Boeksamenvatting bij An Introduction to Qualitative Research - Flick - 5e druk


Wat is kwalitatief onderzoek in het kort? - Chapter 1

In de samenvatting is zoveel mogelijk stof opgenomen. Enkele overzichten uit het boek zijn niet overgenomen en verdienen daarom afzonderlijke aandacht. Het betreft de volgende schema’s uit het boek van Uwe Flick: Tabel 12.1 (p. 142-143), Tabel 16.1 (p. 212-213), Tabel 21.1 (p. 284-285) en Tabel 27.1 (p. 376-377).

De interesse in kwalitatief onderzoek voor het bestuderen van sociale relaties is de afgelopen decennia toegenomen. Een belangrijke reden hiervoor is de ‘pluralization of life worlds’: het verdwijnen van oude sociale lagen en klassen en de opkomst van een diversiteit aan milieus, subculturen en lijfstijlen door individualisering van de maatschappij. Een samenhangend verschijnsel is het postmodernisme. Het postmodernisme is een sociale theorie waarin niet meer wordt geloofd in grote, almachtige theorieën. De diversiteit moet worden onderscheiden, door meer specifieke theorieën. Sociale wetenschappers moesten op zoek naar nieuwe sociale contexten en perspectieven. De traditionele deductieve methode, waarbij een onderzoek start vanuit een bepaalde theorie, moest plaats maken voor ‘sensitizing concepts’: richtinggevende, relevante begrippen (concepten), waarnaar moet worden gekeken bij dataverzameling en analyse. Vaak zijn de concepten licht gebaseerd op bestaande theorieën.

Wat zijn de beperkingen van kwantitatief onderzoek?

Naast de sociale ontwikkelingen, liggen de beperkingen van kwantitatief onderzoek aan de basis van kwalitatief onderzoek. Kwantitatief onderzoek volgt dezelfde principes als de natuurwetenschappen en besteedt aandacht aan het ontwikkelen van algemene wetten. Generalisatie, het trekken van algemeen geldende ‘conclusies’ uit onderzoeksresultaten en validiteit, zowel binnen het onderzoek (intern) als voor generalisatie (extern), zijn belangrijke pijlers binnen kwantitatief onderzoek. Met kwantitatief onderzoek was sprake van ‘disenchantment of the world’: onbekende verschijnselen werden met empirische analyses verklaard. Ook worden de uitkomsten in een meer praktische context bekeken: ‘utilization research’. Een belangrijke beperking van kwantitatief onderzoek is dat het echter te ver weg staat van de ‘echte’ wereld, en dan ook weinig in de praktijk wordt gebruikt. Daarnaast komt de objectiviteit in het geding: door de volledige controle van de onderzoekssituatie gaan sociale en culturele achtergronden verloren.

Wat zijn vier kenmerken van kwalitatief onderzoek?

Binnen kwalitatief onderzoek worden vier essentiële kenmerken onderscheiden.

1. Passende methoden en theorieën
Sommige waarnemingen passen niet binnen de werkwijze van kwantitatief onderzoek, vanwege de complexiteit van het fenomeen. De context moet worden meegenomen in het onderzoek. Bij kwalitatief onderzoek worden bevindingen niet gereduceerd tot een variabele, de dagelijkse context wordt in stand gehouden. Er is geen sprake van kunstmatige (onderzoeks)situaties, maar van ervaringen en interacties in het dagelijks leven. Het doel is dan ook het ontdekken en het ontwikkelen van nieuwe theorieën.
2. De diversiteit en de leefwereld van de participant
Kwalitatief onderzoek geeft ruimte voor de betekenis van fenomenen voor de participant (de deelnemer). De mening, de visie en de ervaringen van participanten met een bepaald te onderzoeken fenomeen staan centraal. Daarnaast kan binnen kwalitatief onderzoek een fenomeen vanuit meerdere perspectieven worden bekeken.
3. De reflexiviteit van de onderzoeker
In tegenstelling tot kwantitatief onderzoek, speelt de onderzoeker zelf een rol binnen de studie. De interactie tussen interviewer en participant en de subjectiviteit van de onderzoeker zelf, maken deel uit van het onderzoek.
4. Meerdere benaderingen
Binnen kwalitatief onderzoek zijn verschillende theoretische benaderingen mogelijk. Naast een subjectief perspectief wordt gekeken naar de interacties. Ten slotte worden er structuren aangebracht in het te onderzoeken ‘veld’.

Wat is de geschiedenis van kwalitatief onderzoek?

Wundt (1928) ontwikkelde de volkspsychologie, waarin de opvattingen en verklaringen van de menselijke geest centraal staan. Het kernbegrip hierbinnen is verstehen, het inleven in een ander (en tevens het Duitse woord voor begrijpen). Verstehen is het tegenovergestelde van erklären (verklaren), wat binnen de empirisch-analytische kwantitatieve wetenschapstraditie wordt gebruikt.

Zowel in Duitsland als in de Verenigde Staten (specifiek de Chicago School, een toonaangevende groep onderzoekers) ontwikkelden het kwalitatieve onderzoek. In Duitsland waren twee methoden cruciaal voor de ontwikkeling van kwalitatief onderzoek: het narratieve interview en objectieve hermeneutiek, de onderliggende patronen en structuren van een tekst. In de laatste jaren wordt er discussie gevoerd over hoe kwalitatief onderzoek precies moet worden uitgevoerd. In de Verenigde Staten kunnen zeven fasen van kwalitatief onderzoek worden onderscheiden: van de traditionele periode tot de periode van de opkomst van ‘journals’. Daarnaast bestaan er enkele grote tijdschriften over kwalitatief onderzoek.

De omvang van kwalitatief onderzoek neemt toe. Er zijn vier trends te ontdekken: de terugkeer naar het ‘gesproken woord’, de terugkeer naar ‘concrete problemen’, de terugkeer naar ‘lokale cases’ en de terugkeer naar ‘actuele problemen.’

Wat is de relatie tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek? - Chapter 2

De relatie tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek is vaak onderwerp van discussie. Deze discussie kan vanuit meerdere punten worden bekeken: vanuit de epistemologie (ofwel kennisleer) en de methodologie, onderzoeksdesigns, een combinatie van kwantitatief en kwalitatief onderzoek, generalisatie en de kwaliteit van het onderzoek. Vanuit verschillende paradigma’s, een samenhangend geheel van overtuigingen, wordt naar het debat gekeken.

Kwantitatief onderzoek wordt vaak boven kwalitatief onderzoek geplaatst, zowel in leerboeken als in de praktijk. Andersom gebeurt het amper, en indien kwalitatief onderzoek als ‘dominanter’ wordt beschouwd, gebeurt dit op radicale wijze (‘als enige goede manier’).

Kwantitatief en kwalitatief onderzoek kunnen aan elkaar gelinkt worden in een onderzoek. Miles & Huberman (1994) onderscheiden vier vormen: parallel gebruik, continue observatie maar ‘golvend’ kwantitatief onderzoek, het starten met kwalitatief onderzoek om vervolgens kwantitatief onderzoek erbij te betrekken, of juist starten met kwantitatief onderzoek om later kwalitatief onderzoek erbij te betrekken.

Een andere manier is het gebruik van kwalitatief onderzoek als ‘opstapje’ voor kwantitatief onderzoek. Eerst worden hypothesen opgesteld, om deze later (kwantitatief) te testen.

Wat is Triangulatie?

Triangulatie, het verrichten van onderzoek vanuit meerdere perspectieven, hoeft zich niet te beperken tot kwalitatief onderzoek, het kan ook een combinatie van de twee onderzoekmethoden betekenen. De focus kan in dat geval liggen op één specifiek geval, of op een combinatie van data.

De integratie van zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek in één methode is weinig gangbaar. De resultaten daarentegen worden vaker met elkaar gekoppeld, met drie mogelijke uitkomsten:
1. De resultaten versterken elkaar.
2. De resultaten richten zich op verschillende aspecten van een bepaald issue.
3. De resultaten zijn tegenstrijdig (en verdienen een theoretische onderbouwing).

De discussie over kwantitatief en kwalitatief onderzoek is in volle gang. Naast triangulatie worden ‘mixed methods’ aangehaald: een benadering om kwantitatief en kwalitatief onderzoek op een pragmatische manier te combineren. Een combinatie moet geschikt zijn voor het onderzoeksdoel. Standaardisatie is de hoeveelheid controle over de onderzoekssituatie, dit krijg je door het definiëren of afbakenen van bepaalde elementen.

Wat is de rol van ethiek bij wetenschappelijk onderzoek? - Chapter 3

In meerdere wetenschappelijke domeinen speelt de ethiek een belangrijke rol bij wetenschappelijk onderzoek. In medisch onderzoek, maar ook in andere disciplines, bestaan er ethische commissies, die onderzoeksvoorstellen beoordelen op hun deugdelijkheid.

Naast commissies zijn er ethische codes opgesteld, een aantal regels waar onderzoek zich in de praktijk aan moet houden om participanten te beschermen. Er moet sprake zijn van bewuste toestemming door de deelnemer. Hij of zij moet weten deel te nemen aan een onderzoek, en de mogelijkheid krijgen hier ‘nee’ op te zeggen.

Murphy & Dingwall bespreken in hun ‘ethische theorie’ vier aandachtspunten: het onderzoek moet niet schadelijk zijn, het onderzoek mag niet onaangenaam zijn, de participanten moeten autonoom blijven en mogen zelf beslissingen nemen en alle participanten moeten gelijk behandeld worden.

De ethische commissies toetsen de ethische codes. De focus ligt op drie aspecten:
1. Wetenschappelijke kwaliteit. De commissie moet echter wel de wetenschappelijke kennis hebben om dit te kunnen beoordelen.
2. Het welzijn van de participant, ofwel het beperken van de risico’s voor de participant. Vaak moet dit aspect worden afgewogen tegen de voordelen van het onderzoek.
3. Respect voor de waardigheid en de rechten van de participant. De participant moet op de hoogte worden gesteld van het onderzoek.

Het informeren van een participant is over het algemeen geen ingewikkelde zaak. Bij kwetsbare groepen, zoals kinderen of ouderen, zijn ethische aspecten van een nog groter belang. Ook mensen die te maken hebben met sociale discriminatie of ziektes vallen binnen deze kwetsbare groepen.

Wat is de rol van literatuur bij kwalitatief onderzoek? - Chapter 4

Ondanks het gegeven dat een onderzoeker ‘open’ het onderzoek in moet staan, speelt literatuur een rol als startpunt bij kwalitatief onderzoek. Tabula rasa, een onbeschreven blad, als uitgangspunt is niet juist. Theoretische, maar ook empirische en methodologische literatuur kunnen kan gebruikt worden voor het ontwikkelen van concepten (‘sensitizing concepts’). In tegenstelling tot kwantitatief onderzoek staan de concepten niet vast en kunnen verder ontwikkeld worden.

Literatuur kan gebruikt worden om bekend te raken met het onderzoeksgebied. Bij kwalitatief onderzoek worden echter geen hypothesen opgesteld. Ook het ontwikkelen van ‘grand theories’, algemeen geldende wetten, is niet het doel van kwalitatief onderzoek. Er wordt gestreefd naar het ontwikkelen van specifieke theorieën, die dicht bij de empirie en bij het te onderzoeken veld liggen: substantieve theorieën. Daarnaast is sociale representatie, het beschrijven van wetenschappelijke kennis over sociale groepen, van belang.

Om bestaande literatuur te gebruiken of te verwerken in een eigen kwalitatief onderzoek, zijn negen manieren onderscheiden:
1. Bestaande literatuur kan dienen als vergelijkingsmateriaal voor eigen data
2. Het kunnen verbeteren van eigen data
3. Bestaande literatuur biedt verduidelijking bij het begrijpen van het eigen materiaal
4. Bestaande literatuur kan inspirerend zijn, of een oriëntatie bieden
5. Het kan dienen als tweede bron, als aanvulling
6. De literatuur kan vooraf helpen bij het formuleren van vragen
7. Bestaande literatuur kan tijdens de analyse van het eigen materiaal vragen oproepen
8. Gebieden voor ‘theoretical sampling’, de dataverzameling op basis van de zich ontwikkelende theorie, kunnen worden aangereikt
9. Bestaande literatuur kan eigen bevindingen bevestigen of ontkrachten

Methodologische literatuur kan gebruikt worden om het soort kwalitatief onderzoek te kiezen. Een focusgroep wordt vooral gebruikt voor marketingdoeleinden, waarin een groep participanten over een bepaald onderwerp gaat praten. Een andere benadering is een discoursanalyse, waarin het gebruik van taal in verschillende contexten wordt bestudeerd. Zowel teksten, spraak als gesprekken kunnen met een discoursanalyse worden begrepen.

Om literatuur te vinden voor kwalitatief onderzoek, kan de digitale bibliotheek OPAC worden gebruikt.

Welke verschillende theoretische perspectieven zijn er? - Chapter 5

Welke drie perspectieven liggen ten grondslag aan kwalitatief onderzoek?

Kwalitatief onderzoek is een algemeen begrip, waaronder meerdere onderzoeksbenaderingen schuil gaan. Er liggen drie perspectieven ten grondslag aan kwalitatief onderzoek:

  1. Het eerste perspectief is subjectieve betekenis, ofwel symbolisch interactionisme. De betekenis die een individu geeft aan bepaalde fenomenen of aan de omgeving staat centraal. Dit perspectief is ontwikkeld uit het pragmatisme, waarbij de betekenis van bepaalde concepten voortkomt uit het praktische gebruik. Het symbolisch interactionisme wordt gekenmerkt door drie ‘premises’: mensen handelen vanuit eigen betekenis, de betekenis wordt afgeleid uit de sociale interactie en de betekenis wordt verwerkt in een interpretatief proces. Naast deze drie aannames geldt het zogenaamde ‘Thomas’s theorem’: als een persoon een situatie voor waar aangeeft, zijn alle gevolgen ook waar. Een beperking van dit perspectief is de nadruk op de persoonlijke problemen.
  2. De tweede vorm is etnomethodologie, ofwel het maken van sociale werkelijkheden. Het perspectief kent routines en regels binnen interacties tussen mensen. Het perspectief vindt haar oorsprong in de conversatie analyse, waarin de taal en het taalgebruik wordt bestudeerd. De focus ligt niet op de betekenis voor de participanten van een interactie, maar op de manier waarop de interactie tot stand komt.
  3. Ten slotte is er het perspectief van structuralisme, ofwel het verklaren aan de hand van onderliggende culturele structuur. De betekenis en interactie worden bepaald door een onderliggend cultureel systeem. Er kan verschil worden gemaakt tussen oppervlakkige ervaringen en activiteiten en diepere structuren van (vaak onbewuste) activiteiten. De diepere structuren zitten vast binnen culturele modellen.

De drie verschillende perspectieven kunnen elk dienen als uitgangspunt bij een kwalitatief onderzoek. De perspectieven kunnen gezien worden als een paradigma, een samenhangend geheel van overtuigingen – een raamwerk binnen de wetenschap. Een andere kijk is dat de drie perspectieven in combinatie kunnen worden gebruikt.

Er is een aantal meningsverschillen tussen de verschillende stromingen binnen de interpretatieve kwalitatieve wetenschapstraditie. Desondanks zijn er vier gemeenschappelijke kenmerken te onderscheiden:

  1. Verstehen als principe. Een fenomeen moet vanuit de ‘binnenkant’ worden bekeken.
  2. Beginnen met een case, om vervolgens later vergelijkingen te maken of conclusies te trekken.
  3. Er wordt uitgegaan van een constructie van de werkelijkheid. Binnen kwalitatief onderzoek worden de actoren bestudeerd.
  4. Het gebruik van tekst als empirisch materiaal, voor eigen empirische analyses.

De vier bovengenoemde kenmerken kunnen toegevoegd worden aan de vier kenmerken van kwalitatief onderzoek, zoals genoemd in hoofdstuk 2.

Wat is Feminisme?

Onderzoek naar feminisme en ‘gender studies’ worden eerder gelinkt aan kwalitatief onderzoek dan aan kwantitatief onderzoek. De belangrijkste reden hiervoor is dat waar kwantitatief onderzoek de ‘stem van de vrouw’ negeert, kwalitatief onderzoek vrouwen juist wel aan het woord laat. Met kwalitatief onderzoek wordt dieper ingegaan op de meningen van vrouwen.

Wat is Positivisme en constructionisme?

Binnen kwalitatief onderzoek bestaat een epistemologische discussie. Epistemologie, ook wel kennisleer of wetenschapsleer genoemd, is de studie van kennis en rechtvaardiging van overtuigingen. De vraag hierbinnen luidt: Hoe komen we tot ware kennis? Om op die vraag antwoord te geven bestaan twee visies:

  1. Positivisme. Een natuurwetenschappelijk model waarbij wetten worden gezocht, voorspeld en verklaard. Daarnaast moet het waardevrij en objectief zijn en moet er een duidelijk onderscheid bestaan tussen wetenschappelijke en normatieve veronderstellingen. Het positivisme wordt vaak in verband gebracht met het realisme.
  2. Constructionisme. De werkelijkheid wordt geconstrueerd door selectie en structuur. Radicaal constructivisme betekent dat kennis niet een weergave van feiten is: het is een (re)constructie. Sociaal constructivisme gaat er vanuit dat kennis door middel van sociale interactie wordt geconstrueerd.

Wat is de epistemologische achtergrond? - Chapter 6

Tekst heeft binnen kwalitatief onderzoek meerdere doeleinden. Ten eerste vormt tekst de essentiële data waarop bevindingen worden gebaseerd. Ten tweede is het de basis van interpretaties. Ten slotte vormt tekst het medium om de resultaten te presenteren. Het begrip ‘textualization’ geeft aan dat niet de werkelijkheid zelf, maar alleen de werkelijkheid als tekst kan worden bestudeerd. Tekst vervangt de werkelijkheid in het verdere onderzoeksproces. Een eenvoudig ‘substituut’ is het echter niet: in de ‘crisis of representation’ wordt gediscussieerd in hoeverre de werkelijkheid kan worden gevangen in computersystemen of cognitieve systemen.

Schütz maakt onderscheid tussen eerstegraads en tweedegraads constructies. Bij eerstegraads constructies wordt een verklaring gegeven voor een bepaald fenomeen. Aan de hand hiervan kan een wetenschappelijke verklaring worden opgesteld, namelijk een tweedegraads constructie. Hierbij kan een breder, algemener concept ontstaan over een bepaald fenomeen. De onderzoeker werkt met het proces.

Vaak bestaat er meer dan één interpretatie van een fenomeen: ‘multiple realities’. In dit concept komen meerdere perspectieven naar voren. Volgens Schütz is de wetenschappelijke werkelijkheid dan ook maar slechts één van de vele werkelijkheden. Binnen de wereld van het statische, kwantitatieve onderzoek wordt anders gedacht over objectieve feiten: hier staan deze meer vast. Het is een ander wetenschappelijk perspectief.

Een term om de wereld uit te drukken in tekst is mimesis. Mimesis is een nabootsing van een proces ín een tekst. De tekst is kortom een nabootsing van de werkelijkheid, die leidt tot een symbolische wereld.

Ricoeur (1981) onderscheidt drie dimensies. Mimesis1: interpretaties zijn gebaseerd op ideeën van wat menselijke activiteiten of sociale of natuurlijke gebeurtenissen zijn (van interpretatie naar ervaringen en activiteiten). Mimesis2, de transformatie van ervaring in tekst (van ervaring en activiteiten naar constructie). Mimesis3, de transformatie van tekst in begrijpen (van constructie naar interpretatie).

Het idee van mimesis kan worden toegepast op een verhaal (narrative), vertelt in woorden (of beelden), gekenmerkt door de organisatie van informatie. Een verhaal biedt een raamwerk waarbinnen de ervaringen kunnen worden geplaatst. Voor kwalitatief onderzoek is er al een constructie gevormd.

Hoe ziet het onderzoeksproces eruit bij kwalitatief onderzoek? - Chapter 7

In tegenstelling tot kwantitatief onderzoek, maakt kwalitatief onderzoek geen gebruik van een lineair onderzoeksproces. Binnen kwantitatief onderzoek wordt een model opgesteld, waarna de bevindingen worden getoetst. Het doel is om een representatieve studie uit te voeren.

Kwalitatief onderzoek kent geen lineair, en op theorie gebaseerd onderzoeksproces. De nadruk wordt gelegd op de dataverzameling in het veld. Theorieën moeten niet worden toegepast, maar worden ‘ontdekt’. Centraal staat de gefundeerde theoriebenadering van Glaser & Strauss (1967). De gefundeerde theoriebenadering, ook wel ‘grounded theory’, is het meest gebruikte raamwerk voor analyse van kwalitatieve data. Het is een werkwijze om een theorie te ontwikkelen vanuit eigen data.

Daarnaast worden complexiteiten niet gereduceerd tot variabelen, zoals bij kwantitatief onderzoek het geval is, maar wordt de complexiteit in context geplaatst. Ten slotte krijgt de interpretatie van de data de meeste aandacht – de verzameling ervan is minder relevant. Vanwege het ontbreken van hypothesen, moet de onderzoeker zorgen voor een attitude, waarin de aandacht voor bevindingen gelijkmatig wordt verdeeld.

Het onderzoeksproces van kwalitatief onderzoek is lastig op te delen in duidelijke stappen of fasen. Het onderzoeksproces, gebaseerd op mimesis, kan omschreven worden als een cyclus. Een nadeel van de circulatie in onderzoeksfasen is de onderzoeksevaluatie, met betrekking op de kwaliteitsvoorwaarden en een mogelijke subsidie. Daarentegen zit in de cyclus juist ook de kracht, door de continue reflectie van de onderzoeker op het onderzoek.

De rol van theorie binnen het onderzoeksproces, in de stijl van Glaser & Strauss, is tweeledig. Ten eerste kunnen theorieën gezien worden als een ‘versie van de wereld’, welke continue worden aangepast en aangescherpt. Ten tweede kan een theorie worden beschouwd als een ‘voorafgaande’ versie, die in de loop van het onderzoeksproces verder worden uitgewerkt.

Het non-lineaire onderzoeksproces van kwalitatief onderzoek draagt bij aan het ‘ontdekkende’ karakter van kwalitatief onderzoek. De interpretatie van de data vormt het belangrijkste onderdeel en kan tevens dienen voor theorieontwikkeling.

Wat is het belang van onderzoeksvragen? - Chapter 8

De eerste en meest essentiële stap binnen kwalitatief onderzoek, is het formuleren van een onderzoeksvraag. Gedurende het hele onderzoeksproces komt de onderzoeksvraag terug, en moet deze worden gereflecteerd of aangepast. De onderzoeksvraag moet duidelijk genoeg geformuleerd worden, om later de data constructief te kunnen analyseren.

Ondanks het ‘open karakter’ van kwalitatief onderzoek, is een onderzoeksvraag van groot belang. Het opstellen van een onderzoeksvraag gebeurt vaak vanuit een sociale of historische context. Echter, hoe concreter de onderzoeksvraag, hoe meer de verscheidenheid wordt verminderd. Dit is in strijd met het eerder genoemde ‘open karakter’ van kwalitatief onderzoek. Verder moet rekening worden gehouden met de mogelijke gebieden waarin onderzoek wordt gedaan.

Bij het opstellen van sensitizing concepts moet worden besloten welke aspecten wel worden meegenomen in het onderzoek en welke niet. Een manier om meerdere onderzoeksperspectieven mee te nemen is door de benadering van systematische triangulatie van de perspectieven. Door deze combinatie worden meerdere aspecten in het onderzoek meegenomen.

Het ‘coding paradigma’ biedt een aantal vragen om categorieën en fenomenen met elkaar te koppelen. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen gegevens en processen. In het eerste geval kan het type, of de mate worden bevraagd. In het tweede geval worden veranderingen beschreven. Ten slotte zijn er zogenaamde ‘generative questions’: vragen die het onderzoek vooruit helpen door het classificeren van data, of het maken van vergelijkingen.

Wat is participerende observatie? - Chapter 9

Een cruciale vraag binnen kwalitatief ‘veldonderzoek’ is de vraag hoe toegang te krijgen tot het onderzoeksgebied. Participerende observatie is een specifieke vorm van observatie waarbij de onderzoeker deel uitmaakt van het te onderzoeken ‘veld’. Dit ‘veld’ kan een bepaald instituut zijn, een subcultuur, een familie, een specifieke groep personen, een bedrijf etc. De onderzoeker verblijft vaak voor langere tijd in het ‘veld’. Om tot vruchtbare data te komen is het van belang dat de onderzoeker onbekend is met de participanten in het veld.

Binnen kwalitatief onderzoek behoren niet alleen de participanten, maar ook de onderzoeker behoort tot de ‘instrumenten’ voor de dataverzameling. Het is onmogelijk om als onderzoeker een neutrale rol aan te nemen. ‘Membership roles’ zijn manieren om je als onderzoeker te positioneren in het onderzoeksveld. Hoe ver moet je betrokken worden met het veld om goede resultaten te krijgen, wanneer ga je over een grens? De keuze die gemaakt kan worden bij de ‘membership roles’ is als onderzoeker te gaan observeren vanaf de zijkant, actief meedoen of je compleet overgeven aan het veld.

Het (langdurig) observeren van een onderzoeker binnen een instituut of organisatie brengt praktische problemen met zich mee. Onderzoek is altijd een interventie in een ‘sociaal systeem’ en kan mogelijk een verstorende factor vormen – dit moet daarom onderzocht worden. Wederzijds begrip is belangrijk voor het onderzoek. Het beschermen van de data kan dit wederzijdse begrip alleen vermoeilijken. De onderzoeker kan, en moet het onderzoeksveld overigens ook niets bieden ‘ter compensatie’.

De onderzoeker moet voorkomen dat het onderzoek mislukt. Mogelijke beperkingen moeten worden medegedeeld, het onderzoeksdoel moet helder zijn en mogelijke weigeringen vanuit het veld moeten worden voorkomen. De verschillende perspectieven van de onderzoeker en van het sociale systeem zelf moeten duidelijk worden uiteengezet.

Om individuen te bereiken binnen de participerende observatie, moet er onderhandeld worden. Vaak zijn individuen via het sneeuwbaleffect te bereiken. De bereidheid van de participanten vormt een belangrijk aspect.

De onderzoeker moet de rol aannemen van ‘professionele vreemdeling’. Hij of zij is niet één van de participanten uit het veld, maar is vanuit zijn of haar professie daar aanwezig.

In totaal kan een onderzoeker vier vormen aannemen: ‘stranger’, ‘visitor’, ‘initiant’ en ‘refused’. Dialectics is de relatie tussen de twee concepten. In de context van participerende observatie is het de balans tussen het zijn van een ‘insider’ om het veld te begrijpen, en anderzijds het zijn van een ‘outsider’, om met een kritische blik het veld te observeren.

Wat is de rol van steekproeven binnen kwalitatief onderzoek? - Chapter 10

‘Sampling’, ofwel steekproeftrekking, is binnen kwalitatief onderzoek een belangrijke stap in het onderzoeksproces. In meerdere fasen van het onderzoek komt ‘sampling’ terug. Ten eerste vindt er ‘case sampling’ plaats tijdens het verzamelen van data. Ten tweede is er sprake van ‘material sampling’ bij het interpreteren van de data. Ten slotte is er zogenoemde ‘presentational sampling’ bij de presentatie van de bevindingen van het onderzoek – welke resultaten zijn de moeite waard te laten zien?

In totaal zijn er twaalf ‘sampling strategies’ binnen kwalitatief onderzoek. Twee ervan zijn a priori sampling en theoretical sampling.

Bij a priori sampling worden kenmerken van de onderzoeksobjecten van tevoren bepaald. Vooraf aan het onderzoek wordt een structuur opgesteld, in de vorm van een tabel. Deze manier van steekproeftrekking kan desondanks doelgericht zin, door strategische keuze van de participanten.

Bij theoretical sampling wordt het sample pas tijdens het proces van datacollectie en data-interpretatie samengesteld - bij a priori gebeurt dit dus juist vooraf. Theoretical sampling is een ‘graduele strategie’, wat betekent dat tijdens het onderzoeksproces meer en meer onderzoekseenheden geïntegreerd kunnen worden. Theoretical sampling hangt dus heel nauw samen met het cyclische proces van kwalitatief onderzoek. Het doel van theoretical sampling is om de theorie te verdiepen. De integratie van onderzoekseenheden houdt dus ook op als er sprake is van theoretische saturatie: het punt waarop meer data in een categorie geen nieuwe theoretische inzichten meer oplevert.

Een andere vorm van sampling is een complete verzameling. Hierbij wordt geen steekproef genomen, maar wordt de gehele populatie meegenomen in het onderzoek. Het onderzoeksgebied moet vooraf al vrij specifiek zijn.

Ten slotte zijn er doelgerichte steekproeven, ofwel purposive sampling. Omvat de volgende strategieën: extreme case sampling (succes of mislukkingen), typical case sampling, maximal variation sampling, intensity sampling, critical case sampling, sensitive case sampling, convenience sampling.

Morse maakt onderscheid tussen primary selection en secondary selection. Laatstgenoemde vorm voldoet niet aan alle criteria, maar worden (‘als tweede keus’) meegenomen in het onderzoek. De middelen, zoals tijd en geld, moeten zorgvuldig worden afgesteld.

Het opstellen van kwalitatief onderzoek, hoe gaat dat in zijn? - Chapter 11

Wat zijn onderzoeksdesigns?

Het ‘onderzoeksdesign’ is een benaming voor de planning van het onderzoek. De onderzoeksvragen, het theoretische raamwerk, het materiaal en het uiteindelijke doel van het onderzoek bepalen het ‘design’.

‘Short cut strategies’ zijn gericht op het pragmatische gebruik van een methode, omdat het lastig is deze in zijn volledigheid uit te voeren – het uitvoeren van een ‘perfect’ kwalitatief onderzoek is dan ook een moeilijke opgave.

Binnen kwalitatief onderzoek zijn enkele ‘standaard onderzoeksdesigns’ te onderscheiden.

Een ‘case study’ is het geven van een precieze omschrijving of het reconstrueren van een bepaald geval of issue. Vaak is het onderzoek gericht op een praktisch voorbeeld of probleem. Een nadeel van deze manier van onderzoek is dat de resultaten lastig te generaliseren zijn. Meerdere case studies kunnen dit probleem verhelpen.

Een ‘comparative study’ vergelijkt meerdere ‘cases’ op specifieke punten. Wanneer het onderzoek te specifiek wordt uitgevoerd, kan dit tot problemen leiden.

Een ‘retroperspective study’ kijkt terug op bepaalde ontwikkelingen, zoals bij een biografisch onderzoek. Documenten kunnen een terugblik vergemakkelijken.

Ten slotte richt een ‘longitudinal study’ zich op ontwikkelingen, die in verloop van tijd kunnen optreden. Dit ‘design’ wordt in kwalitatief onderzoek zelden gebruikt.

Veel kwalitatief onderzoek richt zich op ‘snapshots’: een analyse naar de vorderingen en het proces van het onderzoek. Een protocol is een gedetailleerde documentatie van het onderzoeksproces, gebaseerd op de aantekeningen van de onderzoeker, maar ook op de interactie tijdens het interview of in een groep.

Aan de hand van de eerder genoemde criteria (vraagstelling, selectie, methode, theorie, doel) kan een onderzoeksdesign worden gekozen. Er is niet één onderzoeksdesign het beste: ze moeten op geschiktheid worden gekozen en passen bij het onderzoeksdoel.

Welke typen interviews zijn er mogelijk voor kwalitatief onderzoek? - Chapter 12

In de samenvatting is zoveel mogelijk stof opgenomen. Enkele overzichten uit het boek zijn niet overgenomen en verdienen daarom afzonderlijke aandacht. Het betreft het schema uit het boek van Uwe Flick: tabel 12.1 (p. 142-143).

Wat zijn de vijf typen interviews?

Voor kwalitatief onderzoek zijn meerdere typen interviews mogelijk. Er zijn open interviews, waarbij niets vaststaat. Meer gebruikt worden semigestructureerde interviews, waarbij zowel structuur wordt aangebracht als openheid wordt gewaarborgd. Daarnaast zijn er vijf specifieke soorten interviews te onderscheiden.

1. The focused interview

Ten eerste kan gekozen worden voor een ‘focused interview’. De geïnterviewde wordt hierbij blootgesteld aan een stimulus zoals een film, waarna een interview volgt aan de hand van een opgestelde ‘interview guide’. Dit is een handleiding voor tijdens het interview. Het interview (en de interview guide) moet aan vier voorwaarden voldoen. Allereerst mag de interviewer geen richting bepalen tijdens het interview. Met ongestructureerde, semigestructureerde en gestructureerde vragen kan de ervaring van de stimulus bij de geïnterviewde worden onderzocht. Ten alle tijde moet de interviewer geen vervroegde conclusies trekken. Een flexibele aanpak is vereist. Het tweede criterium is dat het interview specifieke elementen moet bevragen, om algemeenheden te voorkomen. Retroperspectieve vragen kunnen hier aan bijdragen. Een derde criterium is dat het interview alle aspecten moet behandelen, die voor het uiteindelijke onderzoek relevant zijn. Een gevaar hierbij is dat het interview oppervlakkig wordt, omdat zoveel mogelijk ‘topics’ moeten worden besproken. Het laatste criterium is dat de geïnterviewde zoveel mogelijk persoonlijke en onderbouwde antwoorden zou moeten geven.

De vier criteria kunnen ook bij andere soorten interviews worden toegepast, wanneer de geïnterviewde niet aan een stimulus wordt blootgesteld. Een probleem bij een focused interview is dat de vier criteria niet bij voorbaat kunnen worden vastgelegd: het is afhankelijk van de situatie. Een andere beperking is dat de nadruk ligt op de beleving van de stimulus bij de geïnterviewde en niet zozeer zijn of haar directe oordelen. Ten slotte wordt een focused interview nauwelijks in haar complete vorm gebruikt.

2. The semi-standardized interview

Het semi-gestandaardiseerde interview is een variant op het semigestructureerde interview. De geïnterviewde beschikt over een subjectieve theorie, gebaseerd op eigen kennis over een bepaald onderwerp. In het interview moet deze theorie worden gereconstrueerd. De interview guide bestaat uit meerdere deelonderwerpen. Elk deel wordt geïntroduceerd met een open vraag. Vervolgens worden op theorie gebaseerde vragen gesteld. Ten slotte wordt een ‘confronterende’ vraag gesteld, om de theorie vast te stellen.

Aan de hand van het interview wordt een ‘structure laying technique’ (SLT) opgesteld. In een tweede interview wordt deze SLT toegepast. Een SLT geeft een weergave van een subjectieve theorie. Ook in andere typen interview kan een SLT worden vormgegeven.

De confronterende vragen tijdens het interview, die de subjectieve theorie moeten ‘testen’, kunnen irritatie opwekken. Vaak worden deze vragen dan ook beperkt of achterwege gelaten.

3. The problem-centered interview

Het ‘problem-centered interview’ kent enkele criteria: een relevant, sociaal probleem staat centraal en het onderwerp en het proces worden onderzocht. De vorm kan een kwalitatief interview zijn, een biografische methode, een ‘case analyse’ en een groepsdiscussie. Het doel is om een moeilijk onderwerp vooruit te helpen. Door het duidelijke doel is het een relatief gemakkelijke vorm van kwalitatief onderzoek. Een beperking is de strijd tussen diepgang enerzijds en het aan bod brengen van zoveel mogelijk aspecten anderzijds.

4. The expert interview

Een ‘expert interview’ is een vorm van een semigestructureerd interview. In tegenstelling tot een biografisch interview, ligt de nadruk niet op het verhaal van de persoon zelf, maar zijn of haar specifieke kennis. Het doel van een expert interview kan verschillen. De uitkomst kan gebruikt worden als oriëntatie op een bepaald onderzoeksgebied, om specifieke inzichten te verzamelen of om een theorie te ontwikkelen. Daarnaast kan de informatie gebruikt worden voor kwaliteitsmanagement, waarbij een gemeenschappelijke aanpak wordt geconstrueerd voor alle leden van een bepaald ´team´.

De interview guide speelt bij een expert interview een grote rol, door een specifieke invalshoek of mogelijke tijdsdruk. Mogelijke gevaren bij een expert interview is dat zijn of haar kennis over een onderwerp onvoldoende blijkt te zijn. Ook kan de expert te veel uitwijken over specifieke, interne kwesties of is de expert te persoonlijk in het interview. Een ander nadeel is dat het onderzoeksdoel bij een expert interview zich op een te klein gebied richt.

5. The ethnographic interview

Een etnografisch interview maakt vaak deel uit van een veldonderzoek, waarbij participanten worden geobserveerd. De cultuur en manier van leven in een bepaalde samenleving wordt hierbij bestudeerd. Een duidelijke uitleg over het onderzoek moet zorgen voor voldoende afstand tussen de interviewer en de participanten. Een beperking van dit type interview is de openheid.

In de discussie over de verschillende typen interviews wordt de interview guide door sommigen te sturend gevonden, wat ten koste zou gaan van de voordelen van een meer open interview. De interview guide zorgt tijdens het interview voor remmingen. Daarnaast kan de interviewer bang zijn om mogelijke vragen over te slaan. Ten slotte bestaat er een dilemma tussen de hoeveelheid informatie die wordt gegeven en de tijdsdruk.

Om een interview goed voor te bereiden, is een rollenspel een geschikte methode. Na afloop kan deze worden geëvalueerd.

Een verhaal gebruiken bij kwalitatief onderzoek, hoe gaat dat in zijn werk? - Chapter 13

Welke methoden om verhalen te gebruiken zijn er?

Een interview kan ook een verhaal omvatten. Dit is een alternatieve vorm van een semigestructureerd interview. Een verhaal begint vaak met ´hoe het begon´, om daarna in te gaan op de ´ontwikkeling´, om uiteindelijk stil te staan bij ´wat het resultaat was´. Twee methoden om verhalen te gebruiken bij kwalitatief onderzoek worden behandeld.

1. Wat is een narratief interview?

Een narratief interview wordt vaak gebruikt in een biografisch onderzoek. Het startpunt is een zogenaamde ´generative narrative question´, welke het onderwerp van het interview aansnijdt en de geïnterviewde een opening geeft voor zijn of haar verhaal. Later kunnen bepaalde delen van het verhaal worden uitgediept, om uiteindelijk de balans op te maken. Een goede ‘generative narrative question’ is relevant voor het verloop van het onderzoek. Het interview is echt afgelopen wanneer de geïnterviewde aangeeft alles te hebben besproken (een ‘coda’).

Een nadeel van een narratief interview is dat de geïnterviewde verstrikt kan raken in mogelijke beperkingen. Zugzwangs zijn beperkingen die op kunnen treden bij het vertellen van verhalen: wanneer een interview eenmaal op een bepaald spoor terecht komt, is het lastig hiervan af te komen. Het begrip vindt haar oorsprong in de schaakwereld: na eenmaal een bepaalde zet gedaan, ben je soms verplicht om een bepaalde tweede zet te doen. Voor ‘narratives’ betekent dit dat als je eenmaal begint met een narrative er een ‘kracht’ is die je drijft om het af te maken, en/of genoeg details te geven zodat de ontvanger het verhaal begrijpt.

Voor narratives geldt er een drievoudige zugzwang:
1. Constraint of closing gestalt: het verhaal wordt afgemaakt.
2. Constraint of condensing: alleen dat wat nodig is om het verhaal te begrijpen wordt vermeld.
3. Constraint of detailing: details en verbanden die nodig zijn om het verhaal te begrijpen worden vermeld.

Door deze zugzwang wordt de controle van de geïnterviewde beperkt, met als gevolg dat er onderwerpen die bij de geïnterviewde gevoelig liggen naar boven komen.

De onderzoeker moet zich er bewust van zijn dat gedurende het interview geen feiten worden genoemd, maar dat er een constructie wordt gegeven van een bepaald verhaal. Subjectiviteit en interpretatie vormen een belangrijk onderdeel van deze vorm van interviewen. Ten slotte is een narratief interview lastiger te analyseren door het ontbreken van een dergelijke structuur.

2. Wat is een episodisch interview?

Een episodisch interview richt zich op bepaalde situaties. Bij een episodisch interview worden naast het verhaal van de geïnterviewde, ook vragen gesteld. Een belangrijk onderscheid hierbij moet gemaakt worden tussen episodische kennis en semantische kennis. Episodische kennis is daadwerkelijk gebaseerd op herinneringen van bepaalde situaties, ofwel ervaring. Semantische kennis heeft betrekking op bepaalde concepten en de betekenis hiervan en is daardoor meer abstract. De combinatie van deze twee soorten kennis vormen een episodisch interview. Naast concrete herinneringen kan bijvoorbeeld gevraagd worden naar relaties tussen verschijnselen.

De beperkingen die voor een narratief interview gelden, zijn voor een groot deel ook op episodische interviews van toepassing. Echter worden hier naar meerdere ‘verhalen’ gevraagd.

Wat zijn focusgroepen? - Chapter 14

Een kritiekpunt op een face-to-face interview is de kunstmatige setting. Een interview of discussie met meerdere mensen vaart wel bij de dynamiek in de groep.

1. Wat zijn groepsinterviews?

Bij een groepsinterview wordt met een kleine groep mensen over een specifiek onderwerp gepraat. De interviewer moet flexibel, empathisch en overtuigend zijn en moet goed luisteren. In een groepsinterview is mediatie, in dit geval de balans tussen meerdere participanten, van groot belang. De interviewer kan in grote of kleine mate leidend zijn in het interview. Een groepsinterview is geen discussie en lost geen problemen op – het is slechts een interview. Deze vorm van interviewen levert ‘rijke’ data op.

2. Wat zijn groepsdiscussies?

In tegenstelling tot een groepsinterview, is de dynamiek bij een groepsdiscussie van groter belang. Een groep mensen gaat met elkaar in discussie over een bepaald onderwerp. De mensen hoeven elkaar niet per se te kennen. Een groepsdiscussie biedt een podium voor verschillende meningen. Ook kan een concreet probleem middels discussie worden opgelost.

De deelnemers aan de discussie kunnen deel uitmaken van een ‘natuurlijke groep’, of een speciaal voor het onderzoek samengestelde groep. Daarnaast kan onderscheid gemaakt worden tussen homogene en heterogene groepen: delen de participanten een zelfde soort achtergrond of verschillen ze van elkaar? Als ze eenzelfde achtergrond delen is er sprake van homogene groepen, gaat dit niet op dan is er sprake van heterogene groepen.

De interviewer kan op drie manieren deelnemen aan de discussie: hij of zij kan beperkte controle hebben, in beperkte mate discussies aanbrengen of zich intensief bezighouden met de dynamiek in de groep.

Een groepsdiscussie begint vaak met een korte uitleg over het onderzoek. Vervolgens geeft de interviewer een introductie, waarna aan de hand van een ‘discussie stimulus’ de participanten aan het woord komen.

Een mogelijk gevaar bij groepsdiscussies is teveel sturing van de interviewer. Ook kan de verdeling van ‘spreektijd’ onder de participanten scheef raken tijdens de discussie. Ten slotte is een groepsdiscussie vaak moeilijk te interpreteren of te vergelijken met andere groepen.

3. Wat zijn focusgroepen?

Focusgroepen worden vooral gebruikt voor marketingdoeleinden of voor media-onderzoek. Ook in deze vorm van kwalitatief onderzoek staat de interactie tussen participanten centraal. Volgens Morgan (1988) zijn focusgroepen om vijf redenen bruikbaar.

1. De oriëntatie voor een (nieuw) onderzoeksgebied
2. Het opstellen van hypothesen op basis van de uitkomst van de focusgroep
3. Het evalueren van verschillende onderzoeksvisies
4. Het ontwikkelen van nieuwe vragenlijsten of onderzoeksopzetten
5. De eerdere resultaten van onderzoeken onderbouwen en interpreteren

Het aantal focusgroepen binnen een onderzoek hangt af van de onderzoeksvraag en de doelstelling. Vaak wordt de voorkeur gegeven aan een groep met voor elkaar ‘onbekenden’. De sfeer binnen de focusgroep moet open zijn, maar mag niet leiden tot te veel afwijking van het onderwerp. Voor een focusgroep gelden dezelfde nadelen als voor een groepsdiscussie.

4. Wat zijn Joint narratives?

Een laatste vorm is een ‘joint narrative’, waarbij specifieke families worden onderzocht en geobserveerd. De interviewer houdt zich hierbij veelal op de achtergrond. Door de familie wordt een ‘collectief verhaal’ verteld. Niet alleen families, maar ook andere groepen zouden gebruikt kunnen worden voor een ‘joint narrative’. Het grootste nadeel is de complexiteit van de uiteindelijke data. Vaak blijft het onderzoek daarom beperkt tot een ‘case study’.

Wat is het doel van het verkrijgen van verbale data voor kwalitatief onderzoek? - Chapter 15

Het verkrijgen van verbale data voor kwalitatief onderzoek kent twee doelen: enerzijds moet openheid worden gecreëerd, anderzijds moet structuur aan worden gebracht. De interviewer moet, om de openheid van het interview te bevorderen, in beperkte mate interveniëren.

De gekozen vorm van een interview moet gebaseerd zijn op het gewenste materiaal om later te analyseren. De methode moet bij de onderzoeksvraag en bij het onderzoeksdoel passen. Om problemen te voorkomen kan een uitgebreide interviewtraining helpen. Wanneer het onderzoek vast komt te zitten, kan eventueel van methode worden veranderd.

Wat is observatie en etnografie? - Chapter 16

In de samenvatting is zoveel mogelijk stof opgenomen. Enkele overzichten uit het boek zijn niet overgenomen en verdienen daarom afzonderlijke aandacht. Het betreft het schema uit het boek van Uwe Flick: tabel 16.1 (p. 212-213).

Wat is participerende observatie?

Participerende observatie is een vorm van onderzoek waarbij onderzoeker deelneemt aan het sociale leven dat bestudeerd wordt.

Er zijn meerdere methoden voor het observeren van participanten. Als eerste is de vraag in hoeverre de onderzoeker bekendmaakt dat hij onderzoek uitvoert: is hij bedekt (‘covert’) of open (‘overt’)? Als tweede moet de onderzoeker bepalen of het een systematische of onsystematische observatie betreft – hoe ver reikt de flexibiliteit? Als derde is er een onderscheid tussen natuurlijke en kunstmatige situaties. Als vierde kan de onderzoeker ook kiezen voor ‘zelf-observatie’.

Ten slotte is de meest belangrijke vraag in hoeverre de onderzoeker zelf ‘participant’ wordt binnen het onderzoek. Gold (1958) ontwikkelde vier typen rollen voor een onderzoeker.

  1. Complete participant. De onderzoeker maakt zijn professie niet bekend.
  2. Participant-als-observator. Nadruk op participatie.
  3. Observator-als-participant. Nadruk op observatie.
  4. Complete observator. De onderzoeker is een buitenstaander.

De eerste en de laatste rol zijn het meest extreem. Meestal gaat de voorkeur naar participant-als-observator.

Wat is een non-participant (complete observator)?

De onderzoeker kan ervoor kiezen zich te onthouden van interactie met participanten in het onderzoeksveld. Het maken van video-opnames kan hierbij als ondersteuning dienen. De onderzoeker maakt gebruik van bedekte observatie, waarbij de participanten niet weten dat ze geobserveerd worden. Deze vorm van observatie gebeurt vaak in ‘open settings’, ofwel in het publieke domein.

Het onderzoek begint met het vaststellen van de setting. De onderzoekseenheden moeten worden vastgesteld en de observatoren moeten worden getraind. De onderzoeksvraag moet ten alle tijde in het achterhoofd worden gehouden. De observatie is klaar wanneer theoretische verzadiging is bereikt.

De onderzoeker als non-participant heeft als voordeel dat hij of zij ‘extern’ is en van een afstand observeert, wat goed is voor de ecologische validiteit. Ethische kwesties vormen een groot nadeel bij deze methode: de participanten weten immers niet dat ze onderdeel uitmaken van een onderzoek. De afstand maakt ook het uiteindelijke analyseren van de data complex.

Wat is een participant?

Het meest gebruikelijk is de rol van de onderzoeker als participant. Openheid is essentieel voor het verzamelen van de data.

De onderzoeker moet allereerst toegang krijgen tot het onderzoeksveld. Daarna volgen enkele fasen in de participerende observatie, respectievelijk beschrijvende observatie, gefocuste observatie en selectieve observatie.

Voor het gebruik van de documentatie kan gebruik worden gemaakt van een protocol, een gedetailleerd document met de veldaantekeningen en later de interacties uit het veld.

De onderzoeker kan tijdens participerende observatie tegen problemen aanlopen, die te maken hebben met de ruimte, de actoren, de activiteiten, het onderwerp, de handelingen, de gebeurtenissen, de tijd, het doel en de gevoelens. Een onderzoeker moet variatie inbrengen in zijn onderzoek. Een ander probleem is de toegang tot een veld, zoals een subcultuur. De ‘key person’ verleent deze toegang, maar moet van de onderzoeker niet teveel aandacht krijgen: de ‘key person’ heeft mogelijk een bepaalde positie in het veld.

Een mogelijk gevaar is wanneer een onderzoeker zich teveel gaat identificeren met de onderzochte groep: dit wordt ‘going native’ genoemd. Het evenwicht tussen afstand en betrokkenheid, wat de onderzoeker tijdens de observatie in acht moet houden, raakt mogelijk verstoord. De onderzoeker moet een ‘professionele vreemdeling’ proberen te blijven.

Wat is etnografie?

Etnografie is een term voor oorspronkelijk het onderzoek naar ‘volkeren’, maar wordt vaak in de praktijk voor hetzelfde gebruikt als participerende observatie. De vorm van onderzoek is afkomstig uit de antropologie. Etnografie legt de nadruk op het ontdekken van natuurlijke en sociale fenomenen, waarbij wordt gewerkt met ‘ongestructureerde’ data. Het onderzoek beperkt zich vaak tot één geval en onderzoekt expliciet de betekenis van menselijk handelen. Een nadeel is mogelijke methodologische willekeurigheid.

Wat wordt verstaan onder visuele data? - Chapter 17

Visuele data, zoals fotografie, films en video worden steeds vaker gebruikt als data binnen kwalitatief onderzoek.

Wat is de rol van fotografie?

Allereerst kan fotografie processen vastleggen die te snel gaan of te complex zijn om direct waar te kunnen nemen. Daarnaast zijn foto’s in eerste instantie minder selectief dan observaties en kunnen beelden ook door anderen worden geanalyseerd.

Barthes (1996) onderscheidt vier typen gebruik van fotografie in kwalitatief onderzoek. Een eerste vorm is het gebruik van visuele data als stimulus in een onderzoek. Een tweede vorm is het centraal stellen van een individu door visuele data. Een derde vorm is visuele data als ondersteuning tijdens een onderzoek (foto’s uit een bepaalde periode). Ten slotte kan de visuele data zelf onderzocht worden.

Enkele methodologische kwesties zijn onderwerp van discussie. De onderzoeker heeft grote invloed op wat hij analyseert van een foto. Bovendien kan de foto zelf een vertekend beeld geven van de werkelijkheid en moeten op het juiste moment genomen zijn. De fotograaf zelf vormt een belangrijke factor binnen het kwalitatief onderzoek.

Foto’s kunnen ook gebruikt worden in de vorm van een interview. De beelden illustreren het dagelijks leven en dienen vaak als hulpmiddel, om herinneringen boven water te halen.

De nadelen van fotografie als data is de sterke invloed van het medium zelf: het is slechts een momentopname. Ook kunnen de beelden worden gemanipuleerd, wat ten koste zou gaan van de betrouwbaarheid. Visuele data worden vaak hetzelfde behandeld als tekst.

Wat is de rol van film?

De invloed van films en televisie is groot en dragen bij aan een sociale constructie. De betekenis van films kan zowel realistisch zijn als ‘subversive reading’, waarbij de inhoud niet als ‘waar’ wordt beschouwd maar kritisch naar de invloed van de film wordt gekeken.

Denzin (2004) stelde een stappenplan op voor filmanalyse. Eerst wordt de film (kritisch) bekeken, waarna de onderzoeksvraag wordt opgesteld. Vervolgens wordt ‘structured microanalyse’ toegepast om gedetailleerd scènes te analyseren. Ten slotte worden patronen in de film onderzocht en wordt de onderzoeksvraag beantwoord.

De selectie en de interpretatie van een film vormen nadelen binnen filmanalyse.

Wat is de rol van video?

Een andere vorm van visuele data is het gebruik van videobeelden. De inhoud hiervan kan verschillen: wetenschappelijke opnames van (natuurlijke) sociale situaties, wetenschappelijke experimenten, interviews, natuurlijke opnames van de actoren (participanten) zelf, videodagboeken of sociale situaties opgenomen door de actor zelf.

Een corpus is een verzameling van materiaal of data, deze kan vervolgens geanalyseerd worden. De selectie van videobeelden is een belangrijk proces.

Kwalitatief onderzoek aan de hand van video brengt enkele problemen met zich mee. De data is complex, de technische middelen moeten toereikend zijn en de relatie tussen tekst en beeld moet worden uitgewerkt. Daarnaast moeten de rechten om beelden te gebruiken, zoals bij ‘sociale interactie analyse’, worden vastgesteld.

Wat is de rol van documenten als data? - Chapter 18

Het ‘leven’ wordt op veel manieren gedocumenteerd, veelal door middel van persoonlijke documentatie. Documenten kunnen inzicht bieden in sociale interacties binnen een bepaalde context. Hoewel ze niet voor onderzoek bedoeld zijn, kunnen deze documenten als data dienen. Met documenten kunnen notities, contracten, rapporten, brieven, dagboeken etc. worden bedoeld. Naast ‘ongevraagde’ documenten kunnen onderzoekers ook participanten de opdracht geven documenten, zoals een dagboek, te onderhouden.

De toegang tot documenten vormt een belangrijk onderdeel binnen deze vorm van kwalitatief onderzoek. Sommige documenten, zoals medische dossiers, zijn niet toegankelijk. Een andere dimensie is het onderscheid tussen persoonlijke en officiële documenten.

De criteria om documenten te gebruiken binnen kwalitatief onderzoek zijn authenticiteit, geloofwaardigheid, representativiteit en betekenisvol. Aan de hand van een corpus wordt een soort steekproef getrokken. Een valkuil is ‘intertekstualiteit’, waarbij een tekst (te) sterk gerelateerd is aan een andere tekst om deze te begrijpen.

Een beperking van kwalitatief onderzoek kan zijn dat de documenten niet té specifiek zijn. Een andere mogelijke beperking is dat documenten afkortingen of andere onduidelijkheden kunnen bevatten.

Wat is de rol van kwalitatief online onderzoek? - Chapter 19

Het internet kan niet alleen gebruikt worden als hulpmiddel bij kwalitatief onderzoek, maar kan ook de bron vormen voor het vinden van data. Velen hebben toegang tot het internet. Om kwalitatief online onderzoek uit te voeren moeten er voldoende computertechnieken aanwezig zijn. Daarnaast moet het onderzoek de juiste betrekking hebben op het online gebied. Ten slotte moet de te onderzoeken populatie op internet zitten.

Welke vormen van kwalitatief onderzoek zijn er?

Veel online onderzoek is kwantitatief, zoals online surveys en internet experimenten. Tegenwoordig worden steeds vaker vormen van kwalitatief onderzoek online uitgevoerd.

1. Wat is een online interview?

In plaats van een face-to-face interview kan ook online, via een chatroom, een interview worden afgenomen. Het interview kan synchroon (tegelijkertijd online) of asynchroon worden gehouden. Laatstgenoemd aspect gebeurt vaak via een email interview. Om hiervoor participanten te vinden kan gebruik worden gemaakt van de sneeuwbalmethode, waarbij participanten zelf nieuwe participanten aanleveren.

Bij een online interview kunnen participanten beter terugblikken op hun gegeven antwoorden en wordt hun anonimiteit beter gewaarborgd. Echter kent deze methode veel beperkingen, zoals een gebrek aan demografische gegevens en minder mogelijkheden om het interview te introduceren en uit te leggen. Ook gaan ‘paralinguïstische elementen van communicatie’, ofwel non-verbale communicatie zoals lachen of aarzelen, verloren.

2. Wat is een online focusgroep?

Een online focusgroep waaraan meerdere participanten deelnemen, kent dezelfde mogelijkheden en beperkingen als een online interview. Ook hier kan onderscheid gemaakt worden tussen synchrone en asynchrone groepen. Een extra moeilijkheid is het opzetten van een homogene groep mensen. Het aantal participanten moet in een online focusgroep worden beperkt om de discussie overzichtelijk te houden. Anonimiteit is een groot voordeel, maar het onvoorspelbare verloop van de discussie online vormt een groot nadeel.

3. Wat is virtuele etnografie?

Het internet kan niet alleen dienen als een nieuw ‘medium’ om kwalitatief onderzoek uit te voeren, maar het kan ook zelf onder de loep worden genomen: internet als een leefwereld. In plaats van een natuurlijke omgeving is er dan sprake van een technische omgeving. Virtuele etnografie onderzoekt slechts een gedeelte van de virtuele wereld. Conversatie-analyses kunnen ook online worden toegepast.

4. Hoe gaat het analyseren van documenten op internet in zijn werk?

Kwalitatief onderzoek naar documenten kan ook online plaatsvinden. Webpagina’s kunnen aan analyse worden onderworpen. De tekst hiervan is vaak non-lineair en bevat multimedia aspecten, zoals plaatjes en filmpjes. De selectie (wat er precies wordt geanalyseerd) vormt dan ook een belangrijk onderdeel. Via een theoretische steekproef kunnen meerdere pagina’s worden geanalyseerd: tijdens het onderzoeksproces worden relevante en interessante pagina’s meegenomen. Een nadeel van online documenten, zoals webpagina’s, is dat ze op den duur kunnen verdwijnen. Om de kwaliteit van het onderzoek te verhogen, zou triangulatie kunnen worden toegepast: onderzoek verrichten vanuit meerdere perspectieven.

Naast eerder genoemde technische problemen, spelen ook ethische kwesties een rol binnen kwalitatief online onderzoek. De personen of de eigenaren van de online data, moeten weten dat zij betrokken raken bij een onderzoek. ‘Netiquette’, ofwel network etiquette, stelt dat je zorgvuldig om moet gaan met online data.

Wat is gemedieerde data? - Chapter 20

Data, verzameld aan de hand van media zoals films of foto’s, wordt ook wel gemedieerde data genoemd. Het gebruik hiervan binnen kwalitatief onderzoek neemt toe. Observatie en etnografie gebeurt steeds vaker via of op het internet.

De criteria die gelden voor verbale data, worden ook toegepast op gemedieerde data. Omdat observaties en visueel materiaal met name kijkt naar de (inter)acties, wordt de mening van de participant later vastgesteld. In totaal worden drie methoden onderscheiden: observaties en etnografie, visuele data methoden en gemedieerde data. Elke methode kent zijn eigen voor- en nadelen.

De onderzoeksvraag, het te onderzoeken veld en het te verkrijgen materiaal zijn de belangrijkste criteria om een methode te kiezen. De methode moet geschikt zijn voor het uiteindelijke onderzoeksdoel. De dataverzameling met overeenkomen met de methode.

Hoe gaat het documenteren van data in zijn werk? - Chapter 21

In de samenvatting is zoveel mogelijk stof opgenomen. Enkele overzichten uit het boek zijn niet overgenomen en verdienen daarom afzonderlijke aandacht. Het betreft het schema uit het boek van Uwe Flick: tabel 21.1 (p. 284-285) .

Om binnen kwalitatief onderzoek uiteindelijk een analyse uit te kunnen voeren, moet de verzamelde data worden bewerkt en gedocumenteerd.

Opnames

In de afgelopen twintig jaar zijn er relatief nieuwe technologische middelen gekomen die het maken van opnames, van interviews of observaties, een stuk eenvoudiger maken. Bij een zogenaamd ‘natural design’ worden louter geluidsopnames gebruikt van het dagelijks leven van participanten. De natuurlijke opzet kan zo bijdragen aan het onderzoek, mits er geen aandacht wordt besteed aan het feit dat alle gesprekken worden opgenomen.

De nieuwe technologieën maken de dataverzameling binnen kwalitatief onderzoek eenvoudiger, maar brengen ook nadelen met zich mee. Het feit dat de geïnterviewde wordt opgenomen, kan het onderzoek beïnvloeden. Daarnaast spelen er ethische bezwaren: door het maken van opnames van de participant komt zijn of haar anonimiteit in het geding. Het gebruik van opnameapparatuur moet daarom zorgvuldig worden afgewogen.

Veldaantekeningen, onderzoeksdagboeken en ‘documentation sheets’

Een klassieke manier van documentatie is door middel van aantekeningen. Deze aantekeningen vormen in een later stadium ‘de werkelijkheid’. Veldaantekeningen worden door de onderzoeker gemaakt wanneer zij in het ‘veld’, in een bepaalde omgeving dus, onderzoek doen. De aantekeningen moeten zo snel mogelijk na observatie worden genoteerd.

In een onderzoeksdagboek schrijft de onderzoeker zijn of haar ervaringen op van het onderzoek. De gebeurtenissen tijdens het onderzoek of tijdens het analyseren van de data, worden hierin beschreven. Vooral bij een groot onderzoeksproject, of wanneer meerdere onderzoekers zijn betrokken, is het van belang aantekeningen te maken. De dagboeken kunnen later gebruikt worden als memo’s: een document waar gedurende het onderzoek ideeën, vragen, relaties en resultaten op worden geschreven. Binnen de gefundeerde theoriebenadering dienen deze memo’s als basis voor het ontwikkelen van een theorie.

Een documentation sheet is een weergave van achtergrondkenmerken van de participant (zoals leeftijd, geslacht, werk), informatie over het interview en bijzonderheden die mogelijk plaats hebben gevonden.

Transcriberen

Om een opgenomen interview te interpreteren en te analyseren, is het nodig hiervan een transcript te maken. Hierbij wordt het opgenomen materiaal, zoals gesprekken of interviews, omgezet in tekst. Voor het transcriberen zijn regels opgesteld, bijvoorbeeld omtrent turn taking. Dit is het moment waarop een ander persoon de vertellende persoon onderbreekt en het gesprek overneemt.

Tekst als nieuwe werkelijkheid

De documentatie van het materiaal is van invloed op de kwaliteit van de data en het verdere verloop van het onderzoek. De tekst geeft namelijk toegang tot een bepaald onderzoeksgebied en vormt daarnaast een constructie van de werkelijkheid. Hoe uitgebreider de opnames of de documentatie is, hoe uitgebreider uiteindelijk het onderzoek. De documentatie (de tekst) leidt uiteindelijk tot een nieuwe werkelijkheid.

Wat is coderen? - Chapter 22

Coderen en categoriseren

Coderen is het ontwikkelen van concepten op basis van de context in de gefundeerde theoriebenadering. In het te analyseren materiaal wordt structuur gezocht. Het doel van de gefundeerde theoriebenadering, en het doel van het coderen, is het ontwikkelen van een theorie. De resultaten worden vaak gecategoriseerd.

Welke visies met betrekking tot coderen zijn er?

Na het introduceren van de term ‘gefundeerde theoriebenadering’ door Glaser & Strauss in 1967 ontstond een debat over de manier waarop deze kan worden toegepast op het coderen. In totaal zijn er drie visies te onderscheiden.

Visie 1: Strauss & Corbin (1990)

De eerste visie is van Strauss & Corbin (1990). Zij verdelen het proces van coderen onder in drie delen. De eerste stap is het open coderen. Hierbij wordt de data gesegmenteerd en worden codes aan de segmenten toegekend. Een groot aantal codes is dan ook niet onwaarschijnlijk en kunnen later worden gegroepeerd. De namen voor de codes kunnen worden ontleend uit wetenschappelijke literatuur (‘constructed codes’) of uit het interview zelf (‘in vivo codes’). Hoe gedetailleerd de data moet worden gecodeerd hangt van de onderzoeksvraag, het materiaal en van de onderzoeker zelf af. Het belangrijkste doel van open coderen is om de tekst volledig te doorgronden en categorieën te ontwikkelen. De uitkomst van het open coderen is een lijst met codes en categorieën.

Om het open coderen te vergemakkelijken is er een aantal basisvragen opgesteld om de tekst te begrijpen: wat is het ‘issue (of fenomeen)’, welke personen zijn hierbij betrokken, welke aspecten van het ‘issue’ worden aangedragen, wat is de situatie, wat is de intensiteit, wat zijn de redenen, wat is het doel en hoe komt het tot stand? Ten slotte kan gebruik worden gemaakt van de ‘flip-flop-techniek’ om een fenomeen te vergelijken met een andere dimensie en de ‘waving-the-red-flag techniek’, om het fenomeen vanuit een andere context te benaderen.

De tweede stap die Strauss & Corbin (1990) onderscheiden is het axiaal coderen. Er worden concepten of categorieën, die bij het open coderen zijn opgesteld, vergeleken en eventueel gecombineerd. De relaties tussen categorieën worden verder uitgewerkt. Hierbij kan een ‘coding paradigma model’ worden gebruikt, om de categorieën te koppelen aan verschijnselen. Een concept kan het fenomeen zelf zijn, de context of het gevolg. Een concept wordt ‘geplaatst’ op een assenstelsel: van oorzaak naar gevolg en van context naar actie. Bij axiaal coderen wordt continue geswitcht tussen inductief en deductief denken: verbanden en categorieën worden de hele tijd weer getoetst aan de tekst en de data.

Het selectief coderen vormt de derde stap. De focus ligt op het creëren van ‘kerncategorieën’. Bewijzen en voorbeelden voor de categorieën worden toegevoegd. Deze vorm van coderen gaat verder dan alleen maar beschrijven.

Het doel van selectief coderen is het ontdekken van patronen in de gecodeerde data. Mogelijk kan er een theorie uit voortkomen. Het proces van coderen is klaar, wanneer er theoretische verzadiging optreedt: toevoeging van nieuwe elementen leidt niet langer tot meer kennis.

Visie 2: Glaser (1992)

In veel opzichten verschilt de aanpak van Glaser niet met die van Strauss & Corbin. Echter, het axiaal coderen wordt door Glaser niet gesteund. Na het open coderen moeten er volgens Glaser codeerfamilies worden geconstrueerd. Er wordt gezocht naar relaties tussen codes, om deze vervolgens te kunnen groeperen. De onderzoeker krijgt zo een duidelijk inzicht om later categorieën op te stellen – de lijst met codeerfamilies kan dienen als een heuristisch hulpmiddel om het materiaal te begrijpen. De laatste stap is het selectief coderen, waarbij één kernbegrip wordt opgesteld.

Visie 3: Charmaz (2003)

De laatste visie, gebaseerd op de gefundeerde theoriebenadering, is een meer constructivistische benadering. Waar Glaser het materiaal ‘ontdekt’, zoekt Charmaz naar constructies binnen het materiaal. Het open coderen gebeurt hierdoor ‘regel per regel’ – een precieze vorm van coderen. De volgende stap is het ‘gefocust coderen’, waarbij alleen nog maar naar de overgebleven data wordt gekeken.

Wat zijn de overeenkomsten?

Alle drie de visies beginnen met het open coderen en eindigen wanneer er theoretische verzadiging optreedt. Daarnaast staat het vergelijken van materiaal binnen elke aanpak centraal. De stappen binnen elke visie zijn cyclisch en staan niet in een vaste volgorde.

Een nadeel van de genoemde benaderingen is de weinige structuur in het toepassen hiervan tijdens het coderen: het is alles behalve concreet. De kwaliteiten van de methoden komen pas naar voren wanneer ze daadwerkelijk worden toegepast. Ten slotte kan het proces van coderen in principe ‘eeuwig’ duren. Theoretische verzadiging hangt af van de te ontwikkelen theorie.

Wat is het belang van de context bij het analyseren van data? - Chapter 23

Om de data te analyseren, moet rekening worden gehouden met de context. Meerdere benaderingen nemen dit aspect mee.

Conversatie analyse

Een conversatie analyse is niet zozeer geïnteresseerd in het interpreteren van de inhoud, maar analyseert de dagelijkse gang van zaken. Het onderzoekt de taal en het taalgebruik binnen een conversatie: hoe begint een gesprek, hoe wisselt de conversatie zich af en hoe eindigt het? De ‘formele’ procedures van een conversatie staan centraal. Naast dagelijkse gesprekken zoals telefoongesprekken, kunnen ook andere vormen van conversatie worden geanalyseerd. Bijvoorbeeld een gesprek tussen dokter en patiënt.

Bij het uitvoeren van een conversatie analyse moeten opnames worden gemaakt van (natuurlijke) interactie. Vervolgens worden deze getranscribeerd en in delen geanalyseerd. Ten slotte wordt het onderzoek gerapporteerd. De conversatie moet zo nauwkeurig mogelijk, stap voor stap, worden geanalyseerd. ‘Adjacency pairs’ zijn reeksen van interactie, zoals vraag en antwoord. Daarnaast is er vaak sprake van ‘repair organization’, een mechanisme van mensen om fouten of afwijkingen in een interactie te corrigeren. Ten Have (1999) stelt dat er gelet moet worden in een conversatie op de ‘adjacency pairs’, de ‘repair organization’ maar ook op ‘turn taking’: het overnemen van het gesprek, tijdens de analyse van de conversatie.

Kritiekpunten van conversatie analyse is de te grote focus op formele aspecten, en de weinige aandacht voor de inhoud van het gesprek.

Discoursanalyse

Het bestuderen hoe taal wordt gebruikt in bepaalde contexten, wordt discoursanalyse genoemd. De oorsprong ligt in de conversatie analyse, maar legt meer nadruk op de context. Zowel teksten, spraak als gesprekken kunnen worden geanalyseerd. De relatie tussen context en taal staat centraal. Er zijn veel vormen van discoursanalyse te onderscheiden.

De onderzoeker moet, indien nodig, de data transcriberen. Vervolgens moet de onderzoeker toegang krijgen tot het culturele netwerk en de objecten specificeren. Belangrijk hierbij is om voldoende afstand te bewaren tot de tekst. Naast de objecten moeten ook de subjecten, de actoren, worden geanalyseerd. Ten slotte worden patronen blootgelegd, ofwel de ‘discourses’. Discoursanalyse is een vrij impliciete en onduidelijke vorm van analyse.

Genre analyse

Ook genre analyse vindt haar oorsprong in conversatieanalyse. Genre analyse is gericht op het onderzoeken van ‘grotere concepten’ van conversatie en interactie, zoals roddels. Modalization is het overbrengen van bepaalde inhoud naar een conversatie, zoals ironie. Genre analyse richt zich onder andere op ‘prosodie’ (intonatie, volume, ritme in spraak), variatie in taalgebruik en de manier/vorm van spreken.

Wat zijn narratieve en hermeneutische analyses? - Chapter 24

Narratieve en hermeneutische benaderingen houden zich bezig met de structuur van een tekst.

Het analyseren van narratieve data gebeurt in een specifieke volgorde. Allereerst wordt de biografische data geanalyseerd. Vervolgens worden de segmenten nader onderzocht. Er wordt een reconstructie gemaakt van het ‘verleden’. Daarna volgt een gedetailleerde analyse van specifieke tekstuele onderdelen. Ten slotte wordt het ‘vertelde levensverhaal’ vergeleken met het ‘echte’ leven, om uiteindelijk types te vormen.

Objectieve hermeneutieken zijn de onderliggende patronen en structuren in een tekst. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen objectieve en subjectieve betekenis. Ook de analyse van objectieve hermeneutieken gebeurt volgens een vaste volgorde.

Welke rol speelt computergebruik bij kwalitatieve analyse? - Chapter 25

Welke software programma's zijn gericht op kwalitatief onderzoek?

De technologische veranderingen beïnvloeden de manier van kwalitatief onderzoek. Een aantal software programma’s is gericht op het gebied van kwalitatief onderzoek. De programma’s vallen onder de noemer ‘CAQDAS’: Computer-Aided Qualitative Data Analysis Software. De komst van deze programma’s werd door onderzoekers verschillend ontvangen. Sommigen zagen er de voordelen van in op het gebied van snelheid, maar ook voor het verhogen van de kwaliteit van het onderzoek. Ook het aanleggen van een databestand (‘data management’) wordt met een computer eenvoudiger. Memo’s en aantekeningen kunnen aan de data worden gekoppeld. Andere onderzoekers waren bang dat de programma’s het onderzoeksproces zouden verstoren.

CAQDAS verschilt ten opzichte van analyseprogramma’s voor kwantitatief onderzoek. Voor kwalitatief onderzoek kunnen namelijk geen automatische analyses worden uitgevoerd, zoals bij het kwantitatieve analyseprogramma SPSS het geval is. De software is bij kwalitatief onderzoek slechts een hulpmiddel tijdens de analyse en kan gezien worden als een ‘word processor’: het maakt het schrijven van een tekst gemakkelijker.

Het gebruik van computers hoeft niet alleen betrekking te hebben op het analyseren van de data. Ook het maken van veldaantekeningen of het transcriberen gaat via de computer.

Er bestaan meerdere software programma’s binnen kwalitatief onderzoek. Deze zijn op te delen in verschillende typen. Een aantal programma’s is puur gericht op het verwerken van tekst, ‘word processors’, of kunnen de tekst ordenen. Daarnaast zijn er ‘code-and-retrieve’ programma’s voor het opsplitsen van tekst in meerdere segmenten, waar codes aan worden toegekend. Ten slotte zijn er programma’s geschikt voor ‘code-based theory building’, waarbij een nieuwe theorie wordt ontwikkeld en ‘conceptual networking’, waarbij een conceptueel model wordt opgesteld.

Welk software programma wordt gebruikt voor kwalitatieve analyse kan worden beoordeeld op grond van enkele criteria. Vooralsnog is niet één programma het beste en zijn het vooral persoonlijke afwegingen die meetellen bij het maken van de beslissing.

1. Het soort computergebruiker, van beginners tot gevorderden.
2. Het analyseren van een huidig onderzoek, of op de langere termijn
3. De soorten data (tekst/visueel materiaal)
4. De soort analyse
5. De zichtbaarheid van de data tijdens het analyseren, de toegankelijkheid
6. De kosten van de software
7. De precisie van de analyse

Wat zijn voorbeelden van CAQDAS?

ATLAS.ti is een voorbeeld van een software programma voor kwalitatieve analyse. Het programma werkt voornamelijk met tekst. ATLAS.ti wordt vaak gerekend tot de ‘conceptual network builders’ of ‘code-based theory builders’. Daarnaast is integratie met andere onderzoeksprogramma’s mogelijk (zoals SPSS), en kunnen meerdere onderzoekers de analyse uitvoeren.

Twee andere software programma’s zijn NUD*IST, een ‘code-based theory builder’, en MAXqda, welke bijzonder geschikt is voor de integratie met kwantitatieve analyses.

Bij het gebruik van de software programma’s kunnen twee strategieën gehanteerd worden. De eerste strategie gaat uit van de gefundeerde theoriebenadering en ontwikkelt codes. De tweede strategie ontwikkelt een data matrix en is meer georiënteerd op latere integratie met kwantitatief onderzoek.

De impact van een software programma op het kwalitatieve onderzoek moet per geval zelf worden beoordeeld, door reflectie van de onderzoeker. Het dient slechts als pragmatisch hulpmiddel bij de analyse en moet verder geen onrealistische waarde krijgen.

Een voordeel van CAQDAS is een toename van de transparantie in het onderzoek. Een nadeel is dat er teveel wordt vertrouwd op de software, en dat een goede methode binnen het onderzoek ontbreekt. Een analyse op de computer volstaat niet, het is slechts een handvat. Ook past het computergebruik tijdens een kwalitatieve analyse niet bij alle vormen van kwalitatief onderzoek.

Wat is tekstinterpretatie? - Chapter 26

Tekst vormt in kwalitatief onderzoek het ‘empirische materiaal’. De interpretatie van tekst kan op meerdere manieren gebeuren. Elke methode kent sterke en zwakke punten. Enkele punten van referentie kunnen de meest geschikte methode helpen bepalen.

Allereerst zijn er criteria opgesteld waar een tekst aan kan worden voorgelegd. Het eerste criterium is de mate waarin de methode toereikend is wat betreft formele aspecten en de inhoud. Het tweede criterium is de mate waarin de methode toereikend is op het niveau van ‘diepte-analyse’.

Het materiaal, de onderzoeksvragen en het onderzoeksdoel zijn bepalend voor de keuze van tekstinterpretatie. Ook de uiteindelijk gewenste resultaten kunnen hierbij helpen: een inhoudsanalyse hoeft bijvoorbeeld geen diepere analyse. Voor de geschiktheid kunnen de methoden naast elkaar worden gelegd – zo blijkt ook welke methode absoluut niet geschikt is. Ten slotte moet de tekstinterpretatie passen binnen het onderzoeksproces.

Wat zijn de kwaliteitscriteria binnen kwalitatief onderzoek? - Chapter 27

In de samenvatting is zoveel mogelijk stof opgenomen. Enkele overzichten uit het boek zijn niet overgenomen en verdienen daarom afzonderlijke aandacht. Het betreft het schema uit het boek van Uwe Flick: tabel 27.1 (p. 376-377).

De legitimiteit van kwalitatief onderzoek staat regelmatig ter discussie vanwege het ontbreken van beoordelingscriteria. In tegenstelling tot kwantitatief onderzoek zijn criteria als betrouwbaarheid (leidt herhaling tot gelijke resultaten?) en validiteit (zowel intern: is er gemeten wat je wilde meten, als extern: is het generaliseerbaar?) niet direct toepasbaar op kwalitatief onderzoek.

Een punt van kritiek is de tekortkoming van de geloofwaardigheid van kwalitatief onderzoek. Aantekeningen en segmenten uit de data zijn niet voldoende om het precieze handelen van de onderzoekers te begrijpen. Er wordt dan ook gesproken over ‘selectieve plausibiliteit’: de aannemelijkheid en de juistheid is niet objectief te meten.

Met welke vormen van betrouwbaarheid kan kwalitatief onderzoek beoordeeld worden?

Kirk & Miller (1986) bediscussiëren drie vormen van betrouwbaarheid om kwalitatief onderzoek te beoordelen. Het eerste criterium luidt ‘quixotic reliability’: bij continue waarnemingen komen dezelfde resultaten naar voren. Het tweede criterium is ‘diachronic reliabilty’. Hierbij worden op meerdere tijdsmomenten dezelfde waarnemingen gevonden. De laatste vorm is ‘synchronic reliabilty’, waarmee dezelfde resultaten worden gevonden met meerdere instrumenten.

De drie bovenstaande vormen om de betrouwbaarheid van kwalitatief onderzoek te meten zijn niet toepasbaar. Binnen kwalitatief onderzoek is het onmogelijk dezelfde resultaten te vinden – de waarnemingen zijn altijd verschillend.

Kwalitatieve onderzoekers kunnen verschillende paden bewandelen om tot betrouwbare conclusies te komen. Procedurele betrouwbaarheid richt zich op de onderzoeksprocedure. Consistentie in het onderzoeksproces vergroot de betrouwbaarheid. Interviewtraining, een interview guide en het maken van aantekeningen dragen hieraan bij.

Om de betrouwbaarheid te vergroten moet de onderzoeker het vertrekpunt en de dataverzameling helder omschrijven. Daarnaast moet de procedure tijdens het interview of tijdens het veldonderzoek consistent zijn. Ten slotte moet het proces correct en volledig gedocumenteerd worden.

Welke vormen van validiteit zijn er?

De validiteit van kwalitatief onderzoek kent een groter belang dan de betrouwbaarheid. De door de onderzoeker gelegde relaties en interpretaties staan ter discussie: in hoeverre is de constructie, die de onderzoeker heeft opgesteld, gefundeerd op de ervaringen van de participanten?

Een eerste manier om de validiteit te achterhalen is het analyseren van de interview situatie, ofwel de productie van de data. Het interview of het veldonderzoek moet immers valide resultaten opleveren.

Een tweede manier is om de participanten later in het proces te betrekken om het construct dat de onderzoeker heeft gemaakt, te beoordelen. Dit wordt ook wel communicatieve validiteit of ‘member checks’ genoemd. Desalniettemin is ook het oordeel van de participant subjectief.

Een derde manier benadert validiteit vanuit verschillende constructies. Vanuit het postmodernisme, dat stelt dat iedereen een bepaalde constructie van de werkelijkheid maakt en een onderzoeker deze alleen maar kan blootleggen, is een aantal theorieën opgesteld. ‘Ironische validiteit’ gaat uit van kopieën van de werkelijkheid. ‘Paralogische validiteit’ stelt dat onderzoek juist de verschillende visies moet ontdekken. ‘Rhizomatic validity’ laat de meerdere geluiden horen die in het onderzoek zijn vastgelegd. Ten slotte laat de onderzoeker bij ‘sensual validity’ zijn of haar eigen emotionele en reflectieve blik zien.

De laatste manier is procedurele validiteit. Relevant hierbij is:

  • Goed luisteren
  • Het maken van zo exact en volledig mogelijke aantekeningen
  • Het opstellen van een verslag dat compleet is en een eerlijke weergave is
  • Overleg met collega’s
  • Accurate weergave geven van de resultaten

Naast deze aspecten is het van belang de data in een bepaalde context te plaatsen, de onderzoekssituatie te omschrijven, het perspectief te definiëren, de rol van het publiek mee te nemen en de representativiteit en de interpretatie te betrekken bij procedurele validiteit.

Betrouwbaarheid en validiteit vormen de twee belangrijkste kwaliteitscriteria bij kwalitatief onderzoek. Objectiviteit speelt amper een rol binnen kwalitatief onderzoek, terwijl dit wel een klassiek aspect binnen onderzoek is. Alleen vanuit een realistisch raamwerk of wanneer overeenstemming tussen meerdere onderzoekers nodig is, is objectiviteit een bruikbaar criterium.

Wat zijn de alternatieve criteria om kwalitatief onderzoek te beoordelen?

Lincoln & Guba (1985) verlieten de ‘klassieke’ criteria en ontwikkelden vijf nieuwe criteria om kwalitatief onderzoek te beoordelen: trustworthiness, credibility, dependability, transferability en confirmability.

Om de ‘credibility’ te verhogen zijn enkele strategieën mogelijk. ‘Prolonged engagement’ stelt dat hoe langer wordt deelgenomen aan het onderzoeksproces, hoe beter de resultaten worden. ‘Peer debriefing’, het overleggen met buitenstaanders of collega’s, helpt het onderzoek vooruit. Een analyse van negatieve gevallen, het geven van juiste benamingen en ‘member checks’, het overleggen met de participanten, vormen de laatste strategieën.

Het criterium ‘dependability’ wordt gekenmerkt door ‘auditing’, waarbij alle stappen en onderdelen van het onderzoeksproces worden beoordeeld. Het is een soort boekhouden. De ruwe data, de memo’s, de constructen, de aantekeningen: ze worden allemaal besproken.

Welke criteria worden gebruikt bij het evalueren van ontwikkelde theorieën?

Hammersley (1992) stelde zeven criteria op om een theorie, voortkomend uit het kwalitatief onderzoek, aan te onderwerpen.

1. De mate waarin de theorie algemeen is
2. De mate van ontwikkeling van de theorie
3. De nieuwe elementen binnen de theorie
4. De consistentie van de resultaten, met empirische en exemplarische ondersteuning
5. De geloofwaardigheid van de theorie voor de buitenstaander
6. De ‘transporteerbaarheid’ van de uitkomsten
7. De reflectiviteit in de theorie

De connectie tussen de klassieke en alternatieve criteria zijn door Huberman (1994) uiteengezet.

Objectiviteit speelt, zoals eerder vermeld, binnen kwalitatief onderzoek een beperkte rol. Ondanks de alternatieve criteria, die de klassieke criteria kunnen vervangen bij kwalitatief onderzoek, bestaat er discussie over de toepasbaarheid van de criteria.

Wat zijn alternatieven voor kwaliteitscriteria? - Chapter 28

Een goed kwalitatief onderzoek verhoogt de kwaliteit en kan als ‘vervanging’ dienen voor de kwaliteitscriteria. Enkele benaderingen om dit te bereiken staan in dit hoofdstuk centraal.

Wat is de juiste indicatie?

Het selecteren van een methode voor het onderzoek is een essentieel vertrekpunt. Een indicatie stelt wanneer en onder welke omstandigheden welke methode wordt gebruikt in het onderzoek. De methode moet passen bij het onderzoek, de vraagstelling en het ‘issue’. Er bestaat niet één juiste methode: alle aspecten van het onderzoeksproces, zoals het trekken van de steekproef, het verzamelen van de data en de uiteindelijke analyse moet binnen de methode passen.

Wat is triangulatie?

Een andere strategie om de kwaliteit van het onderzoek te verhogen is het toepassen van triangulatie. Hierbij wordt vanuit meerdere perspectieven naar een fenomeen gekeken. Denzin (1989) onderscheidde vier perspectieven: vanuit de onderzoeker, vanuit de data, vanuit de methode en vanuit de theorie. Triangulatie leidt tot een beter, en soms ook meer inzicht in het onderzoek.

Wat is analytische inductie?

Bij analytische inductie moeten ook afwijkende data (afwijkende gevallen) mee worden genomen in het verdere onderzoeksproces. Negatieve en afwijkende gevallen worden gebruikt voor het ontwikkelen van theorieën en modellen. De ‘analyse van negatieve gevallen’ stelt dat een onderzoeker deze juist mee moet nemen en ze niet op voorhand uitsluit.

Wat is generalisatie?

Generalisatie is het trekken van algemeen geldende conclusies uit onderzoeksresultaten en het toepassen van de uitkomsten op andere situaties. Het probleem van generalisatie in kwalitatief onderzoek is de verbondenheid met specifieke contexten en gevallen. Een echte generalisatie is dan ook lastig haalbaar. Wel kan worden nagedacht over de ‘transferability’ van de resultaten naar andere contexten. Daarnaast komen zo de mogelijke beperkingen van het onderzoek naar voren.

Wat is constante vergelijking

Het proces van constante vergelijking stelt elementen van de data tegenover elkaar, om deze te vergelijken gedurende het hele onderzoeksproces. Het vormt een onderdeel van de gefundeerde theoriebenadering. Deze methode richt zich op het vergelijken van alle elementen in de data met elkaar. Er zijn vier fasen te onderscheiden:

1. Voor elke categorie alle relevante elementen met elkaar vergelijken
2. Categorieën en de elementen die daarbij horen integreren
3. De theorie afbakenen
4. De theorie schrijven

Het is een circulair proces en hoewel de fasen elkaar in eerste instantie opvolgen, blijven de voorgaande fasen belangrijk tot het proces volledig is afgerond. Zo is er dus sprake van constante vergelijking van de elementen.

De constante vergelijking is verder ontwikkeld in strategieën van contrasterende cases. Minimale vergelijking is het vergelijken van cases die het meest op elkaar lijken. Maximale vergelijking is het vergelijken van cases die zoveel mogelijk van elkaar verschillen.

Hoe gaat de evaluatie van het proces in zijn werk en wat is kwaliteitsmanagement?

Het onderzoeksproces binnen kwalitatief onderzoek is cyclisch. Bij het evalueren van kwalitatief onderzoek heeft er een verschuiving plaatsgevonden. Deze verschuiving is een evaluatie die methoden en toepassing van methoden in isolatie bekijkt, naar een evaluatie van het onderzoeksproces. Het leitmotif, ofwel ‘de leidende gedachte’, stelt dat de toepassing van kwalitatieve methoden niet op zichzelf moet worden beoordeeld. Daarentegen moet deze worden beoordeeld aan de hand van de vraag in hoeverre de toepassing van de methoden aansluit op het onderzoeksproces en op het onderzoeksobject.

Een concept binnen de evaluatie is kwaliteitsmanagement, een aanpak om de nadruk te leggen op een gemeenschappelijke en gedeelde ontwikkeling van het onderzoeksproces. Dit wordt gedaan door anderen bij het onderzoek te betrekken. Kwaliteitsmanagement kan de kwaliteit van het onderzoek bevorderen. Auditing en members checks maken onderdeel uit van kwaliteitsmanagement. De doelen van het onderzoek moeten helder zijn afgebakend, de manier waarop het onderzoek wordt uitgevoerd moet duidelijk zijn, de deelname aan het onderzoeksproces moet duidelijk zijn gedefinieerd en transparantie moet worden toegepast.

Hoe ziet de rapportage eruit? - Chapter 29

Welke functies staan centraal?

Schrijfvaardigheid is binnen kwalitatief onderzoek een essentieel onderdeel. Het onderzoek wordt uiteindelijk gepubliceerd in de vorm van tekst, maar ook de evaluatie en de reflectie maken gebruik van tekst. Omtrent het schrijven staan enkele perspectieven (functies) centraal.

De pragmatische functie

Het presenteren van de resultaten kan op twee manieren. De ene manier is door het ontwikkelen van een theorie. Een andere manier is het presenteren van de resultaten in de vorm van een verhaal. Van Maanen (1988) bespreekt enkele soorten verhalen.

  • Een ‘realist tale’ is gebaseerd op het realisme. De onderzoeker staat buiten het verhaal, de resultaten zijn gedetailleerd beschreven, er wordt een onderscheid gemaakt tussen de belevingen van de participanten en de interpretatie. De interpretaties reiken verder dan het onderzoek zelf waarbij de auteur relaties beschrijft aan de hand van de sociale wetenschappen, en niet uit vanuit de belevingswereld van de participanten: ‘experience-distant concept’.
  • In een ‘confessional tale’ ‘biecht’ de onderzoeker zijn eigen beleving op, over wat hij of zij heeft geobserveerd en heeft geïnterpreteerd.
  • Een ‘impressionist tale’ is geschreven op een meer dramatische manier, waarbij de lezer wordt meegenomen bij het onderzoek.
  • Een ‘critical story’ uit kritiek op een ‘social issue’ uit de werkelijkheid.
  • Een ‘formal story’ geeft een overzicht op basis van theoretische veronderstellingen.

Het publiceren van resultaten van een kwalitatief onderzoek hoeft zich echter niet te beperken tot artikelen. Ook film en foto’s kunnen gebruikt worden om de uitkomsten te presenteren.

De legitimerende functie

De vorm waarin kennis wordt gepresenteerd is bepalend voor het overbrengen van die kennis. Wetenschappelijke kennis is gepresenteerde wetenschappelijke kennis. Het schrijven van de resultaten is zo niet alleen deel van het onderzoeksproces, maar ook een onderzoeksmethode. Vooral het postmodernisme heeft vraagtekens gezet bij de vanzelfsprekendheid van het wetenschappelijk schrijven. De aandacht voor het schrijven komt voort uit criteria voor het beoordelen van kwalitatief onderzoek: kwalitatief onderzoek wordt in zijn geheel beoordeeld en de manier waarop het proces en de resultaten worden beschrijven zijn dus het materiaal waarop het onderzoeksproces moet worden beoordeeld. Het onderzoeksrapport is de basis voor het beantwoorden van de vraag over de kwaliteit van het onderzoek.

De reflectieve functie

Binnen de reflectieve functie staat de validiteit van wat wordt gepresenteerd ter discussie, omdat de auteur bepaalt wat er wordt gepresenteerd en op welke manier. Het gaat om de vraag over de autoriteit van een tekst.

Wat is de gefundeerde theoriebenadering? - Chapter 30

De gefundeerde theoriebenadering is leverancier van enkele relevante onderdelen. Het levert een grote bijdrage aan de ontwikkeling van kwalitatief onderzoek als vorm van sociaal wetenschappelijk onderzoek. Het levert handvaten voor het uitvoeren van kwalitatief onderzoek, zoals het conceptualiseren van het onderzoeksproces, het coderen of het trekken van een steekproef en het levert een goed beeld hoe kwalitatief onderzoek moet worden uitgevoerd.

Wat zijn de kenmerken van de gefundeerde theoriebenadering?

Glaser & Strauss (1967) geven de kenmerken van de gefundeerde theoriebenadering weer in zeven onderdelen.

1. Het kwalitatief onderzoek is een cyclisch proces
2. Het vergelijken van materiaal met elkaar en theoretische concepten
3. Het trekken van een steekproef op basis van lopende data-analyse
4. De grootte van de steekproef wordt bepaald door theoretische verzadiging en representativiteit
5. De gefundeerde theorie wordt op inductivistische manier ontwikkeld uit de data
6. De codes komen voort uit de data en worden niet vooraf opgesteld
7. De uiteindelijke theorie houdt rekening met alle verschillen in de data

Bij het gebruik van de gefundeerde theoriebenadering als methode binnen kwalitatief onderzoek staat een aantal aspecten centraal:

1. Het verzamelen van data, het analyseren en het maken van constructies gebeurt gelijktijdig
2. Zowel het coderen als het maken van memo’s start bij het eerste interview of de eerste veldaantekeningen
3. ‘Theoretical sampling’ wordt gebruikt voor het zoeken naar patronen in het materiaal
4. De memo’s dienen als richtlijn voor het schrijven van de studie
5. Theoretische verzadiging geeft aan dat er geen verdere data hoeft worden verzameld
6. Een sociaal proces moet ten grondslag liggen aan het geobserveerde gedrag

Het vertrekpunt voor een onderzoek aan de hand van de gefundeerde theoriebenadering is de nieuwsgierigheid of ervaring van de onderzoeker zelf of een ‘gat’ in de wetenschap.

Bij de methodologie van de gefundeerde theoriebenadering kunnen zich enkele problemen voordoen. Voor het verwerven van geld om het onderzoek uit te voeren, kan een uitgebreid onderzoeksplan worden geschreven. Ethische aspecten van het onderzoek moeten worden gewaarborgd, zoals de anonimiteit van de participanten.

Na een concrete aanleiding om het onderzoek uit te voeren kunnen sensitizing concepts worden opgesteld: richtinggevende, relevante begrippen (concepten), waarnaar moet worden gekeken gedurende het hele onderzoek.

De steekproef binnen het onderzoek moet:

  • aansluiten bij de onderzoeksvraag
  • een goede afspiegeling zijn van de populatie
  • ook ‘negatieve gevallen’ de ruimte geven
  • volledig zijn wanneer geen nieuwe gegevens naar voren komen

Het trekken van de steekproef en het analyseren van de data krijgen binnen de methodologie van de gefundeerde theoriebenadering de meeste aandacht. Het verzamelen van relevante data is desondanks niet minder belangrijk. In principe is alles data. Een bepaalde richtlijn om de data te verzamelen bestaat dan ook niet.

Wat zijn memo's?

Een belangrijk onderdeel is het schrijven van memo’s. Dit zijn veelal besluiten die de onderzoeker gedurende het onderzoeksproces maakt, zoals het toekennen van namen aan bepaalde categorieën. De ontwikkeling van het onderzoek moet in de memo’s naar voren komen. Voor mede-onderzoekers of buitenstaanders bieden memo’s inzicht in het onderzoek. Daarnaast dragen memo’s bij aan de transparantie van het onderzoek. Vier soorten memo’s kunnen worden onderscheiden:

1. Observatiememo’s, over wat er in het onderzoeksveld gebeurt
2. Methodische memo’s, over de werkwijze van de onderzoeker
3. Theoretische memo’s, over onderlinge relaties, zoals wat een memo inhoudt
4. Persoonlijke memo’s, vergelijkbaar met een dagboek

Het doel van het coderen is inzicht creëren in het materiaal en de onderliggende structuren en processen blootleggen. De theorie kan op twee manieren worden opgesteld. Een eerste soort is substantief, waarbij dicht bij het materiaal – en dus de empirie wordt gebleven. De theorie is ‘veldbetrokken’. Een tweede soort is formeel (of theoretisch): de theorie is veel abstracter en eerder generaliseerbaar.

Om de uiteindelijke studie te evalueren, kan gebruik gemaakt worden van enkele criteria: geloofwaardigheid (is het onderzoek logisch en krachtig genoeg?), originaliteit (nieuwe inzichten?), representatief (heeft het betrekking op de participanten?) en bruikbaar (wat is de relevantie?).

De bovengenoemde onderdelen kunnen worden teruggebracht tot vier fasen binnen de methodologie van de gefundeerde theoriebenadering:

  1. de initiële fase: het onderzoeksgebied definiëren en aftasten
  2. de concept-theoretische fase: het bouwen aan een theorie
  3. de selectieve fase: het ontwikkelen van relevante, specifieke categorieën
  4. de reflectieve fase: theoretische verzadiging en, is de theorie relevant?

Wat is triangulatie? - Chapter 31

Triangulatie is de combinatie van verschillende methodes, theorieën, data en/of onderzoekers in een bepaalde studie.

Denzin (1989) onderscheidt vier typen triangulatie.

1. Data triangulatie: verschillende data, tijdstippen, plaatsen, settings en groepen
2. Onderzoekerstriangulatie: meerdere onderzoekers bekijken één fenomeen
3. Theorie triangulatie: vanuit verschillende theoretische invalshoeken naar het onderzoek kijken
4. Methodologische triangulatie: verschillende methoden gebruiken

Niet alleen kan triangulatie de kwaliteit van het onderzoek bevorderen, ook kan een brug worden geslagen tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek (methodologische triangulatie).

Het gebruikmaken van triangulatie is een extra moeilijkheid binnen het onderzoeksproces. De uiteindelijke winst moet opwegen tegen de inspanningen; triangulatie hoeft niet in elk kwalitatief onderzoek gebruikt te worden. Wanneer triangulatie nodig is moet rekening worden gehouden met meer kosten, een langer onderzoeksproces en een ingewikkeldere steekproeftrekking.

Triangulatie kan overeenkomende, aanvullende of juist tegenstrijdige resultaten bieden. Het criterium is dat triangulatie nieuwe elementen toevoegt aan het onderzoek.

Hoe ziet de toekomst van kwalitatief onderzoek eruit? - Chapter 32

Kwalitatief onderzoek wordt gekenmerkt door verschillende theoretische achtergronden, constructen en methodologieën. Desondanks worden drie perspectieven onderscheiden. Het eerste perspectief werkt vanuit het symbolisch interactionisme en fenomenologie. Het tweede perspectief is geënt op het maken van sociale realiteit, vanuit etnomethodologie. Het derde perspectief is een hermeneutische benadering voor het ontdekken van structuren, bekeken vanuit psychoanalyse.

Welke stromingen zijn er binnen kwalitatief onderzoek?

De ontwikkelingen op theoretisch en methodologisch vlak kunnen vanuit meerdere stromingen worden bekeken.

1. Gefundeerde theoriebenadering. Het ontwikkelen van een theorie, op basis van kwalitatief onderzoek, staat centraal.
2. Etnomethodologie. Vanuit deze stroming wordt met name gewerkt door middel van conversatie analyse, discoursanalyse en genre analyse.
3. Etnografie. Sinds de jaren ’80 een populaire vorm van participerende observatie.
4. Cultural studies. Deze stroming richt zich op populaire cultuur en (massa)media.
5. Narratieve analyse en biografisch onderzoek. De stroming vindt haar oorsprong in Duitstalige gebieden.
6. Gender Studies. Met name onderzoek naar feminisme neemt een aparte plaats in binnen kwalitatief onderzoek

Wat zijn de methodes en trends binnen kwalitatief onderzoek?

Kwalitatief onderzoek staat niet stil. In totaal kunnen elf trends worden gespot: de opkomst van visuele en elektronische data, kwalitatief online onderzoek, computergebruik, hybridisatie (een pragmatische aanpak binnen kwalitatief onderzoek), triangulatie, de combinatie van kwantitatief en kwalitatief onderzoek, het schrijven van kwalitatief onderzoek, de kwaliteit van kwalitatief onderzoek, de mate van pragmatisme, internationalisering en indicatie.

Een probleem van kwalitatief onderzoek is de verscheidenheid binnen het domein. Daarnaast is er discussie gaande of kwalitatief onderzoek een methode of een techniek is binnen de sociale wetenschap. Mogelijk zijn beide visies legitiem. Al met al moet er meer aandacht komen om kwalitatief onderzoek te verbeteren en aan te leren.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.