Dekamarkt/Honigh, HR 5 februari 1993, NJ 1993, 506

Casus

Honigh huurt krachtens de huurovereenkomst vanaf 3 september 1984 bedrijfsruimte aan de Drielse Wetering van eerst Végémarkt Zaandam en sinds 13 mei 1987 van Dekamarkt. Honigh heeft in deze bedrijfsruimte een detailhandel in levensmiddelen en aanverwanten artikelen geexploiteerd. Honigh heeft haar onderneming verkocht en omstreeks 3 oktober 1988 overgedragen aan Sean BV in oprichting, die het gehuurde in gebruik heeft genomen. Honigh heeft aan Dekamarkt het verzoek gedaan om in te stemmen met de indeplaatsstelling van Sean BV in oprichting als huurster. Dekamarkt heeft dit verzoek afgewezen.

Hoge Raad

De rechtbank oordeelt dat een vordering tot indeplaatsstelling moet worden beslist met inachtneming van de omstandigheden van het geval, waarbij van de in art. 1635 neergelegde richtsnoeren in casu enkel aan de orde is dat de vordering slechts kan worden toegewezen indien de huurder een zwaarwichtig belang bij de overdracht van zijn bedrijf heeft, terwijl het belang van de verhuurder bij het achterwege blijven van de indeplaatsstelling niet een zelfstandige grond vormt voor afwijzing van de vordering.

In lid 2 van art. 307 is in het slot sprake van een verplichte afwijzingsgrond (onvoldoende waarborgen), maar lid 2 in de aanvang spreekt niet over een verplichte toewijzingsgrond (een voldoende zwaarwichtig belang van de huurder), nu te allen tijde een algemene belangenafweging moet volgen.