HJS HvJ EG (thans EU) 14 december 1995, NJ 1997, 116 (Van Schijndel/PvF) m.nt. P. Slot en HJS onder NJ 1997, 118 - Arrest

Onderwerp

Kwalificatie van beroepspensioenfonds als onderneming.

 

Relevante wetsartikelen

Artikel 85, 90 EG-verdrag, 48 Rv (oud), artikel 2 wet verplichte deelneming Beroepspensioenfonds, artikel 2 pensioenreglement fysiotherapeuten.

 

Casus

Gedurende twee gedingen tussen Van Schijndel en Van Veen en de Stichting Pensioenfonds voor Fysiotherapeuten zijn er 6 prejudiciële vragen gesteld door de Hoge Raad. Ten eerste (o.a.) of de nationale rechter onder meer de artikelen 85 en 90 EG-verdrag moet toepassen, ook al heeft een partij daar geen beroep op gedaan. Ten tweede wordt er een vraag gesteld over de uitleg van deze bepalingen.

 

Deelneming in het beroepspensioenfonds is voor fysiotherapeuten verplicht gesteld, tenzij deelneming wordt uitgesloten op grond van het pensioenreglement (meestal therapeuten die uitsluitend werkzaam zijn in dienstverband of als een pensioenverzekering geldt voor alle beroepsgenoten in dienst van een besloten vennootschap).
Twee fysiotherapeuten (Van Schijndel en Van Veen) wilden vrijgesteld worden van deze verplichte deelname. Het Pensioenfonds wees hun verzoek af op grond dat de door verzoekers met de verzekeringsmaatschappij Delta Lloyd getroffen pensioenregeling niet gold voor alle in dienst van de betrokken werkgever werkzame beroepsgenoten (zogenoemde ‘collectiviteitseis’). Daarop vorderde de Stichting Pensioenfonds, door middel van een dwangbevel, doorbetaling van de verschuldigde koopsommen. Daartegen kwamen de twee in verzet bij de kantonrechter van Breda respectievelijk Tilburg door te stellen dat er geen grond is voor deze collectiviteitseis. Van Veen werd door de kantonrechter Breda in het ongelijk gesteld en ook de rechtbank Breda wees in hoger beroep de vordering van beide fysiotherapeuten af. Van Schijndel werd echter door de kantonrechter Tilburg in het gelijk gesteld. Beiden zijn in cassatie gegaan.

 

Hoge Raad

Naar Nederlands recht mogen in cassatie alleen nieuwe stellingen worden aangevoerd als deze van zuiver juridische aard zijn en er dus geen feitelijk onderzoek is vereist. Artikel 48 Rv (oud) stelt echter dat de rechter de rechtsgronden voor zover nodig ambtshalve moet aanvullen, maar daar staat de lijdelijkheid van de rechter weer tegenover. De rechter mag niet treden buiten de grenzen van de rechtsstrijd en zich alleen baseren op de feiten die aan de vordering ten grondslag liggen.

De Hoge Raad stelt daarom vragen aan het Hof.

Daaruit volgt dat een nationale rechter bepalingen van gemeenschapsrecht ook moet toepassen als daar door een procespartij, die belang heeft bij de toepassing, geen beroep op is gedaan. De nationale rechter is op grond van het gemeenschapsrecht niet verplicht om ambtshalve een rechtsgrond aan te voeren als hij hierdoor buiten de grenzen van de rechtsstrijd zou treden. De rechter wordt immers beperkt door het feit dat hij zich moet houden aan het onderwerp van het geschil en de voorgelegde feiten (lijdelijkheid).

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.