Samenvatting bij Hoofdzaken Verzekeringsrecht - Wery & Mendel - 11e druk


Hoe zijn verzekeringen bij wet geregeld? - Chapter 1

Wat is de maatschappelijke betekenis van verzekeringen?

Verzekeringsrecht is al lang niet alleen maar gericht op handel, naast ondernemers verzekeren ook praktisch alle particulieren hun risico’s. Autobezitters zijn hiertoe zelfs wettelijk verplicht. Wel dient een van de partijen, de verzekeraar, een ondernemer te zijn.

Economisch is die massale risico-overdracht enkel mogelijk omdat er ook risicospreiding plaatsvindt. Risico’s worden allereerst over alle verzekerden die bij een verzekeraar zijn verzekerd, gespreid, omdat voor de risico’s zich voor de een wel en voor de ander niet zullen verwezenlijken. Daarnaast is er ook spreiding omdat hele grote risico’s over het algemeen niet door een, maar door meerdere verzekeraars gezamenlijk worden overgenomen, veelal op een polis. Tot slot dragen verzekeraars op zichzelf ook weer een gedeelte van hun risico over door herverzekeringscontracten af te sluiten, waarin zij op hun beurt als verzekerden optreden. Dit had vooral op de schadeverzekering betrekking.

Bij de levensverzekeringen en de varianten daarop (lijfrente, pensioenverzekering) is de overdracht en de spreiding van financiële risico’s minder prominent aanwezig. Hun maatschappelijke betekenis is gestoeld op een zeer omvangrijke sociale voorziening voor weduwen, wezen en bejaarden en daarnaast fungeren zij ook om spaartegoed te genereren.

Een eerste voorwaarde voor een financieel gezonde verzekeringsmaatschappij is een juiste premiebepaling. Hoe meer personen zich verzekeren tegen hetzelfde risico, hoe exacter de premie bepaalt kan worden met behulp van wiskundige methoden als statistiek en kansberekening. De tak van de verzekeringswetenschap die zich hiermee bezighoudt is de actuariële wetenschap, beoefend door actuarissen.

Het publiekrechtelijk toezicht op verzekeraars is geregeld in de Wet op het financieel toezicht (Wft). Deze wet regelt het prudentieel toezicht (bewaken van de financiële soliditeit) en het gedragstoezicht (gericht op ordelijke en transparante financiële marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van klanten). De Nederlandsche Bank oefent het prudentieel toezicht uit en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) neemt het gedragstoezicht voor haar rekening. Er is een vergunning benodigd voor het uitoefenen van het verzekeringsbedrijf. De verzekeraars moeten aan hoge solvabiliteitseisen voldoen en, als ze in Nederland zijn gevestigd, een NV, onderlinge waarborgmaatschappij of Europese vennootschap bezitten.

Welke burgerrechtelijke grondslagen bestaan er in de wet?

De verzekeringsovereenkomst is een kansovereenkomst: de werking van de verbintenis is afhankelijk van een toekomstige onzekere gebeurtenis/een onzeker voorval of feitelijke gesteldheid. Het is een voorwaardelijke verbintenis (art. 6:21 en 22 BW).

Die onzekerheid kan bestaan het uit volgende:

  1. Of de verzekeraar ooit een uitkering verschuldigd zal worden;

  2. Wanneer dit het geval dan zal zijn;

  3. Wat de hoogte is van een eventuele uitkering;

  4. Wat de duur van de door de verzekeringnemer verschuldigde premiebetaling zal zijn.

De verzekeringsovereenkomst is geen spel en weddenschap. Hieruit ontstaat alleen een natuurlijke verbintenis, rechtens niet afdwingbaar, uit de verzekering volgt een gehele, civiele verbintenis. Bezien dient te worden wanneer er sprake is van spel en weddenschap en wanneer van verzekering.

De verzekerde heeft een buiten de overeenkomst gelegen belang bij de onzekere gebeurtenis, want hij heeft een belang dat de gebeurtenis zal uitblijven, omdat dit schade voor hem zou kunnen opleveren. Bij spel en weddenschap ontstaat het belang bij de onzekere gebeurtenis alleen door het sluiten van de overeenkomst zelf: denk bijvoorbeeld aan de verzekering, die afgesloten is door degene die een schip op een gevaarlijke reis uitzendt, met de weddenschap tussen twee buitenstaanders of het schip de plek van bestemming al dan niet zal bereiken.

Wat zijn de definitie en het karakter van de verzekering?

De verzekering is volgens art. 7:925 lid 1 BW: ‘een overeenkomst waarbij de ene partij, de verzekeraar, zich tegen het genot van premie jegens haar wederpartij, de verzekeringnemer, verbindt tot het doen van een of meer uitkeringen, en bij het sluiten der overeenkomst voor partijen geen zekerheid bestaat, dat, wanneer of tot welk bedrag enige uitkering moet worden gedaan, of ook hoe lang de overeengekomen premiebetaling zal uren. Zij is hetzij schadeverzekering, hetzij sommenverzekering’. Dit is dus van toepassing op de schade- en de somverzekering.

De term ‘verzekeringnemer’ impliceert dat bij het sluiten van de overeenkomst de wederpartij niet dezelfde persoon hoeft te zijn als degene aan wie de aanspraak op de verzekeringsuitkering is toebedacht.

De verzekeringsovereenkomst heeft een aantal kenmerken, blijkens art. 7:925 BW:

  1. Bij de verzekeringsovereenkomst neemt de onzekerheid als element de hoofdplaats in: het is een kansovereenkomst;

  2. De verzekeringsovereenkomst is een wederkerige overeenkomst, in de meeste gevallen gaat het om de voorwaardelijke verbintenis van de verzekeraar tegenover de onvoorwaardelijke verbintenis van de verzekeringnemer tot het betalen van de premie staat.

Er zijn echter ook nevenverbintenissen: zo is de verzekeraar verplicht om de polis af te geven (art. 7:932 BW) en de verzekeringnemer is verplicht tot voorkoming of vermindering van de schade (art. 7:957 BW).

De wederkerigheid is belangrijk voor de toepassing van art. 6:262 BW (opschorting en ontbinding): bij wanbetaling van de premie kan de verzekeraar de overeenkomst ontbinden of ontbinding aan de rechter verzoeken, deze artikelen zijn echter van aanvullend recht en veel polissen regelen dit anders, o.m. aldus dat als de premie 30 dagen na de vervaldag niet betaald is, de verzekering niet van kracht is op evenementen die daarna plaatsvinden, maar dat zij, wanneer de premie alsnog voldaan wordt, weer van kracht wordt voor de evenementen na die datum.

  1. Het betalen van premie is ook een van de overeenkomsten van de verzekering, art. 7:925 BW;

  2. Naast art. 7:925 BW zijn er nog twee kenmerken. De eerste is dat een verzekering een consensuele overeenkomst is: door wilsovereenstemming kan zij al tot stand komen, zonder enige vorm. De polis kent ook geen vormvoorschrift, maar is alleen een bewijsmiddel, zie art. 7:932 BW.

  3. De verzekering heeft een bijzonder vertrouwenskarakter, omdat het vertrouwen tussen de partijen een grote rol speelt. De verzekerde moet er van de ene kant maar op vertrouwen dat de verzekeraar zich niet, als het evenement zich openbaart, met allerlei uitwegen aan zijn uitkeringsplicht zal onttrekken. Aan de andere kant moet de verzekeraar zowel bij het sluiten van de verzekering als na het plaatshebben van een evenement vaak afgaan op mededelingen van de verzekerde, hij kan lastig de juistheid van die mededelingen controleren.

De verzekeraar loopt 2 risico’s:

Moreel risico

Dit risico is gelegen in de persoon van de verzekerde, vooral in zijn eventuele minder goede eigenschappen. Het risico bestaat namelijk dat hij, vooral omdat hij nu toch verzekerd is, niet voldoende zorg zal besteden aan het voorkomen of afwentelen van het gevaar.Daarnaast kan hij de verzekeraar bedriegen. De verzekeraar moet vervolgens maar de onzorgvuldigheid of het bedrog bewijzen. Wat vaak lastig is, zodat hij het risico loopt door gebrek aan bewijs gehouden te zijn tot uitkering waartoe hij materieelrechtelijk niet verplicht was.

Materieel risico/contractuele risico

Het risico dat de verzekeraar loopt op basis van het contract zelf: de kans dat hij tot uitkering gehouden zal worden omdat het onzekere voorval plaats heeft gehad en ook aan de andere voorwaarden voor het ontstaan van de uitkeringsplicht is voldaan.

Welke onderscheidingen zijn er bij verzekeringen?

1. De schadeverzekering en de sommenverzekering

Schadeverzekering

Art. 7:944 BW geeft aan wat een schadeverzekering is: ‘de verzekering strekkende tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden’. Bij deze verzekering wil de verzekeringnemer een vermogensbelang veilig stellen. Voor alle schadeverzekeringen geldt het schadevergoedings- of indemniteitsbeginsel.

Sommenverzekering

De sommenverzekering wordt in art. 7:964 BW omschreven als: ‘de verzekering waarbij het onverschillig is of en in hoeverre met de uitkering schade wordt vergoed. Zij is slechts toegelaten bij persoonsverzekering en bij verzekeringen welke daartoe bij algemene maatregel van bestuur, zo nodig binnen daarbij vast te stellen grenzen, zijn aangewezen’.

De persoonsverzekering is een verzekering die het leven of de gezondheid van een mens betreft (art. 7:925 lid 2 BW). Het voorbeeld van een sommenverzekering die daarnaast ook een personenverzekering is, is de levensverzekering: uitkering wordt gedaan aan de ‘begunstigde’, ook al lijdt deze door het overlijden geen vermogensschade. Een regenverzekering is een voorbeeld van een sommenverzekering die niet tevens een personenverzekering is.

De ziekte-, ongevallen-, en invaliditeitsverzekeringen vallen ook allemaal onder de noemer sommenverzekering, aangezien men daarbij ook vaste uitkeringen bedingt. Het verschil tussen die verzekeringen met de levensverzekering is dat zij bijna altijd de strekking hebben om schade te vergoeden, al is deze dan van tevoren gefixeerd. Deze verzekeringen hebben daarom een ‘gemengd karakter’. Het is niet altijd eenvoudig te bezien of er sprake is van een schadeverzekering of een sommenverzekering. Zie met betrekking tot een arbeidsongeschiktheidsverzekering het arrest van HR 3 oktober 2008, NJ 2009, 80, Achmea/Cobussen.

Gewone of premieverzekering en onderlinge verzekering

De verschillende aard van de rechtspersoon die als verzekeraar optreedt en, in verband daarmee, de verschillende manier waarop het verzekeringsbedrijf uitgeoefend wordt maakt het verschil tussen deze 2 manieren van verzekeren.

Onderlinge verzekering

De verzekeraar is een onderlinge waarborgmaatschappij (een vereniging die zich op grond van haar statuten ten doel stelt met haar leden verzekeringsovereenkomsten te sluiten in het verzekeringsbedrijf dat zij te dien einde ten behoeve van haar leden uitoefent). De verzekeringnemer wordt dan naast verzekeringnemer ook lid van de vereniging (in de statuten kan wel bepaald worden dat de derde wel verzekeringnemer maar geen lid wordt, maar dat mag niet in zodanige mate gebeuren dat de verzekeringsovereenkomsten met de leden slechts van ondergeschikte betekenis worden).

Het onderlinge verzekeren heeft ten doel om onderling de risico’s te spreiden. De leden verzekeren als het ware elkaar door met periodieke bijdragen het kapitaal bijeen te brengen waaruit de uitkeringen worden voldaan. Hierbij is een wisselende premie mogelijk in de zin van artikel 7:925 BW.

De gewone verzekering

Hier wordt het kapitaal door de leden (aandeelhouders) bijeengebracht, maar dit staat naast de door de verzekerden bijeengebrachte premies en de aandeelhouders hoeven ook geen verzekerden te zijn. Het doel is - in tegenstelling van de onderlinge verzekering (waar het doel onderlinge risicoverdeling is) – winst.

Al dan niet ter beurze gesloten

Er is een verzekeringsbeurs in Rotterdam en Amsterdam, die een dag in de week wordt gebruikt als ontmoetingsplaats voor makelaars en assuradeuren. Er worden daar contracten getekend en schaden besproken. Maar dit gebeurt toch vooral via moderne communicatiemiddelen, zoals internet. Dat een verzekering ter beurze wordt gesloten, geeft in principe aan de overeenkomst geen bijzonder rechtskarakter mee. Er zijn echter wel een paar feitelijke bijzonderheden:

  1. De verzekeringen worden alleen gesloten op basis van gedeponeerde standaardvoorwaarden, vastgesteld door de georganiseerde verzekeraars en makelaars;

  2. De verzekeringen ter beurze komen bijna alleen via tussenpersonen (makelaars) tot stand;

  3. Ter beurze tekenen vaak verschillende verzekeraars op één polis: zij worden daartoe door de makelaars namens de aspirant verzekerden benaderd.

Men spreekt van beurspolissen en makelaarspolissen tegenover maatschappijpolissen en beursbedrijf tegenover ‘provinciaal’ bedrijf: een onderscheiding van de manier van uitoefening van het schadeverzekeringsbedrijf.

Levensverzekeringen worden enkel op maatschappijpolis gesloten.

Welke tussenpersonen kent de wet?

Verzekeraars kunnen verzekeringen afsluiten zonder dat daarbij zelfstandige assurantietussenpersonen een rol hebben. Dit zijn de ‘direct writers’. Maar heel vaak treden allerlei (assurantie)tussenpersonen op bij het sluiten van de verzekeringen en ook bij verrichtingen als premie-incasso, schade aanmelding en schade afwikkeling.

Hier zijn verschillende vormen van. Telkens dient bezien te worden of een verzekeringstussenpersoon bij een bepaalde handeling alleen heeft bemiddeld, dan wel (tevens) heeft vertegenwoordigd zie artikel 62 WvK. Daarnaast moet uitgezocht worden voor welke partij hij dit heeft gedaan en (in verband daarmee) in hoeverre zijn wetenschap van bepaalde feiten (bijvoorbeeld een niet gemelde ziekte) of een door hem gemaakte fout aan een partij moet worden toegerekend.

Een overzicht van de belangrijkste categorieën:

  1. Loondienstagenten

Zijn in dienst bij de verzekeringsmaatschappij. De rechtsverhouding wordt beheerst door een bijzondere vorm van de arbeidsovereenkomst, de overeenkomst van handelsvertegenwoordiging. Deze overeenkomst is gesloten tussen de loondienstagent en de verzekeringsmaatschappij (art. 7:687 e.v. BW).

  1. Inspecteurs

Zijn in dienst bij de verzekeringsmaatschappij. Leiden (een deel van) haar agentenorganisatie, treden zelf ook op als loondienstagent en controleren de verstrekte opgaven van de aspirant-verzekerde, inspecteren de te verzekeren objecten en begroten de schade.

  1. Handelsagenten (of: gebonden agenten)

Hebben zich verbonden om via een agentuurovereenkomst jegens een bepaalde maatschappij bij de totstandkoming van verzekeringsovereenkomsten te bemiddelen en op naam van die maatschappij verzekeringsovereenkomsten te sluiten.

Boek 7 is niet van toepassing op de agentuurovereenkomst (art. 7:428 lid 2 BW), ze vallen onder de Wft. De regels inzake de bemiddelingsovereenkomst, de opdracht in het algemeen en lastgeving (artt. 7:400, 7:425 en 7:414 BW) zijn wel van toepassing. Deze komen veel minder voor dan vroeger.

  1. Vrije of zelfstandige verzekeringstussenpersoon of –agenten

Verbinden zich niet aan een bepaalde maatschappij en hebben daarom de vrijheid om hun klanten ((aspirant)-verzekerden) te adviseren over de verzekeraar en de verzekeringsvormen. De tussenpersoon heeft geen verplichting tot bemiddeling ten opzichte van de verzekeraar, dus het is geen vorm van opdracht.

Alleen bij uitzondering heeft een vrije tussenpersoon een volmacht van verzekeraars om namens hen verzekeringen te sluiten, dit is een ‘gevolmachtigd agent’. Ten opzichte van de eigenlijke klanten van de zelfstandige tussenpersoon (de (aspirant-) verzekerden) heeft hij geen bemiddelingsovereenkomst in de zin van art. 7:425 BW, want de klant is geen loon verschuldigd, omdat de verzekeraar aan de tussenpersoon provisie betaald. Het is ook geen lastgeving, omdat de tussenpersoon zich niet verbindt tot het sluiten van de verzekering. Daarom is de overeenkomst met de klant een overeenkomst van opdracht (art 7:400 lid 1 BW) waar alleen de algemene bepalingen van de opdrachttitel van toepassing zijn, met uitzondering van art. 7:405 BW inzake loon.

  1. Makelaars in assurantiën

De beëdiging en titelbescherming van de makelaars is afgeschaft om een gelijk speelveld voor alle dienstverleners op deze markt te creëren. Art. 62 WvK spreekt daarom niet langer van ‘makelaar’ maar in het algemeen van ‘tussenpersoon’. De overeenkomst tussen makelaar en de opdrachtgever is een overeenkomst van lastgeving (art. 7:414 BW)

Op tussenpersonen die de verzekeringnemer bijstaan rust een tamelijk zware zorgplicht, dus ze moeten zich actief opstellen. Dit blijkt uit de rechtspraak.

Wat is het aanvullend en dwingend recht?

In Titel 17 van boek 7 vindt je vaak dat in een afzonderlijk artikel aan het eind van een reeks samenhangende artikelen verboden om van de voorafgaande artikelen af te wijken. Dit is gedaan ter bescherming van de consument. Er zijn dus veel dwingendrechtelijke bepalingen. Dit verbod kent 3 varianten:

  1. Afwijking is in het geheel niet toegestaan;

  2. Afwijking is niet toegestaan ten nadele van de verzekeringnemer/uitkering gerechtigde;

  3. Afwijking is niet toegestaan ten nadele van de verzekeringnemer/uitkering gerechtigde, voor zover deze een consument is.

Zeeverzekeringen worden vaak gesloten met algehele toepasselijkheidsverklaring van het Engelse verzekeringsrecht. Dit wordt gedaan omdat veel buitenlandse maatschappijen hierbij als medeverzekeraar optreden. Dit berust op het Nederlandse internationale privaatrecht beginsel dat er vrijheid is van rechtskeuze.

In een paar bijzondere wetten wordt bepaalde personen verplicht om als verzekerde een verzekering te sluiten. Het gaat daarbij meestal om een aansprakelijkheidsverzekering: een verzekering waarbij de verzekerde zich verzekert tegen schade die hij kan lijden doordat hij wettelijk of contractueel jegens derden aansprakelijk wordt. Voorbeelden zijn bijvoorbeeld: de Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) en de Wet aansprakelijkheid kernongevallen. Vaak zijn er ook bepalingen over de inhoud van de te sluiten verzekering, bijvoorbeeld de hoogte.

Wat is een herverzekering?

Wil een verzekeraar bepaalde door hem verzekerde risico’s niet of niet geheel dragen, dan kan hij deze weer verzekeren bij een ander, de herverzekeraar. Art. 7:927 regelt dat de bepalingen van Titel 17 niet van toepassing zijn op de herverzekering. Dit wordt door de wetgever gerechtvaardigd omdat contracten vaak internationaal zijn en er gelijkwaardige partijen tegenover elkaar staan.

Wat is de mededelingsplicht?

De wettelijke regeling van de mededelingsplicht regelt als sanctie op schending van de mededelingsplicht niet langer de vernietigbaarheid van de verzekeringsovereenkomst zoals het oude art. 251 WVK deed. Van art. 6:228 BW wordt afgeweken (algemene dwaling). Er is nu een genuanceerder sanctiepakket:

  • Art. 7:928 en 7:929 BW regelt met betrekking tot de overeenkomst, dat de verzekeraar deze in 2 gevallen kan opzeggen:

    • Als de verzekeringnemer gehandeld heeft met het opzet hem te misleiden, en;

    • De verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken in het geheel geen overeenkomst zou hebben gesloten

  • Art. 7:930 BW regelt met betrekking tot het recht op uitkering dat in deze gevallen, de verzekeraar niet hoeft uit te keren.

Wat gebeurt er met het recht op uitkering als de verzekeraar bij kennis van de werkelijke stand van zaken een hogere premie zou hebben bedongen of een lagere verzekerde som overeen zou zijn gekomen? Volgens art. 7:930 lid 3 wordt de uitkering verminderd naar evenredigheid van hetgeen meer of de verzekerde som minder zou bedragen, het proportionaliteitsbeginsel. Wat gebeurt er met het recht op uitkering als de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken andere voorwaarden zou hebben bedongen? De wettelijke fictie wordt aangenomen dat deze voorwaarden in de overeenkomst zijn opgenomen (art. 7:930 lid 3 BW). Daarnaast geldt het tweede lid: ‘de bedongen uitkering geschiedt onverkort, indien de niet of onjuist meegedeelde feiten van geen belang zijn voor het risico, zoals zich dit heeft verwezenlijkt’. Geldt de proportionaliteit, causaliteit en wettelijke fictie ook als de verzekerde het opzet heeft gehad om de verzekeraar te misleiden? Nee, de verzekeraar is dan geen uitkering verschuldigd (art. 7:930 lid 5 BW).

De mededelingsplicht voor de aspirant-verzekerde vloeit vanuit dogmatisch oogpunt niet voort uit de verzekeringsovereenkomst, omdat die op dat tijdstip nog niet gesloten is.

De plicht vloeit voort uit de redelijkheid en billijkheid, die de al voor de totstandkoming tussen partijen bestaande rechtsverhouding beheerst. De plicht geldt ook alleen bij het sluiten van een nieuwe verzekering. Dus niet als het alleen om een voortzetting gaat.

Het is soms lastig te bezien of er sprake is van voortzetting of een nieuwe verzekering. Als de verzekeraar nieuwe informatie wil, moet hij daarnaar vragen. Komt hij niet met een nieuwe vragenlijst, stelt hij ook geen vragen en maakt hij voor het overige ook niet duidelijk dat het hier om een nieuwe overeenkomst gaat, zal van een nieuwe overeenkomst in zeer veel gevallen geen sprake zijn. Foute mededelingen over zowel het morele als het materiele risico vallen binnen het bereik van de mededelingsplicht.

Hoe zit het met de positie van de derde-belanghebbende (verzekering ten behoeve van een derde)?

Als een aspirant-verzekeringnemer op zijn eigen naam een verzekering wil laten sluiten ten behoeve van bekende derden zal de verzekeraar ook geïnteresseerd zijn in de achtergronden van die derden en de mededelingsplicht strekt zich ook tot hen uit (art. 7:928 lid 2). Voor de persoonsverzekering geldt een afzonderlijke regeling in dit verband (art. 7:928 lid 2 en lid 3 BW).

Verzekeraarsdwaling is over de gehele linie uitgesloten, gelet op het dwingendrechtelijke art. 7:931 BW. Daarnaast regelt art. 7:943 lid 3 BW dat van de artt. 7:928 – 7:930 BW niet ten nadele van de consument kan worden afgeweken, enkel ten voordele.

Vereisten voor toepassing van de mededelingsregeling

1. Het relevantievereiste

Art. 7:928 lid 1 BW bepaalt op welke feiten de mededelingsplicht van de verzekeringnemer betrekking heeft: ‘alle feiten (…) waarvan (…) de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen’.

Het gaat hier in eerste instantie om feiten die relevant zijn voor het contractuele risico, maar het gaat ook om feiten die relevant zijn voor het morele risico. Denk daarbij vooral aan het risico dat de verzekerde het lot een handje zal helpen of zelfs een onder de verzekering vallend evenement zal fingeren. Het morele risico wordt afgemeten aan het strafrechtelijk verleden. Maar valt hier ook een sepot, schikking of vrijspraak onder? En tot hoever terug in het verleden ging het strafrechtelijke verleden?

Art. 7:928 lid 5 regelt een mededelingsplicht van het strafrechtelijk verleden van de verzekeringnemer of dat van derden voor zover feiten zijn voorgevallen binnen de acht jaren vooraf na het sluiten van de verzekering. Wil de verzekeraar ook informatie over sepots, schikkingen en vrijspraken, dan moet hij hier gericht en duidelijk naar vragen.

Hoe dient het relevantievereiste benaderd te worden? Het gaat om het criterium van de redelijk handelende verzekeraar (arrest Hotel Wilhelmina). Het vereiste van kenbaarheid voor de verzekeringnemer steekt er een stokje voor dat de verzekeraar het relevantievereiste tevens invult met zijn eigen specifieke, afwijkende en voor de verzekeringnemer niet kenbare criteria.

2. Het kennisvereiste

Het kennisvereiste omvat ook datgene wat de verzekeringnemer ‘behoorde’ te kennen (art. 7:928 lid 1 BW). Er kan alleen van hem gevergd worden dat hij aan deze plicht voldoet, als het gaat om feiten en gebeurtenissen die hij kent of behoort te kennen. Voor andere feiten en omstandigheden draagt de verzekeraar het risico. Welke feiten behoort een verzekeringnemer te kennen? Uitgegaan moet worden van een behoorlijk en zorgvuldig verzekeringnemer, waarbij alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen.

3. Het kenbaarheidsvereiste

Bij het sluiten van de verzekering dient het voor de verzekeringnemer kenbaar te zijn wat voor de verzekeraar relevant is (art. 7:928 lid 1 BW). De vragenlijst van de verzekeraar zal duidelijk maken wat voor de verzekeraar relevant is. Daarbij mag de verzekeringnemer een hem door de verzekeraar voorgelegde vraag opvatten naar de zin die de verzekeringnemer daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mag toekennen (arrest Aegon/BMA).

Als er een vragenlijst gehanteerd wordt, wordt het kenbaarheidsvereiste geheel beheerst door die lijst. Dit betekent dat de verzekeringnemer zich dus niet af hoeft te vragen of er nog iets is wat hij spontaan moet mededelen, omdat hij weet of behoort te weten dat het relevant is voor de verzekeraar, met uitzondering het opzet de verzekeraar te misleiden (art. 7:928 lid 6 BW).

4. Het verschoonbaarheidsvereiste

De dwaling van de verzekeraar dient verschoonbaar te zijn, aldus art. 7:928 lid 4 BW. Een beroep op schending van de mededelingsplicht betreffende bepaalde feiten kan niet slagen als de verzekeraar die feiten bij het sluiten van de overeenkomst kende of behoorde te kennen. Dit is het geval met feiten van algemene bekendheid, of aan elke verzekeraar in een bepaalde branche bekend behoren te zijn. Ook kan dit met betrekking tot andere feiten die voor de verzekeraar relevant bij een concrete verzekering zijn, het geval zijn. Hierbij is van belang dat degene die een overeenkomst overweegt aan te gaan, een onderzoeksplicht heeft (arrest Baris/Riezenkamp).

Dit arrest leert, in samenhang met art. 7:928 lid 4 BW, zie ook artikel 6:228 lid 2 BW, dat als vragen niet of onvoldoende zijn beantwoord of als aan de juistheid van het antwoord behoort te worden getwijfeld, en wanneer spontaan gedane mededelingen vragen behoren op te roepen, de verzekeraar op straffen van juridisch nadeel verplicht is om zich nader te informeren of het te onderzoeken. Daarnaast geldt ook dat als hij een onderzoek heeft ingesteld, niet kan aanvoeren dat feiten niet zijn medegedeeld die hij gemakkelijk had kunnen achterhalen.

Welk bewijs kent de verzekering?

1. De polis (art. 7:932 BW)

De polis is een onderhandse akte die tot bewijs dient (art. 156 lid 1 Rv). Art. 7:932 legt een verplichting aan de verzekeraar op om zo spoedig mogelijk na het sluiten van de overeenkomst een polis af te geven waarin de overeenkomst is vastgelegd. Dit betekent niet dat de gangbare praktijk waarbij een gedeelte van de overeenkomst in de polis wordt weergegeven en een ander deel in de algemene voorwaarden, in strijd is met de wet. De bescherming van de algemene voorwaarden voor de consument strekt zich niet uit tot de bepalingen die naar objectieve maatstaven als de kern van de overeengekomen verplichtingen kunnen worden beschouwd, artikel 6:231 e.v. BW.

Wat tot de kernbedingen behoort is niet makkelijk te onderscheiden. De uitzondering van kernbedingen moet zo beperkt mogelijk worden opgevat, meestal als de essentialia die nodig zijn voor de bepaalbaarheid van de verbintenissen (arrest Assoud/SNS). Recente wetsgeschiedenis leert dat de bedingen die de dekking omschrijven doorgaans als kernbedingen zijn aan te merken. De richtlijn 93/19/EEG inzake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten biedt enige houvast, het spreekt over: ‘bedingen die het verzekerde risico en de verbintenis van de verzekeraar duidelijk omschrijven of afbakenen (…) wanneer deze beperkingen in aanmerking worden genomen bij de berekening van de dor de consument betaalde premie’. Conclusie: is het een kernbeding of niet, moet uitgemaakt worden na weging van alle omstandigheden van het geval.

De verzekeringnemer is voor het bewijs van de overeenkomst niet gebonden aan de polis. Hij is vrij in dat bewijs, hetzelfde geldt voor de verzekeraar. Een derde kan tevens kennis nemen van een tussen anderen gesloten verzekeringsovereenkomst.

Art. 7:943 BW bepaalt dat van art. 7:932 BW niet mag worden afgeweken. Er zijn ook mogelijkheden voor een elektrische polis onderzocht, maar art. 3:15a en 6:227a BW geven de mogelijkheid nog niet.

2. Mededelingen van de verzekeraar: schriftelijk (art. 7:933 BW)

In afwijking van art. 3:37 (mededelingen kunnen in iedere vorm geschieden), eist art. 7:933 BW dat alle mededelingen waartoe de bepalingen van Titel 17 of de overeenkomst de verzekeraar aanleiding geven, schriftelijk gebeuren.

De verzekeraar dient volgens de Hoge Raad te bewijzen dat de mededeling de geadresseerde (op tijd) bereikt heeft, ook als de mededeling aangetekend is verzonden. Uit het bovenstaande artikel blijkt ook dat de verzekeraar zich bij verzending mag houden aan de laatste hem bekende woonplaats van geadresseerde. Dit kan problemen opleveren, als geadresseerde stelt dat hij weliswaar geen verhuisbericht aan de verzekeraar heeft gezonden, maar deze het nieuw adres via andere informatiekanalen had moeten kennen. Ook hier rust de bewijslast dat de geadresseerde een schriftelijk mededeling (tijdig) heeft gekregen, op de afzender.

Wordt een mededeling door de verzekeraar per e-mail verzonden, is dit geen schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 7:933 lid 1 BW. Het tweede lid bepaalt dat bij AMvB van deze eis kan worden afgeweken en heeft zo verzending van mededelingen langs elektronische weg mogelijk gemaakt. Dit is vervolgens bij KB gebeurd (8 februari 2008, Stb. 2008, 45). Per e-mail kunnen nu mededelingen verzonden worden, als aan bepaalde dwingendrechtelijke voorwaarden is voldaan:

  1. Uitdrukkelijke instemming geadresseerde (hij kan deze te allen tijde herroepen)

  2. Is de ontvangst niet aan de verzekeraar bevestigd dan geacht niet de geadresseerde te hebben bereikt

Welke bijzonderheden omtrent de premie zijn er?

Wie dient er premie te voldoen? In principe alleen de verzekeringnemer, maar de polis kan anderen aanwijzen en daarnaast volgt soms uit de wet dat een ander premieplichtig is zoals artikel 7:948 lid 3 BW. Bij verzekering t.b.v. een derde blijft de verzekeringnemer de enige premieplichtige.

De aanmaningsvoorwaarde van art. 7:934 BW wordt vaak door verzekeraars veronachtzaamd. De meeste polissen regelen een respijttermijn en regelen dat de premie dient te worden voldaan uiterlijk op de 30e dag nadat deze verschuldigd is. Deze laatste dag geldt dus als vervaldag. Het artikel regelt dat het niet nakomen van de betalingsverplichting van de vervolgpremie (de premie die verschuldigd is nadat de eerste premie is voldaan) eerst tot beëindiging of schorsing van de overeenkomst of de dekking kan leiden, nadat de schuldenaar na de vervaldag, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van de betaling vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen 14 dagen. Verzekeraars kunnen niet rechtsgeldig aan de premiewanbetaling automatisch schorsing of beëindiging van de dekking verbinden. De aanmaning moet na de vervaldag gebeuren en dit houdt in dat de verzekeringnemer, die al de vervolgpremienota heeft ontvangen, voor de tweede keer wordt herinnerd aan zijn verplichting de premie te betalen. Wordt niet binnen de 14 dagen termijn betaald, is schorsing van de dekking het gevolg. Betaling na die 14 dagen doet de dekking herleven, maar niet terugwerkende kracht.

Van art. 7:934 BW kan niet ten nadele van de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde worden afgeweken als de verzekeringsnemer een consument is (art. 7:943 lid 3 BW).

Rol van de tussenpersoon bij premiebetaling

In de praktijk is het gebruikelijk dat de tussenpersoon voor de verzekeraar het incasso van de premies in handen heeft. Art. 7:936 bevat het delcredere beding: dit beding regelt dat de tussenpersoon jegens de verzekeraar de premieschuld van de verzekeringnemer overneemt.

Doorgaans wordt de tussenpersoon voor de verschuldigde premie in de rekening-courantverhouding met de verzekeraar gedebiteerd. Is dit gebeurd of heeft de tussenpersoon de premie op een andere manier voldaan, dan is de verzekeringnemer gekweten en heeft de tussenpersoon het recht om de premie op de verzekeringnemer te verhalen. Dit kan gebeuren door storting van het bedrag door de verzekeringnemer, maar ook een andere manier kan. Volgens het tweede lid is een verzekeraar die een uitkering doet desverlangd verplicht daarvan het door de tussenpersoon betaalde premiebedrag af te houden en dit aan de tussenpersoon toe te kennen, waarbij deze laatste het door het betaalde premiebedrag kan verrekenen met de verzekeringnemer.

Het gevolg van het delcredere beding is dat de tussenpersoon het risico van insolventie van de verzekeringnemer op zich neemt, en niet de verzekeraar. Het beding is aantrekkelijk voor tussenpersonen omdat hij grote bedragen aan uitkeringen onder zich krijgt waarvan hij de rente kan trekken en hij kan tevens op een goede manier de belangen van zijn klanten behartigen door deze constructie. Art. 7:943 BW regelt dat niet mag worden afgeweken van art. 7:936 BW.

Een bescherming is te vinden in art. 7:937 BW: heeft de verzekeraar de uitkering aan de tussenpersoon voldaan, dan heeft hij nog steeds niet bevrijdend betaald. Dit is pas het geval als de tussenpersoon aan de verzekeringnemer heeft voldaan. Het kan wel zo zijn dat de tussenpersoon het uitkeringsbedrag verrekend heeft met een vordering die hij op de betreffende uitkeringsgerechtigde had, zo regelt lid 2. Van dit artikel kan niet ten nadele van de verzekeringnemer of de uitkeringsgerechtigde afgeweken worden (art. 7: 943 BW).

Premierestorno

De verzekeraar heeft geen recht op premie voor zover geen risico is gelopen (art. 7:938 & 7:939 BW) (bijv. als het verzekerde goederen voor een reis zijn verzekerd maar niet worden verzonden). Dit ziet niet alleen op de verzekeraar, maar ook op de uitkeringsgerechtigde. Is een gebouw verzekerd onder de voorwaarde dat bepaalde blusmiddelen aanwezig zijn en hieraan is niet voldaan, dan is wel risico gelopen, zij het niet door de verzekeraar. Blijkt de premie zonder rechtsgrond te zijn betaald, dan kan zij op grond van onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW) worden teruggevorderd. De verzekeraar heeft daarbij wel recht op een billijke vergoeding van te zijnen laste gekomen kosten (provisie en administratiekosten). Van art. 7:939 BW kan niet afgeweken worden (art. 7:943 BW).

Hoe kan je de overeenkomst opzeggen?

Art. 7:940 lid 1 BW regelt een opzegtermijn voor de verzekeringnemer op 2 maanden en verbiedt een langere opzegtermijn. Een kortere opzegtermijn kan wel overeengekomen worden als dat de verzekeringnemer of de uitkeringsgerechtigde tot voordeel strekt (art. 7:943 lid 2 BW). De termijn van 2 maanden geldt ook voor de verzekeraar, zodat een beding dat hem een kortere opzegtermijn regelt, ongeldig is.

Is een overeenkomst uitdrukkelijk overeengekomen voor 7 jaar, dan hebben na 5 jaar zowel de verzekeringnemer als de verzekeraar de wettelijke bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen, gelet op de wettelijk vastgestelde maximum duur van 5 jaar (art. 7:940 lid 2 BW). Gaat het om een persoonsverzekering, dan heeft de verzekeraar deze bevoegdheid niet.

De regeling omtrent opzegtermijnen heeft 2 uitzonderingen (lid 3):

  1. Opzet om te misleiden door één partij dan heeft de ander de mogelijkheid om direct op te zeggen

  2. 7 dagen i.p.v. 2 maanden tussentijds opzegtermijn op de transportverzekeringenmarkt

Met deze tussentijdse opzegging dient de verzekeraar wel terughoudend te zijn: hij dient vooraf na te gaan of geen andere, minder ver gaande maatregelen mogelijk zijn. De Tuchtraad assurantiën is het in dat verband van oordeel dat aan een dergelijke opzegging door de verzekeraar eerst een waarschuwing vooraf moet gaan.

Daarnaast art. 7:940 lid 4 BW: heeft de verzekeraar bedongen dat hij de overeenkomst tussentijds mag wijzigen en doet hij dat vervolgens ten nadele van de verzekeringnemer, dan mag deze de verzekering opzeggen. Denk hierbij vooral aan ‘en bloc clausules’: clausules die de verzekeraar de bevoegdheid geven om eenzijdig in 1 klap alle bij hem afgesloten verzekeringen in een bepaalde branche te veranderen.

Wat is de meldingsplicht bij risico verwezenlijking?

Verwezenlijkt het risico zich, dan dienen zowel de verzekeringnemer als de uitkeringsgerechtigde de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen die van belang zijn om de uitkeringsplicht te beoordelen (art. 7:941 lid 1 BW). De sanctie op niet tijdig voldoen aan de meldingsplicht is schadevergoeding en polissen bepalen vaak ook verval van de uitkering als sanctie. Verval kan slechts ingeroepen worden als de verzekeraar daardoor ‘in een redelijk belang is geschaad’, wat door de verzekeraar bewezen moet worden. Als de omvang van de beweerde schade door de te late melding niet meer vastgesteld kan worden, is sprake van ‘in een redelijk belang geschaad’ arrest Rechtsbijstandverzekering van HR 2014. Tenzij de meldingsplichtige stelt (en zo nodig bewijst) dat de omvang van de schade nog wel vastgesteld kan worden. Het belang van de verzekeringsnemers en uitkeringsgerechtigden nopen dat deze sanctie afhankelijk van omstandigheden buiten toepassing dient te blijven of moet worden verzacht. Verzachting kan door gedeeltelijke uitkering. Bij opzet tot misleiding zal alleen in bijzondere omstandigheden kunnen worden aangenomen dat het (gehele) verval van uitkering niet gerechtvaardigd is. Arrest x/Aegon.

Art. 7:943 BW: van lid 1, 2, 4 en 5 van art. 7:491 BW wordt niet ten nadelen van de verzekeringnemer of uitkering gerechtigde afgeweken.

Wat is de termijn voor verjaring?

Art. 7:942 BW regelt de bijzondere verjaringsregels voor verzekeringen en daarnaast zijn er ook nog de artt. 7:985 BW (levensverzekering) en 10 WAM. Art. 7:942 regelt een verjaringstermijn van 3 jaren, waarvan niet kan worden afgeweken ten nadele van de verzekeringnemer/uitkeringsgerechtigde (in tegenstelling tot art. 3:307 BW). Ook vangt de verjaring aan de dag volgend op die waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid van zijn vordering bekend is geworden. Dit is ook gunstiger t.o.v. 3:307 BW. Wordt er gestuit, dan volgt (merkwaardigerwijs) een verjaringloos tijdperk (zie lid 2). Bij afwijzing verjaard de rechtsvordering door verloop van 6 jaren (lid 3).

Hoe is de schadeverzekering bij wet geregeld? - Chapter 2

Wat is het indemniteitsbeginsel?

Opgenomen in art. 7:944 en 7:960 BW: de verzekering dient te strekken tot vergoeding van schade. De verzekerde mag niet door uitkering in een duidelijk voordeliger positie geraken. Het beginsel kent 2 aspecten:

  1. De strekking van de overeenkomst

De overeenkomst dient gericht te zijn op schadevergoeding, en niet op een duidelijk voordeliger positie van de verzekerde. Is dit toch het geval, dan is die overeenkomst of clausule nietig (art. 3:40 lid 1 en 2 BW). Dit maakt de gehele overeenkomst alleen nietig bij ‘onverbrekelijk verband’ met andere delen van de overeenkomst, als de overeenkomst zonder die clausule niet zou zijn gesloten (art. 3:41 BW).

  1. Uitvoering van een geheel geldige verzekeringsovereenkomst

Er kunnen omstandigheden zijn waardoor de uitkering van het op zichzelf geldig overeengekomen bedrag, voor de verzekerde desondanks een duidelijk voordeel zou opleveren. In dat geval mag de verzekeraar de uitkering dienovereenkomstig verlagen.

Indemniteitsbeginsel en belang; twee hoofdregels

Het beginsel ziet op een vermogensbelang bij de verzekerde dat door een onzeker voorval zou kunnen worden geraakt. Hierbij zijn 2 hoofdregels:

  1. De verzekerde (of derde) moet een belang hebben bij het onzekere voorval. Dit belang dient er uit te bestaan dat hij als gevolg daarvan schade zou kunnen lijden. Daarnaast dient het verzekerde belang ook verzekerbaar te zijn: geen geldige verzekering zonder verzekerbaar belang (art. 7:928 lid 2 en art. 7:946 lid 1 BW voorheen artikel 250 WvK en 268 WvK).

  2. De verzekeraar mag niet tot gevolg hebben dat er een hoger bedrag wordt uitgekeerd dan de schade, als de verzekerde daardoor in een duidelijk voordeliger positie zou komen.

Dit zie je terug in oververzekering: de verzekerde som is hoger dan de verzekerde waarde. Hierbij mag niet meer worden uitgekeerd dan de verzekerde waarde als de verzekerde daardoor in een duidelijk voordeligere positie komt.

Het indemniteitsbeginsel heeft een tweeledige ratio:

  1. De schadeverzekering hoort in haar strekking en gevolgen te blijven binnen de perken van het bij voorbaat dekken van de financiële gevolgen van risico’s die de verzekerde loopt en mag niet misbruikt worden ter verrijking;

  2. De verzekerde die geen verzekerbaar belang heeft en met name degene die voor een te hoog bedrag heeft verzekerd krijgt er belang bij dat het voorval intreedt. Dit gedrag is ongewenst, zowel vanuit moreel als maatschappelijk oogpunt en vanuit het oogpunt van de verzekeraar. Die alleen niet verplicht is tot uitkering bij opzet of roekeloosheid, maar hij dient dit te bewijzen (art. 7:952 BW)! Slaagt hij hier niet in, dan dient er alsnog uitgekeerd worden. Het morele risico is daarom verbonden aan het beginsel.

Het indemniteitsbeginsel versoepeld

De deskundigentaxatie maakt een inbreuk op het beginsel mogelijk (art. 7:944 en 7:960 BW). Dit ziet op een voortaxatie in het kader van een vaststellingsovereenkomst. Er zijn 3 mogelijkheden:

  1. Indemniteitsbeginsel is beperkter omschreven: strijd met het beginsel ontstaat eerst als er door de uitkering een duidelijke bevoordeling is (Kraaijbeek arrest & art.7:960 BW: ‘een duidelijk voordeliger positie’);

  2. Indemniteitsbeginsel is beperkter toegepast: volgens de HR is de stelling dat een verzekering tegen nieuwwaarde in strijd is met het indemniteitsbeginsel, is onjuist; Artikel 7:956 en 7:958 BW.

  3. Taxatie van schade door schatters: een op een vaststellingsovereenkomst gebaseerde vaststelling van de schade kan het beginsel opzij zetten. Een vaststelling in strijd met het beginsel is niet in strijd met de goede zeden of openbare orde volgens de HR (arrest Confood).

Wat is belang?

Het begrip belang

Belang is een zodanige betrokkenheid van de verzekerde bij het onzekere voorval, dat hij daardoor vermogensschade zou kunnen lijden. Bij de vraag of de verzekerde een belang heeft en zo ja welk, dien je na te gaan of het evenement voor hem de mogelijkheid van schade inhoudt, en zo ja, waarin die zou kunnen bestaan. Er zijn 3 soorten belangen:

  • Het belang dat, ten gevolge van het voorval, een subjectief recht verloren kan gaan of waardevermindering kan ondergaan;

  • Het belang dat door het voorval, een verwachte vermogensvermeerdering uitblijft;

  • Het belang van het ontstaan van een schuld.

Gevaarsobject

Er is een verschil tussen het belang en het gevaarsobject: het gevaarsobject is de zaak waaraan de ramp zich zou kunnen onttrekken, de zaak die door het gevaar bedreigd wordt. Je moet je dus afvragen welk belang de verzekerde eigenlijk heeft, als hij een bepaalde zaak verzekerd. Is het bijvoorbeeld een eigenaarsbelang, of een pandhoudersbelang? In principe is het gevaarsobject niet verzekerd, maar het belang van de verzekerde bij het onzekere voorval: het belang loop dan via het gevaarsobject, het belang heeft zich daaraan ‘vastgehecht’.

Verzekerbaar belang

Op grond van het bovenstaande gelden de volgende eisen:

  1. De verzekerde moet in ieder geval een belang hebben: heeft hij geen enkel belang dan zal de mededelingsplicht veelal geschonden zijn met daaraan voor hem nadelige gevolgen (art. 7:928-7:930 BW) en is het gericht op ontduiken van het indemniteitsbeginsel (art. 3:40 BW);

  2. Heeft de verzekerde wel een belang, dan dient dat verzekerd te zijn. Uit de overeenkomst moet kunnen worden bepaald welk belang verzekerd is, het hoeft niet uitdrukkelijk in de overeenkomst te zijn vermeld. Het verzekerde belang moet bepaalbaar zijn. Als dit niet het geval is, is de schadevergoedingsverbintenis dat ook niet en de overeenkomst is daarom nietig;

  3. Het belang dient ook verzekerbaar te zijn, dat wil zeggen: a.) op geld waardeerbaar, b.) aan gevaar onderhevig, c.) geoorloofd;

  4. Op wel moment moet het belang bestaan? Ten tijde van het onzekere voorval.

Rechtspraak over het belang

Bij het aardbeimandjes-arrest (de bewaarnemer van een partij aardbeienmandjes verzekerde deze tegen brand, toen werden ze door brand vernield, en hij vorderde uitkering) voerde de verzekeraar o.a. deze twee verweren:

  1. Verzekerde had als bewaarnemer geen verzekerbaar belang. HR: verwierp dit omdat daarom de bewaarnemer schade zal treffen, als hij bij het tenietgaan van de in bewaring gegeven zaak door brand tegen de bewaargever niet kan bewijzen dat dit verlies niet aan zijn schuld te wijten is. En dat in deze mogelijkheid van schade is gelegen zijn tegen brand verzekerbaar belang.

  2. Als verzekerde wel een verzekerbaar belang had, had dit belang in de polis moeten staan. Nu dit niet is gebeurd en alleen de mandjes waren vermeld, was alleen het eigenaarsbelang verzekerd. HR: verwierp ook dit verweer, omdat noch uit het art. 256-3 WvK (oud: schreef een genoegzaam duidelijke omschrijving van het verzekerde voorwerp in de polis voor), noch elders wordt bepaald, dat het belang van de verzekerde in de polis moet zijn uitgedrukt. De HR heeft vervolgens beslist ‘dat het Hof, door aan te nemen dat waar aanwijzing van het verzekerbaar belang in de polis ontbreekt, geacht moet worden verzekerd te zijn in het belang dat de verzekerde bij het verzekerd object heeft, geen der in het middel aangehaalde artikelen kan hebben geschonden’.

Kan er ander belang zijn dan de verzekeringnemer?

1. Verzekering t.b.v. een derde

Deze rechtsfiguur is geregeld in art. 7:946 en 7:947 BW: de verzekering wordt door de verzekeringnemer gesloten op eigen naam, maar is vanaf het begin af aan ten behoeve van een derde belanghebbende. De bedoeling is dat deze laatste de uitkering krijgt. Slechts de belangen van de verzekeringnemer zijn verzekerd. Er kan wel anders overeen gekomen worden.

Wie krijgt de rechten en verplichtingen uit de verzekering? De derde-belanghebbende krijgt het recht op uitkering als hij de verzekering aanvaart, de verplichting tot premiebetaling blijft bij de verzekeringnemer. Accepteert de derde belanghebbende, dan accepteert hij ook de grenzen die aan de aanwijzing als rechthebbende zitten: dit betekent dat de verzekeraar in beginsel de verweermiddelen die hij tegenover de verzekeringnemer heeft, ook kan inroepen tegen hem, de derde belanghebbende, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich hiertegen verzetten.

b. Verzekering volgt belang

Als een verzekerd belang overgaat van de verzekerde op een ander dan gaat ook de verzekering mee over (zie art. 7:948 lid 1 en 2). Dit artikel ziet op overdracht onder bijzondere titel (art. 3:80 BW) van een zaak (een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object (art. 3:2 BW)) of een beperkt recht. Het ziet niet op gevallen waarbij geen sprake is van overdracht van een beperkt recht of een zaak.

Wanneer gaan de rechten en verplichtingen uit de verzekering over op de nieuwe rechthebbende? Op het moment dat het risico overgaat, en soms is dat al voor de eigendomsoverdracht (bijv. bij risico-overgang bij bezitsoverdracht: wanneer het verkochte huis al voor de inschrijving van de notariële akte in het bezit van de koper wordt gesteld, gaat het risico (het belang bij behoud) met de verzekering op de koper over. Art. 7:948 lid 1 BW regelt dat met de overgang van het risico tevens de verplichtingen uit de verzekering overgaan naar de verkrijger, met uitzondering van de verplichting tot premiebetaling. Lid 3 regelt daaromtrent dat premies die verschenen zijn voordat de nieuwe verzekerde heeft verklaard de overeenkomst voort te zetten, uitsluitend door de verzekeringnemer zijn verschuldigd.

Bijkomstige verzekeringen

Art. 7:948 lid 1 BW regelt met betrekking tot bijkomstige verzekeringen (bijv. een bedrijfsschadeverzekering, waarbij het belang van de ongestoorde bedrijfsuitoefening wordt verzekerd), die deel uitmaken van dezelfde overeenkomst als die waarbij zaken zijn verzekerd en in nauw verband staan met (het behoud van) die zaken of het beperkte recht, dat ook de rechten en verplichtingen daarvan op de nieuwe rechthebbende overgaan.

Een aansprakelijkheidsverzekering kan ook zo’n verzekering zijn: een gebouw dat verzekerd wordt tegen brand en die verzekering geeft ook dekking tegen aansprakelijkheid waartoe dit gebouw aanleiding kan geven (art. 6:174 BW). Art. 7:963 BW regelt dat art. 7:948 BW van regelend recht is.

De verzekering gaat niet over als de oude en de nieuwe belanghebbende dat samen uitsluiten. De nieuwe belanghebbende kan het ook tegengaan door een verklaring gericht tot de verzekeraar (lid 1). Gebeurt dit echter niet op tijd (lid 2), dan vervalt de overeenkomst na 1 maand. Gaat hij met de voortzetting akkoord, dan kan de verzekeraar ook de overeenkomst opzeggen.

Als de overeenkomst tussen de oude en nieuwe belanghebbende nietig is of wordt vernietigd, ontbreekt de titel voor de levering zodat geen overdracht heeft plaatsgevonden en de verzekering daarom niet is overgegaan. Als de verzekeringnemer overlijdt, regelt art. 7:950 BW tot slot een opzeggingsrecht voor de erfgenamen.

c. Order- en toonderpapieren en de clausule ‘voor wie het aangaat’

Art. 6:145 BW bepaalt dat de overgang van een vordering de verweermiddelen van de schuldenaar onverlet laat. Dit zou onbruikbaar zijn voor toonder- en ordervorderingen en zodoende regelt art. 6:146 BW een uitzondering: een verweermiddel als daar genoemd kan aan een opvolgend schuldeiser uit order- of toonderpapier alleen worden tegengeworpen ‘op het tijdstip van de overdracht het verweermiddel bekend was aan de verkrijger of voor hem kenbaar was uit het papier’.

De werkelijke belanghebbende is dan ‘geheim’, de verzekeraar is bereid als verzekerde te aanvaarden ieder die ten tijde van het evenement belanghebbende blijkt te zijn. Dat hoeft dus niet alleen de verzekeringnemer te zijn, maar op twee manieren kan dat ook iemand anders zijn:

  1. de verzekering is gesloten ten behoeve van een niet genoemde derde

  2. de verzekerde zaak is later aan een derde overgedragen.

Maakt deze clausule een polis tot een toonderpolis? Dan zou de verzekeraar een (relatief) verweermiddel hebben, dat hij tegen de verzekeringnemer had (bijv. verzwijging), niet tegen kunnen werpen aan de latere verzekerde te goeder trouw (art. 6:146 BW). De Hoge Raad heeft beslist dat met de clausule in wijze hetzelfde resultaat wordt bereikt. De verzwijging kon in dat arrest (HR 19 april 2002, NJ 2002, 456, Lebosch) niet aan de latere verzekerde te goeder trouw worden tegengeworpen.

Wat is de verhouding tussen de verzekerde som en de verzekerde waarde?

Er zijn 4 gevallen waarin je een onderscheid kunt maken:

1.) Volle verzekering

Hier is de verzekerde som is gelijk aan de verzekerbare waarde. Bij geheel verlies wordt de gehele som uitbetaald, bij gedeeltelijk verlies wordt die schade volledig vergoed, maar kan op verschillende manieren worden berekend (art. 7:985 lid 4 BW).

2.) Oververzekering

De verzekerde som is hoger dan de verzekerbare waarde. Gebeurt dit om de verzekeringnemer een voordeel te verschaffen, komt dit in strijd met het indemniteitsbeginsel. Maar het kan zijn dat de overeenkomst al op een verwachte waardestijging is ingespeeld: als de verwachting vervolgens intreedt en er ten tijde van het evenement geen verschil meer bestaat tussen verzekerde som en waarde van het belang is de uitkering niet in strijd met het indemniteitsbeginsel.

3.) Onderverzekering

De verzekerde som is lager dan de verzekerbare waarde. Bij geheel verlies wordt alleen de verzekerde som uitgekeerd. Deze verhouding wordt ook aangehouden bij gedeeltelijke schade: deze wordt niet geheel vergoed, maar in evenredigheid van de verzekerde som tot de verzekerbare schade. Hier geldt dus een evenredigheidsregel (art. 7:958 lid 5 BW).

Deze regel is van aanvullend recht (art. 7:963 BW): overeengekomen kan worden dat bij gedeeltelijke schade wel het gehele bedrag wordt vergoed, zij het niet tot een hoger bedrag dan de verzekerde som: dit heet premier risque-verzekering (het eerste schaderisico komt, tot aan het bedrag van de verzekerde som helemaal voor rekening van de verzekeraar, het verdere risico is voor de verzekerde).

4.) Dubbel verzekerd (meervoudige verzekering)

Hetzelfde belang is voor dezelfde tijd meerdere malen tegen hetzelfde gevaar verzekerd. Hieronder valt niet: de huiseigenaar en de hypotheekhouder die hetzelfde huis tegen brand hebben verzekerd, omdat er verschillende belangen zijn verzekerd. Hetzelfde geldt voor verzekering van meubels bij A tegen brand en bij Z tegen diefstal.

Herverzekering

De verzekeraar verzekert zijn verzekeraarsbelang bij een herverzekeraar. Dit belang is een heel ander belang dan het oorspronkelijk verzekerd belang. Op grond van het indemniteitsbeginsel mag dubbele verzekering er niet toe leiden dat in totaal meer dan de verzekerbare waarde als schadevergoeding zou moeten worden uitgekeerd.

Art. 7:961 regelt bij dubbele verzekering dat de verzekerde mag kiezen welke verzekeraar hij wil aanspreken. De eerst aangesproken verzekeraar dient de schade te vergoeden maar heeft verhaal op de overige, naar evenredigheid van de bedragen waarvoor elke verzekeraar aangesproken kon worden.

Ontstaansvoorwaarden schadevergoedingsverbintenis (1): het onzekere voorval?

Omdat onzekerheid een van de essentialia van de verzekering is moet het in de overeenkomst worden omschreven. De Hoge Raad omschrijft het onzeker voorval als: een voorval dat niet als een normale gebeurtenis is te verwachten en dat schade kan veroorzaken in het verzekerd belang. Art. 7:925 BW eist echter dat bij het sluiten van de overeenkomst geen zekerheid bestaat dat de verzekeraar een uitkering zal moeten doen. Een beetje onzekerheid is dus al voldoende en daaraan is sneller voldaan dan aan de eis dat die schadeoorzaak niet als een normale gebeurtenis mag zijn te verwachten. Beide criteria zijn goed te verdedigen, ondanks hun verschillende uitgangspunt. Art. 7:925 BW regelt de uiterste grens: het mag niet gaan om een bij het sluiten van de overeenkomst als zeker te verwachten gebeurtenis. De omschrijving van de Hoge Raad sluit beter aan bij de gebruikelijke praktijk. Bij de vraag of er sprake is van een onzeker voorval dien je dus te kijken naar het concrete geval: wat is het voor verzekering en wat zijn partijen overeengekomen?

Op welk tijdstip moet worden beoordeeld of een voorval onzeker is? Naar het moment van sluiting van de verzekering (art. 7:925 BW). Die onzekerheid is een objectief criterium, niet een subjectief criterium (Cox-arrest).

Contractuele en wettelijke uitsluitingen

Partijen kunnen sommige gevaren die op zich zelf wel onder de door hen zelf of door de wet gegeven omschrijving zouden vallen, uitsluiten van de verzekering. De wet bevat 2 uitsluitingen:

1.) Schade, veroorzaakt door eigen gebrek (art. 7:951 BW)

Dit omvat mede de schade veroorzaakt door de aard, een gebrek of de schade veroorzakende aard van de zaak. Het artikel is van regelend recht (art. 7:963 BW). Een eigen gebrek omvat ook een slechte eigenschap die een zaak niet behoort te hebben, bijv. een fout in de stuurinrichting van een vrachtauto.

Bederfelijkheid valt ook onder de aard van de zaak.

Op aansprakelijkheidsverzekeringen zijn deze bepalingen niet van toepassing.

Het nadeel van de ‘aard’ van de verzekerde zaak is dat dit criterium grotendeels overbodig is: is het zeker dat uit de aard van de verzekerde zaak schade voortvloeit? Of als de schade normaal gesproken voortvloeit uit de aard, ontbreekt de onzekerheid. De verzekeraar zou om die reden al niet hoeven uit te keren en heeft een beroep op de aard van de zaak niet nodig.

Er dient een causaal verband te zijn tussen de schade en het gedekte evenement: hoe los of strak dat moet zijn is allereerst afhankelijk van de overeenkomst – en daarmee dus van de uitleg van die overeenkomst.

Als een verzekering ook dekking biedt tegen een eigen gebrek van een zaak en dit gebrek al aanwezig was voor de sluiting van de overeenkomst, zonder dat partijen hiervan op de hoogte waren, is wel voldaan aan het onzekerheidsvereiste. Dit is ook het geval als verzekerde zaak Z schade oploopt door een eigen gebrek van zaak K: er is dan geen eigen gebrek van zaak Z en art. 7:951 BW is niet van toepassing.

Bij ‘all risks’ verzekeringen is de uitleg van de overeenkomst bepalend.

2.) Eigen schuld

De verzekeraar vergoedt geen schade aan de verzekerde die de schade met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt (art. 7:952 BW). Het gaat hier om de eigen schuld van de verzekerde, niet om anderen. Schade veroorzaakt door bijv. ondergeschikten moet wel vergoed worden, tenzij ook de verzekerde zelf schuld heeft, door niet genoeg maatregelen te nemen bijv.

De verwijtbaarheid kan echter groter of kleiner zijn., zie bijv. art. 7:952 BW. De verschillende graden zijn de volgende:

  1. Schuld: even niet opletten levert nog geen eigen schuld op.

  2. Merkelijke schuld: met het woord ‘merkelijk’ wordt ‘een ernstige mate van schuld’ bedoeld.

  3. Grove schuld (in art. 7:952 BW roekeloosheid genoemd): een in laakbaarheid aan opzet grenzende schuld, is dus verwijtbaarder dan merkelijke schuld.

  4. Voorwaardelijk opzet: desbewust wordt de aanmerkelijke kans op schade of letsel aanvaard. Het verschil met grove schuld is dat de verzekerde hier denkt dat het gevolg niet zal intreden: hij accepteert (cynisch) de aanmerkelijke kans op het plaatsvinden van het gevolg.

  5. Opzet als zekerheidsbewustzijn: de verzekerde weet dat het zekere (noodzakelijke) gevolg van zijn handelingen letsel/schade zal zijn en ziet toch niet van dat handelen af.

  6. Opzet als oogmerk: willens en wetens handelen.

Wanneer spreek je van eigen schuld van een rechtspersoon? Schuld van een orgaan geldt als eigen schuld van de rechtspersoon, als zij in het maatschappelijk verkeer als gedragingen van de rechtspersoon hebben te gelden.

Verzekering tegen de gevolgen van eigen opzet zijn in principe strijdig met de goede zeden en openbare orde. Voorwaardelijk opzet is hiervan uitgezonderd voor de w.a.-verzekering (arrest Bierglas).

Hoe zit het als een verzekerde op grond van een geestesstoornis geen verwijt kan worden gemaakt van zijn eigen schuld? In het arrest X/Interpolis oordeelde de HR dat in zo’n geval niet gesproken kan worden van merkelijke schuld. De conclusie uit dit arrest en uit het arrest X/Levob is dat de brandschade die door verzekerde zelf onder invloed van een geestelijke stoornis is ontstaan, niet verwijtbaar is ontstaan en dus vergoed moet worden door de verzekeraar.

En hoe zit het als schade voor meerdere verzekerden, door roekeloosheid/opzet van één verzekerde ontstaat? De verzekerden kunnen vergoeding vorderen voor zover hun belang strekt.

Ontstaansvoorwaarden schadevergoedingsverbintenis (2): Schade & het probleem m.b.t. waarde?

De verzekerde moet schade hebben geleden ‘in zijn verzekerde belang’, de verzekeraar hoeft geen andere schade te vergoeden. Als er schade in het verzekerde belang is geleden, moet de schade worden vastgesteld. De schadeberekening hangt dus nauw samen met het waardeberekening.

A.) Waardebepaling: naar welk ogenblik?

Naar welk ogenblik moet de schade worden bepaald? De schade welke op het moment van het schadeveroorzakende evenement wordt geleden. Er is een uitzondering: als de waarde bepaald wordt naar het ogenblik van het sluiten van de verzekering, bij de deskundigentaxatie.

B.) Waarderingsmaatstaven

Naar welke maatstaf moet de schade berekend worden? Art. 7:956 BW regelt (regelend recht): een gebouw is naar zijn herbouwwaarde en andere zaken naar hun vervangingswaarde verzekerd. Herbouwwaarde is de nieuwwaarde bij gebouwen, nieuwwaarde omvat het bedrag dat nodig is voor het verkrijgen van een nieuwe zaak van dezelfde soort/kwaliteit als de verloren zaak.

De nieuwwaardeverzekering van roerende zaken is niet in strijd met het indemniteitsbeginsel, omdat het is gerechtvaardigd door de continuïteit van het huishouden dat zo gewaarborgd wordt. Dit geldt ook voor de herbouwwaarde.

Ten aanzien van de herbouwwaardeverzekering heeft de HR in het arrest Marings boerderij bepaald dat een vergoeding op basis van de herbouwwaarde of volledige herbouwkosten niet in strijd is met het indemniteitsbeginsel.

In het arrest Landgoed Kraaijbeek heeft de HR bepaald dat vergoeding van de herbouwwaarde krachtens een geldige herbouwwaardeverzekering ook verenigbaar kan zijn met het indemniteitsbeginsel, als de verzekerde zelf niet tot herbouw van de tenietgegane opstal overgaat. De verenigbaarheid hangt wel van de omstandigheden af volgens de HR: bijv. als verzekerde voor behoud van de functie die het gebouw voor hem had, op andere manier offers heeft moete brengen.

In het arrest Fraser Assuradeuren/Bruinisse was de rechtsvraag of uitkering van de nieuwwaarde zonder meer in strijd is met het indemniteitbeginsel als de vermogenswaarde (dagwaarde) van de zaken vlak voor het evenement 40% van de nieuwwaarde of minder bedraagt. De HR oordeelde van niet.

3.) Schadeberekening en schadetaxatie op basis van schaderegelingsbedingen

Bij totaal verlies van het gevaarsobject is de schade gelijk aan de gezonde waarde op het moment direct voor de ramp. Gaat het om gedeeltelijke schade dan geeft art 7:958 lid 4 BW de verzekeraar de keuze.

Bij een schaderegelingsbeding komen partijen overeen hoe schatters zullen worden benoemd en binden ze zich bij voorbaat aan de taxatie van de schatters. Is de taxatie aantastbaar als de verzekerde door uitkering van de getaxeerde schade in een duidelijk voordeliger positie zou komen (indemniteitsbeginsel)? Het antwoord geeft art. 7:902 BW, en dan met name voor de vraag of de schadetaxatie al dan niet een vaststelling is ter beëindiging van onzekerheid of geschil. Is dit het geval dan kan zij het indemniteitsbeginsel doorbreken en blijft ze ook bij duidelijke bevoordeling van kracht. Als dit niet het geval is dan moet de bevoordeling van de schadetaxatie worden afgetrokken.

Ontstaansvoorwaarden schadevergoedingsverbintenis (3): Oorzakelijk verband tussen voorval en schade?

Hoe moet je het probleem van causaliteit oplossen als uit de overeenkomst geen oplossing valt te destilleren? Onderzocht moet worden of uit de reeks(en) feitelijke oorzaken en gevolgen die tot de schade hebben geleid, dat ene bepaalde feit als oorzaak in juridische zin van de schade moet worden aangemerkt. Er zijn verschillende causaliteitstheorieën:

  1. Leer van conditio sine qua non: elk feit is, zonder hetwelk de schade niet zou zijn ontstaan, oorzaak van de schade. Als een bepaald feit geen c.s.q.n. voor schade is, mag geen causaal verband aangenomen worden. Het is dus een soort minimumvereiste voor causaal verband.

  2. Causa proxima leer. de laatste, niet de verst verwijderde, oorzaak komt in aanmerking.

  3. Leer van de adequate veroorzaking: de daad is oorzaak van de schade, als de schade het naar ervaringsregels te verwachten gevolg is van die daad.

  4. Leer van de redelijke toerekening: tussen daad en schade moet een zodanig verband zijn, dat de schade naar redelijkheid als gevolg van die daad aan de dader (of een ander) kan worden toegerekend. Gebruikt de HR sinds 1970.

Artikel 6:98 BW regelt de toerekeningsleer maar geldt alleen voor wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding, dus niet voor de bij overeenkomst bedongen schadevergoedingsplicht van de verzekeraar. Welke causaliteitsleer geldt voor het causaal verband tussen een onder de verzekering vallend onzeker voorval en een onder die verzekering gedekte schade? Het komt neer op de inhoud en de strekking van de overeenkomst en – bij geschillen – de uitleg daarvan. Als dit niets oplevert, is de leer van de redelijke toerekening ook in het verzekeringsrecht toepasbaar.

Wat is de omvang van de schadevergoedingsverbintenis?

Als aan de hiervoor genoemde vereisten is voldaan:

  1. Het onzekere voorval

  2. Het waardeprobleem

  3. Oorzakelijk verband tussen voorval en schade

Dan treedt de schadevergoedingsplicht van de verzekeraar in werking. De omvang van de verplichting van de verzekeraar hoeft niet van de omvang af te hangen, maar is van nog twee factoren afhankelijk: de verzekerde som en de verzekerbare waarde. In één geval moet de verzekeraar meer uitkeren dan de verzekerde som, namelijk als de geleden schade tezamen met de door de verzekerde gemaakte onkosten ter voorkoming of vermindering van schade en ter vaststelling van de schade de verzekerde som te boven gaan (art. 7:959 lid 1 BW).

Art. 7:961 BW gaat over de schadevergoedingsverbintenis bij de dubbele verzekering.

Wat is risicoverzwaring?

Artt. 7:928-930 beschermen de verzekeraar als de verzekeringnemer bij het sluiten van de overeenkomst het risico te gunstig heeft voorgesteld. Wordt de verzekeraar ook na het sluiten van de overeenkomst tegemoetgekomen, omdat het risico ook dan kan worden verzwaard of alleen in duidelijk sprekende gevallen? Zie art. 7:940 lid 5 BW (als incidentele bepaling): de verzekeraar kan een persoonsverzekering niet beëindigen of wijzigen o.g.v. verzwaring van het gezondheidsrisico, voor zover dat is gelegen in de persoon van degeen die de verzekering betreft. Ter bescherming van de verzekerde tegen onaangename verrassingen heeft de HR beslist dat enkel in duidelijk sprekende gevallen kan worden aanvaard dat de bestemming van het verzekerde gebouw i.d.z.v. art. 293 Wvk is veranderd. De verzekeringnemer heeft geen mededelingsplicht t.o.v. de verzekeraar o.g.v. de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid

Wat is de bereddingsplicht ex artt. 7:957 – 959 BW)?

Artikel 7:945 begint met de bereddingsplicht. Art. 7:959 omvat niet alleen bereddingskosten maar ook expertisekosten. Lid 2 van art. 7:957 is van dwingend recht, art. 7:959 lid 1 niet voor professionals en is voor consumenten semi-dwingend. De verzekeraar moet bewijzen tot welk bedrag de geleden schade voortkomen of verminderd had kunnen worden.

De bereddingsplicht ziet niet op de algemene preventieve maatregelen maar wel op concrete preventieve maatregelen: het moeten ingrijpen bij onmiddellijk dreigend gevaar dat een gedekt risico zich zal verwezenlijken. Niet nakoming van de plicht levert over het algemeen wanprestatie (art. 6:74 BW) op. Wanprestatie ziet ook op nalatigheden van anderen, bijv. ondergeschikten.

Bij samenloop van art. 7:952 en art. 7:957 BW (het eerste artikel dekt eigen schuld, het tweede artikel verplicht nalatigheid tot schadevergoeding) prevaleert art. 7:957 BW.

Wat is subrogatie?

De verzekerde kan een derde – een ander dan de verzekeraar, in sommige gevallen aansprakelijk stellen voor de schade. Hij kan dan die derde kiezen of de verzekeraar, er is een samenloop van acties. Art. 7:962 BW regelt dat als de verzekeraar heeft betaald, de vordering die de verzekerde tegen de derde had van rechtswege overgaat op de verzekeraar.

Ook als de derde een onrechtmatige daad pleegt, is de subrogatieregeling nodig. Het is niet zo dat de brandstichter ook jegens de verzekeraar een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Deze vordering is de verzekeraar onthouden in het brandstichtings- of Vonk arrest.

Sommenverzekering en subrogatie

Art. 7:962 BW kan niet toegepast worden op de sommenverzekering.

Beperkingen van verhaalsmogelijkheden

Enkele vragen m.b.t. art. 7:962 BW beantwoord:

  1. De verzekeraar heeft mij betaald omdat mijn verzekerde fiets wordt gestolen, wordt hij dan gesubrogeerd in mijn eigendomsrecht ter zake van die fiets? Nee, art. 7:962 BW laat zich uit over ‘vorderingen tot schadevergoeding’ waarin de verzekeraar wordt gesubrogeerd. Er kan wel worden afgesproken dat pas recht op de uitkering ontstaat bij overdracht van de zaak (art. 3:55 BW).

  2. Een auto van 50.000 euro is verzekerd voor 25.000 euro en er komt een schade van 1000 euro. ½ x 1000 = 500 euro o.g.v. de onderverzekering en voor dit bedrag wordt hij gesubrogeerd. Dit is gebaseerd op art. 7:962 lid 2 en de redelijkheid en billijkheid).

  3. Kan de verzekeraar gesubrogeerde expertisekosten van de dader terugvorderen? Nee, alleen als deze kosten uitdrukkelijk zijn meeverzekerd.

  4. Het bedrag waarin de verzekeraar wordt gesubrogeerd, is de waarde van de schade, niet van de waarde van het object.

  5. Ik ben dubbel verzekerd (voorziektekosten bij een ziektekostenverzekeraar en bij een reisverzekeraar). De eerste verzekeraar keert 1500 euro uit, wordt hij dan voor dat bedrag gesubrogeerd in de vorderen tegen de andere verzekeraar? Nee, zie de woorden ‘anders dan uit verzekering’ in art. 7:962 BW. Art. 7:961 lid 3 BW bevat een afzonderlijke billijker regeling.

  6. Kan de subrogatiemogelijkheid door de verzekerde worden gefrustreerd? Ja, de verzekerde is dan wel voor zo’n daad aansprakelijk tegenover de verzekeraar (slotzin art. 7:962 lid 1 BW).

  7. Kan de verzekeraar ook vrijwillig afzien van subrogatie? Ja.

  8. Subrogatie tegen bepaalde personen wordt uitgesloten (zie lid 3), omdat de wetgever ervoor wilde waken dart door subrogatie de relatie tussen deze personen en de verzekerde in emotioneel en economisch opzicht verstoord zou kunnen raken.

  9. De verzekeraar die onverplicht de schade heeft vergoed, wordt ook gesubrogeerd (lid 1). Denk hierbij aan coulance. Arrest Verhaeg/Jenniskens.

Tijdelijke regeling verhaalsrechten

Bestaat uit één artikel (6:197 BW) en lid 2 somt een aantal artikelen op, waarin tevoren (voor 1 januari 1992) niet bestaande (risico)aansprakelijkheden zijn geregeld, en bepaalt dat rechten uit die artikelen niet vatbaar zijn voor subrogatie.

Wat houdt de aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen in?

Het doel van de Wet aansprakelijkheid motorrijtuigen (WAM) is bescherming van verkeersslachtoffers. De volgende hoofdbeginselen gelden:

  1. Verzekeringsplicht op de bezitter van een motorrijtuig en op degene aan wie ene kenteken is opgegeven. Vrijgesteld zijn de staat en zij die met gemoedsbezwaren tegen sluiten verzekering zijn (art. 17 en 18 WAM). Zie ook art. 20 en 21 WAM.

  2. De benadeelde heeft een eigen recht op schadevergoeding (art. 6 lid 1 WAM): hij kan de verzekeraar met voorbijgaan van de verzekeringnemer rechtstreeks aanspreken.

  3. Er bestaat een Waarborgfonds Motorverkeer, waarin verplichte stortingen worden gedaan door verzekeringsmaatschappijen en de Staat (art. 24 WAM). Benadeelden kunnen een recht op schadevergoeding geldend maken.

  4. De wet is van dwingend recht, in zoverre dat van een bepaling alleen afgeweken kan worden als de bevoegdheid daartoe uit de bepaling zelf blijkt (art. 16 WAM).

Waar in de wet vinden we de directe actie?

Art. 7:954 regelt de directe actie: de benadeelde is bevoegd om betaling te ontvangen in plaats van de verzekerde. Dit houdt in dat er geen aparte verbintenis tot betaling ontstaat tussen verzekeraar en benadeelde en dat de verzekeraar de verweermiddelen die hij tegen de verzekerde had, ook kan hanteren tegen de benadeelde. De benadeelde krijgt een directe actie, geen eigen recht, zoals in artikel 6 WAM.

Hoe is de levensverzekering bij wet geregeld? - Chapter 3

Hoe is de levensverzekering bij wet geregeld?

Inleiding

Paragraaf 2 van boek 7, titel 17, afdeling 1 is gewijd aan de levensverzekering. Deze wordt in art. 7:975 BW als volgt omschreven: ‘Levensverzekering is de in verband met het leven of de dood gesloten sommenverzekering met dien verstande dat ongevallenverzekering niet als levensverzekering wordt beschouwd.’ Titel 18 is aan de lijfrente gewijd, want deze ontstaat op een andere wijze dan door een levensverzekering (met name door schenking of testamentaire beschikking). Art. 7:990 BW zegt dan ook: ‘Lijfrente is het van het in leven zijn van één of meer personen afhankelijke recht op een periodieke uitkering in geld.’

Kenmerken en onderscheidingen

‘Elke overeenkomst omtrent uitkering van een kapitaal of rente, op levens- en sterftekansen gegrond, waarbij de uitkering of de premiebetaling of beide in enigerlei opzicht afhankelijk zijn gesteld van het in leven of dood zijn van 1 of meer bepaalde personen’, zo kenmerkt Molengraaff de levensverzekering. Art. 7:975 geeft de wettelijke bepaling.

Er zijn vele soorten levensverzekeringen, maar zij hebben het volgende gemeen: 1.) de personen die erbij betrokken zijn, 2.) het vereiste onzekerheid en c.) de verzekerde som. Voor de meeste levensverzekeringen is het daarbij nog typerend dat zij naast risico- ook een spaarelement hebben.

1.) De betrokken personen

Er kunnen 4 personen betrokken zijn: de verzekeraar, de verzekeringnemer, het lijf, de begunstigde.

Verzekeraar en verzekeringnemer zijn altijd betrokken personen. De andere personen kunnen samenvallen met de verzekeringnemer. Maar meestal komen de gemengde verzekeringen voor. Is het lijf een ander dan de verzekeringnemer, dan is het geen partij bij de overeenkomst en wordt het dat ook nooit. Is de begunstigde een ander dan de verzekeringnemer, dan is er een beding t.b.v. een derde (art. 6:253 BW). Dit heeft o.a. als consequentie dat de begunstigde na aanvaarding als partij geldt bij de verzekering.

2.) De vereiste onzekerheid

De onzekerheid kan betrekking hebben op of het overlijden, of een bepaald tijdstip in het leven van het lijf. Onder anderen te onderscheiden zijn de volgende gevallen:

a.) Verzekering voor de duur van het lijf;

b.) Verzekering voor een bij de overeenkomst te bepalen tijd;

c.) De gemengde verzekering;

d.) De verzekeraar verbindt zich onvoorwaardelijk tot uitkering op een bepaald tijdstip, maar de verplichting tot periodieke premiebetaling houdt op bij eerder overlijden van het lijf;

e.) Lijfrente.

3.) De verzekerde som

De levensverzekering behoeft in het geheel geen schadevergoedingselement te hebben en het indemniteitsbeginsel is daarom niet van toepassing. Er hoeft dus geen vermogensbelang te bestaan en de begunstigde kan er dus financieel duidelijk op vooruitgaan. Art. 7:964 BW zegt dat de begroting van de verzekerde som geheel aan het goedvinden van partijen onderhavig is.

4.) Risico- en spaarelement

De meeste levensverzekeringen bevatten voor de verzekeringnemer een spaarelement, namelijk steeds wanneer het zeker is, dat er slechts één uitkering zal worden gedaan. Dit element zie je terug in de afkoopwaarde van de verzekering: het bedrag dat de verzekeraar verplicht is te betalen als de verzekering tussentijds opgezegd wordt door de verzekeringnemer, waartoe hij te allen tijde recht heeft.

Wettelijke regeling

Een poging om de HR te bewegen het algemene eigen schuld art. 276 WvK (oud) rechtstreeks of analogisch toepasselijk te verklaren i.g.v. schuld van verzekeringnemer, lijf of begunstigde, strandde. De HR wees op het verzorgingskarakter en op het spaarelement van de overeenkomst van levensverzekering. Wel kan opzettelijke veroorzaking van de dood van het lijf door de begunstigde meebrengen dat de aanwijzing van hem als begunstigde vervalt, dat heeft dan echter niet ten gevolge dat de verzekeraar bevrijd is van betaling, maar dat hij aan een ander dient uit te keren.

In art. 7:973 BW staat een regeling over eigen schuld bij de sommenverzekering.

Rechten van de verzekeringnemer

Na het afsluiten van de overeenkomst heeft de verzekering recht op de uitlevering van de ondertekende polis (art. 7:932 lid 1 BW). Daarnaast is in de polis een aantal rechten toegekend aan de verzekeringnemer die hij gedurende de loop van de verzekering, dus al voordat de uitkering opeisbaar wordt, uitoefenen kan. Deze worden beschikkingsrechten genoemd. De belangrijkste zijn:

  1. Het recht om de verzekering te doen afkopen (onder beëindiging van de verzekering de afkoopwaarde ontvangen, zie art. 7:978 lid 1 BW);

  2. Het recht de verzekering premievrij te doen voortzetten (art. 7:978 lid 2 BW);

  3. Het recht om de polis te belenen tot maximaal de afkoopwaarde (art. 7:979 BW);

  4. Het recht om de begunstiging te wijzigen (art. 7:966 BW).

In een aantal gevallen kan de begunstiging niet meer gewijzigd worden door de verzekeringnemer (art. 7:968 BW). Dit is het geval in de volgende gevallen:

a.) Als dit uit de overeenkomst voortvloeit;

b.) Als de begunstigde de begunstiging heeft aanvaard (derdenbeding: art. 6:253 & 7:968 sub a BW);

c.) Als het risico is geëindigd door overlijden van het lijf;

d.) Als een uitkering opeisbaar wordt.

Karakter van de beschikkingsrechten

Er spelen hier 2 vragen een rol: a.) zijn het vermogensrechten? en b.) Zo ja, behoren die tot de bijzondere categorie van hoogst persoonlijke vermogensrechten (vermogensrechten die alleen door een bepaalde persoon – in casu de verzekeringnemer – kunnen worden uitgeoefend, en daarom niet vervreemd kunnen worden en niet in het faillissement van die persoon vallen)?

Het zijn vermogensrechten, maar geen hoogst persoonlijke (zie o.a. art. 22a Fw).

Dit ligt in de lijn van een oude beslissing van de HR: Weduwe Fortmann.

Rechtspositie derde begunstigde

Globaal heeft de derde begunstigde de volgende positie (uitgegaan van het geval dat een man als verzekeringnemer de verzekering op eigen leven heeft gesloten met zijn vrouw als niet onherroepelijk aangewezen begunstigde, tegen een periodieke premie):

  1. Tijdens het leven van de man heeft de vrouw geen enkel recht;

  2. De vrouw kan tijdens het leven van de man begunstiging aanvaarden (art. 7:969 BW);

  3. Ze krijgt een recht van uitkering, als aan 2 vereisten is voldaan; overlijden en haar aanvaarding;

  4. Haar recht op uitkering na overlijden van haar man is een zelfstandig recht jegens de verzekeraar. Als de man in staat van faillissement overlijdt zonder dat de curator van het wijzigingsrecht gebruik maakt, valt het recht op uitkering niet in het faillissement en de vrouw kan buiten de failliete boedel om de uitkering van de verzekeraar vorderen.

In hoeverre kan de vrouw benadeeld worden als haar man failliet is gegaan en de curator optreedt ter behartiging van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers?

Voor uitoefening van de onder 1 en 2 genoemde rechten heeft de curator de toestemming van de R-C nodig. Buiten faillissement zijn er mogelijkheden tot derdenbeslag onder de verzekeraar ten laste van de begunstigde (art. 479ka Rv) en ten laste van de verzekeringnemer (art. 479kc Rv) (zo kan de executant de verzekering doen afkopen en de begunstiging ervan wijzigen (art. 479mRv)).

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.