HR 15 maart 1940 (De Boer - Haskerveenpolder), NJ 1940, 848

Casus
De Boer heeft in 1928 van Martha de Boer en van Anna de Boer, die levenslang vruchtgebruiksters van bepaalde onroerende goederen waren, deze onroerende goederen gehuurd voor de periode tot het overlijden van de langstlevende. De vruchtgebruiksters hebben in april 1932 hun recht van vruchtgebruik bij onderhandse akte verkocht aan N.V. Exploitatie Maatschapij Tawenta. De Haskerveenpolder had nog vorderingen op Tawenta en heeft executoriaal beslag doen leggen op de rechten van vruchtgebruik. Vervolgens heeft de Haskerveenpolder deze rechten gekocht. Omdat de huurovereenkomsten nog voortduren, omdat de eerste vruchtgebruiksters nog in leven zijn, is de Polder nu gerechtigd de huur van De Boer te vorderen. De Boer betaalt echter niet, omdat hij met Tawenta was overeengekomen, dat hij de huur gedurende de hele duur (dus zolang Anna of Martha nog zou leven) van de huurovereenkomst zou vooruit betalen door deze huurtermijnen aan Anna en Martha te betalen als lijfrenten. De Boer stelt dan ook, dat de Polder niet ook nog eens huur zou kunnen vorderen.

Rechtsregel
In geval van cessie van huurtermijnen heeft de latere koper de huurverhouding te aanvaarden met inachtneming van de beschikkingen die zijn voorganger heeft getroffen, voorzover de wet zich daartegen niet verzet. De wet kent geen verbod voor een verhuurder om over de huurtermijn, waarvan hij op het moment van de cessie de enige gerechtigde is, te beschikken.