BASF Drukinkt/Rensink - Arrest

BASF Drukinkt/Rensink (HR 24-01-2003, NJ 2003, 300)

Feiten

Rensink was sinds februari 1981 tot 1 december 1993 werkzaam bij een rechtsvoorgangster van BASF Drukinkt. Hij kreeg gezondheidsklachten en hij vermoedde dat dit te maken had met zijn werk. Hij vermoedde dat zijn ziekte veroorzaakt was door het in aanraking komen met chemische stoffen (oplosmiddelen).

Rensink raakte op 25 maart 1991 arbeidsongeschikt. Hij vorderde inkomensschade en smartengeld. Hij stelde dat BASF niet voldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen om zijn arbeidsongeschiktheid te voorkomen. BASF voerde echter aan dat de vordering inmiddels verjaard was. BASF stelde dat Rensink al sinds 1988 van de schade afwist. Dit leidde zij uit van een brief van de dokter. BASF meende dat het causaal verband tussen oorzaak en schade toen al duidelijk was. Echter pas jaren later, in 1992, werd het causaal verband tussen de oorzaak en de schade officieel vastgesteld door een deskundige. Hiervoor hadden de behandelende artsen geen verband gelegd.

Hoge Raad

De Hoge Raad stelt dat het hebben van een vermoeden onvoldoende is voor het aannemen van bekendheid in de zin van art. 3:310 lid 1 BW.

De Hoge Raad overweegt: “‘In het onderhavige geval heeft de Rechtbank geoordeeld dat het vermoeden van Rensink, toen hij zich in december 1988 tot zijn huisarts wendde, dat zijn klachten samenhingen met zijn werk bij de drukinktfabrikage nog niet inhield dat aan het bekendheidsvereiste van art. 3:310 lid 1 BW was voldaan. De Rechtbank heeft bij dat oordeel laten meewegen dat Rensink geen deskundige was en dat de geraadpleegde arts en de BGD het vermoeden van Rensink niet konden bevestigen. De Rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat pas op het moment dat Rensink bij een terzake deskundige enige bevestiging vond voor zijn vermoeden dat de chemicaliën op het werk zijn klachten veroorzaakten, de verjaring is gaan lopen. Gezien het hiervoor overwogene geven deze oordelen niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de aanvang van de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW. Het oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Hierop stuiten alle in de onderdelen aangevoerde klachten af.”

Kern

Het enkele vermoeden van het bestaan van schade is onvoldoende om de verjaringstermijn te laten aanvangen. Bij lichamelijke klachten waarvan de herkomst niet zonder meer duidelijk is, kan van daadwerkelijke bekendheid met de schade pas sprake zijn als met voldoende mate van zekerheid is vastgesteld waardoor de klachten zijn ontstaan. Deze vereiste mate van zekerheid is aanwezig wanneer deze oorzaak door deskundige artsen is gediagnosticeerd.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.