Straathandel - Arrest - ABRvS 30 maart 2001 (ECLI:NL:RVS:2001:AB1224)

Feiten

Bij besluit van 5 september 1997 heeft het Dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid (appellant) met toepassing artikel S.3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening op de straathandel, de vergunning van A. voor een vaste plaats op de markt ingetrokken voor de duur van vier weken.

Op grond van artikel S.3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening op de straathandel kunnen burgemeester en wethouders, indien het bepaalde in artikel 3.9 geen toepassing vindt, de vergunning voor een vaste plaats voor ten hoogste vier achtereenvolgende weken intrekken, als de marktplaatshouder zich schuldig maakt aan wangedrag. Appellant heeft met toepassing van artikel S.3, de vergunning voor een vaste plaats van A. voor de duur van één week ingetrokken, omdat A. C. met een metalen stang van een kledingrek lichamelijk letsel heeft toegebracht. De strafrechter heeft A hiervoor een taakstraf opgelegd en daarbij ook bepaald dat hij aan C een schadevergoeding moet betalen.

A. betoogt tevergeefs dat appellant niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat appellant, volgens hem, ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat tegen de uitspraak geen hoger beroep zal worden ingesteld. Blijkens de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota van appellant is echter slechts verklaard dat, wanneer A. kan aantonen dat zijn gedrag zozeer is uitgelokt dat hij in een toestand van overmacht verkeerde, het onwaarschijnlijk is dat appellant hoger beroep zal instellen.

A. heeft zich schuldig gemaakt aan wangedrag, zodat appellant bevoegd was tot het opleggen van een maatregel op grond van artikel S.3. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door appellant getroffen maatregel, naast de door de strafrechter aan A opgelegde taakstraf, niet als evenredig kan worden aangemerkt. Volgens de rechtbank had kunnen worden volstaan met bijvoorbeeld een waarschuwing. Met het oordeel van de rechtbank over de evenredigheid van de opgelegde maatregel kan appellant zich niet verenigen.

ABRvS

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de evenredigheid van opgelegde maatregel. Deze moet zelfstandig, dat wil zeggen los van de opgelegde taakstraf, plaatsvinden.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de getroffen maatregel, naast de door de strafrechter opgelegde taakstraf, niet als evenredig kan worden aangemerkt. Appellant bestrijdt dat oordeel terecht. De tijdelijke intrekking van de vergunning moet worden aangemerkt als een maatregel met een punitief karakter, die door de rechter op zijn evenredigheid dient te worden getoetst, doch anders dan de rechtbank heeft overwogen, leidt de enkele omstandigheid dat de strafrechter A. een taakstraf heeft opgelegd, niet tot het oordeel dat appellant reeds daarom niet tot het opleggen van een maatregel mocht overgaan. De intrekking van de vergunning dient zelfstandig op evenredigheid te worden beoordeeld, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat appellant een eigen taak heeft bij het handhaven van de rust en orde op de markt.

De Afdeling oordeelt dat de maatregel in redelijke verhouding staat tot het wangedrag en het hoger beroep is gegrond.

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.