Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!
HR 9 juli 2010 Effectuering van een omgangsregeling (J-45)
Casus
De verzoekster tot cassatie (moeder) en de verweerder in cassatie (vader) zijn op 14 september 2003 gehuwd. Uit hun huwelijk is in 2003 een dochter geboren. In 2006 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en de behandeling van de nevenvoorzieningen, waaronder de door de vader verzochte vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de dochter aangehouden. De vader heeft aan de rechter vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en zijn dochter verzocht. De rechter heeft dit verzoek aangehouden in afwachting van het resultaat van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Begin 2008 wordt bij de dochter leukemie geconstateerd waardoor zij twee jaar een intensieve behandeling moet ondergaan. De Raad heeft geadviseerd om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen. Dit is dan ook door de rechter vastgesteld (dit is later door het Hof gewijzigd in een regeling waarbij de vader de dochter elke week een middag bij zich heeft). Bij vonnis van 2 oktober 2008 bepaalt de voorzieningenrechter dat de moeder voor iedere keer dat zij in gebreke blijft mee te werken aan de opgelegde omgangsregeling een dwangsom verbeurt van € 200,- tot een maximum van € 10.000,-.
Op 22 september 2008 verzoekt de vader de Rechtbank hem te belasten met het eenhoofdig gezag over de dochter, omdat de moeder zich in het geheel niet houdt aan de voorlopig vastgestelde omgangsregeling en voor hem volslagen onbereikbaar is. Het verzoek van de vader wordt door de Rechtbank toegewezen waarna de moeder hoger beroep instelt. Het Hof bekrachtigt de bestreden beschikking. Volgens het Hof is gezagswijziging een uiterst middel is om omgang te bewerkstelligen, maar het Hof is evenals de Rechtbank van oordeel dat de dochter klem raakt tussen de ouders als de moeder de omgang tussen haar en de vader blijft belemmeren.
Hoge Raad
De moeder gaat in cassatie en klaagt o.a. dat het Hof heeft miskend dat art. 1:251a BW niet geëigend is om als dwangmiddel te dienen tot nakoming van een omgangsregeling. De Hoge Raad dient zich dan ook te buigen over de vraag of gezagswijziging een dwangmiddel kan zijn om omgang te bewerkstelligen.
De Hoge Raad oordeelt dat in de parlementaire geschiedenis de wetgever onder ogen heeft gezien dat ook gezagswijziging in aanmerking kan komen als middel ter effectuering van een omgangsregeling, zij het (vooral in de gevallen dat die maatregel ertoe zal leiden dat de verblijfplaats van het kind wordt gewijzigd) als uiterste middel. Op dat standpunt is de wetgever zich vervolgens blijven stellen bij de behandeling van het wetsvoorstel. De Hoge Raad verwerpt het beroep.
- for free to follow other supporters, see more content and use the tools
- for €10,- by becoming a member to see all content
Why create an account?
- Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
- Once you are logged in, you can:
- Save pages to your favorites
- Give feedback or share contributions
- participate in discussions
- share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
- 1 of 1877
- next ›
Add new contribution