Gelijke verdeling - Arrest

Gelijke verdeling (HR 21-05-2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7407)

Casus

Vader en moeder hebben sinds 1994 ongehuwd samengewoond en uit hun relatie is in 2004 een zoon geboren. De zoon is door de vader erkend. De ouders hebben gezamenlijk gezag over hun zoon. In 2007 is de samenwoning beëindigd en de moeder is daarop met de zoon ergens anders gaan wonen. De moeder heeft de rechtbank toen verzocht te bepalen dat het hoofdverblijf van de zoon bij haar zal zijn en een omgangsregeling vast te stellen. De vader heeft toen verzocht de door de moeder gevraagde omgangsregeling af te wijzen en daarvoor in de plaats een andere omgangsregeling vast te stellen. Hij heeft verzocht te bepalen dat het hoofdverblijf van de zoon bij hem zal zijn. Bij beschikking van 25 juni 2008 heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de zoon bij de moeder zal zijn en heeft zij een regeling voor de omgang van de vader met de zoon vastgesteld. De vader heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar het Hof bekrachtigde de bestreden beschikking, waarna de vader cassatieberoep heeft ingesteld. Hij klaagt o.a. over de beslissing dat de hoofdverblijfplaats van de zoon bij de moeder zal zijn. De vader is namelijk van mening dat in de redenering van het Hof voorop moeten staan dat beide ouders gelijkwaardig zijn en dat een gelijkwaardige opvoeding en verzorging door beide ouders in het belang is van het kind.

Hoge Raad

De Hoge Raad moet zich buigen over de vraag of de rechter als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in beginsel steeds moet uitgaan van een gelijke verdeling van de hoofdverblijfplaats van het kind en van een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. Volgens de Hoge Raad is dit niet het geval. Uit de wetgeschiedenis blijkt o.a. dat de door de wetgever tot uitgangspunt genomen gelijkwaardigheid van de beide ouders en de wenselijkheid van een in beginsel gelijke verdeling van zorg- en opvoedingstaken na het uiteengaan van de ouders niet meebrengt dat, wanneer de ouders hierover geen overeenstemming kunnen bereiken, de rechter bij zijn beslissing over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het belang van de minderjarige niet het zwaarst zou mogen laten wegen. Dat belang dient namelijk bij de te verrichten afweging van belangen een overweging van de eerste orde te zijn. Hiervoor moeten alle belangen worden afgewogen, zoals bijvoorbeeld leeftijd, woonomgeving en stabiliteit. De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.