partner. Risico assessment is belangrijk voor slachtoffers, maar ook voor daders. Als men weet hoeveel risico een dader met zich meebrengt, dan kunnen ze een goed behandelplan voor hem/haar opstellen. De validiteit en betrouwbaarheid van risico assessment is daarom belangrijk. Er zijn vele methoden gebruikt om risico assessment te benaderen. De meeste risico assessment tests zijn ontwikkeld aan de hand van studies die de agressie van mannen tegen vrouwen bestudeerd hebben (en geen agressie van vrouwen tegen mannen of homoseksuele relaties). Toch hebben al deze studies gekeken naar verschillende factoren in het leven van de dader of slachtoffer en hebben dus hun conclusies getrokken uit verschillende theoretische perspectieven in plaats van het vertrouwen op een perspectief. Dit zorgt er voor dat er een begrijpelijke en strakke risico assessment haalbaar is en dit is natuurlijk belangrijk voor het opstellen van een behandelplan.

Professionals kunnen alleen op een goede manier actie ondernemen bij intieme partner geweld en stalken als er overeenstemming is over wat de termen inhouden. Intiem partnergeweld vindt plaats tussen een stel en het maakt niet uit wat hun etniciteit, sociale status, schoolniveau of geslacht is. Intiem partnergeweld kan fysieke, psychologische en seksuele agressie zijn. Ook het controle gedrag hoort bij intiem partnergeweld. Dit is het in de gaten houden van de ander door hem of haar te volgen, e-mails lezen of telefoongesprekken afluisteren. Onderzoek wijst uit dat controle gedrag voorafgaat aan agressie en dat veel mensen dit vervelender vinden dat psychologische agressie. Ook heeft onderzoek uitgewezen dat geweld kan plaatsvinden bij stellen die daten, stellen die vervreemd van elkaar zijn en stellen van hetzelfde geslacht. Intiem partnergeweld hoort dus niet bij een enkele subsectie van de populatie. Alle relatietypes kunnen intiem partnergeweld ervaren en ook alle geslachten. Zware en chronische geweld komt maar bij een klein deel voor en er moet dus goed onderscheid gemaakt worden tussen agressie (handelingen die verwondingen opleveren) en geweld (handelingen die wel verwondingen opleveren).

Hoe verhoudt de forensische psychologie zich tot terrorisme? - Chapter 11

Voordat we kunnen beginnen met het verband tussen terrorisme en forensische psychologie te leggen, moeten we eerst weten wat terrorisme is. Zowel het woord ‘terrorisme’ als het woord ‘terrorist’ zijn termen die geen universele definitie hebben. Het zijn de sociale en culturele contexten die beïnvloeden wat iemand uit een bepaalde samenleving ziet als terrorisme. Ditzelfde was ook het geval met het woord ‘misdaad.’ Terrorisme is echter nog complexer. Terrorisme is een misdaad, maar heeft ook een politieke context en misdaad heeft dit niet. Daarnaast heeft het een meer denigrerende dan beschrijvende label. Ondanks deze onzekerheden maakt terrorisme al lange tijd deel uit van de samenleving. Al in de vijftiende eeuw hebben burgers zich bewapend en zich collectief ingezet voor een bepaald doel. Soms kan het verwarrend zijn om de activiteiten van een bepaalde staat als legitiem te zien en individuele activiteit (bewapende mannen die de staat uitdagen) als illegaal te zien. Dit bemoeilijkt ons begrip van terrorisme. Zoals eerder gezegd is er geen universele definitie voor terrorisme. Toch zijn de meeste samenlevingen het er over eens dat terrorisme voorbedachte, politiek gemotiveerde geweld tegen mensen die geen krijgers zijn door subnationale groepen of clandestiene agenten. Om iets als terrorisme te zien is het dus nodig om een politiek motief te hebben en het geweld moet gericht zijn op mensen die geen krijgers zijn. In Europa wordt terrorisme vanuit een civiele context benaderd, maar in Amerika wordt het meer vanuit een militaire perspectief bekeken.

De psychologie van terrorisme

Forensische psychologie heeft een relatief kleine rol gespeeld bij de analyse van terrorisme. De meeste onderwerpen van forensische psychologie hebben een achtergrond met bewijs, maar de studie van terrorisme heeft niet veel substantieve bewijs en heeft relatief gezien weinig psychologische analyse aangetrokken. Na de aanval op de Twin Towers is de academische studie van terrorisme uitgebreid, maar de meeste uitbreiding vond plaats bij politieke wetenschappen. Vroege psychologische studies naar terrorisme hebben zich gericht op waarom terroristen geweld vertonen. Deze verklaringen waren geraamd in termen van abnormaliteit, psychopathologie of individuele persoonlijkheidstrekken. Echter, de meeste visies zien deze benadering als onbehulpzaam en denken niet dat het bijdraagt aan ons begrip van terrorisme. Er is weinig bewijs voor mentale stoornissen of psychopathologie als een onderliggende factor van terrorisme.

De meeste huidige theorieën zien de significantie van leren en situationele contexten voor gedrag als factoren van de ontwikkeling van terrorisme. De sociale leertheorie van Bandura heeft een bijdrage geleverd aan dit idee. Deze benadering legt de nadruk op de rol van observatie in leren en de sociale context waarin leren kan plaatsvinden. Andere benaderingen hebben gekeken naar cognitieve theorieën, vooral theorieën van agressie en sociale cognitie. Sommige wetenschappers denken dat sociale cognities op terroristen slaan, omdat de acties van terroristen gebaseerd zijn op subjectieve interpretaties van de wereld en geen objectieve realiteit zijn. Percepties van politieke en sociale omgevingen zijn gefilterd door overtuigingen en houdingen die ervaring en geheugen reflecteren. Een implicatie van deze benadering is dat het suggereert dat de terrorist een keuze maakt om een terrorist te worden. Dit komt echter niet overeen met wat we weten over hoe terroristen te maken krijgen met terroristische activiteiten. Onderzoek heeft namelijk uitgewezen dat terroristen zelden een bewuste keuze maken om een terrorist te worden. De meeste betrokkenheid bij terrorisme resulteert uit blootstelling en socialisaties richting extreem gedrag. Ook als er gekeken wordt naar de kenmerken van terroristen, dan zijn er weinig overeenkomsten en er is geen relatie met structurele factoren, zoals discriminatie of economische achterstand. Terroristen zelf geven vaak verschillende antwoorden over waarom ze betrokken zijn geraakt bij terrorisme en deze antwoorden relateren meer aan de context van de vraag dan aan de realiteit. Dit zorgt er voor dat het methodologisch moeilijk is om de reden voor terrorisme te begrijpen.

Het worden, het blijven en het niet meer zijn van een terrorist

Wat wel naar voren komt uit interviews met terroristen is dat er een geleidelijke socialisatie naar terrorisme is en een bepaalde gevoel van betrokkenheid door geleidelijke toenames in verplichtingen. Groepsfactoren kunnen ook een grote rol spelen bij de betrokkenheid. Het betrokken zijn bij terrorisme bestaat uit drie verschillende elementen: het betrokken raken bij terrorisme, het betrokken blijven bij terrorisme en het niet meer betrokken zijn bij terrorisme. Dit wordt ook wel de ARC betrokkenheid van terrorisme genoemd (de schrijvers vertellen in het boek niet waar ARC voor staat). De mensen die direct aan terroristische geweldactiviteiten deelnemen, zijn maar een paar mensen uit de hele terroristische beweging. Er staat een heel organisatorische structuur achter deze mensen. De IRA (Irish Republican Army) is een Ierse paramilitaire organisatie die door terroristische activiteiten een verenigd Ierland hoopt te bereiken. Deze organisatie had een complex structuur en er waren mensen die over de logistiek gingen, anderen die over de financiën gingen en weer anderen die betrokken waren met onderzoek (naar het maken van bommen). Terroristische bewegingen kunnen gekenmerkt worden door het hebben van verschillende rollen en met verschillende soorten betrokkenheid. De zichtbare terrorist (die aanslagen pleegt) is maar een klein deel van een groter, ondersteunend geheel.

De verschillende rollen binnen terroristische netwerken bieden onderzoekers een manier om te begrijpen hoe een individu betrokken kan raken bij een organisatie. Het worden van een terrorist is een geleidelijke progressie in bepaalde rollen. Het betrokken raken bij terrorisme is een dynamisch proces van veranderingen. Dit perspectief ziet het betrokken zijn bij terrorisme niet als een staat of conditie waarin iemand zich kan bevinden, maar als iets wat sommige leden van een beweging doen. Het is daarvoor belangrijk om te weten welke rollen terroristen kunnen aannemen. Dat is tegenwoordig wel moeilijk, omdat er zoveel nieuwe vormen van terrorisme bij zijn gekomen. Zo is er de globale Salafi jihad, georganiseerde misdaad terrorisme en internet terrorisme. Niet alle rollen zijn illegaal, maar na de aanval op de Twin Towers wordt al kleine betrokkenheid bij een terroristische organisatie als iets groots gezien. Tegenwoordig zijn er ook veel meer ‘lone wolf terrorists’ en dit zijn terroristen die een terroristische activiteit in hun eentje uitvoeren zonder lid te zijn van een formele terroristen groep (de verdachten van de Boston bombing aanslag). De meeste terroristen maken echter onderdeel uit van een grote groep en het lijkt er op dat groepsfactoren gedrag kunnen beïnvloeden. Deze factoren kunnen leden verleiden om bij een groep te horen en hun betrokkenheid vergroten. Extreme conformiteit en strikte gehoorzaamheid zijn kwaliteiten die de effectiviteit en het behouden van een geheim vergroten. Illegaliteit is een grote factor die ervoor zorgt dat er controle en conformiteit blijft en samen met een gevoel van eenheid en een duidelijke vijand de groepscohesie faciliteert. Er zijn ook andere groepsfactoren, zoals conformiteit aan sociale normen, identificatie en de diffusie van verantwoordelijkheid (in een groep denken mensen dat ze minder verantwoordelijk zijn voor hun daden) die een grote rol spelen bij terroristisch gedrag.

De schuld geven aan slachtoffers en de slachtoffers als niet menselijk zien zijn ook processen waarmee terroristisch gedrag begrepen kunnen worden. Volgens Post zijn er twee soorten terroristische groepen en zij verschillen in de relatie die ze met de omgeving hebben. De anarchistische-ideologie groep is een kleine groep die het huidige politieke en sociale regime om wil gooien uit ideologische redenen. De leden van deze groepen raken vervreemd van hun familieleden en gemeenschap. De nationalistische-separatistische groep heeft leden die niet vervreemd zijn geraakt van hun familieleden en ze beweren de interesses van de gemeenschap te representeren. Veel radicale islamitische groepen en de IRA behoren tot deze tweede groep. Veel samenlevingen zien de leden van deze groep die de interesses van de gemeenschap proberen te behouden als helden. De leden van de Hamas worden door de Palestijnen als helden gezien. Hierdoor kunnen de leden hun acties meer rechtvaardigen. Het lid worden van een terroristische groep kan de sociale positie van een persoon en zijn familie vergroten. Nieuwelingen zullen bij sommige groepen ook met veel respect behandeld worden.

Radicalisatie

Radicalisatie is een term die vaak gebruikt wordt bij terrorisme. Radicalisatie kan gezien worden als de blootstelling aan en sympathie voor radicale ideologieën. Het woord wordt vaker gebruikt, vooral in de media. Uit onderzoek is gebleken dat mensen vier verhalen vertellen wanneer ze hun radicalisatie proberen te verantwoorden. Zo vertellen ze een politiek verhaal, over dat het Westen slecht is en dat er globale verschillen zijn tussen macht en distributie van middelen en dat dit tot stand is gekomen door het Westen. Ook vertellen ze over de Westerse moralen die elkaar tegenspreken en terroristen zeggen dat vrijheid en gelijkheid onrealistische idealen zijn. Daarnaast worden er religieuze verhalen verteld. Zo vertellen moslim terroristen dat ze de islam moeten beschermen tegen het Westen. Het vierde type verhaal dat verteld wordt is het sociaalpsychologische verhaal dat te maken heeft met groepen. Iedereen die behoort tot een bepaalde groep is goed, leden van alle andere groepen zijn ongelovigen. Het zijn niet alleen deze verhalen die voor gewelddadige radicalisatie zorgen, maar ook de persoonlijke, situationele en organisatorische factoren spelen allemaal een rol hierin. Onderzoek heeft wel enkele factoren gevonden die bijdragen aan radicalisatie. Deze factoren relateren echter wel aan een islamitische context:

  • Ideologie: de factoren die significant zijn voor islamitische ideologieën en het radicaliseren zijn onder andere jihadisme (een heilige oorlog), een nadruk leggen op martelaars en de dehumanisering van de vijand.

  • Sociale context: een identificatie met een sterke groep is heel belangrijk. Leden moeten zich verbonden voelen met en gesteund voelen door de groep.

  • Leiderschap: de betrokkenheid van charismatische leiders van een groep is van belang. Teruggekeerde jihadisten spelen een belangrijke rol als inspirerende leden.

  • Situationele en persoonlijke context: recent onderzoek wijst uit dat een sterk transformerende gebeurtenis belangrijk kan zijn als onderdeel van de weg naar radicalisatie, maar niet zozeer naar geweld. Gerelateerd hieraan is het feit dat een individu boos is vanwege een gebeurtenis en wraak wil nemen.

Het is belangrijk om nog een keer te benadrukken dat al deze factoren afzonderlijk geen voorspellende waarde hebben en dus niet voorspellen waarom mensen terroristen worden. Wanneer deze factoren echter allemaal samen worden genomen, dan hebben ze wel een hoge voorspellende waarde. De betrokkenheid bij terrorisme is een geleidelijke progressie. Het is heel lastig om de geheimen van zo’n hechte groep te ontrafelen en we leren het meest door naar de levensverhalen van terroristen te luisteren. Echter, deze verhalen worden vanuit het perspectief van de dader verteld en hij/zij zal hoogstwaarschijnlijk zijn/haar acties proberen te rechtvaardigen. Ze vertellen ons misschien niet wat er echt is gebeurd. Uitgaande van de verhalen beginnen terroristen eerst wel met wat onbelangrijkere taken en krijgen ze steeds meer en meer te doen. Op een gegeven moment mogen ze een actieve taak vervullen en dan voelen ze zich echt lid van de groep. Hierdoor zal hun betrokkenheid ook groter worden. Over het weggaan uit een terroristische groep is niet veel bekend. Onderzoek kan niks hierover zeggen.

Zelfmoordterrorisme

Het is natuurlijk moeilijk om zelfmoordterrorisme te bestuderen, aangezien de mensen die dit uitgevoerd hebben, dood zijn. Merari heeft een artikel gepubliceerd dat waarschijnlijk de meeste informatie bevat over zelfmoord terrorisme. Merari hafd toegang tot gefaalde zelfmoordterroristen en wervers van zelfmoordterroristen gehad. Hij heeft deze mensen geïnterviewd en ze psychologietests laten afleggen. Ook gebruikte hij niet-zelfmoord terroristen als controlegroep. Vergeleken met de niet-zelfmoord terroristen waren er meer zelfmoordterroristen die hun middelbare school af hebben gemaakt. Ook kwamen zelfmoordterroristen vaker van lagere socio-economische achtergronden, waren religieuzer en hadden vaker ervaring met gewelddadige activiteiten. De wervers waren vaak ouder dan de zelfmoordterroristen. Zelfmoordterroristen waren vaker ook depressiever dan de controlegroep. Niet alle onderzoekers ondersteunen dit, omdat zij denken dat het opgepakt worden ook een invloed heeft op hoe het individu terugkijkt op de gebeurtenis. Er kan verder onderscheid gemaakt worden tussen politieke zelfmoord en zelfmoordterrorisme. Zelfmoordterrorisme neemt niet-krijgers mee de dood in. Politieke zelfmoord wordt vanwege een politiek standpunt uitgevoerd en neemt geen andere slachtoffers mee. Politieke zelfmoord gebeurt vrij vaak; uit onderzoek blijkt dat het twee keer per week voorkomt.

Voordat we kunnen beginnen met het verband tussen terrorisme en forensische psychologie te leggen, moeten we eerst weten wat terrorisme is. Zowel het woord ‘terrorisme’ als het woord ‘terrorist’ zijn termen die geen universele definitie hebben. Het zijn de sociale en culturele contexten die beïnvloeden wat iemand uit een bepaalde samenleving ziet als terrorisme. Ditzelfde was ook het geval met het woord ‘misdaad.’ Terrorisme is echter nog complexer. Terrorisme is een misdaad, maar heeft ook een politieke context en misdaad heeft dit niet. Daarnaast heeft het een meer denigrerende dan beschrijvende label. Ondanks deze onzekerheden maakt terrorisme al lange tijd deel uit van de samenleving. Al in de vijftiende eeuw hebben burgers zich bewapend en zich collectief ingezet voor een bepaald doel. Soms kan het verwarrend zijn om de activiteiten van een bepaalde staat als legitiem te zien en individuele activiteit (bewapende mannen die de staat uitdagen) als illegaal te zien. Dit bemoeilijkt ons begrip van terrorisme. Zoals eerder gezegd is er geen universele definitie voor terrorisme. Toch zijn de meeste samenlevingen het er over eens dat terrorisme voorbedachte, politiek gemotiveerde geweld tegen mensen die geen krijgers zijn door subnationale groepen of clandestiene agenten. Om iets als terrorisme te zien is het dus nodig om een politiek motief te hebben en het geweld moet gericht zijn op mensen die geen krijgers zijn. In Europa wordt terrorisme vanuit een civiele context benaderd, maar in Amerika wordt het meer vanuit een militaire perspectief bekeken.

Hoe verlopen juridische processen in zaken waar forensisch psychologen bij betrokken zijn? - Chapter 12

De twee belangrijkste rechtssystemen van het Westen zijn het accusatoir en inquisitoir proces. Het accusatoir proces is gebaseerd op de principes van de algemene wetten die in Engeland ontstonden en nu in veel landen overgenomen zijn (zoals VS en veel rijke landen). Het accusatoir proces is een gestructureerd proces waarbij een dispuut tussen twee groepen door de rechtbank (jury, rechter of magistraat) wordt bepaald. In Engeland zijn juryleden niet betrokken bij het onderzoek van zaken, maar ze kunnen wel bepalen wat er gepresenteerd kan worden als bewijs. Juryleden kijken als het ware naar de eerlijkheid van de zaak, niet naar de uitkomst. De juryleden spelen volgens dit model een passieve en gedesinteresseerde rol. In andere landen spelen juryleden wel een grotere rol en zij kunnen de uitspraak bepalen. Serieuzere criminele zaken worden dan bepaald door juryleden die geen training hebben gehad in rechten. In veel Europese landen wordt echter het inquisitoir proces gebruikt en hierbij moeten juryleden achter de waarheid komen door hun eigen onderzoek. Voordat de rechtszaak begint moet er een onderzoek in worden gesteld. Zo moeten de getuigen geïnterviewd worden en de zaak van de verdediging moet bestudeerd worden. Of de zaak verder komt of niet wordt bepaald door de rechter. De grootste verschillen tussen deze twee processen zijn wanneer en hoe het bewijs gepresenteerd wordt en de rol van de rechter: passief in het accusatoir proces en een leiderschapsrol in het inquisitoir proces. In realiteit is geen enkel systeem alleen accusatoir of inquisitoir. In recente jaren hebben sommige accusatoire processen elementen van een inquisitoir proces ingevoerd.

Strafrecht versus civiel recht

Zowel het accusatoir proces als het inquisitoir proces maken een onderscheid tussen strafrecht en civiel recht. Deze twee processen verschillen van elkaar met regels over het bewijs. Bij civiel recht staan burgers tegenover elkaar en strafrecht gaat over individuen die iets hebben gedaan tegen de interesse van het publiek. In Engeland is het civiele recht gebaseerd op de balans van kans. Als er gedacht wordt dat iets waarschijnlijker wel is gebeurd dan niet, dan zal het waarschijnlijk wel gebeurd zijn. Bij strafrecht moet er zorgvuldiger omgegaan worden met het bewijs. Men mag na het presenteren van het bewijs niet echt veel twijfelen aan iemands onschuld of schuld. Toch kan er wetenschappelijk niet met zekerheid gezegd worden of iemand schuldig is. In civiel recht worden meestal zaken over persoonlijk materiaal bevochten, bij strafrecht gaat het om iemands schuld of onschuld.

In Engeland en Wales worden de meeste strafzaken in zogenaamde magistrates’ courts gehoord. De minst serieuze delicten worden voor een magistrates’ court gehouden en zelfs de serieuze vergrijpen komen eerst voor een magistrates’ court en gaan vervolgens naar een crown court. Deze twee verschillende systemen hebben een ander dynamiek en de meeste mensen denken dat iemand eerder vrijgesproken wordt door een crown court dan door een magistrates’ court. 90% van de verdachten zegt schuldig te zijn bij een magistrates’ court, in tegenstelling tot 70% bij een crown court. Bij magistrates’ court krijgen alle leden alle stukjes bewijs te horen en kiezen welk bewijs gebruikt zal worden of niet. Of het bewijs nou wel of niet gebruikt mag worden maakt niet zo veel uit. De mensen hebben het al gehoord en hun beslissingen zullen onbewust ook wel het gevolg zijn van de bewijsstukken die niet gebruikt mochten worden. Bij crown courts beslist een rechter welk bewijs naar voren gebracht worden en wat niet. Bij crown courts komt er daardoor ook minder bias voor.

Bewijs tijdens rechtszaken

Onderzoek heeft uitgewezen dat de aantrekkelijkheid van een verdachte een invloed heeft op de uitspraak. Als een verdachte als aantrekkelijk wordt gezien, dan zal hij/zij eerder onschuldig bevonden worden. De verdachten die schuldig zijn bevonden en aantrekkelijk zijn, zullen minder zware straffen krijgen dan verdachten die dezelfde soort vergrijp hebben gepleegd maar minder aantrekkelijk zijn. Dit wordt ook wel het ‘halo effect’ genoemd en het stelt dat het oordeel over aantrekkelijke mensen meer positief is dan het oordeel over onaantrekkelijke mensen. Een onderzoek heeft echter wel aangetoond dat factoren zoals etnische achtergrond, de seksuele ervaring van het slachtoffer, de sterkte van het bewijs en het type verkrachting het effect van aantrekkelijkheid modereerden. Er zijn ook andere karakteristieken die ervoor zorgen dat iemand minder snel als schuldig bevonden zal worden. Dit zijn onder andere verdriet en een zichtbare handicap. Mensen die eerder veroordeeld waren en een lagere moraal karakter hebben, zullen juist eerder schuldig bevonden worden.

De soorten vragenstijlen die gebruikt zijn tijdens het verhoren van getuigen kunnen de manieren waarop juryleden geloofwaardigheid zien beïnvloeden. Wanneer er moeilijke woorden zijn gebruikt tijdens het verhoren van getuigen, worden de getuigen als minder betrouwbaar gezien. Ook heeft onderzoek uitgewezen dat juryleden een getuige die er zelfverzekerd uitziet eerder geloven. Er bestaat echter geen verband tussen iemands zelfvertrouwen en zijn/haar accuraatheid: een zelfverzekerde persoon kan ook liegen of minder accuraat zijn dan een persoon met weinig zelfvertrouwen. Een ander onderzoek heeft aangetoond dat, ongeacht de vraagstijl, het als eerste presenteren van de getuigenis van de minst zekere getuige ervoor zorgde dat de accuraatheid toenam volgens de juryleden.

Elk getuige moet onderzocht worden door alle partijen die betrokken zijn. Wanneer getuigen verhoord mogen worden, dan zal de tegenpartij er alles aan proberen te doen om de getuige als niet betrouwbaar over te laten komen. Ze kunnen hierbij gebruik maken van leidende vragen. Leidende vragen zijn vragen die op zo’n manier verwoord zijn, dat ze het antwoord waar naar gezocht wordt suggereren. Verhoorders mogen vragen die onwaarheden bevatten gebruiken. Zo kan er meer informatie verkregen worden en kan informatie waarover getwijfeld wordt geverifieerd worden. Leidende vragen hebben vaak gelimiteerde antwoorden. Verhoorders proberen zo de keuzes te forceren en hopen dat getuigen hun naar de mond praten. Onderzoek heeft uitgewezen dat leidende vragen er voor kunnen zorgen dat getuigen minder accuraat lijken (terwijl de getuigen wel de waarheid spreken). De snelheid waarmee een verhoorder praat kan de getuigen intimideren en verwarren. Een uitgebreide voorbereiding van de getuigen zorgt er voor dat ze meer accuraat lijken en minder fouten maken met complexe vragen.

Het publiek kan over bepaalde zaken veel te horen krijgen via de media. Veel mensen maken zich daarom ook druk over de toegang van juryleden tot het internet tijdens zaken. Juryleden kunnen bepaalde dingen lezen die niet waar of niet relevant zijn en hierdoor beïnvloed worden. Een jurylid kan niet weten of informatie accuraat is of niet, maar onderzoek heeft uitgewezen dat mensen eerder geloven dat iemand schuldig is als hij/zij ook door de media als schuldig wordt afgeschilderd. Juryleden kunnen tegenwoordig blootgesteld worden aan vreselijke beelden en onderzoek heeft uitgewezen dat juist beelden een sterk effect hadden op juryleden. Ook is uitgewezen dat er een toename van schuldige uitspraken is wanneer juryleden blootgesteld zijn aan negatieve publiciteit voordat een rechtszaak begint. Een reden voor deze bias is de informationele sociale invloed. Wij mensen hebben de neiging om te conformeren aan bepaalde informatiebronnen omdat we denken dat de interpretaties van anderen accurater zijn dan onze interpretaties. Ook heeft onderzoek uitgewezen dat emotionele opwinding voor meer schuldige vonnissen zorgen. Daarnaast hebben legale instructies soms een averechts effect op juryleden. Juryleden kunnen gevraagd worden om bepaalde informatie niet mee te rekenen bij hun uitspraak, maar zullen het hierdoor misschien juist doen (omdat die informatie geactiveerd is in hun hersens).

Rechters die beslissingen nemen

Bij civiele zaken in Engeland en bij inquisitoir processen op het vasteland in Europa nemen rechters en geen juryleden de beslissingen. Rechters proberen onbevooroordeeld te zijn en baseren hun uitspraak op het bewijs en het recht in dat land. Onderzoek wijst echter uit dat dat niet altijd het geval is. Rechters kunnen beïnvloed worden door zogenaamde anchors. Dit zijn algemene uitspraken waarvan men denkt dat ze waar zijn. Deze assumpties kunnen stereotypes zijn en een voorbeeld hiervan is dat drugsdealers altijd dieven zijn. Zulke anchors zijn impliciet. Anchors ondersteunen bepaalde ideeën en komen tot stand door impressies uit de wereld, maar ze zijn niet per se correct. Een anchor binnen onze Nederlandse regelgeving is dat politieagenten nooit liegen wat werk betreft. Dit suggereert dat een bewering van een politieagent al genoeg bewijs is tijdens een rechtszaak. Ook de geloofwaardigheid van een bewering heeft invloed op de uitspraak. Zelfs groepjes bestaande uit rechters of magistraten kunnen vertekende beslissingen nemen. Zo willen groepsleden vaak aan elkaar conformeren en zullen ze het met elkaar eens zijn over de schuld of onschuld van een persoon.

Juryleden die beslissingen nemen

In Engeland kunnen psychologen niet direct zien hoe juryleden tot een beslissing komen, want het is verboden voor andere mensen om in de jurykamer te zitten. De gegevens die psychologen weten te verkrijgen zijn geen directe observaties en er wordt vaak gedebatteerd of deze gegevens wel valide zijn. De meeste onderzoekers zijn bezorgd over het feit dat er studenten worden gebruikt bij experimentele studies en dat de studenten dus samenvattingen lezen over de zaken en niet aanwezig zijn bij een echte rechtszaak. Ook weten de studenten dat hun uitspraken en meningen geen ernstige consequenties hebben, zij hebben het leven van een persoon niet in handen. Hypothetische beslissingen zijn anders dan echte beslissingen. De studenten weten dat de toekomst van een persoon niet echt in hun handen is en hun uitspraken zullen daarom misschien minder zwaar zijn. Onderzoek heeft verder uitgewezen dat er meer mannen dan vrouwen in de jury zitten en dat er weinig niet-blanken in de jury zitten. Vrouwen en etnische minderheden worden geminimaliseerd in jury’s. Het systeem waarmee bepaalde mensen opgeroepen kunnen worden of geëxcuseerd worden voor juryplicht kan een invloed hebben op de representativiteit.

Een van de belangrijkste factoren die invloed heeft op de beslissingen van juryleden is het bewijs. Vrouwen zijn ook meer geneigd om iemand schuldig te bevinden door indirect bewijs. De eerste en laatste oordeelvellingen van mannen zijn gelijk, die van vrouwen veranderen echter. Vrouwen kunnen iemand dus eerst als schuldig zien en aan het einde van een rechtsproces niet meer (of andersom). Dit suggereert dat vrouwen meer open staan voor overtuigingen of nog een keer nadenken over de feiten. Ook heeft onderzoek uitgewezen dat blanke mensen een groter percentage donkergekleurde mensen schuldig bevinden dan blanke of Aziatische verdachten. Daarnaast stellen mannen hogere straffen op dan vrouwen, vooral als het slachtoffer een aantrekkelijke vrouw was. Onderzoek heeft uitgewezen dat moeilijke woorden er voor kunnen zorgen dat juryleden niet meer zo zeker zijn van hun ideeën over schuld en onschuldig. Te veel informatie en moeilijke informatie kunnen voor een hoge cognitieve lading zorgen en hierdoor zullen juryleden door de war raken en de meest logische uitkomst zoeken. Groepsdiscussie zorgt er voor dat de mening van de meerderheid van de groep overgenomen wordt. Dit kan gevaarlijk zijn, want het kan polarisatie veroorzaken. Dat betekent dat een groep extremere beslissingen maakt.

Al met al kan er gezegd worden dat de publiciteit voor een rechtszaak geminimaliseerd moet worden. Juryleden mogen eigenlijk niet dingen lezen op het internet over de verdachte. Zowel de juryleden als rechters moeten in de gaten houden dat er een bias kan optreden bij het verwerken van de informatie. Het is lastig om uit te vinden hoe juryleden nou echt tot een conclusie komen, omdat psychologen niet bij het beslissingsproces mogen zijn. De aanwezigheid van psychologen zou de beslissingen kunnen beïnvloeden. Zelfs als er camera’s geplaatst zouden worden in de kamer waar de juryleden zitten, zouden ze misschien niet reageren hoe ze zonder camera’s gereageerd zouden hebben. In de toekomst zal er een manier gevonden moeten worden om het daadwerkelijke beslissingsproces van juryleden te onderzoeken.

De twee belangrijkste rechtssystemen van het Westen zijn het accusatoir en inquisitoir proces. Het accusatoir proces is gebaseerd op de principes van de algemene wetten die in Engeland ontstonden en nu in veel landen overgenomen zijn (zoals VS en veel rijke landen). Het accusatoir proces is een gestructureerd proces waarbij een dispuut tussen twee groepen door de rechtbank (jury, rechter of magistraat) wordt bepaald. In Engeland zijn juryleden niet betrokken bij het onderzoek van zaken, maar ze kunnen wel bepalen wat er gepresenteerd kan worden als bewijs. Juryleden kijken als het ware naar de eerlijkheid van de zaak, niet naar de uitkomst. De juryleden spelen volgens dit model een passieve en gedesinteresseerde rol. In andere landen spelen juryleden wel een grotere rol en zij kunnen de uitspraak bepalen. Serieuzere criminele zaken worden dan bepaald door juryleden die geen training hebben gehad in rechten. In veel Europese landen wordt echter het inquisitoir proces gebruikt en hierbij moeten juryleden achter de waarheid komen door hun eigen onderzoek. Voordat de rechtszaak begint moet er een onderzoek in worden gesteld. Zo moeten de getuigen geïnterviewd worden en de zaak van de verdediging moet bestudeerd worden. Of de zaak verder komt of niet wordt bepaald door de rechter. De grootste verschillen tussen deze twee processen zijn wanneer en hoe het bewijs gepresenteerd wordt en de rol van de rechter: passief in het accusatoir proces en een leiderschapsrol in het inquisitoir proces. In realiteit is geen enkel systeem alleen accusatoir of inquisitoir. In recente jaren hebben sommige accusatoire processen elementen van een inquisitoir proces ingevoerd.

Hoe bescherm je getuigen van misdaden? - Chapter 13

De emoties, belangen en welzijn van getuigen moeten beschermd worden. Hierbij mogen de rechten van de verdachte niet gecomprimeerd worden. Safeguarding is een proces waarbij individuen beschermd worden van misbruik of neglect en dit zorgt ervoor dat hun gezondheid en ontwikkeling niet (nog) meer achteruit gaan. Hun welzijn en levenskansen worden op deze manier vergroot. Een getuige kan kwetsbaar zijn door hun leeftijd, onmacht of omstandigheden. De leden van de volgende groepen kunnen als kwetsbaar worden gezien: kinderen, ouderen, gehandicapte mensen, mensen met leerproblemen, slachtoffers van seksuele aanvallen, geïntimideerde getuigen en getuigen met mentale gezondheidsproblemen. Safeguarding in de rechtszaal betekent dat getuigen geen of zo weinig mogelijk stress ervaren door het getuigen. Daarnaast moeten de omstandigheden van het presenteren van bewijs tijdens een rechtszaak zo effectief mogelijk gemaakt worden voor kwetsbare getuigen. Tenslotte moet er ook gedacht worden aan de implicaties van de ervaringen tijdens een rechtszaak. Getuigen moeten geen problemen ondervinden in hun verdere leven door het getuigen.

De angsten en percepties van rechtszaken

Het is belangrijk dat de angsten van getuigen om naar een rechtszaak te gaan besproken worden. Als een getuige denkt dat hij/zij niet geloofd zal worden of niet eerlijk behandeld zal worden, dan kan hij/zij besluiten om helemaal niet meer te getuigen. Onderzoek heeft aangetoond dat vrij veel zaken van kwetsbare getuigen niet volbracht worden. Veel getuigen haken af tijdens het rechtsproces en veel haken af voordat ze hun bewijs/getuigenis gepresenteerd hebben tijdens een rechtszaak. Studies hebben aangetoond dat getuigen zich schuldig voelen, verantwoordelijk voelen, geïntimideerd voelen en zich schamen en daarom afzien van het getuigen. Familieleden kunnen bewust of onbewust ook druk uitoefenen op de getuige om de getuigenis in te trekken. Kennissen van de verdachte kunnen daarnaast ook de getuige intimideren om zijn/haar getuigenis in te trekken. Intimidatie lijkt een groot probleem te zijn bij kwetsbare getuigen. Onderzoek heeft uitgewezen dat 53% enige vorm van intimidatie heeft ervaren vlak voor de rechtszaak en dat het de intimidatie voornamelijk kwam van de verdachte en de familieleden van de verdachte. Er zijn veel getuigen die angsten hebben over het geven van hun getuigenis, maar niet alle getuigen ervaren daadwerkelijk angst tijdens de rechtszaak. Veel kwetsbare getuigen hebben het proces echter wel moeilijk gevonden.

Stressfactoren

Er zijn enkele factoren die invloed hebben op kwetsbare getuigen. Zo zijn er de cognitieve, ontwikkelings- en socio-emotionele factoren waar al over is gesproken in een eerder hoofdstuk (E). Sommige kwetsbare getuigen kunnen problemen hebben met het geheugen. Zo kunnen moeilijk gestelde vragen ervoor zorgen dat er misinformatie opgehaald wordt uit het geheugen. Ook kunnen negatieve emoties ervoor zorgen dat het wat langer duurt om herinneringen op te halen. Andere kwetsbare getuigen kunnen beïnvloed worden door taalfactoren. Sommigen zijn niet goed in het communiceren en zullen hun ervaring minder goed kunnen verwoorden. Hierdoor zouden ze als minder betrouwbaar over kunnen komen. Anderen hebben geen goed ontwikkeld vocabulaire en ze begrijpen niet alle vragen die gesteld worden. Dit kan er ook voor zorgen dat een getuige als minder betrouwbaar wordt gezien. In een eerder hoofdstuk is ook besproken dat kinderen en andere kwetsbare volwassenen soms een antwoord willen geven dat autoritaire figuren graag willen horen. Naast al deze factoren zijn er ook stressfactoren die een invloed kunnen hebben op getuigen. Spencer en Flin hebben een model ontworpen waarin alle stressfactoren die invloed kunnen hebben op een kind getuige. Zo kan de misdaad zelf voor een posttraumatische stressstoornis zorgen, de herhaalde interviews, weinig kennis hebben, het wachten op een rechtszaak en het uitgesteld worden van een rechtszaak kunnen ervoor zorgen dat het kind angstig wordt, minder eet en minder slaapt. Tijdens de rechtszaak kan het kind bang, opgewonden, emotioneel instabiel worden door het moeten wachten in een rechtszaal, de confrontatie met de verdachte en door het verhoord. Dit kan ervoor zorgen dat de cognitieve en communicatieve vaardigheden van het kind verstoord worden en het kind als minder betrouwbaar over komt. Als de rechtszaak niet goed afgesloten wordt (de vervolging van de verdachte is niet geslaagd of het kind krijgt niet de kans om alles na te bespreken met verzorgers) dan kan het kind negatief-emotionele of gedragsverstoringen krijgen. Wanneer een rechtszaak wel goed afgesloten wordt, dan zal het kind opgelucht zijn.

Er worden al wel enkele maatregelen in sommige landen genomen om kinderen minder angstig te maken tijdens rechtszaken. Zo kunnen er bepaalde schermen gebruikt worden zodat het kind niet direct geconfronteerd hoeft te worden met de verdachte. Ook kan de pers verboden worden om aanwezig te zijn. Een persoon van de pers mag aanwezig zijn, de rest niet. Soms helpt het ook als de rechters en rechtsmensen hun pruiken en jurken uitdoen en er zo ‘normaler’ en minder formeel uitzien voor het kind. Ook helpt het als kinderen geholpen worden bij hun communicatie. Zoals eerder vermeld, mogen niet alle maatregelen uitgevoerd worden. Zo heeft de verdachte in sommige landen het recht om zijn beschuldiger te zien en kunnen er dus geen schermen gebruikt worden.

Het voorbereiden van getuigen

Voorbereiding en het geven van sociale steun zijn mediërende factoren. Dit betekent dat zij de effecten van stressfactoren kunnen verminderen of wegnemen als ze voor een rechtszaak aangeboden worden. Voorbereiding houden activiteiten die de getuige voorbereiden op de rechtszaak, het geven van steun en het communiceren met en voor de getuige in. Veel wetenschappers en sociale werkers pleiten er voor dat getuigen goed voorbereid en gesteund moeten worden vanaf het begin van hun betrokkenheid met het rechtssysteem. Zulke steun kan ervoor zorgen dat kwetsbare getuigen niet nog meer slechte dingen ervaren door de rechtszaak. Er zijn verschillende activiteiten die geboden kunnen worden. Het hangt van het land en de beschikbaarheid van middelen af welke activiteiten geboden worden en aan wie. Zo kunnen getuigen voor de rechtszaak in therapie gaan, ze kunnen meer informatie krijgen, ze kunnen hun wensen en angsten over het getuigen vertellen, ze mogen de rechtszaal bezoeken en er bekend mee worden en ze kunnen communiceren met professionals op een bepaald gebied. De meeste activiteiten worden geboden aan kinderen, maar dit is niet zonder controversie. Opponenten zijn bang dat mensen die kinderen steun bieden ze kunnen coachen naar een antwoord (bewust of onbewust). Begeleiders moeten de het bewijs niet bespreken tijdens zo’n sessie met een getuige. Het gaat alleen maar om hoe de getuige denkt over het afleggen van een getuigenis tijdens een rechtszaak, niet om de inhoud van zijn/haar getuigenis. De begeleider kan communiceren met autoriteiten die betrokken zijn en ze vertellen over wat de getuige nodig heeft en een voorkeur voor heeft. Het ondersteuningssysteem heeft goed geholpen. Kinderen vonden het zelf prettig om beter geïnformeerd te worden en gesteund te worden door de begeleiders. In essentie komt het er op neer dat voorbereidingsactiviteiten ingezet worden als er een tekort is aan kennis, bij angst en problemen met de cognitieve en communicatieve vaardigheden.

Het beschermen van getuigen tijdens rechtszaken

Rechters en magistraten zouden ook hun best moeten doen om de stress van een kwetsbare getuige te verminderen. Zoals eerder gezegd, kunnen ze hun pruiken en jurken uit doen. Een begeleider kan ook mee gaan met de getuige wanneer deze zijn/haar getuigenis aflegt om zo de angst en stress van de getuige te verminderen. In een eerder hoofdstuk is de CCTV al behandeld. Een kind getuige zit in een kamertje naast de rechtszaal en is op een scherm te zien in de rechtszaal. Er is een live verbinding tussen de rechtszaal en de kamer waar het kind zit. Op deze manier kan een kind zijn/haar getuigenis afleggen zonder de dader te moeten zien. Ook zal de enge omgeving van een rechtszaal zo minder invloed op het kind hebben. Ook kunnen er schermen (geen tv-schermen, maar donkere schermen) geplaatst worden in een rechtszaal, zodat de getuige wel in de rechtszaal kan zitten maar niet gezien kan worden door de verdachte. Schermen zijn populairder dan de CCTV. Ze worden echter niet vaak gebruikt, terwijl ze dus wel echt zouden kunnen helpen bij een getuigenis. Toch zijn er getuigen die angstig zijn om de rechtszaal binnen te komen en deze zullen dan liever gebruik willen maken van de CCTV.

Er zijn veel positieve evaluaties over het gebruik van CCTV gevonden. Sommige getuigen durfden alleen maar via CCTV hun zegje te doen. Als CCTV er niet geweest was, dan hadden ze wellicht nooit een getuigenis afgelegd. Onderzoekers die CCTV geëvalueerd hebben zeiden dat kinderen er zelfverzekerder uitzagen en vloeiend spraken. Natuurlijk waren er ook een paar nadelen aan deze methode, vooral in de beginjaren van het gebruik van CCTV. Zo waren er wel eens problemen met het achtergrondgeluid en getuigen hebben soms zelfs de dader te zien gekregen op het scherm. Een voordeel van de CCTV is dat getuigen hun getuigenissen af kunnen leggen zonder de verdachte te zien. Er moet dus goed gelet worden op de positie van de camera’s en dat de verdachte dus niet in beeld komt. Een ander nadeel van de CCTV kan zijn dat de getuigen op grote afstand kunnen lijken te zijn en dat hun getuigenis minder emotionele impact had op de juryleden. Doordat de getuigen op afstand een getuigenis af kunnen leggen, zullen ze ook minder vaak emotionele uitbarstingen krijgen. Onderzoek heeft uitgewezen dat getuigen die geen emotionele uitbarstingen kregen door de juryleden als minder overtuigend gezien werden. Voor de getuigen zelf is het prettiger om CCTV te gebruiken, maar het bevordert niet de uitkomst van een rechtszaak. Er zijn ook getuigen die problemen hebben met de technologie, maar dit kan verholpen worden door ze te laten wennen aan het gebruik van CCTV.

Opgenomen getuigenissen

CCTV kan ervoor zorgen dat getuigen minder stress ervaren en hierdoor worden andere negatieve effecten, zoals het niet kunnen ophalen van herinneringen en het niet uit de woorden komen, verholpen worden. De kinderen zijn voordat de rechtszaak begint al een paar keer geïnterviewd. Sommige professionals vinden dat het eerste opgenomen interview gebruikt kan worden in plaats van de live aanwezigheid van een kind in de rechtszaal. De tegenpartij zou het kind dan ook kunnen interviewen en dit zou ook opgenomen kunnen worden en zo hoeft het kind helemaal niet naar de rechtszaal te gaan. De interviews moeten door speciaal getrainde politieagenten die geen uniformen aan hebben of sociale werkers gedaan kunnen worden. Zo voelen de kinderen zich meer op hun gemak. Wanneer de video-interviews voorbij zijn, kunnen de kinderen therapie krijgen en hoeven ze zich niet druk te maken over de rechtszaak. Het heeft enkele jaren na dit voorstel geduurd totdat mensen het wilden gaan gebruiken. Deze video-opnames kunnen echter ook gebruikt worden voordat een kind een getuigenis tijdens de rechtszaak gaat afleggen. De opnames worden dan gebruikt om het geheugen van het kind op te frissen. Dit heeft niet altijd positieve effecten, want sommige kinderen ervaren weer de emotionele pijn opnieuw of vinden dat ze er raar uitzien of raar klinken en ze kunnen zich hierdoor gaan schamen en zich minder goed concentreren tijdens het andere gedeelte van de rechtszaak.

Uitdagen

Er zijn veel professionals die de speciale activiteiten die allemaal net besproken zijn uitdagen. Zij willen niet dat enkele dingen gebruikt of gedaan worden, omdat ze band zijn dat het een invloed zou kunnen hebben op de uitspraak. Sommige advocaten willen niet dat opgenomen interviews gepresenteerd worden tijdens een rechtszaak, omdat een getuige hierdoor geen problemen met het geheugen., de taal en autoritaire figuren heeft. De impact van een rechtszaak zal er dus niet meer zijn op de getuigenis van het kind. Het klinkt heel gemeen, maar als het kind minder betrouwbaar lijkt, dan kan de verdachte vrijgesproken worden en dat is natuurlijk wat zijn advocaat wil.

De emoties, belangen en welzijn van getuigen moeten beschermd worden. Hierbij mogen de rechten van de verdachte niet gecomprimeerd worden. Safeguarding is een proces waarbij individuen beschermd worden van misbruik of neglect en dit zorgt ervoor dat hun gezondheid en ontwikkeling niet (nog) meer achteruit gaan. Hun welzijn en levenskansen worden op deze manier vergroot. Een getuige kan kwetsbaar zijn door hun leeftijd, onmacht of omstandigheden. De leden van de volgende groepen kunnen als kwetsbaar worden gezien: kinderen, ouderen, gehandicapte mensen, mensen met leerproblemen, slachtoffers van seksuele aanvallen, geïntimideerde getuigen en getuigen met mentale gezondheidsproblemen. Safeguarding in de rechtszaal betekent dat getuigen geen of zo weinig mogelijk stress ervaren door het getuigen. Daarnaast moeten de omstandigheden van het presenteren van bewijs tijdens een rechtszaak zo effectief mogelijk gemaakt worden voor kwetsbare getuigen. Tenslotte moet er ook gedacht worden aan de implicaties van de ervaringen tijdens een rechtszaak. Getuigen moeten geen problemen ondervinden in hun verdere leven door het getuigen

Welke psychologische bewijzen zijn er om daders mee te identificeren? - Chapter 14

Er wordt vaak gediscussieerd over de identificatie van een dader. Wanneer er geen forensisch bewijs beschikbaar is, zoals DNA, dan zal er tijdens een rechtszaak geëvalueerd moeten worden hoe accuraat de identificatie van de ooggetuige is. Onderzoek heeft uitgewezen dat de verkeerde identificatie een grote rol speelt bij 75% van verkeerde vonnissen. Veel mensen die schuldig zijn verklaard, terwijl ze eigenlijk onschuldig waren, zijn vrijgesproken na nieuwe DNA bewijs. De geschiedenis wijst uit dat veel ooggetuigen echt zeker zijn van hun zaak, maar blijkbaar kunnen er toch fouten gemaakt worden. Het is echter wel moeilijk om de mogelijkheid op verkeerde identificatie te minimaliseren. Daarnaast moet de identificatie op een goede manier tijdens de rechtszaak worden gebruikt en de limieten van de identificatie die ooggetuigen maken moeten worden herkend.

Identificatie en geheugen

Om herinnerd te kunnen worden, moet informatie eerst gecodeerd worden door de ooggetuigen op de plaats delict. Een ooggetuige kan zich een bepaald aspect van de gebeurtenis wellicht niet herinneren omdat hij/zij geen aandacht heeft geschonken aan de relevante details en het daarom niet gecodeerd is in het geheugen. De informatie moet opgeslagen worden, zonder dat een deel ervan verloren gaat of veranderd wordt. Het menselijke geheugen is een actief proces van het reconstrueren van een gebeurtenis van incomplete informatie die gecodeerd is in het geheugen. Beschikbare informatie zal gebruikt worden om actief de gebeurtenissen te evalueren. Deze informatie kan de voorkennis van de getuige, verwachtingen en assumpties bevatten. Gaten vullen we in met assumpties over wat er gebeurd zou moeten zijn. De persoon die zich iets probeert te herinneren is zich zelf niet bewust van dit proces en zal geen onderscheid kunnen maken tussen informatie die daadwerkelijk is herinnerd en nieuwe informatie. Verwachtingen worden gehaald uit het geheugen voor alledaagse dingen (dit noemen we scripts) of stereotypes. Wanneer we ons dingen proberen te herinneren, kunnen we ook informatie gebruiken die we hebben gekregen na de gebeurtenis. Deze informatie kunnen getuigen bijvoorbeeld krijgen door de vragen van een inspecteur of door andere getuigen.

Ooggetuigen worden gevraagd om herinneringen over een bepaalde tijd, plaats en uiterlijke kenmerken omhoog te halen. Herinneringen van die dag kunnen door elkaar gehaald worden. Zo heeft de getuige op de dag van de gebeurtenis een Opel gezien en hij/zij kan dan foutief denken dat die auto aanwezig was op de plaats delict. Dit wordt de bron attributie fout genoemd (source attribution error). Het coderen wordt beïnvloed door de mate waarmee aandacht is besteed aan het relatieve ding en de mate van de cognitieve verwerking van het ding. Hoe meer aandacht er aan een ding besteed wordt, hoe meer details er over dit ding herinnerd kunnen worden. De mate waarin iemand zich een gebeurtenis kan herinneren kan afhankelijk zijn van de aanwijzingen die aanwezig zijn tijdens het ophalen van de herinnering. De aanwijzingen die het handigst zijn hierbij, zijn dingen die ook aanwezig waren tijdens de gebeurtenis. Wanneer getuigen gevraagd worden zich het gezicht van de dader te herinneren, dan zijn er visuele herinneren nodig. Het is echter lastig om visuele herinneringen, vooral die van gezichten, op te noemen. Het is namelijk moeilijk om elk gezicht op een unieke manier te beschrijven. Wanneer getuigen zich het gezicht van een dader proberen te herinneren, vertrouwen ze op herkenning. De politie kan enkele verdachten in een rij laten staan en de ooggetuige vragen of hij/zij iemand herkent. Er is wel een negatieve kant hieraan en dat is dat de getuige iemand herkent omdat hij/zij een gezicht ziet dat bekend voorkomt. Het impliciete geheugen zorgt er voor dat een gezicht bekend lijkt, zonder te weten wanneer het gezicht gezien werd.

Identificatie procedures

De meest simpele identificatie procedure is om de getuige toe te staan om de verdachte of een foto van de verdachte te laten zien en te vragen of het de dader is. Dit wordt een show-up in de Verenigde Staten genoemd en een confrontation in het Verenigd Koninkrijk. Het wordt het vaakst gebruikt op of vlakbij een plaats vlak nadat er een misdaad is gerapporteerd en er niet genoeg rechtvaardiging is om een verdachte te arresteren. Dit wordt een street identification (straat identificatie) genoemd in het Verenigd Koninkrijk. Het probleem aan deze procedures is dat er niet vast gesteld kan worden of een getuige een vergissing maakt. Deze procedure is erg suggestief, want de getuige zal vast denken dat de persoon die aan hem/haar wordt gelaten zien, de verdachte van de politie is. Hierdoor zal de getuige wellicht eerder geneigd zijn om te denken dat hij/zij de verdachte daadwerkelijk heeft gezien. Een betere procedure is het laten zien van een groep mensen aan de getuige en vragen of hij/zij iemand herkent. De getuige kan wellicht niemand herkennen, de verdachte herkennen of iemand die de misdaad niet heeft gepleegd herkennen. Deze zogenaamde line-ups worden vaak in het VK en de VS gebruikt. Veel van deze line-ups zijn vervangen door video identificatie. Dit is eigenlijk hetzelfde principe, alleen krijgen de getuigen een video van mensen te zien.

Schattingsvariabelen

Schattingsvariabelen zijn factoren die de betrouwbaarheid van het geheugen van ooggetuigen kunnen beïnvloeden en die niet gecontroleerd kunnen worden door het justitiële systeem. In veel landen wordt er rekening gehouden met het feit dat er goede en slechte ooggetuige identificatie gemaakt kan worden. In Engeland is er het zogenaamde Turnball guideline opgesteld. Hierin staat waar juryleden rekening mee moeten houden, met betrekking tot de getuigenissen van getuigen. Ook wordt hierin gezegd dat rechters aan juryleden moeten vertellen dat een overtuigende getuige toch vergissingen kan maken en dat verdachten die dezelfde identificatie maken allemaal ook een vergissing kunnen maken. In de Turnball guidelines staan factoren die invloed zouden kunnen hebben op de oordelen. Zo kan het langer blootgesteld zijn aan de ene persoon ervoor zorgen dat je je hem/haar beter herinnert dan de andere persoon. Uit een studie is gebleken dat getuigen die een persoon 45 seconde mochten bekijken die persoon eerder aanwezen uit een line-up dan een persoon waar ze 12 seconden naar gekeken hebben. Ook het bekijken van mensen onder verschillende lichtsterktes kan ervoor zorgen dat sommige gezichten beter onthouden worden dan anderen. Ook de afstand tot de personen/foto’s zorgt er voor dat sommige gezichten beter onthouden worden dan anderen.

Wanneer een getuige geconfronteerd wordt met een getrokken mes of pistool, dan zal zijn/haar aandacht getrokken worden door het wapen (weapon focus). Hierdoor zal er minder aandacht geschonken worden aan de andere dingen van de scene. Ooggetuigen kunnen daarom het wapen goed beschrijven, maar het gezicht van de dader bijvoorbeeld niet. De aanwezigheid van een wapen kan er ook voor zorgen dat de getuige stress ervaart en hierdoor zijn/haar attentie niet goed kan verdelen. Onderzoek heeft uitgewezen dat mensen met minder stress een accuratere identificatie kunnen geven dan mensen met meer stress. Een ander factor dat een rol kan spelen is de etniciteit. Ooggetuigen zijn minder accuraat in het herkennen van daders die niet dezelfde etnische achtergrond hebben als zij zelf. Meer ervaring met mensen met een andere etnische achtergrond kan dit effect verminderen. Ook de leeftijd kan een rol spelen in het herkenningsproces. Studies hebben uitgewezen dat oude mensen minder vaak correcte responsen maken in tests van gezichtsherkenning. De identificatie nauwkeurigheid nam af rond het 50ste levensjaar. Een ander factor dat al eerder besproken is, is zelfvertrouwen. Getuigen die zelfvertrouwen uitstralen, komen beter over op juryleden en rechters. Hun accuraatheid hangt echter niet samen met hun zelfvertrouwen. Een grootschalig onderzoek heeft uitgewezen dat de verdachte een grotere kans had op het geïdentificeerd worden als de getuige jonger dan 30 jaar was, de verdachte een blanke Europeaan was, de getuige een gedetailleerde omschrijving gaf, een snelle beslissing nam bij de line-up en als de getuige de verdachte langer dan een minuut zag bij de plaats delict. Naarmate de tijd tussen het delicten het identificatieproces meer verstreek, werden er ook minder accurate identificaties gemaakt.

Systeem variabelen

Het justitiële systeem kan invloed uitoefenen op enkele aspecten van identificatie procedures. De effecten van het presenteren van line-ups in verschillende media en het manipuleren van de rijkheid van verschillende kenmerken is verbazingwekkend genoeg relaties klein. Een mogelijke reden hiervoor is dat gezichten goed waargenomen kunnen worden van een foto met goede kwaliteit. Het extra toevoegen van kleur heeft dus geen of weinig extra voordelen. Live line-ups, video line-ups of foto’s produceren geen substantiële verschillen in de prestatie van identificatie. De video line-up heeft echter wel voordelen. Zo hoeft de getuige bijvoorbeeld niet heel lang te wachten totdat alle personen uit de line-up bij elkaar gebracht zijn en gepresenteerd worden. Bij live line-ups kunnen verdachten afwezig zijn, omdat ze gewoon niet zijn komen opdagen. Video line-ups gaan veel sneller. Meerdere getuigen kunnen in afzonderlijke kamer op hetzelfde tijdstip de videobeelden bekijken. Bij live line-ups moeten getuigen een voor een naar de line-up kijken en dit duurt langer. Video line-ups zijn dus efficiënter. Getuigen moeten goede instructies krijgen. Veel getuigen denken dat een van de personen uit de line-up de dader moet zijn geweest, want de politie moet toch wel een verdachte in de line-up hebben gestopt. Zelfs als ze iemand niet herkennen, dan proberen ze toch wel iemand uit te zoeken omdat ze denken dat de dader er tussen moet zitten. De politie moet daarom zeggen dat de verdachte er wel of niet bij kan zitten. Een getuige mag gerust zeggen dat hij/zij niemand herkent. Dat is beter dan de verkeerde aanwijzen!

Nog een maatregelen is om blinde administratie te gebruiken. De persoon die de line-up presenteert aan de getuige, mag bij blinde administratie ook niet weten wie de verdachte is. De identiteit van de verdachte weten kan er voor zorgen dat hij/zij onbewuste hints geeft aan de getuige. Zo kan de persoon als hij/zij weet wie de verdachte is langer kijken naar de foto van de verdachte. Ook kan het eerder gezien hebben van een foto en vervolgens het zien van die persoon bij de line-up er voor zorgen dat er een verkeerde identificatie wordt gemaakt. Door het zien van de foto wordt de persoon herkenbaar bij de line-up en de getuige kan onterecht denken dat hij/zij hem herkent van de plaats delict. Wanneer een gezicht wordt geïdentificeerd door een getuige, dan zullen zij toegewijd raken aan de identificatie en zullen naar alle waarschijnlijkheid het gezicht weer identificeren. In een line-up moeten meerdere personen worden gebruikt. Een goede manier om te kijken of de getuige echt de verdachte herkent, is door mensen in de line-up te gebruiken die op de verdachte lijken.

Na alle waarschuwingen te hebben gekregen, worden er toch fouten gemaakt in het identificeren van een verdachte. Volgens sommige onderzoekers komt dit door het nemen van een relatieve identificatie in plaats van een absolute identificatie. Een absolute identificatie is als je echt denkt dat de verdachte de persoon is die je hebt gezien tijdens een misdaad. Er zijn echter ook getuigen die kijken naar alle personen in de line-up en de persoon die het meest lijkt op de persoon die ze zagen tijdens de misdaad eruit kiezen. De methode van sequentiële presentatie van line-up is ontworpen om dit te verhelpen. Hierbij worden foto’s of mensen een voor een gepresenteerd en de getuige moet bij elke foto/persoon zeggen of hij/zij de dader was. De getuige krijgt niet te horen hoeveel foto’s er in totaal komen en de persoon die de foto’s presenteert weet ook niet wie de verdachte is. Getuigen krijgen geen tweede kans en mogen niet terug kijken naar een foto. Zo’n presentatie zorgt voor meer conservatieve antwoorden. Een laatste factor waar agenten rekening mee kunnen houden, is dat ze geen positieve feedback op de identificatie moeten geven. Zo moeten ze niet zeggen dat iemand anders ook dezelfde persoon aangewezen had. Dit kan namelijk het vertrouwen van de identificatie vergroten en de getuige zal eerder weer dezelfde persoon aanwijzen.

Tegenwoordig gaan veel landen ook over op het identificeren via bewakingscamerabeelden. Mensen zijn echter wel gauw vatbaar voor camerabeelden. Mensen zijn erg goed in het herkennen van bekende individuen. Zo kunnen ze gemakkelijk hun familieleden, vrienden en collega’s herkennen via bewakingsbeelden, zelfs als de beelden een lage kwaliteit hebben. Men is echter wel slecht in het matchen van beelden van een onbekende persoon. Uit onderzoek is gebleken dat mensen behoorlijk wat fouten maken wanneer ze gevraagd wordt om camerabeelden te matchen aan het gezicht van een verdachte. Het identificeren van deze type video’s is erg onbetrouwbaar, tenzij de persoon de verdachte op de beelden kent. Onderzoekers lieten beelden van hoge kwaliteit zien van een aantal personen. Er werden gezichten en lichamen laten zien van verschillende perspectieven en de proefpersonen moesten de beelden matchen met een persoon die in die kamer stond. Een op de vijf getuigen maakte een vergissing onder ideale omstandigheden! Wanneer mensen de kans kregen om met elkaar te praten over de personen die op de beelden te zien waren, waren ze beter in het identificeren van de personen.

Er wordt vaak gediscussieerd over de identificatie van een dader. Wanneer er geen forensisch bewijs beschikbaar is, zoals DNA, dan zal er tijdens een rechtszaak geëvalueerd moeten worden hoe accuraat de identificatie van de ooggetuige is. Onderzoek heeft uitgewezen dat de verkeerde identificatie een grote rol speelt bij 75% van verkeerde vonnissen. Veel mensen die schuldig zijn verklaard, terwijl ze eigenlijk onschuldig waren, zijn vrijgesproken na nieuwe DNA bewijs. De geschiedenis wijst uit dat veel ooggetuigen echt zeker zijn van hun zaak, maar blijkbaar kunnen er toch fouten gemaakt worden. Het is echter wel moeilijk om de mogelijkheid op verkeerde identificatie te minimaliseren. Daarnaast moet de identificatie op een goede manier tijdens de rechtszaak worden gebruikt en de limieten van de identificatie die ooggetuigen maken moeten worden herkend.

Welke rol hebben psychologen als expert getuigen in een rechtszaak? - Chapter 15

Expert getuigen zijn gekwalificeerd om een professionele mening te verkondigen en dit kan door hun training, kennis en ervaring. Het gebruik van expert getuigen tijdens rechtszaken is niet iets nieuws. Zulke getuigen werden al sinds de 14de eeuw gebruikt. Vroeger gaven rechtbanken de voorkeur aan experts die getuigden over niet-menselijke factoren dan menselijke factoren. Daarna gaven ze meer de voorkeur aan expert getuigen die getuigden over menselijke fysieke gesteldheden dan mentale gesteldheden. Wanneer getuigenissen over mentale staten wel geaccepteerd werden, gaven de rechtbanken meer voorkeur aan abnormale staten dan normale staten. Ook gaven ze daarbij meer de voorkeur aan psychiatrische experts dan klinische psychologie experts. Pas later accepteerden rechtbanken experts met een expertise in experimentele psychologie, mensen die het geheugen, perceptie en taal bestudeerden.

Experts mogen hun getuigenis geven om te helpen om tot een redelijke beslissing te komen, maar ze mogen het niet hebben over de ultieme issue. Dat betekent dat de expert bijvoorbeeld niet mag zeggen of het kind waar de rechtszaak over gaat naar zijn/haar idee seksueel misbruikt is. Dus een expert mag wel informatie verschaffen over seksueel misbruik, hoe kinderen reageren als ze seksueel misbruikt zijn en wat de kenmerken van seksueel misbruik kunnen zijn, maar ze mogen niet zeggen of ze denken dat het kind waar het proces over gaat misbruikt is. Expert getuigen moeten rechtbanken met wetenschappelijke of technische informatie voorzien die buiten de ervaring en kennis van een rechter, magistraat of juryleden vallen. De rol van de expert is om de rechtbank te assisteren, niet om een van de partijen te assisteren. Het grootste verschil tussen een expert getuige en een gewone getuige is dat een expert meningen geeft en een gewone getuige bewijs of feiten geeft (als hij/zij eerlijk is). Om beste bewijs te geven moet een expert gekwalificeerd zijn door educatie, training, vaardigheden en kennis. Deze expertise moet goed passen bij het onderwerp van de rechtszaak. Experts hoeven niet direct aanwezig te zijn tijdens een rechtszaak. Ze kunnen ook een schriftelijke rapportages schrijven over hun mening. Expert psychologen kunnen opgeroepen worden om te praten over de competentie van iemand om mee te doen aan een rechtszaak of vertellen over welke factoren er voor zorgen dat een getuige onbetrouwbaar wordt. Voor de eerste rol moet de psycholoog contact hebben gehad met de persoon waar het over gaat, voor de tweede rol niet. Een expert moet daarnaast een actieve onderzoeker zijn en iemand die artikelen publiceert in wetenschappelijke bladen.

Controversen

Er zijn vrij veel bekende gevallen van verkeerde identificatie en een expert is dus echt nodig. De experimentele psycholoog weet dat er vele factoren zijn die onbekend zijn voor leken (juryleden) en dat deze onder hun aandacht gebracht moeten worden. Een goede expert moet de generale principes die relevant zijn voor een zaak behandelen. De conclusies die getrokken worden moeten gebaseerd zijn op bepaalde data en de experts zou moeten kunnen uitleggen waarom hij op de data vertrouwt. Een van de issues waarmee mensen zitten bij het gebruik van experts, is dat experts scepticisme op kunnen wekken. Experts kunnen vertellen dat het wel eens voor komt dat mensen de verkeerde persoon aanwijzen/ een verkeerde identificatie maken. Juryleden zouden hierdoor sceptisch kunnen worden over de getuigenis van een getuige en denken dat hij/zij misschien dan wel de verkeerde persoon geïdentificeerd heeft. Uit onderzoek is echter gebleken dat de getuigenis van experts er niet voor zorgt dat juryleden sceptischer worden. Voor stemidentificatie geldt bijna hetzelfde als voor gezichtsidentificatie. Stemidentificatie is echter nog complexer. Bij stemidentificatie zijn drie verschillende soorten experts betrokken: experts die betrokken zijn met de vaardigheden van een leek om een stem van een bekende of onbekende te herkennen, experts die betrokken zijn met perceptuele identificatie van stemgelijkenis en experts die betrokken zijn met problemen van akoestische analyses en spraak output van bepaalde bronnen. Deze type experts verschillen onderling. Al deze experts moeten hun mening geven en het is maar de vraag of deze meningen overeen komen.

Kinderen zijn altijd al een probleem geweest voor de wet. Met de toegenomen levels van criminaliteit en kindermisbruik, zijn de percepties over kindergetuigen in veel landen veranderd. Meer kinderen mochten spreken en ook meer kinderen werden er geloofd dan eerst. Net toen kinderen meer rechten begonnen te krijgen, kwamen ook meer onderzoeken tot de conclusie dat kinderen nogal voor suggestiviteit vallen door strategische vragen. Experts uit het kinderdomein hebben dus problemen met een database van onderzoeken die niet tot dezelfde conclusies komen. Er moet gekeken worden naar de aard van de vragen, niet naar de aard van de respondent. Kinderen lijken heel erg op volwassenen. Volwassenen zijn namelijk ook vormbaar door misleidende informatie en vallen ook voor suggestiviteit. Het is niet zo zeer het geheugen van de kinderen dat een issue speelt bij getuigenissen, maar de manier waarop vragen gesteld zijn. Experts zijn nodig bij zaken over seksueel misbruik, want de andere aanwezigen weten niet veel over de factoren die invloed kunnen hebben op wat een kind zegt. Veel mensen zijn sceptisch over misbruik en onderzoek heeft uitgewezen dat een verdachte eerder veroordeeld wordt als een expert getuigd heeft voor de partij van het kind dan wanneer er geen expert getuigd heeft.

Zoals eerder gezegd mogen experts alleen iets vertellen wat juryleden niet weten en wat met de zaak te maken heeft. Ze mogen niet zeggen of ze denken dat het kind waar de zaak over gaat misbruikt is. Veel onderzoekers denken ook dat experts geen goede getuigenissen over de schuld of onschuld van iemand af zouden kunnen leggen, omdat zulke getuigenissen niet valide, betrouwbaar en/of psychometrisch zwak zijn. Bovendien zijn ze gebaseerd op subjectieve meningen en niet op objectieve feiten. Dit komt doordat er geen universeel checklijst is om te kijken of een kind seksueel misbruikt is. Er is geen enkel symptoom dat bij meer dan de helft van de seksueel misbruikte kinderen voor komt. Symptomen die vaak voorkomen bij kinderen die seksueel misbruikt zijn (angst, laag zelfvertrouwen en depressie) worden ook gevonden bij kinderen die niet seksueel misbruikt zijn. Seksueel kindermisbruik is breed en varieert in aard, duur, frequentie en intensiteit en er zijn daarom zoveel verschillende modellen en checklijsten ontwikkeld. Het meest wat een expert kan zeggen, is dat het bewijs consistent is met wat je zou verwachten als er sprake zou zijn van seksuele misbruik. Wetenschappers zijn hier niet blij mee, want het suggereert dat er wel sprake was van kindermisbruik en een expert mag dat dus niet doen.

Teruggewonnen herinneringen

Het debat over teruggewonnen herinneringen is een van de grootste debatten in de wetenschappelijke wereld. Men weet dat seksueel misbruik van kinderen frequent gebeurt: 5 tot 33 % bij meisjes en 3 tot 30% bij jongens. Schattingen van onderdrukte herinneringen lopen van 20 tot 40% bij volwassenen die gerapporteerd hebben dat ze als kind seksueel misbruikt zijn. Traumatische herinneringen worden op een andere manier gevormd dan normale herinneringen. Dissociatie kan voor geheugenverlies zorgen. Dissociatie is een verdedigende onderbreking in de normale connecties tussen gevoelens, gedachten, herinneringen en gedrag die bewust of onbewust opgeroepen is en bedoeld is om psychologische stress te reduceren tijdens of na een traumatische belevenis. Het geheugen zowel betrouwbaar en onbetrouwbaar zijn en kan worden beïnvloed door suggesties, verkeerde informatie of discussies. Het is moeilijk om een vermeende herinnering te verifiëren zonder de aanwezigheid van externe verificatie. Echte teruggevonden herinneringen zouden alleen aangetoond kunnen worden door bewijs dat er wel sprake was van misbruik, het vergeten van deze gebeurtenis en het zich weer kunnen herinneren van deze gebeurtenis zonder het op een andere manier te kunnen weten van de misbruik. Er zijn onderzoeken die aantonen dat teruggevonden herinneringen accuraat, inaccuraat of een combinatie van beide kunnen zijn. Veel dingen kunnen niet bevestigd of tegengesproken worden. Expert getuigen kunnen niet echt een grote rol spelen bij zaken, omdat de wetenschappelijke wereld geen consensus heef bereikt over het onderwerp van teruggevonden herinneringen. Expert getuigen kunnen niet zeggen dat ze denken dat een teruggevonden herinnering echt is of niet, want dit suggereert dat iemand schuldig is of niet schuldig is.

Advocaten en rechters beseffen pas sinds een korte tijd dat de overtuigingen van leken (juryleden) beïnvloed kunnen worden door bepaalde factoren en niet altijd correct zijn. Het is daarom belangrijk dat experts deze misconcepties naar voren brengen tijdens een proces. Er zullen steeds meer en meer expert getuigen ingezet worden over de wereld.

Expert getuigen zijn gekwalificeerd om een professionele mening te verkondigen en dit kan door hun training, kennis en ervaring. Het gebruik van expert getuigen tijdens rechtszaken is niet iets nieuws. Zulke getuigen werden al sinds de 14de eeuw gebruikt. Vroeger gaven rechtbanken de voorkeur aan experts die getuigden over niet-menselijke factoren dan menselijke factoren. Daarna gaven ze meer de voorkeur aan expert getuigen die getuigden over menselijke fysieke gesteldheden dan mentale gesteldheden. Wanneer getuigenissen over mentale staten wel geaccepteerd werden, gaven de rechtbanken meer voorkeur aan abnormale staten dan normale staten. Ook gaven ze daarbij meer de voorkeur aan psychiatrische experts dan klinische psychologie experts. Pas later accepteerden rechtbanken experts met een expertise in experimentele psychologie, mensen die het geheugen, perceptie en taal bestudeerden.

Hoe straf je schuldig bevonden misdadigers het beste? - Chapter 16

Individuen die schuldig zijn bevonden aan het begaan van een misdaad kunnen een straf van de rechtbank verwachten. Er is een overeenkomst tussen de grote van de misdaad en de zwaarheid van opgelegde straffen. Zware misdaden zullen ook om zware straffen vragen. Het opleggen van straffen kan een expressieve functie hebben: het laat aan de misdadiger de reactie van het publiek op zijn of haar misstap zien. Penologie is de studie van straffen opleggen en hoe het uitgevoerd wordt. Psychologen dragen ook een steentje bij aan het systeem. Er zijn niet heel veel psychologen betrokken, maar penologie is wel steeds groter geworden in de afgelopen paar jaren. Voor het opleggen van straffen is het nodig dat men weet waarom een misdadiger zich op een bepaalde manier gedragen heeft en men probeert ook te bereiken dat de kansen op gelijksoortige misdaden verkleind worden. Psychologie zou eigenlijk een grotere rol moeten spelen dan nu het geval is. Het handhaven van de wetten zou als toegepaste psychologie gezien kunnen worden. Volgens de penologie hebben straffen bepaalde doelen. Deze doelen overlappen elkaar een beetje en de kern van al deze doelen is straffen en laten zien aan de misdadiger dat de samenleving niet blij is met zijn/haar acties. Er is geen definitieve consensus over het onderwerp, maar straffen heeft tegenwoordig vijf functies die hieronder kort besproken worden.

Retributie

De samenleving reageert op misdadigers door ze te straffen, omdat dat moet. Er is een fundamenteel principe dat verbroken wordt wanneer een individu de wetten breekt van een samenleving. Het kwaad dat veroorzaakt is door deze acties geeft de samenleving het automatische recht om de dader pijn te doen. Retributie herstelt iets dat niet in balans was door de dader te straffen. Dit idee is al heel oud en kwam voor bij de vroegere joden en christenen. In die tijd correspondeerden straffen aan de misdaad in type en zwaarheid (een oog voor een oog). Dit systeem wordt nog steeds gebruikt in enkele landen. De moderne versie van dit systeem is ontworpen door Immanuel Kant, in de 18de eeuw. Hij suggereerde dat door het begaan van een misdaad, een misdadiger een oneerlijke voorsprong heeft op de mensen die wel de wetten opvolgen. Bestraffing herstelt weer een balans tussen de dader en de rest van de samenleving. De dader is de mensen van een samenleving schuldig en moet zijn schuld terug betalen.

Machteloos maken

Machteloos maken duidt aan dat de dader verwijderd wordt van omstandigheden waarin ze misdaden zullen begaan. Hun vrijheid van handelen wordt tegengehouden. Dit wordt meestal gedaan door opsluiten in een gevangenis of andere detentiegebouwen. Hierdoor worden daders uit de samenleving gehaald en kunnen ze geen misdaden begaan. De maatschappij kan daders ook op een andere manier ergens buiten houden. Zo kan de toegang tot een bepaalde wijk verboden worden. Iemand mag bijvoorbeeld niet meer in de wijk komen waar hij/zij misdaden heeft begaan. Ook kunnen mensen thuis vastzitten met een enkelband. In de vroege geschiedenis zijn individuen die misdaden hebben begaan ook weggestuurd door hun gemeenschap.

Utilitair

Straffen horen crimineel gedrag te veranderen door er negatieve consequenties aan te hechten. Het idee is dat legale sancties een impact zullen hebben op het individu. De dettorance theorie stelt dat mensen crimineel gedrag onderdrukken door te denken aan de kosten van het begaan van een misdaad. Er wordt een verschil gemaakt tussen specifieke en generale detterence. Specifieke detterence betekent dat een persoon waarschijnlijk minder snel een nieuwe misdaad zal begaan als hij gestraft is voor het begaan voor een misdaad. Generale detterence heeft een wijder effect. Als de samenleving weet dat misdadigers gestraft worden, dan zullen de mensen van de samenleving minder snel een misdaad begaan. Penologen hebben gemerkt dat de objectieve kenmerken van bestraffen minder belangrijk zijn voor toekomstige overtreders dan de subjectieve en perceptuele kenmerken. Objectieve kenmerken zijn de kenmerken die genoteerd zijn door de politie of door statistici die voor de overheid werken. Zij letten bijvoorbeeld op de hoeveelheid arrestaties voor verschillende types misdaad. Subjectieve kenmerken zijn belangrijk voor het individu en het individu heeft wellicht niet veel informatie over de statistiek van criminaliteit, maar wel veel over andere mensen die ze kennen die gearresteerd zijn/waren of ontsnapt zijn aan een arrestatie. Beslissingen zullen eerder gebaseerd zijn op persoonlijke kennis dan op kennis uit een officiële database.

Rehabilitatie

De voorgaande drie dingen die net genoemd zijn, zorgen ook voor een ander effect: rehabilitatie. Een persoon herkent dat de samenleving zijn/haar acties niet prettig vond en dit zorgt er samen met de straf voor dat een persoon zich wil hervormen en wegblijven van criminele handelingen. Sommige penologen geloven dat rehabilitatie bereikt wordt door retributie effecten. Andere penologen denken dat de straf die een rechtbank oplegt procedures moet bevatten die expliciet bedoeld zijn om rehabilitatie te ondersteunen. Dit kunnen bijvoorbeeld verschillende vormen van psychotherapie zijn of beroepstraining. Dit zorgt ervoor dat het individu niet nog meer gestigmatiseerd zal worden en dat hij/zij niet nog meer vervreemd van de samenleving zal worden. De kansen van het individu om een ‘brave’ burger te worden zullen ook toenemen. Sommige individuele verschillen zijn geassocieerd met risico’s van herhaalde betrokkenheid met misdaad. Deze risico’s komen niet door persoonlijkheidstrekken, maar door andere variabelen. Deze zijn onder andere patronen van criminele associaties, een neiging om impulsief te zijn, antisociale attitudes, slechte emotionele zelfregulatie en tekortkomingen in sociale en cognitieve vaardigheden. Als men hiermee geholpen kan worden, dan is de kant op verdere overtredingen kleiner.

Restauratie

Ongeveer 25 jaar is het idee ontstaan dat men moet proberen om de relatie tussen dader en slachtoffer te herstellen. De dader moet doen directe reparaties doen waar het kan. Ook moet de dader inzien dat hij verkeerd was en zijn excuses aanbieden aan het slachtoffer. Uit een onderzoek blijkt dat slachtoffers meer tevreden zijn met het herstelwerk dan met normale rechtszaken.

Sommige studies laten echter zien dat het niet de angst voor straffen is dat mensen weerhoudt van het plegen van een misdaad. Mensen houden zich aan de regels omdat ze bepaalde persoonlijke waarden hebben en omdat ze denken dat regels en wetten gepast zijn. Als de wet goed en rationeel is, dan zullen veel mensen zich er aan willen houden. Wanneer mensen het niet eens zijn met bepaalde wetten of wanneer ze hun ervaring als onjuist zagen, dan zullen ze minder hun best doen om zich aan de wetten te houden.

Het verminderen van misdrijven

Tertiaire preventie probeert systematisch om verdere misdaad recidivisme te verminderen door te werken met veroordeelde misdadigers. Er zijn vrij veel meta-analyses geweest over tertiaire preventie. De meeste meta-analyses komen uit Noord-Amerika en de meerderheid kijkt naar mannelijke misdadigers. Dat is niet zo gek, want de meeste misdaden worden door mannen gepleegd. Ook richten de meeste studies zich op interventies met adolescenten of jong volwassenen. Veel studies hebben gekeken naar de impact van verschillende interventiemethodes. Reviews hebben gekeken naar educatieve programma’s, naar de impact van speciaal ontworpen sociotherapeutische gevangenis regimes in Duitsland en met de effecten van therapeutische gemeenschappen. Er zijn nog andere methodes die behandeld zijn in de meta-analyses. Bij meta-analyses is de belangrijkste uitkomst de effect grootte. Er zijn verschillende manieren om de effect grootte te berekenen. Uit de meta-analyses kwam naar voren dat psychosociale interventies op crimineel recidivisme vrij positief zijn en detterence sancties zijn negatief.

Tegenwoordig is er een consensus dat het mogelijk is om effect groottes te maximaliseren door het combineren van een aantal elementen in misdaadprogramma’s. Effectieve interventies bezitten een aantal kenmerken en dit noemden sommige onderzoekers ‘principes van mensen service’. Dit werd later geformuleerd tot het zogenaamde risk-need-responsivity (RNR) model. Dit model is een rehabilitatiemodel dat probeert de predisposities om weer een misdaad te begaan van misdadigers te reduceren door het versterken, reduceren of controleren van persoonlijkheid en/of situationele variabelen. Volgens onderzoek werkt dit model goed. Voor jonge misdadigers die serieuze overvallen hebben gepleegd, is een interventieprogramma nodig dat langer dan zes maanden duurt, met minimaal twee contactmomenten per week. In de volgende twee hoofdstukken zal meer ingegaan worden op de methodes die gebruikt worden bij verschillende type overtreders.

Individuen die schuldig zijn bevonden aan het begaan van een misdaad kunnen een straf van de rechtbank verwachten. Er is een overeenkomst tussen de grote van de misdaad en de zwaarheid van opgelegde straffen. Zware misdaden zullen ook om zware straffen vragen. Het opleggen van straffen kan een expressieve functie hebben: het laat aan de misdadiger de reactie van het publiek op zijn of haar misstap zien. Penologie is de studie van straffen opleggen en hoe het uitgevoerd wordt. Psychologen dragen ook een steentje bij aan het systeem. Er zijn niet heel veel psychologen betrokken, maar penologie is wel steeds groter geworden in de afgelopen paar jaren. Voor het opleggen van straffen is het nodig dat men weet waarom een misdadiger zich op een bepaalde manier gedragen heeft en men probeert ook te bereiken dat de kansen op gelijksoortige misdaden verkleind worden. Psychologie zou eigenlijk een grotere rol moeten spelen dan nu het geval is. Het handhaven van de wetten zou als toegepaste psychologie gezien kunnen worden. Volgens de penologie hebben straffen bepaalde doelen. Deze doelen overlappen elkaar een beetje en de kern van al deze doelen is straffen en laten zien aan de misdadiger dat de samenleving niet blij is met zijn/haar acties. Er is geen definitieve consensus over het onderwerp, maar straffen heeft tegenwoordig vijf functies die hieronder kort besproken worden.

Hoe gaan psychologen om met risico op crimineel gedrag? - Chapter 17

In het vorige hoofdstuk is al verteld dat er met behulp van een grote meta-analyse gekeken is naar wat de beste manieren zijn om te werken met misdadigers. Aan de hand hiervan konden risico assessment programma’s opgesteld worden. Het risico principe stelt dat de level van interventie die een misdadiger ontvangt overeen moet komen met de level van risico die een overtreder heeft. Mensen die een hogere risicolevel hebben, zouden ook een hogere interventielevel moeten krijgen dan mensen met een lage risicolevel. Volgens het need principe moeten interventies gericht zijn op alleen die risico factoren die bijdragen aan crimineel gedrag. Zulke factoren worden ‘criminogenic needs’ genoemd. Responsiviteit gaat over de manier waarop de interventie geleverd wordt aan de dader. Het responsiviteitsprincipe stelt dat de programma’s die op een goede manier de stijl en methodes matchen aan de leerstijl van de dader het meest effectief zullen zijn.

Risico assessment met daders werkt ongeveer net zoals risico assessment met andere dingen. Iemand die al jaren zijn rijbewijs heeft en nooit een botsing heeft veroorzaakt, zal minder premie moeten betalen voor de auto dan iemand die net zijn rijbewijs heeft en al twee botsingen heeft meegemaakt. Bij misdadigers moet er gekeken worden naar hun en hun omstandigheden om een oordeel te kunnen vellen over toekomstig gedrag. Zulke assessments moeten kijken hoe waarschijnlijk het is dat een dader weer een overtreding zal begaan, anderen pijn zal doen of opnieuw veroordeeld zal worden. De efficiëntie van risico assessment hangt af van de mogelijkheid om zo accuraat mogelijk toekomstig gedrag te voorspellen. Voorspellingen behoren echter niet tot de exacte wetenschap. Er zijn vier potentiële uitkomsten in relatie tot voorspelling. Wanneer een uitkomst voorspeld is plaats te vinden, dan kan het plaatsvinden (uitkomst 1) of niet plaatsvinden (uitkomst 2). Wanneer iets voorspeld is niet te gebeuren, dan kan het wel gebeuren (uitkomst 3) of niet gebeuren (uitkomst 4). De consequenties van incorrecte voorspellingen kunnen groot zijn. Als sociale werkers bijvoorbeeld denken dat iemand geen misdaden meer zal plegen, dan zou deze persoon vrij gelaten kunnen worden. Als de voorspelling incorrect was, dan zal het besluit om hem vrij te laten een grote fout zijn geweest. Er zullen nog meer slachtoffers komen en de samenleving is nog meer geld kwijt. Een vals positieve uitkomst is ook niet gewenst. Een dader wil bijvoorbeeld een begrafenis van een familielid bijwonen, maar mag dit niet omdat hij als gevaarlijk wordt voorspeld. Er moeten dus zoveel mogelijk goede voorspellingen gemaakt en de valse positieven en negatieven moeten geminimaliseerd worden.

Methodes van risico assessment

Er zijn verschillende manieren om de individuele level van risico te bepalen, maar al deze methoden vallen binnen twee categorieën: klinische en actuariële risico assessment. Klinische risico assessment betrekt de klinische vaardigheden van de werker om de level van risico op te stellen. Professionals moeten informatie over de dader verzamelen en kijken naar zijn gedrag. Deze informatie wordt samen met de ervaring en training van de professional gebruikt om een risico voorspelling te maken. Dit is een diagnostische assessment van risico. Actuariële voorspellingen zijn totaal anders dan klinische voorspellingen. Actuariële voorspellingen gebruiken statistische formules om risico scores te vinden. Zowel klinische als actuariële voorspellingen kijken naar verschillende data van het leven van een persoon. Deze gegevens kunnen statisch zijn, zoals het aantal veroordelingen van de persoon, zijn leeftijd en geslacht. Deze dingen kunnen niet veranderd worden door interventies, vandaar de naam statisch. Beide type voorspellingen kijken ook naar dynamische of theoretische factoren, zoals psychologische (attitudes), sociale (de aard van relaties met leeftijdsgenoten) of gedragsmaten (hoeveelheid getoonde agressie). De informatie van de twee types assessment kan overeenkomen, maar de manier waarop de informatie gebruikt wordt verschilt. Onderzoekers zijn het er niet over eens welke methode beter is, maar uit de meta-analyses komen de actuariële voorspellingen als winnaar naar boven. Waar ze het wel over eens zijn is dat actuariële methodes meer objectief zijn en dat klinische methodes subjectief zijn. Dit wil niet zeggen dat klinische methodes afgeschaft moeten worden. Sterker nog, sommige onderzoekers zien actuariële methodes alleen maar als een eerste stap voorspeller en klinische methodes als diepergaand, omdat de conclusies gebaseerd zijn op de expertise en ervaringen van professionals.

Instrumenten

De afgelopen paar jaar is er een toename geweest in het aantal mensen dat gevangen zit. Deze mensen zitten voor uiteenlopende redenen vast. Sommigen hebben fraude gepleegd, anderen iets gestolen en weer anderen zitten vast voor moord. Deze mensen hebben allemaal een ander straf opgelegd gekregen. Risico assessment wordt vaak gedaan voordat er een straf is opgelegd. De straf moet passend zijn bij de risico level van een persoon. Als iemand als erg risicovol wordt gezien en de risico level op het weer begaan van een misdaad ook hoog is, dan besluit men om deze persoon op te sluiten. Wanneer professionals denken dat iemand niet een grote gevaar zal vormen voor de samenleving en de kans op recidivisme klein ingeschat wordt, dan kan deze persoon een taakstraf opgelegd krijgen. Er zijn verschillende assessment instrumenten en de drie belangrijkste worden hieronder besproken:

  • The Offender Group Reconviction Scale (OGRS): Deze lijst gebruikt zes delen van de criminele geschiedenis en demografische informatie om de kans te voorspellen dat iemand binnen een of twee jaar opnieuw veroordeeld zal worden. De OGRS wordt vaak gebruikt in het Verenigd Koninkrijk, omdat het gemakkelijk en snel te gebruiken is. Er is echter wel kritiek op dit instrument, want er wordt alleen maar gekeken naar statische, historische en demografische variabelen en niet naar dynamische, sociale en gedragsonderdelen. Toch is de accuraatheid van het instrument goed: 80 tot 84%

  • Level of Service Inventory-Revised (LSI-R): Dit instrument bevat 54 items en is vaak gebruikt in Europa en Noord-Amerika. Dit instrument geeft niet alleen informatie over de kans op recidivisme, maar ook informatie over de behandeling van de dader. De items bevatten zowel statische als dynamische factoren die tien subcomponenten vormen. Deze componenten geven informatie over de geschiedenis van een dader, zijn genoten opleidingen, banen, financiën, familie, recreatie, vrienden, alcohol/drugs problemen, attitudes en emotionele oriëntatie. Deze scoren krijgen ook een bepaald gewicht door te kijken naar hoe efficiënt ze zijn in het voorspellen van recidivisme. Dit instrument is valide en betrouwbaar.

  • The Offender Assessment System (OASys): Dit instrument gebruikt zowel statische als dynamische factoren. Dit instrument voorspelt de kans op het weer vervolgd worden (wat een OGP score wordt genoemd) en de kans op het weer vervolgd worden voor een gewelddadige misdaad (deze score wordt een OVP score genoemd). OVP scores voorspellen moord, wapenbezit, het stukmaken van dingen, aanranding en de OGP voorspelt andere, minder ernstige dingen. Daarnaast bevat dit instrument een vragenlijst voor de daders. Hierop wordt gevraagd wat ze zelf denken over hun straf en de kans op recidivisme. Uit onderzoek is gebleken dat misdadigers te optimistisch zijn over hun kans van wegblijven uit de misdaad. De OASys wordt als een goed instrument beschouwd, maar het afleggen van de OASys duurt heel lang

Een assessment instrument voor gewelddadige misdadigers is de Historical, Clinical, Risk Management-20 (HCR-20). Dit instrument incorporeert klinische beoordelingen om zo het toekomstige gedrag te voorspellen van individuelen in de psychiatrische en forensische populatie. Dit instrument bestaat uit twintig items: tien geschiedenis items, vijf klinische en vijf risico management factoren. Dit instrument heeft een hoog voorspellingswaarde. Ook is er een assessment instrument voor seksmisdadigers. Relatief gezien zijn er niet veel seksmisdadigers en deze groep is heel erg heterogeen. De Structured Assessment of Risk and Need (SARN) wordt gebruikt om het risico op nieuwe seksmisdaden te voorspellen. Er word eerst gekeken naar statische gegevens: de hoeveelheid veroordelingen die te maken hadden met seksmisdaad, de hoeveelheid veroordelingen voor ander misdaden en de leeftijd van de persoon op het moment dat hij/zij de gevangenis mag verlaten. Daarna wordt er naar 16 dynamische factoren gekeken en deze zijn onder andere de seksuele interesse van de persoon, rare attitudes, emotioneel en sociaal functioneren en zelf management. Ook is er voor misdadigers met een mentale stoornis een meetinstrument ontworpen. Er bestaat een verkeerde opvatting van mentale stoornissen. Veel mensen denken dat alle personen met een mentale stoornis ook gevaarlijk zijn en dat dit gevaar ontstaat door hun mentale stoornis. Dit is niet waar, want er zijn ook mensen met mentale stoornissen die zich wel aan de regels kunnen houden. Er is echter wel een type mentale stoornis die een grotere link heeft met misdaad dan andere: psychopathie. Dit is een mentale stoornis die resulteert in abnormaal agressief of onverantwoordelijk gedrag. De Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R) is ontworpen om de psychopathische stoornis te diagnosticeren. Het is niet een risico assessment instrument, maar het kan wel gewelddadige recidivisme voorspellen. Dit instrument kijkt naar demografische, sociale, psychologische en criminologische factoren. Het is een betrouwbaar instrument.

Behandeling

Er zijn heel veel programma’s die gebruikt kunnen worden om misdadigers te helpen. Generale overtreding gedragsprogramma’s kijken naar de cognitieve sociale leertheorie van Bandura. Deze theorie stelt dat mensen dingen indirect kunnen leren door het observeren van een gebeurtenis. Zo ontstaan er bepaalde gedragspatronen en worden zo ook behouden. Bandura stelde dat er drie groepen mensen waren waar iemand iets van kon leren: familieleden, leeftijdsgenoten en figuurlijke modellen (mensen uit de media). Generale overtreding gedragsprogramma’s proberen slecht gedrag te reduceren door het werven van nieuwe vaardigheden. Overtreders moeten beter worden in het gebruik van hun probleem-oplossende vaardigheden, zodat ze geen alternatieve gedrag (crimineel gedrag) vertonen. Deze programma’s zorgen er ook voor dat men sociale interactie vaardigheden krijgt en beter wordt in zelf management. Veel programma’s werken in groepen en de bekendste programma’s worden hieronder beschreven:

  • Het R&R programma (Reasoning & Rehabilitation): Dit was een van de eerste programma’s dat gebruikt werd en het is gebruikt in minimaal 17 landen. In 2004 zijn ze echter gestopt met het gebruik van dit programma.

  • Het ETS programma (Enhanced Thinking Skills): Dit programma is ontwikkeld om het R&R programma te ondersteunen. Dit programma is geschikt voor hoge en medium leven risico misdadigers. Het programma is erop gericht om de interpersoonlijke probleem-oplossende vaardigheden en de sociaal en morele redenatie vaardigheden te vergroten. Er wordt mondeling verteld wat er gedaan moet worden, maar het overgrote deel van het programma bestaat uit interacties, zoals een rollenspel, discussies, groepswerk en groepsoefeningen.

  • Het Think First programma: Dit programma kijkt niet alleen naar de sociale en probleem-oplossende vaardigheden, maar ook naar de misdaad zelf. Door oefeningen moeten misdadigers hun misdaden analyseren en in detail vertellen wat er is gebeurd, wie er betrokken waren, waar het gebeurd is, wat er gebeurd is en waarom het gebeurd is. Zo worden bepaalde gedragspatronen gevonden en kunnen strategieën voor het ontwijken van deze gedragspatronen opgesteld worden.

  • Het Thinking Skills programma: Dit programma is er eerst op gericht om recidivisme te reduceren door de ontwikkeling van denk vaardigheden en door de management van persoonlijke factoren en de ontwikkeling van beschermende factoren. Het programma helpt de misdadiger ook om pro-sociale doelen op te stellen. Het programma richt zich op de misdaad en misdadigers moeten de patronen van misdaden exploreren om zo er achter te komen wat de risico’s en beschermende factoren in relatie tot hun misdadige gedrag zijn. Er zijn groepssessies en een individuele sessie. De groepslessen kunnen met een vaste groep gegeven worden of met een flexibele groep, waarbij er om de zoveel tijd andere groepsleden bij komen. De andere methoden werken alleen met vaste groepen.

  • Het Aggression Replacement Training (ART) programma: Dit is het meest gebruikte programma voor generaal gewelddadig gedrag. Het was eerst ontwikkeld voor jongeren, maar tegenwoordig is er ook een versie voor volwassenen. Goldstein (hij heeft het programma opgesteld) stelt dat agressief gedrag door verschillende factoren veroorzaakt wordt. Hij stelde dat interne invloeden op het agressieve gedrag van het individu door drie factoren komen: (1) een tekortkoming van de persoonlijkheid, interpersonele en sociaal-cognitieve vaardigheden, de combinatie die voor pro-sociaal gedrag zorgt, (2) door het overgebruik van impulsief en agressief gedrag met een lage level van woede controle en (3) door een onvolwassen, egocentrische en concrete stijl van moreel redeneren. Het ART programma probeert deze drie factoren te behandelen door woedecontrole, moreel redeneren training en vaardigheden training. Er wordt veel gebruik gemaakt van rollenspellen en discussie. Personen worden zich meer bewust van de dingen die hun boos maken en de consequenties van agressie. Ze leren om alternatieve, pro-sociale omgangsstrategieën te gebruiken. Het ART programma is getest en het is een effectieve interventie.

Als een misdadiger niet betrokken is met een programma, dan zal dat niet veel opleveren. Er is zelfs een niet-afronding effect. Misdadigers die mee mogen doen aan het programma, maar het niet afmaken, tonen een hogere kans op recidivisme dan misdadigers die niet eens meegedaan hadden aan het programma! Het is echter niet bekend waarom dit zo is. Programma’s moeten afgemaakt worden en op een goede manier uitgevoerd worden. De verzorgers van de programma’s moeten zich aan de handleiding houden en alles volgens het boekje doen. De methoden mogen niet zomaar veranderd worden.

In het vorige hoofdstuk is al verteld dat er met behulp van een grote meta-analyse gekeken is naar wat de beste manieren zijn om te werken met misdadigers. Aan de hand hiervan konden risico assessment programma’s opgesteld worden. Het risico principe stelt dat de level van interventie die een misdadiger ontvangt overeen moet komen met de level van risico die een overtreder heeft. Mensen die een hogere risicolevel hebben, zouden ook een hogere interventielevel moeten krijgen dan mensen met een lage risicolevel. Volgens het need principe moeten interventies gericht zijn op alleen die risico factoren die bijdragen aan crimineel gedrag. Zulke factoren worden ‘criminogenic needs’ genoemd. Responsiviteit gaat over de manier waarop de interventie geleverd wordt aan de dader. Het responsiviteitsprincipe stelt dat de programma’s die op een goede manier de stijl en methodes matchen aan de leerstijl van de dader het meest effectief zullen zijn.

Welke aandachtspunten zijn er bij de psychologische behandeling van gevaarlijke misdadigers? - Chapter 18

Individuen die veroordeeld zijn voor gewelddadige misdaden maken deel uit van een significante proportie van de gevangenispopulatie. Geweld kan vele vormen aannemen en er is veel verschil tussen misdadigers die veroordeeld zijn voor gewelddadig gedrag. Er zijn verschillende dingen die het gewelddadige gedrag veroorzaakt zouden kunnen hebben. Gewelddadige misdadigers zijn mensen die hun partners hebben mishandeld, betrokken waren in een gewelddadige gevecht of iemand vermoord hebben. Er is een relatief kleine groep van gewelddadige overtreders die als persistent gezien kunnen worden. Deze mannen hebben vaker en meer intensieve geweldplegingen dan anderen en hebben ook diverse en frequent niet-gewelddadige misdaden. Bij risico assessmenttest worden deze individuen als hoge risico individuen gezien. Deze personen moeten een goede behandeling krijgen, anders zullen ze hoogstwaarschijnlijk misdaden blijven plegen. Hieronder worden verschillende vormen van geweld besproken.

Geweld is instrumenteel of expressief. Instrumenteel geweld wordt gezien als doel-georiënteerd, opzettelijk, gecontroleerd en on-emotioneel. Expressief geweld kan gezien worden als reactief, kwaad, impulsief en emotioneel. Expressief geweld vindt vaak plaats als een individu een onprettige emotionele interne staat probeert te reduceren. Intiem partnergeweld is een vorm van geweld. Dit onderwerp is in hoofdstuk tien besproken en zal hier niet uitgebreid besproken worden. Intiem partnergeweld omvat fysieke agressie, maar ook emotionele agressie (vloeken, schreeuwen en beledigen). Moord is een andere vorm van geweld. Veel mensen denken dat moordenaars weer een moord zullen plegen als ze op vrije voeten komen, maar dit is niet vaak het geval. Moordenaars vallen zelfs niet vaak op andere vergrijpen wanneer ze vrij komen. Ongeveer 2% van de individuen werd opnieuw opgepakt voor een gewelddadige misdaad (geen moord). Seksuele misdaden zijn ook vormen van geweld. Onder seksuele misdaden vallen het aanraken van een persoon tegen zijn/haar wil in, het tonen van geslachtsorganen en seksueel gedrag vertonen aan iemand die niet volwassen is of niet in staat is om toestemming te geven. Ook het hebben van bepaalde afbeeldingen van jonge kinderen is een seksuele misdaad.

Een ander vorm van geweld is het plegen van seksueel gemotiveerde moorden. Mensen zouden dit kunnen doen omdat ze sadistisch zijn en sadistische fantasieën hebben over het vermoorden van iemand tijdens seks. Ook verkrachten sommige mensen iemand en willen ze hen daarom vermoorden. Ze zijn bang dat de slachtoffers naar de politie stappen om te vertellen dat ze verkracht zijn en ze moeten daarom dus dood. Soms worden seksuele partners vermoord omdat de dader veel opgekropte spanning had die veroorzaakt was door een andere persoon of situatie die niks met het slachtoffer te maken had. De laatste vorm van geweld is verkrachting. Verkrachters kunnen onderverdeeld worden in een aantal groepen. Zo is er de opportunistische verkrachter, die impulsief handelt en wanneer de situatie daar is toeslaat. Deze verkrachter ziet gedwongen seks als niet verkeerd. De tweede soort verkrachter is de niet-sadistische seksuele verkrachter. Deze hebben een hoge level van seksuele fantasie en verkeerde attitudes over vrouwen en seks. Daarnaast is er de wraakzuchtige verkrachter die alleen maar gericht is op vrouwen. Het gedrag van deze verkrachter is er op gericht om het slachtoffer te degraderen en belachelijk te maken. Deze verkrachters zijn helemaal niet bezig met seksuele fantasieën. Het geweld van deze verkrachter kan zo ernstig zijn, dat het kan resulteren in moord. De laatste soort verkrachter is de pervasieve boze verkrachter. Deze verkrachter wordt gemotiveerd door woede uit allerlei aspecten van zijn leven. Deze mannen hebben een lange geschiedenis van antisociaal gedrag en verkrachting is een manier van expressie van hun gedrag.

Behandelingsraamwerk

Polaschek en Collie hebben de behandeling van gewelddadige misdadigers gescheiden op de basis op hun theoretische benaderingen. Behandelprogramma’s kunnen onderscheiden worden op basis van woede management, cognitieve vaardigheden, interpersoonlijke geweldprogramma’s of multimodale benaderingen. Woede management en cognitieve vaardigheden behandelprogramma’s zijn korter en minder intenst (normaal gesproken minder dan 150 uur). Ze zijn gebaseerd op de assumptie dat een factor (antisociaal denken of woede) de oorzaak is voor gewelddadig gedrag. Multimodale programma’s zijn meer intenst (meer dan 300 uur) dan andere benaderingen. Ze gaan er van uit dat veel factoren betrokken zijn bij de oorzaak en behoud van gewelddadig gedrag en ze kijken naar een groot aantal psychologische en gedragsfactoren (sociale vaardigheden, denken en alcohol/drugsgebruik). De verschillende behandelprogramma’s worden hieronder kort besproken:

  • Woede management: Woede management programma’s worden vaak gebruikt. Deze programma’s worden vaak in groepen gegeven en zijn vaak kort van duur (tien tot twintig uur sessies). Deze programma’s zijn er op gericht om de misdadigers bewust te maken van hun woede en de dingen die hun woede veroorzaken en ze krijgen vervolgens vaardigheden, zoals sociale training en relaxatie training. Deze benadering neemt aan dat geweld veroorzaakt wordt door woede.

  • Cognitieve vaardigheidsprogramma’s: Deze programma’s zijn gebaseerd op het beeld dat gewelddadige overtredingen veroorzaakt zijn door antisociale cognities en ze zijn gericht op het helpen van misdadigers om hun gedachtepatroon te herkennen en nieuwe manieren van denken te leren. Deze programma’s worden in groepen gegeven en zijn kort, maar wel langer dan woede management programma’s. Veel onderzoekers denken wel dat cognitieve vaardighedenprogramma’s niet echt succesvol zijn voor hoge risico misdadigers.

  • Intiem partnergeweld (IPV) programma’s: Deze programma’s zijn ontworpen rondom feministische theorieën over waarom intiem partnergeweld gebeurd. Ze richten zich daarom op macht en controle in intieme relaties en communicatie en stress management technieken. Deze benadering is te nauw, want vrouwen kunnen ook gewelddadig zijn.

  • Multimodale programma’s: De meer recentere multimodale programma’s hebben een grotere intensiteit en richten zich op veel meer issues dan woede management en cognitieve vaardigheden programma’s. Deze programma’s zijn voor mannen die een geschiedenis van serieuze gewelddadige gedrag hebben en dit gezien worden als hoge risico individuen. De duur van deze programma’s is minimaal twaalf maanden en het wordt in groepsvorm gegeven en daarnaast kunnen er ook individuele sessies plaats vinden als dat nodig is. De theorie achter deze programma’s is dat geweld veroorzaakt kan zijn door verschillende dingen en al deze dingen moeten dus benaderd worden tijdens de behandeling.

Voor het plannen van een behandelprogramma moet een onderzoeker weten wat de functie van het geweld was en de oorzaken van het geweld waren. Daarnaast moet de onderzoeker ook nadenken hoe de misdadiger voorbereid en gemotiveerd moet worden om mee te doen aan het programma.

Seksmisdadigers behandelen

De behandeling van seksmisdadigers richt zich voornamelijk op het behandelen van individuen die kinderen misbruiken. Verkrachters worden ook soms met pedofielen behandeld, maar er is weinig bewijs om dit te ondersteunen. Seksmisdadigers krijgen voornamelijk cognitieve gedragsbehandelingen. Het cognitieve aspect richt zich op de attitudes die deze misdadigers hebben en ook op de stemmingen die de kans op het begaan van overtredingen vergroten. Cognitieve therapie probeert de individuen op andere manieren te laten denken over gebeurtenissen, ze laten zien welke patronen samen hangen met seksueel gedrag en gebruikt verscheidene methodes om het individu deze gedachtepatronen te laten revalueren. Dit methode maakt gebruik van leertheorie, gedragsmodellen en vaardigheden training. Uit onderzoek blijkt dat dit methode efficiënt is. Vaak wordt ook een terugval interventie gekoppeld aan cognitieve gedragstherapie. Dit is een zelfmanagement techniek die individuen helpt met het omgaan van de problemen van terugval. Deze techniek probeert cliënten te helpen de controle over hun seksuele deviatie te behouden. Er is echter wel een beetje kritiek op deze techniek, omdat de techniek suggereert dat iedereen dezelfde wegen volgt naar het begaan van een misdaad en dat is dus niet. Ook heeft het een negatieve focus en misdadigers moeten veel situaties uit de weg gaan om de risico’s te minimaliseren en het maakt deze techniek dus minder aantrekkelijk voor misdadigers.

De principes van risico, benodigdheden en responsiviteit zijn al in een eerder hoofdstuk behandeld. Kort samengevat houdt het in dat er gekeken moet worden of een individu een hoge risico level of lage risico level heeft, het behandelen van de psychologische problemen en dat doen op een manier die past bij het individu. Risico level wordt met behulp van een risico assessment techniek achterhaald. De variabelen die samenhangen met seksmisdadigers kunnen in vier domeinen opgedeeld worden: seksuele interesses, verdraaide attitudes, sociaal-affectief functioneren, zelfmanagement. Problemen met deze vier domeinen zijn gerelateerd met terugval. De behandeling lijkt te werken, maar sommige onderzoekers vinden het geen goede behandeling omdat het zich alleen richt op seksuele factoren en niet kijkt naar de andere problemen van het individu. Het good lives model is opgericht om de kritiek op de behandeling aan te pakken. Het good lives model is een rehabilitatietheorie die probeert dynamische risicofactoren te verminderen door de misdadiger interne en externe middelen te geven om belangrijke persoonlijke doelen te bereiken. Er is echter niet veel empirisch bewijs voor de effectiviteit van het model. Moderne theorieën over seksmisdadigers proberen biologische, sociale en psychologische oorzaken te integreren. Behandelmethoden zijn nog niet zo ver, want zij gebruiken vrijwel alleen maar de psychologische benadering.

Uitdagingen voor behandelingen

Er is weinig empirische bewijs om conclusies te trekken over de effectiviteit van behandelingen voor gewelddadige misdadigers. Iedereen ziet wel in dat het heel belangrijk is dat deze groep individuen een behandeling krijgt. Daarom krijgen gevaarlijke individuen een generaal behandelprogramma (is al besproken) of ze krijgen specifieke, intensieve behandelprogramma’s. Onderzoek naar de effectiviteit van behandelprogramma’s voor gevaarlijke misdadigers spreekt elkaar tegen. Sommige studies menen dat bepaalde programma’s wel goed werken, andere studies menen van niet. De beste behandelmethode die naar voren komt voor gevaarlijke individuen is cognitieve gedragstherapie.

Een ander probleem is dat psychopaten niet echt positief reageren op traditionele behandelprogramma’s en voor deze individuen zouden specifieke programma’s gebruikt moeten worden. Sommige onderzoekers beweerden zelfs dat psychopaten erger worden door behandelprogramma’s en dat de kans op terugval heel groot is. Weer andere problemen zijn dat de dader niet erg gemotiveerd is om mee te doen aan het programma. Sommige individuen willen niet mee doen omdat ze leerproblemen hebben, communicatie problemen of een therapeut willen die dezelfde culturele achtergrond heeft als zij hebben. Psychologen moeten hun best doen om deze punten aan te pakken, want het is natuurlijk belangrijk om gevaarlijke individuen te behandelen. Ook moeten therapeuten goed kijken naar de factoren van een groep. Het groepsklimaat moet goed zijn, want individuen moeten niet agressief worden en elkaar aanvallen. De beste groepen zijn goed georganiseerd en hebben groepsnormen. De behandelcontext moet daarnaast goed zijn. Sommige onderzoekers zijn bang dat behandelingen in een gevangenis minder goed zijn dan behandelingen in een ander gebouw. Dit komt doordat gevangenisregels en codes andere principes respecteren dan de principes die behandelprogramma’s promoten. Ook vertrouwen veel misdadigers het gevangenispersoneel niet en dit wantrouwen kan ook overspringen op de therapeut. Zowel de misdadigers als het gevangenispersoneel moet betere educatie krijgen over behandelprogramma’s zodat bepaalde mythes (‘ik zal rare reacties van anderen krijgen’ of het gestigmatiseerd worden) uit de weg worden geruimd.

Individuen die veroordeeld zijn voor gewelddadige misdaden maken deel uit van een significante proportie van de gevangenispopulatie. Geweld kan vele vormen aannemen en er is veel verschil tussen misdadigers die veroordeeld zijn voor gewelddadig gedrag. Er zijn verschillende dingen die het gewelddadige gedrag veroorzaakt zouden kunnen hebben. Gewelddadige misdadigers zijn mensen die hun partners hebben mishandeld, betrokken waren in een gewelddadige gevecht of iemand vermoord hebben. Er is een relatief kleine groep van gewelddadige overtreders die als persistent gezien kunnen worden. Deze mannen hebben vaker en meer intensieve geweldplegingen dan anderen en hebben ook diverse en frequent niet-gewelddadige misdaden. Bij risico assessmenttest worden deze individuen als hoge risico individuen gezien. Deze personen moeten een goede behandeling krijgen, anders zullen ze hoogstwaarschijnlijk misdaden blijven plegen. Hieronder worden verschillende vormen van geweld besproken.

Welke aandachtspunten zijn er bij de psychologische behandeling van misdadigers met intellectuele beperkingen? - Chapter 19

De term intellectuele beperkingen wordt gegeven aan mensen met een IQ lager dan 70 en die tekortkomingen hebben in minimaal twee gebieden van adaptief gedrag en deze tekortkomingen moeten al begonnen zijn voordat iemand volwassen is. De prevalentie van misdadigers met intellectuele beperkingen is lastig om te bestuderen. Screeninginstrumenten vinden hogere aantallen dan psychometrische assessment omdat screeninginstrumenten ontworpen zijn om over-inclusief te zijn. De criteria die gebruikt worden spelen ook een rol, want sommige studies nemen individuen die borderline zijn (IQ tussen 70 en 80) mee bij de studie naar misdadigers met intellectuele beperkingen en andere studies doen dat niet. Een onderzoek liet zien dat de prevalentie van misdadigers met intellectuele beperkingen met een IQ lager dan 70 10% was en dat als individuen met borderline ook mee werden genomen, de prevalentie 30% was! Dat is toch wel een behoorlijk verschil. Ook zijn er veel grote methodologische verschillen tussen studies die ervoor zorgen dat de conclusies over de prevalentie verschillen. De methodes van de assessment, de locatie van de steekproef en de grootte van de steekproef spelen een grote rol bij de verschillen die te vinden zijn tussen studies. Deze methodologische verschillen zorgen er ook voor dat er verschillende karakteristieken gevonden zijn van misdadigers met een intellectuele beperking in studies.

Assessment van misdadigers met intellectuele beperkingen

Het assessmentproces moet begrepen worden door de cliënten die getest worden. Dit spreekt voor de normale persoon voor zich, maar mensen met een intellectuele beperking hebben tekortkomingen in taalvaardigheden en begrip. Alle assessments moeten daarom in een simpele taal en met simpele concepten gedaan worden. Dit wordt echter niet altijd gedaan. Al het materiaal moet voorgelezen worden en uitgelegd worden aan de individuen. Dit geldt voor zowel de items als de responsen. De consequenties hiervan zijn dat assessment een stuk langer duurt en de rijkheid van antwoorden zal beschikbaar zijn voor de psycholoog. De persoon die de assessment aflegt zal namelijk alles mondeling doen en alle antwoorden aanhoren. Het lijkt dus op een gestructureerd interview en de emotionele responsen van de misdadiger en additionele informatie zullen beschikbaar zijn. De assessment zal op deze manier veel tijd vergen en de integriteit van het proces mag niet verminderd worden door deze adaptaties.

Onderzoek naar misdadigers met intellectuele beperkingen heeft aangetoond dat woede en agressie de meest voorkomende problemen zijn. Er zijn verschillende schrijvers die een assessment hebben ontwikkeld voor dit probleem. Sommige assessmentschalen geven informatie over de frequentie en zwaarheid van agressie en anderen kijken naar de vaardigheden die mensen met intellectuele beperkingen gebruiken om woede situaties te managen. Sommige behandelingen raden aan om tot tien te tellen, ontspanningstechnieken te gebruiken, hulp te vragen, rustig weg te lopen, assertief handelen, afleidingsactiviteiten gebruiken of cognitieve herkadering. Tot tien tellen en ontspanningstechnieken worden het vaakst als advies gegeven, maar deze twee technieken werden het minst vaak gebruikt door misdadigers. De meeste assessment methodes die gebruikt worden blijken efficiënt te zijn.

Ook zijn er assessment tests voor seksmisdadigers met intellectuele beperkingen. De Social Sexual Knowledge and Attitudes Tool (SSKAT) kijkt naar kennis en attitudes op verschillende gebieden die gerelateerd zijn aan sociale en seksuele relaties. Zo wordt er bijvoorbeeld gekeken naar romantische relaties, seksuele relaties, adolescente ontwikkeling, voorbehoedsmiddelen, soa’s en seksuele gezondheid. Seksuele kennis is erg belangrijk, want dat is een factor dat het verschil kan maken tussen twee groepen seksuele misdadigers met intellectuele beperkingen. De seksuele misdadigers met intellectuele misdadigers die vaak seksuele handelingen uit hebben gevoerd met kinderen weten veel meer van seks af dan individuen met intellectuele beperkingen die in het openbaar gemasturbeerd hebben en bloot in het openbaar verschenen zijn. Deze tweede groep is de groep van naïeve overtreders. Cognitieve vertekeningen zijn belangrijke factoren die leiden tot seksuele misdaden en deze worden dan ook meegenomen in de assessment. Er zijn een aantal assessments ontwikkeld voor seksuele misdadigers, maar de taal is moeilijk voor mensen met intellectuele beperkingen. Tegenwoordig zijn er wel assessments voor seksmisdadigers met intellectuele beperkingen en de meest gebruikte is de Questionnaire on Attitudes Consistent with Sexual Offending (QACSO). De QACSO bevat een aantal schalen die attitudes over vrouwen, verkrachting, daten, exhibitie, stalken, kinderen en homoseksuele mishandeling evalueren.

Er zijn weinig studies die gaan over de assessment en behandeling van vuurstichters met intellectuele beperkingen. Een van de weinige assessments is de Pathological Fire-Setters Interview (PFSI). Dit is een gestructureerd interview met informatie van patiënten documenten, observaties van stafleden en patiënt en informant assessment. Er werd informatie verkregen over de demografische, persoonlijke, misdaad en familie details. Ook werd er informatie gevonden over persoonlijke, situationele omstandigheden van het misdrijf (vuur starten). De antecedenten, motieven en consequenties van het vuur stichten werden ook behandeld. Andere assessment technieken kijken naar wat zij denken dat de factoren voor het stichten van een brand zijn: populariteit bij leeftijdsgenoten, een manier om spanning te ervaren, een manier om verdriet te uiten, retributie, een manier om angst te verminderen en mentale ziektes. Uit een onderzoek is gebleken dat vuurstichters met intellectuele beperkingen voornamelijk vuur stichten omdat ze boos zijn, zich genegeerd voelen of depressief voelen.

Interventies met misdadigers met intellectuele beperkingen

De meeste rehabilitatieprogramma’s zijn gericht op de verbetering van cognitieve vaardigheden en sociale probleemoplossingen. Cognitieve vaardighedenprogramma’s zijn er op gericht om alternatieve, pro-sociale manieren van situaties te benaderen. Deze alternatieve denkstijlen zorgen er voor dat dat het individu om weg te gaan van de verkeerde lifestyle dat voor criminele denkstijlen zorgt. Uit onderzoek is gebleken dat programma’s die gericht zijn op de denkstijl een significante reductie opleveren van recidivisme (7 tot 33% minder recidivisme). Individuen met intellectuele beperkingen hebben juist tekortkomingen in het sociaal probleemoplossend vermogen en zulke programma’s zijn ook voor hen ontwikkeld. Uit onderzoek blijkt dat deze speciale programma’s er voor zorgen dat misdadigers met intellectuele beperkingen zich positiever voelen over interpersoonlijke problemen, minder impulsief werden en minder negerend in sociale situaties werden.

Voor woede en geweld worden gedragsinterventies het meest toegepast. Een voorwaarde voor gedragsinterventies is dat deze georganiseerd moeten worden op een consistente en betrouwbare manier, ook moet het plaatsvinden in een gecontroleerde institutionele omgeving en dat is vaak heel lastig. Woede management wordt ook als een goede vorm van behandeling gezien voor deze groep mensen. Vooral woede behandelingen die in groepsvorm worden gegeven en die psycho-educatie, rollenspellen, opwinding reductie, probleem oplossing en stressvermindering bevatten worden als goed gezien. Er zijn veel verschillende behandelingen voor seksmisdadigers, maar de meest significante ontwikkeling in dat veld is gebaseerd op cognitieve gedragstherapie. Een van de eerste interventies voor seksmisdadigers met intellectuele beperkingen was een probleem-oplossende interventie en hierin waren een aantal riskante situaties voorgesteld waarin misdadigers een veilige oplossing voor zichzelf en potentiële slachtoffers moesten verzinnen. Veel misdadigers leerden hierdoor beter te communiceren.

Er zijn veel positieve resultaten gevonden van cognitieve gedragstherapie voor individuen met intellectuele beperkingen. De meeste studies rapporteren dat er maar enkele mensen weer de fout in zijn gegaan. Het overgrote deel is op het rechte pad gebleven. Sommige studies moeten echter wel rekening houden met de situatie van de misdadiger. In een studie werd er namelijk gekeken naar individuen die 24 uur per dag en zeven dagen in de week supervisie kregen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat deze misdadigers niet weer de fout in ging. Dit lag echter misschien niet aan de behandeling die ze kregen, maar aan het feit dat ze 24/7 supervisie kregen! De effecten van een behandeling zouden eigenlijk geëvalueerd moeten worden zonder grote variabelen zoals supervisie en escort. In een uitgebreide studie van Lindsay en collega’s werd er gekeken naar seksmisdadigers met intellectuele beperkingen die toegang hadden tot de samenleving en in een bepaalde samenlevingssetting leefden, zoals een familie huis, een flat of een groepshuis. Deze personen hadden onbeperkt toegang tot het gemeenschap (ze werden niet gesuperviseerd) en de onderzoekers vonden dat 23,5% terugviel in seksuele misdaden. Het onderzoek werd nog meer uitgebreid en na 20 jaar werd er gekeken hoeveel mensen er teruggevallen waren in hun oude, slechte gewoontes. De onderzoekers vonden dat de reductie in recidivisme 95% was. Dit is een zeer mooi resultaat uit een zeer significante studie met mooie effect groottes (betrouwbare studie).

De term intellectuele beperkingen wordt gegeven aan mensen met een IQ lager dan 70 en die tekortkomingen hebben in minimaal twee gebieden van adaptief gedrag en deze tekortkomingen moeten al begonnen zijn voordat iemand volwassen is. De prevalentie van misdadigers met intellectuele beperkingen is lastig om te bestuderen. Screeninginstrumenten vinden hogere aantallen dan psychometrische assessment omdat screeninginstrumenten ontworpen zijn om over-inclusief te zijn. De criteria die gebruikt worden spelen ook een rol, want sommige studies nemen individuen die borderline zijn (IQ tussen 70 en 80) mee bij de studie naar misdadigers met intellectuele beperkingen en andere studies doen dat niet. Een onderzoek liet zien dat de prevalentie van misdadigers met intellectuele beperkingen met een IQ lager dan 70 10% was en dat als individuen met borderline ook mee werden genomen, de prevalentie 30% was! Dat is toch wel een behoorlijk verschil. Ook zijn er veel grote methodologische verschillen tussen studies die ervoor zorgen dat de conclusies over de prevalentie verschillen. De methodes van de assessment, de locatie van de steekproef en de grootte van de steekproef spelen een grote rol bij de verschillen die te vinden zijn tussen studies. Deze methodologische verschillen zorgen er ook voor dat er verschillende karakteristieken gevonden zijn van misdadigers met een intellectuele beperking in studies.

Welke aandachtspunten zijn er bij de psychologische behandeling van misdadigers met mentale stoornissen? - Chapter 20

In de afgelopen veertig jaar zijn er veel betere forensische diensten, maar een hele lange tijd was het allemaal niet zo goed geregeld. In het Verenigd Koninkrijk werden individuen met mentale stoornissen ‘verzorgd’ in grote gekkenhuizen die later psychiatrische ziekenhuizen werden genoemd. Het eerste ziekenhuis voor misdadigers met mentale stoornissen in het Verenigd Koninkrijk werd in 1863 in gebruik genomen. Broadmoor is een van de vier speciale beveiligde ziekenhuizen in het Verenigd Koninkrijk. De rol van de speciale ziekenhuizen is het geven van behandelingen voor de meest serieuze gestoorde misdadigers die een hoge level van bewaking nodig hebben. Omdat er maar vier speciale ziekenhuizen waren, waren de mentaal gestoorde misdadigers ver weg van hun huis en daardoor konden families elkaar niet vaak bezoeken.

Een ander probleem was het grote verschil tussen de hoge mate van bescherming en de terugkomst naar de samenleving. Dit zorgde voor moeilijkheden in de aanpassing van patiënten en problemen voor professionals in het identificeren of individuen mogelijk zouden zijn om veilig te leven in de samenleving. Men zag in dat het nodig was om meer regionale beveiligingsunits te hebben die er voor dienden dat patiënten dichter bij huis waren en dat ze behandeld konden worden in minder strenge faciliteiten. Patiënten konden op een geleidelijke manier rehabiliteren in de samenleving. Deze regionale beveiligingsunits werden medium secure units (MSU) genoemd. Professionals zagen ook in dat patiënten in de minst strenge mogelijke manier gemanaged moesten worden. Dit werden later de low secure units (LSU) die bestemd waren voor patiënten die lang kampten met hun mentale stoornis en niet goed reageerden op behandeling. Er werden allerlei regels opgesteld en een van de belangrijkste was dat de level van controle en bescherming zo min mogelijk beperkend was.

Mentale stoornissen in forensische gezondheidsinstellingen

Forensische mentale gezondheidsinstellingen werken met individuen die leiden aan verschillende mentale ziektes en stoornissen. Ook zijn er veel individuen die meerdere stoornissen hebben. De meeste misdadigers die leiden aan stoornissen zijn mannen, maar er zijn ook aardig wat vrouwelijke misdadigers met mentale stoornissen.

Schizofrenie is de meest voorkomende diagnose binnen forensische mentale gezondheidsinstellingen. Het is een zware en chronische ziekte die gekarakteriseerd wordt door episodes van perceptuele verstoringen die we positieve symptomen noemen. Hier horen hallucinatie en illusies bij. Deze symptomen kunnen ook samen gaan met negatieve symptomen, zoals minder affectie, minder motivatie en minder plezier. Dit zorgt voor grote veranderingen in het gedrag, emoties en het denken van een persoon. Deze symptomen moeten minimaal een maand aanwezig zijn en niet door andere stoornissen veroorzaakt worden om de diagnose schizofrenie te krijgen. Ook moet er minimaal zes maanden een sociale dysfunctie. Schizofrenie wordt vaak gekarakteriseerd door verstoringen in het horen, zien, voelen, proeven en ruiken en een veranderingen in het denken en geloven van mensen. Dit zijn positieve symptomen, in de zin dat ze zijn toegevoegd aan iemands ervaring. Deze positieve symptomen kunnen er voor zorgen dat iemand stemmen hoort. Negatieve symptomen kunnen ook aanwezig zijn en dit betekent dat er dingen weg worden genomen van een individu. Zo kan iemand minder energie, minder lust en minder zin hebben. Deze negatieve symptomen lijken een beetje op een depressie. Er zijn antipsychotische medicijnen te krijgen, maar de meeste mensen krijgen toch meer dan een psychotische episode. Terugval kan komen door slecht medicatiegebruik en/of psychosociale stressfactoren. Paranoïde schizofrenie komt het vaakst voor in forensische gezondheidsinstellingen. Het wordt gekarakteriseerd door grote en achtervolgende illusies en deze psychotische episodes kunnen er voor gezorgd hebben dat iemand een misdaad heeft begaan.

Major affectieve stoornissen worden gekarakteriseerd door dramatische fluctuaties in humeur, zoals in bipolaire stoornissen of depressie is te zien. Zij zitten het individueel functioneren van een individu dwars. In extreme gevallen kunnen psychotische symptomen aanwezig zijn tijdens episodes van ziektes en het grote verschil tussen dit en schizofrene episodes is dat psychotische ervaringen altijd congruent zijn met het humeur. Een andere stoornis die voor komt in forensische instellingen is een persoonlijkheidsstoornis. Persoonlijkheidstheorie suggereert dat individuen stabiele karakteristieken laten zien over verschillende situaties. Deze karakteristieken zijn gevormd door een combinatie van temperament en omgevingsfactoren. Het is waarschijnlijk dat individuen geboren zijn met een biologische dispositie om persoonlijkheidsstoornissen te ontwikkelen. Bij anderen lijkt het te komen door nadelige levensgebeurtenissen. Sommige mensen met persoonlijkheidsstoornissen hebben moeilijke levenservaringen gehad die er voor hebben gezorgd dat een of meer fundamentele emotionele benodigdheden niet vervuld zijn. Het kind zal daardoor moeilijke omgangsstrategieën ontwikkelen en problemen met de aanhechting ervaren. Persoonlijkheidsstoornissen zijn vrij persistent. Niet alle onderzoekers zijn het eens over de symptomen en het is daarom soms lastig om persoonlijkheidsstoornissen te diagnosticeren.

Psychopathie komt ook voor in forensische instellingen en dat is al in een van de vorige hoofdstukken besproken. Misdadigers met intellectuele vaardigheden zijn in het vorige hoofdstuk besproken. Sommige onderzoekers denken dat het aantal individuen met intellectuele beperkingen die een misdaad begaan onder gerapporteerd wordt, omdat een paar van deze individuen aan vervolging ontsnappen omdat men hun gedrag excuseert door de beperkingen die ze hebben. Andere onderzoekers denken juist dat het aantal over gerapporteerd wordt omdat individuen met intellectuele beperkingen een grotere kans lopen om gepakt te worden in vergelijking met andere misdadigers. De afgelopen paar jaren worden er steeds meer mensen met een autistisch spectrum stoornis gezien in forensische instellingen. Dit komt waarschijnlijk door het feit dat we ons meer bewust zijn van autisme (er wordt meer getest) en doordat bepaalde karakteristieken van de stoornis bijdragen aan verhoogde instanties van riskant gedrag. Mensen met autisme hebben een slechte impuls controle en hebben tekortkomingen wat hun interpersoonlijke vaardigheden betreft. Zo kunnen ze sociale situaties niet goed interpreteren.

Het is lastig om de prevalentie van de forensische populatie met hersenbeschadiging te meten en conclusies te trekken over de links tussen hersenbeschadiging en overtredingen te leggen. Veel incidenten van hoofdletsel worden niet gerapporteerd en de impact kan daarom onderschat worden. Verkregen hersenletsel (dus niet aangeboren hersenletsel) kan geassocieerd worden met antisociaal gedrag en impulsieve reacties. Dit komt doordat er een impact is op de cognities, persoonlijkheidsfuncties en emoties. Er kunnen tekorten in het concentratievermogen voorkomen, tekorten in het geheugen en executieve functies. Informatie kan hierdoor minder goed en snel verwerkt worden en problemen kunnen minder goed opgelost worden. Mensen met verkregen hersenletsel kunnen impulsief worden en egocentrisch. Alcohol en drugs gebruik kunnen er ook toe leiden dat mensen agressief en niet normaal reageren. Dit gaat vaak samen met de voorgaande stoornissen die besproken zijn hierboven.

Wetgeving

Misdadigers met een mentale stoornis vormen een bedreiging voor zichzelf en anderen en ze zullen daarom vaak supervisie nodig hebben totdat men denkt dat ze geen risico meer vormen voor zichzelf en anderen. Een goede wetgeving is er nodig om vast te stellen wat autoriteiten wel en niet en wanneer mogen doen en dat individuen op een menselijke manier behandeld moeten worden. De wetgeving omtrent misdadigers met mentale stoornissen is vaak veranderd. Er is vrijwel altijd al een wetgeving geweest, maar het veranderd steeds om aan de wensen van de huidige populatie te voldoen. Elk land heeft zo zijn eigen wetgeving en in deze samenvatting wordt de wetgeving van Engeland besproken, omdat dit boek in Engeland is geschreven.

De rechten van de patiënten moeten gewaarborgd worden en ze moeten niet zomaar vastgezet worden in een ziekenhuis. In Engeland is er een speciale tribunaal voor mensen met een mentale gezondheidsprobleem en de misdadigers kunnen hier heen als ze het niet eens zijn met het klinische team van het ziekenhuis. Het klinische team vindt vaak dat een misdadiger nog in het ziekenhuis moet blijven, maar de rechtbank mag oordelen of het individu nog vast moet zitten in het ziekenhuis of niet. Het tribunaal bestaat uit een rechtspersoon, een medisch persoon en een leek. Deze mensen krijgen het bewijs van het klinische team te horen en het individu mag ook het bewijs van het klinische team onderzoeken. Een nieuwe wetgeving zorgt er ook voor dat alle gevangene patiënten toegang hebben tot een mentale gezondheidsadvocaat. Een andere issue is de capaciteit om toestemming te geven. Een patiënt kan zonder toestemming gegeven te hebben medicijnen in krijgen voor maximaal drie maanden. Na deze tijd moet de klinische werker toestemming krijgen van de patiënt om door te gaan met de medicijnen of een second opinion krijgen van een dokter. Alles moet goed uitgelegd worden aan de patiënten, want sommige patiënten hebben wellicht de capaciteit niet om toestemming te geven.

De rol van de psycholoog

Psychologen zijn vaak belangrijk in forensische instellingen vanwege hun vaardigheden om een assessment te maken van de benodigdheden van individuen en om hun vaardigheden goede interventies op te stellen. Zij kunnen assessment van het cognitief functioneren doen, persoonlijkheidsassessments, assessments van de misdaden en assessments van de attitudes. De belangrijkste assessment die ze uitvoeren is de risico assessment. Psychologen kunnen psycho-educatie geven aan zowel de misdadigers als de stafleden. Zo is iedereen meer op de hoogte van bepaalde stoornissen of condities en kunnen ze elkaar beter begrijpen en beter met elkaar naar een oplossing werken. Psychologen geven daarnaast ook veel interventies. Er zijn zo veel interventies die gegeven kunnen worden, maar de meest besproken interventies van deze samenvatting zijn cognitieve gedragstherapie, woede management en sociale vaardighedentraining. Daarnaast zijn er nog vele andere trainingen en programma’s die door psychologen opgesteld en gegeven kunnen worden. Psychologen zijn juist de mensen die interventies/trainingen maken aan de hand van empirische onderzoeksresultaten. Onderzoek moet valide, betrouwbaar en methodologisch goed zijn en als uit onderzoek blijkt dat bepaalde technieken goed werken, dan zal een psycholoog voor deze technieken kiezen. Het zijn ook de psychologen (meestal) die zulke onderzoeken opstellen en rapporteren.

In de afgelopen veertig jaar zijn er veel betere forensische diensten, maar een hele lange tijd was het allemaal niet zo goed geregeld. In het Verenigd Koninkrijk werden individuen met mentale stoornissen ‘verzorgd’ in grote gekkenhuizen die later psychiatrische ziekenhuizen werden genoemd. Het eerste ziekenhuis voor misdadigers met mentale stoornissen in het Verenigd Koninkrijk werd in 1863 in gebruik genomen. Broadmoor is een van de vier speciale beveiligde ziekenhuizen in het Verenigd Koninkrijk. De rol van de speciale ziekenhuizen is het geven van behandelingen voor de meest serieuze gestoorde misdadigers die een hoge level van bewaking nodig hebben. Omdat er maar vier speciale ziekenhuizen waren, waren de mentaal gestoorde misdadigers ver weg van hun huis en daardoor konden families elkaar niet vaak bezoeken.

Hoe stimuleer je rehabilitatie van misdadigers? - Chapter 21

Rehabilitatie verwijst naar de sociale en psychologische processen die betrokken zijn bij het assisteren van individuen om hun criminele activiteiten te stoppen en productieve, sociale levens na te streven. Er zijn veel verschillende woorden gebruikt (re-integratie, desistentie) om dit proces aan te duiden, maar rehabilitatie is toch wel de bekendste benadering. Psychologen gebruiken ook liever de term rehabilitatie, terwijl criminologen het een te positieve term vinden. Rehabilitatie theorieën zijn de doelen, waarden, principes en justificaties die gebruikt worden om forensische interventies te leiden. De meeste rehabilitatie theorieën zijn hybride theorieën, want ze bevatten theoretische, wetenschappelijke en ethische elementen.

Om individuen te veranderen moeten er normatieve en capaciteit bouwende processen zijn. Bij normatieve processen wordt er gekeken naar de waardering van dingen. Zo moet het individu identificeren wat echt waarde heeft in het leven om een betekenisvolle leven proberen op te bouwen. Capaciteit bouwende processen zijn de hulpmiddelen en kansen die iemand heeft om goede levens te bereiken. Zo krijgen criminele vaardighedentraining, kennis, attitudetraining, sociale steun en misschien zelfs banen die hun helpen om waardevolle levens op te bouwen. Goede levens kunnen gezien worden als levens die gekarakteriseerd worden door individuen die een doel van het leven zien, hoge mate van welgesteldheid hebben en zich houden aan sociaal voorgeschreven normen.

Uit een uitgebreide review van Losel is te halen dat een combinatie van effectieve rehabilitatieprogramma’s, een grotere gebruik van samenlevingsmaten en het overnemen van een ontwikkelingsperspectief op preventies hoogstwaarschijnlijk zullen resulteren in lagere levels van misdaad. Programma’s die gericht zijn op het sociale leermodel, die gestructureerd zijn, die georiënteerd zijn op vaardigheden, die goed uitgelegd en uitgevoerd worden door gekwalificeerde leden en die in ondersteunende omgevingen opereren, zullen resulteren in 10 tot 30% vermindering van het begaan van overtredingen. Ook werd er gevonden dat cognitieve gedragstherapie (georiënteerd op vaardigheden) meer effectief was dan andere behandelingstypes. Daarnaast is er gebleken dat door sociale- en werkintegratie iemand minder snel weer het verkeerde pad op ging en er minder kans was op het opgaan van een verkeerd pad. Ook programma’s voor verslaving, tijd doorbrengen vrienden en veel uren werken zorgden voor succes. Wat mensen wel vaak verwachten, maar wat dus niet samenhangt met succes is het zijn van een vader/moeder, getrouwd zijn, vaak met ouders zijn en educatielevel. Ook het hebben van hoop hing samen met lagere levels van recidivisme. Tevredenheid met de gezondheid en het leven zorgde er ook voor dat mensen minder vaak terug vielen op het oude gedrag. Uit onderzoeken en reviews is op te maken dat misdadigers vaardigheden moeten leren die hun manier van denken, voelen en handelen veranderen. Cognitieve transformaties en sociale banden zorgen er goed voor dat iemand op het rechte pad blijft. Ook interne factoren, zoals het bewust kiezen van een ander leven, zorgen er voor een deel voor dat iemand op het rechte pad blijft.

Het risico-benodigdheden-responsiviteit model

Andrews en Bonita probeerden verklaringen voor crimineel gedrag te vinden door empirische voorspellers van recidivisme door een persoonlijkheidsperspectief en sociaalpsychologisch perspectief te gebruiken. De auteurs gaven drie principes die het risico op recidivisme zouden verminderen: risico, benodgidheden (need genoemd voortaan) en responsiviteit. In de forensische literatuur wordt dit ook wel het RNR model van misdadiger rehabilitatie (Risk-Need-Responsivity) genoemd. Misdadigers lopen het risico om terug te vallen op verkeerd gedrag en dat risico kan verminderd worden door het RNR model. Het risico principe stelt dat de intensiteit van interventies overeen moet komen met het risiconiveau van de misdadiger. Intensieve interventies zijn voor misdadigers die een hoog risiconiveau hebben en minder intensieve interventies zijn voor misdadigers die een laag risiconiveau hebben. Het need principe stelt dat interventies gericht moeten zijn op criminogenic needs ofwel dynamische risico factoren en dit zijn de factoren die gerelateerd zijn aan misdaden begaan en die veranderbaar zijn. Dynamische risicofactoren zijn antisociale attitudes en antisociale kennissen en als het gaat over seksmisdaden dan komen daar ook nog aparte seksuele interesses en zelfregulatie moeilijkheden bij. Behandelingen moeten op dynamische risicofactoren gericht zijn. Het responsiviteit principe informeert hoe interventies gegeven moeten worden om de efficiëntie ervan te maximaliseren. Generale responsiviteit pleit voor gestructureerde cognitieve gedragstherapie interventies.

Net als de meeste modellen heeft ook het RNR model limitaties. De meeste meta-anlyses hebben bewijs gevonden voor de efficiëntie van het RNR model om recidivisme te reduceren onder generale en seksmisdadigers. Toch stellen enkele onderzoekers dat het beschikbare bewijs niet voldoende is om te concluderen dat huidige behandelprogramma’s daadwerkelijk deugdelijk zijn. Het feit dat 12 tot 50% van behandelde kindermisbruikers opnieuw een misdaad begaan laat zien dat rehabilitatie beter kan (en moet). Het meeste kritiek op het model is dat het niet zo goed is in het motiveren van misdadigers om mee te doen aan het programma. Ook verlaten veel seksmisdadigers (30 tot 50%) het programma, zonder het afgerond te hebben. Dit wordt toegeschreven aan slechte betrokkenheid bij het programma. Mensen die het programma verlaten zullen eerder in slecht gedrag terugvallen dan mensen die het programma afmaken. Ook al is het empirisch ondersteund, het is moeilijk om in de realiteit het risicoprincipe te navolgen. Een van de redenen waarom het programma niet zo populair is onder de misdadigers, is dat het zich meer richt op ontwijken van negatieve consequenties dan op het bereiken van positieve doelen. Mensen met een benaderingsdoel zullen langer blijven bij een programma dan mensen met een ontwijkingsdoel. Met benaderingsdoelen kan een behandeling mensen helpen om een beter leven te leiden, niet alleen maar een minder gevaarlijke leven. Onderzoek wijst uit dat een interventies waarbij iemand een doel probeert te bereiken voor meer betrokkenheid bij de behandeling zorgt dan een interventie die gericht is op het ontwijken van bepaald gedrag. Ook het feit dat er geen echte therapeutische relatie bestaat tussen de behandelaar en de misdadiger zorgt er voor dat misdadigers niet echt betrokken zijn bij de behandeling. Ook wordt er niet veel aandacht geschonken aan re-integratie in de samenleving (er wordt alleen maar gekeken naar welke dingen men moet ontwijken). Een misdadiger moet de kans krijgen om omgevingskansen op te bouwen en te versterken. Het RNR model schiet tekort in het zien van de mens als een beladen, betekenis zoekend, doel georiënteerd wezen.

Het Good Lives model (GLM)

Het GLM is ontwikkeld als een alternatieve benadering op de rehabilitatie. De aard van het GLM gaat in op de limitaties van het RNR model. Het GLM is een sterkte-gebaseerde rehabilitatie benadering. Deze benadering geeft respons aan de interesses, vaardigheden en verlangen van misdadigers. Het stuurt behandelaren ook expliciet om interventieplannen te construeren die de misdadigers helpen om bepaalde dingen die ze willen bereiken te bereiken. Het model gaat er van uit dat alle individuen bijna dezelfde needs en aspiraties hebben en de belangrijkste dingen die ouders, leraren en de samenleving moet doen is om elkaar te helpen om manieren te vinden om op eigen benen te staan. Crimineel gedrag ontstaat wanneer individuen geen of weinig interne en externe bronnen hebben om hun doelen en waarden te bereiken. Rehabilitatie moet er daarom op gericht zijn om misdadigers kennis, vaardigheden, kansen en bronnen te geven die nodig zijn om doelen te bereiken die anderen niet pijn doen.

Het GLM bevat drie sets van assumpties: generale assumpties over de doelen van rehabilitatie, assumpties over de factoren die bijdragen aan het tot stand komen en in stand houden van misdadig gedrag en praktische implicaties die naar voren komen door de eerste twee sets. Het GLM is betrokken met de vaardigheden van mensen om doelen te formuleren, selecteren het maken van plannen en het handelen volgens deze plannen. Alle mensen hebben bepaalde doelen in het leven en hebben dingen nodig om deze doelen te bereiken, maar misdadigers proberen deze doelen dus op een illegale manier te bereiken. Volgens het GLM zijn er twee routes die leiden tot misdaad: directe en indirecte routes. Het directe pad is wanneer een persoon actief probeert om zijn doelen te bereiken door misdadig gedrag. Iemand die geen intieme relaties kan bereiken met een volwassene, zou dit doel (intimiteit) proberen te kunnen bereiken door seksuele misdaden met een kind. Het indirecte pad is wanneer er, tijdens het proberen te bereiken van iets, iets mis gaat en dat leidt tot een crimineel vergrijp. Iemand heeft bijvoorbeeld een intieme relatie met een vrouw, maar deze relatie loopt stuk. Deze man probeert met zijn verlies om te gaan door alcohol te drinken en dit kan uiteindelijk leiden tot het dronken achter het stuur zitten en iemand doodrijden. Misdadigers moeten gevraagd worden wat zij als een goed leven zien en hoe ze deze denken te kunnen bereiken. Er moet gekeken worden of er crimineel gedrag tussen het nu en het doel in de weg zit en de misdadiger moet accepteren en inzien dat het criminele gedrag het bereiken van het doel tegenhoudt.

Er is ook kritiek op het GLM en dat is dat er niet veel empirische steun voor dit model is. Echter, het model is geen behandeltheorie maar een rehabilitatie raamwerk dat behandelaars informatie moet geven over punten waar ze zich op kunnen richten en waarden voor de praktijk. Onderzoek wijst echter wel uit dat GLM de betrokkenheid bij de behandeling vergroot en de positieve therapeutische relaties sterker maakt.

Rehabilitatie verwijst naar de sociale en psychologische processen die betrokken zijn bij het assisteren van individuen om hun criminele activiteiten te stoppen en productieve, sociale levens na te streven. Er zijn veel verschillende woorden gebruikt (re-integratie, desistentie) om dit proces aan te duiden, maar rehabilitatie is toch wel de bekendste benadering. Psychologen gebruiken ook liever de term rehabilitatie, terwijl criminologen het een te positieve term vinden. Rehabilitatie theorieën zijn de doelen, waarden, principes en justificaties die gebruikt worden om forensische interventies te leiden. De meeste rehabilitatie theorieën zijn hybride theorieën, want ze bevatten theoretische, wetenschappelijke en ethische elementen.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Psychology Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.