ABRvS 24 oktober 2011, LJN: BU2862    

Mobiel toezicht binnengrenzen         

Uit de feiten en omstandigheden, weergegeven in het proces-verbaal van staandehouding, bezien in samenhang met hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen is vermeld, blijkt volgens de Afdeling genoegzaam dat de staandehouding heeft plaatsgevonden na een op grond van artikel 50 lid 1 Vw gehouden MTV-controle en in het proces-verbaal van bevindingen is voorts in voldoende mate inzicht gegeven in de vraag of is voldaan aan de normering in artikel 4.17a lid 1 sub c, respectievelijk lid 5 Vb.

Met betrekking tot de vraag of is voldaan aan artikel 4.17a lid 2 Vb, wordt overwogen dat in het proces-verbaal van staandehouding is vermeld dat op de betreffende locatie regelmatig controles worden uitgevoerd omdat uit ervaring is gebleken dat langs deze weg en op deze plaats illegale immigratie en illegaal verblijf plaatsvindt. Van de juistheid van deze gegevens mocht worden uitgegaan, gezien het op ambtsbelofte en ambtseed opgemaakte proces-verbaal. Indien de stellingen van de vreemdeling ter zitting bij de rechtbank aanleiding gaven voor een nader onderzoek naar (meer concrete) ervaringsgegevens op grond waarvan het toezicht op de betreffende locatie is uitgeoefend, had de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling het onderzoek moeten schorsen en de minister in de gelegenheid moeten stellen om nadere informatie te verstrekken. De gegevens hadden dan, zoals de minister ter zitting bij de Afdeling heeft verklaard, zo nodig met een verzoek om toepassing van artikel 8:29 Awb, kunnen worden overgelegd. De stellingen van de vreemdeling geven evenwel geen grond voor het oordeel dat de rechtbank de minister in de gelegenheid had moeten stellen nadere gegevens over te leggen.

De Afdeling overweegt ten slotte dat voor een staandehouding ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding een redelijk vermoeden van illegaal verblijf niet is vereist.