Gemiste Kansen - Vollebergh - Artikel


Inleiding

De afgelopen jaren worden allochtone jongeren steeds sterker oververtegenwoordigd in de justitiële jeugdzorg en de jeugdhulpverlening. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat zij vooral het type probleemgedrag vertonen waar justitie zich op recht. Echter, volgens Vollebergh komt waarschijnlijk ook internaliserend probleemgedrag bij allochtone jongeren vaker voor. Dit baseert zij op verschillende onderzoeken naar psychische stoornissen bij allochtone jongeren. Hieruit blijkt onder andere dat Turkse kinderen vooral hoger scoren op internaliserend probleemgedrag en ook, maar minder dan verwacht, op externaliserend probleemgedrag. Het hogere probleemniveau van allochtone jongeren doet zich dus voor over het hele spectrum van probleemgedrag.

Allochtone jongeren in algemene jeugdstudies in Nederland

De afgelopen decennia richtten onderzoeken onder de Nederlandse jeugd zich vooral op autochtone jongeren en gezinnen. Er is wel een aantal kwalitatieve studies onder allochtone gezinnen, maar die kunnen onderling niet goed met elkaar vergeleken worden. Er is over het algemeen dus een gebrek aan aandacht voor de toenemende culturele diversiteit van jongeren in Nederland.

Selectieve aandacht voor criminaliteit en schoolachterstanden

Het merendeel van het onderzoek naar allochtone jongeren en de landelijke rapportages heeft zich gericht op criminaliteit, marginalisering of schoolachterstanden. Deze selectieve aandacht kan leiden tot stereotypering van de toenemende culturele diversiteit.

Versimpelde interpretatieschema’s

Deze stereotypering wordt bekrachtigd door de interpretatieschema’s die geselecteerd werden door onderzoek naar interetnische relaties. Onderzoekers pleitten echter te gemakkelijk voor de noodzaak tot tolerantie, verdraagzaamheid en intercultureel samenleving. Er was geen aandacht voor de inspanningen die dat vereist van de minder bedeelden, waardoor te gemakkelijk het etiket ‘racisme’ gegeven werd aan hun uitingen van ongenoegen. Er was dus een beperkt beeld van de realiteit van toenemende interetnische vijandigheid aan beide kanten van de etnische scheidslijnen.

Het perspectief van allochtone groepen bleef lang buiten beeld, wat bijdroeg aan een versterking van deze beperkte visie. Er was weinig bewustzijn van interetnische vijandigheid aan de andere kant van de etnische scheidslijnen.

De ‘brain drain’

Hulpverleningsinstellingen werden in toenemende mate geconfronteerd met culturele diversiteit van hun cliëntenpopulatie en daarmee werd ook de problematiek moeilijker. De academische pedagogiek trok zich onder druk van de internationalisering van het vakgebied echter voor een groot deel terug uit het veld van de jeugdzorg. Een reden waarom onderzoek zich exclusief richt op autochtone jongeren, is dat reviewers van buitenlandse tijdschriften nooit constateren dat er bepaalde bevolkingsgroepen onderbreven. Daarnaast is er internationaal minder belangstelling voor de resultaten van onderzoek naar de Nederlandse jeugdzorg.

Jeugdzorg niet voldoende op de agenda

Het gebrek aan belangstelling voor de jeugdzorg is breder en het betreft vooral de landelijke beleidsdiscussies. De jeugdzorg ontbreekt bijvoorbeeld volledig in de jeugdrapportages. Ook de rapportage over minderheden van het SCP besteedt geen aandacht aan de ontwikkeling van probleemgedrag (en psychische problemen) en toegang tot de zorg. Het kennisgebrek leidt binnen de jeugdzorg tot gemiste kansen voor onderkenning van problemen van en hulpverlening aan allochtone jongeren. Ook hier is er sprake van eenzijdige aandacht voor bijvoorbeeld criminaliteit. Dat bevestigt de stereotype beeldvorming over allochtonen en gaat samen met te simplistische interpretaties over interetnische relaties. Daarnaast is er in de jeugdzorg weinig bekend over de effectiviteit van methoden, waardoor dus ook niet duidelijk is of deze methoden überhaupt geschikt zijn voor allochtone jongeren.

Herkansing: ontwerp van een onderzoeksprogramma naar culturele diversiteit en de jeugdzorg

Vollebergh bespreekt een aantal aandachtspunten en hypothesen voor toekomstig onderzoek. De belangrijkste elementen zijn een beter begrip voor de ontwikkeling van probleemgedrag bij allochtone jongeren en verbeterde kennis van de effectiviteit van de jeugdzorg. Volgens Vollebergh zou er aan de volgende thema’s aandacht besteed moeten worden.

De ontwikkeling en escalatie van probleemgedrag bij allochtone jongeren

Het stress-kwetsbaarheidsmodel is een goed uitgangspunt bij de verklaring voor de hoge prevalentie van probleemgedrag bij allochtone jongeren. Volgens dit model is de invloed van stress het grootst bij kinderen die kwetsbaar zijn voor het effect van deze stresserende factoren. Kwetsbaarheid wordt hier opgevat als persoonlijkheidskenmerken van het kind. Zie figuur 1 in het artikel voor een schematische weergave van het stress-kwetsbaarheidsmodel. Vollebergh neemt aan dat het percentage kwetsbare kinderen onder allochtonen ongeveer gelijk zal zijn als onder autochtonen. Etnische verschillen in probleemgedrag moeten dan vooral verklaard worden door de omgeving. De volgende risicofactoren zouden volgens Vollebergh in het onderzoek moeten worden opgenomen.

Sociaaleconomische factoren

Bij allochtonen is er een hogere aanwezigheid van sociaaleconomische stressverhogende factoren, maar de verschillen kunnen hier waarschijnlijk niet volledig door verklaard worden. Er moet daarnaast rekening worden gehouden met de ‘number paradox’: een laag opleidingsniveau van beide ouders kan bij autochtone jongeren wijzen op structurele, intergenerationele sociale of persoonlijke kwetsbaarheid, maar deze risicofactor is bij allochtone jongeren zo wijd verbreid dat deze betekenis verloren kan gaan.

Sociale factoren

Volgens buitenlandse onderzoeken zijn sociale factoren betere voorspellers van probleemgedrag van allochtone jongeren dan sociaaleconomische achterstand. Daarom moet er in toekomstig onderzoek aandacht zijn voor sociale risicofactoren. Er kan onderzoek worden gedaan naar de invloed van etniciteit op ouderlijke opvoedingsstijl. Uit eerder onderzoek blijkt dat er inderdaad verschillen zijn in de opvoedingsstijl van allochtone en autochtone ouders, maar in onderzoek bij gemiddelde (niet problematische) gezinnen worden er slechts zwakke verbanden gevonden tussen opvoedingsgedrag en het probleemgedrag van kinderen. Het is echter bekend dat er in probleemgezinnen sprake is van een cumulatie van problemen, waar opvoedingsonmacht ook deel van uitmaakt. Daarom is een belangrijk onderzoeksthema hoe we vanuit onze kennis over gemiddelde allochtone gezinnen de escalatie naar opvoedingsonmacht moeten begrijpen.

Er kan aangenomen worden dat de negatieve effecten van sociale factoren bij allochtone jongeren vergelijkbaar zullen zijn met die bij autochtone jongeren. Een ander effect kan vooral verwacht worden als het aantal risicofactoren bij allochtone jongeren disproportioneel hoog is (zie ook de eerder genoemde ‘number paradox’) of als de werking van risicofactoren een verband heeft met de specifieke sociale context van etnische minderheden in Nederland.

Culturele factoren

Daarom is het belangrijk om in onderzoek rekening te houden met specifieke culturele factoren, die een uniek effect kunnen hebben op de ontwikkeling van probleemgedrag bij allochtone kinderen. Er moet cultuurvergelijkend onderzoek worden gedaan aan de hand van culturele dimensies, zoals individualisme-collectivisme (I-C). Er werd verondersteld dat allochtonen in Nederland meer collectivistisch zijn dan autochtonen en dat hiermee de verschillen tussen etnische groepen verklaard kunnen worden. Deze I-C verschillen zouden dan ook een verklaring moeten bieden voor de hogere prevalentie van probleemgedrag van allochtone jongeren, maar Vollebergh twijfelt aan deze benadering. De traditie is redelijk eendimensionaal en omvat een aantal onbeargumenteerde aannamen. Vollebergh betwijfelt bijvoorbeeld de vaak impliciet veronderstelling dat individualisme gelijk zou zijn aan egoïsme en sociaal onvermogen, terwijl de kwaliteit van sociale relaties en de sociale cohesie bij het collectivisme groter zou zijn.

Vollebergh pleit dus voor een meerdimensionale benadering in het onderzoek naar cultuurverschillen en acculturatieprocessen. Culturen verschillen in veel opzichten van elkaar, waardoor ook meer aspecten in de modellen opgenomen moeten worden. Vollebergh stelt een hernieuwde nadruk voor op de tegenstelling tussen masculiene en feminiene culturen, die de tegenstelling tussen sociale (feminien) en egogebonden (masculien) waarden reflecteert. Volgens Hofstede is Nederland een feminien land. Daarom moet de vraag gesteld worden wat het voor jongens uit een masculiene cultuur betekent om zich te manifesteren in een cultuur die bepaalde vormen van masculiniteit afwijst. Wellicht kunnen de gezagsproblemen van allochtone jongens hierdoor beter begrepen worden. Daarnaast moet afgevraagd worden wat het voor meisjes uit een masculiene cultuur betekent om buitenshuis te worden aangesproken op haar zelfstandigheid en autonomie. Wellicht kunnen de gevoelens van eenzaamheid en depressie bij allochtone meisjes hierdoor beter begrepen worden.

Onderzoek moeten daarnaast een beter begrip hebben voor stereotypering, discriminatie en interetnische vijandigheid, waarbij wordt gekeken naar het perspectief van beide kanten van de etnische scheidslijnen. Een effect van discriminatie is een versterking van etnische categorisering, een neiging om in termen van etnische verschillen te redeneren. Dit proces vindt plaats aan beide kanten van de etnische scheidslijn. Bovendien gaat het samen met sterker ingroup-outgroup denken, wat leidt tot een sterkere neiging om de outgroup verantwoordelijk te stellen voor het leed van de eigen groep. Toenemende (waargenomen) discriminatie leidt dus tot meer identificatie met de eigen groep en tot een sterkere neiging om de outgroup de schuld te geven van problemen. Dit is een proces van toenemende externe attributie, dat samen gaat met meer interetnische vijandigheid.

De hypothese van Vollebergh is als volgt. Ook onder allochtone jongeren is er een kleine groep kinderen die kwetsbaar zijn voor de ontwikkeling van ernstige gedragsstoornissen. Zij verwerken sociale informatie op een andere manier dan minder kwetsbare jongeren en vertonen negatieve vertekeningen van de buitenwereld. Allochtone jongeren krijgen vaker met discriminatie te maken dan autochtone jongeren. Dit zal vooral bij de kwetsbare jongeren leiden tot een proces van toenemende externe attributie en interetnische vijandigheid. Hierdoor hebben ze een grotere kans op de ontwikkeling van gedragsproblemen. Als jongeren gevoeliger zijn voor (door hen waargenomen) discriminatie, neemt het proces van externe attributie en daarmee de ontwikkeling van gedragsproblemen toe. Zie figuur 2 in het artikel voor een schematische weergave van het stress-kwetsbaarheidsmodel voor de ontwikkeling externaliserend probleemgedrag onder invloed van discriminatie.

Een overeenkomstig proces kan verondersteld worden bij de ontwikkeling van internaliserende problemen bij meisjes. Ook kinderen die kwetsbaar zijn voor de ontwikkeling van internaliserend probleemgedrag verwerken sociale informatie op een bepaalde manier. Ze vertonen negatieve vertekeningen van het zelfbeeld. Daadwerkelijk negatieve ervaringen, zoals discriminatie, leiden juist bij deze meisjes tot de escalatie van negatieve zelfvertekening. Dit vergroot het risico op de ontwikkeling van internaliserende problemen. Zie figuur 3 in het artikel voor een schematische weergave van het stress-kwetsbaarheidsmodel voor de ontwikkeling van internaliserend probleemgedrag onder invloed van discriminatie.

Kwaliteit van de jeugdzorg

Selectieve processen in de toegang tot de zorg:

  • Onderzoek toont aan dat allochtone kinderen en hun ouders de weg naar de zorg niet goed kunnen vinden, en ook andersom. Er gaat dus iets mis in de onderkenning van probleemgedrag van kinderen, zowel bij ouders als bij verwijzers en hulpverleners. Bovendien hebben beide partijen het gevoel dat ze elkaar weinig te bieden hebben. Onderzoek moet dus verklaringen bieden voor het uitblijven van adequate zorg. Een mogelijke verklaring kan gegeven worden door protoprofessionalisering. Allochtonen beschikken niet genoeg over het gedachtegoed van Nederlandse verwijzers en hulpverleners, waardoor ze de gangbare vormen van hulp minder vaak zoeken. Hulpverleners zouden bovendien de voorkeur kunnen geven aan cliënten die hun gedachtegoed wél delen. Goede communicatie in het hulpverleningscontact wordt dus moeilijk door uiteenlopende visies van cliënt en hulpverlener.

  • Daarnaast is het mogelijk dat de individualiserende behandelingsmanier (isoleren van het te behandelen individu) slecht aansluit bij de meer op de familie gerichte levenswijze van sommige allochtonen. Deze levensstijl kan er bovendien aan bijdragen dat psychische problemen vanwege schaamtegevoelens niet zichtbaar worden buiten de eigen familie. De jeugdzorg beschikt op zijn beurt blijkbaar onvoldoende over de interventiestrategieën waardoor problemen al vroeg geïdentificeerd kunnen worden. Volgens Vollebergh ligt er een hoge prioriteit bij de ontwikkeling van meer outreachende strategieën.

Etnische stereotypering bij potentiële cliënten, verwijzers en hulpverleners:

  • Vollebergh stelt de hypothese dat etnische stereotypering een belangrijke rol speelt bij de mismatch tussen allochtonen en de Nederlandse hulpverlening. Het kan zijn dat allochtonen een stereotype beeld hebben van de manier waarop Nederlandse instellingen problemen aanpakken. Daarnaast kan angst voor discriminatie en onbegrip de potentiële cliënt tegen kunnen houden bij het zoeken van hulp. Ook Nederlandse verwijzers en hulpverleners zijn waarschijnlijk niet neutraal bij de waarneming van het (mogelijke) probleemgedrag van allochtone jongeren. Etnische stereotypering kan invloed hebben op het (niet) onderkennen van probleemgedrag. Er moet nagegaan worden waar de mogelijke vertekeningen zich bevinden, waardoor bepaalde problemen van allochtone jongeren systematisch over het hoofd worden gezien.

Ook te veel goodwill kan met stereotypering samen gaan. Het fenomeen van de etnocentrische tegenoverdracht kan veroorzaakt worden door onbewuste ‘reddersfantasieën’ bij de hulpverlener.

Effectiviteit van de jeugdzorg voor allochtone jongeren:

  • De vraag kan gesteld worden of de Nederlandse jeugdzorg voldoende is toegerust om allochtonen adequaat te helpen. Er zijn aanwijzingen voor zorg op dit punt. Over de effectiviteit van methoden is weinig bekend en het is onduidelijk in hoeverre bewezen effectieve behandelingen daadwerkelijk worden toegepast. Dit is echter geen probleem waarvoor de jeugdzorg alleen verantwoordelijk voor gesteld kan worden.
Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.