TentamenTests van Hoofdzaken van het bestuursrecht - Michiels - 9e druk


Wat zijn de belangrijkste eigenschappen van bestuursrecht? - Tentamens 2

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Namens de gemeente wordt door de burgemeester een overeenkomst gesloten waarin een dienstauto wordt aangeschaft voor het vervoer van de burgemeester en de wethouders. Waarom is dit geen besluit in de zin van de Awb?

  1. Er is geen sprake van een rechtshandeling.

  2. De rechtshandeling is niet publiekrechtelijk.

  3. De burgemeester is geen bestuursorgaan.

  4. De handeling heeft geen betrekking op het college van burgemeester en wethouders als bestuursorgaan.

Vraag 2

Welke uitspraak is onjuist? Een concretiserend besluit van algemene strekking:

  1. Concretiseert de wettelijke normering naar personen, plaats of tijd

  2. Concretiseert het maximumbedrag aan te verstrekken subsidie (plafond)

  3. Kent zelfstandige normstelling

  4. Behoeft een wettelijke grondslag

Vraag 3

De brief waarin aan de heer Jansen, in reactie op Jansens navraag, wordt medegedeeld dat hij voor het plaatsen van een dakkapel die de hele breedte van zijn woning beslaat, een vergunning nodig heeft, moet worden aangemerkt als:

  1. Een beschikking, want hij heeft betrekking op een vergunning

  2. Een beschikking, want hij betreft de reactie op een aanvraag

  3. Een beschikking, want hij is gericht op enig rechtsgevolg

  4. Een feitelijke bestuurshandeling, want hij is niet gericht op enig rechtsgevolg

Open vragen

Vraag 1

Railinfrabeheer B.V. vraagt aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Duiven of voor het plaatsen van bovenleidingportalen en bovenleidingen ten behoeve van de Betuweroute een omgevingsvergunning nodig is. In reactie hierop laat het college weten dat voor het plaatsen van de bovenleidingportalen en bovenleidingen geen omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht nodig is. Deze reactie is een bestuurlijk rechtsoordeel. Verschillende omwonenden menen evenwel dat wel een vergunning is vereist en willen tegen het bestuurlijk rechtsoordeel bezwaar maken.

Is dit bestuurlijk rechtsoordeel een besluit?

Vraag 2a

De gemeenteraad van de gemeente Den Haag heeft, als oplossing voor de overlast van drugsgebruikers, besloten om op enkele plaatsen in Den Haag een blowverbod in te stellen op grond van de in de Gemeentewet opgenomen bevoegdheid. Het besluit wordt gepubliceerd in het plaatselijke nieuwsblad. Er worden verbodsborden geplaatst, waarop is aangegeven dat het in een bepaalde zone verboden is om te blowen. De blowverbodsborden zijn kennelijk erg geliefd, want zodra ze zijn geplaatst, worden ze gestolen. Het is ondoenlijk om telkens nieuwe borden te plaatsen. De gemeente besluit daarom om voor belangstellenden blowverbodsborden bij te laten maken en deze te koop aan te bieden.

Is het besluit om een blowverbod in te stellen een besluit in de zin van de Awb en zo ja, wat voor soort besluit? Motiveer uw antwoord.

Vraag 2b

Is het besluit om de borden aan te bieden een besluit in de zin van de Awb en zo ja, wat voor soort besluit? Motiveer uw antwoord.

Vraag 3

In de Dorpsstraat van Huchteren heeft Jumbo b.v. een pand gekocht, waarin het een XL supermarkt wil vestigen. De Jumbo vraagt een omgevingsvergunning aan om het winkeloppervlak uit te kunnen breiden. Deze wordt verleend. Diverse eigenaren van winkeltjes in de Dorpsstraat vrezen dat dit hen klanten gaat kosten. Ze willen hiertegen iets ondernemen en hun krachten bundelen, maar een ondernemersvereniging hebben zij niet. Zij beleggen een spoedvergadering waarin zij het ‘actiecomité Dorpsstraat’ in het leven roepen. Alle aanwezigen zijn lid en zij benoemen ter plekke bestuursleden en wijzen een voorzitter aan. Het actiecomité stelt zich als doel om op te komen voor de ondernemersbelangen in de Dorpsstraat en dit wordt vastgelegd in de notulen van de vergadering. De eerste en tevens enige handeling van dit actiecomité is het indienen van een bezwaarschrift.

Is dit actiecomité belanghebbende bij het besluit? Loop in uw antwoord alle relevante criteria langs voor het zijn van belanghebbende.

Vraag 4

Is de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb? Zo ja, om wat voor soort besluit gaat het? Zo nee, waarom niet?

Vraag 5

Is de beslissing om een tewerkstellingsvergunning af te geven een besluit in de zin van de Awb? Zo ja, om wat voor soort besluit gaat het? Zo nee, waarom niet?

Vraag 6

Stelling: ‘Een rechtspersoon kan alleen belanghebbende bij een besluit zijn indien zij opkomt voor een collectief of algemeen belang’.

Is deze stelling juist of onjuist?

Vraag 7

De gemeente Waalwijk grenst aan de rivier de Bergsche Maas. Door enkele dagen van hevige regenval treedt deze rivier buiten zijn oevers. Hierdoor ondervindt het stadscentrum van Waalwijk veel wateroverlast en komen kelders van de huizen in het stadscentrum blank te staan. Op het gemeentekantoor regent het klachten over de ontstane waterschade. Nadat het college van B&W onderzoek naar de oorzaak van de overstroming heeft laten doen, blijkt dat de dijk ernstig is verzwakt vanwege het vele gemotoriseerde verkeer dat daar dagelijks overheen rijdt. Om dergelijke gebeurtenissen in de toekomst te voorkomen beslist het college van B&W op grond van de Wegenverkeerswet 1994 dat op de dijk in de gemeente Waalwijk niet langer met gemotoriseerde voertuigen mag worden gereden van maandag tot en met vrijdag tussen 08:00 en 20:00 uur. Deze beslissing wordt in de plaatselijke gemeentekrant bekendgemaakt.

Is de beslissing een rijverbod in te stellen een besluit in de zin van de Awb? Zo ja, om wat voor soort besluit gaat het? Zo nee, waarom niet?

Vraag 8

Lydia Turin communiceert regelmatig via de digitale postbus van mijnoverheid.nl met de gemeente waar zij woont. Op 28 mei 2019 ontvangt Lydia Turin via de Berichtenbox van mijnoverheid.nl een bericht van haar gemeente. In dit bericht gelast de wethouder voor Milieu, Arne Bote, haar om het asbest dat zich in het dak van haar woning bevindt, weg te laten halen. Lydia Turin overtreedt immers artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet, door het “asbestdak” niet te verwijderen. Toets of het bericht dat Lydia Turin ontvangt een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. B

  2. C

  3. D

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Nee. Zie art. 1:3 lid 1 Awb voor het besluitbegrip. Het bestuurlijk rechtsoordeel is geen besluit (want geen rechtshandeling) en wordt daarmee ook niet gelijkgesteld. Het is i.c. niet onevenredig bezwarend om een besluit uit te lokken waartegen rechtsbescherming openstaat bij de bestuursrechter. De omwonenden moeten wachten totdat de activiteit zonder vergunning wordt verricht. Vervolgens kunnen zij een handhavingsverzoek indienen.

Vraag 2a

Ja, dit volgt uit art. 1:3 lid 1 Awb, want: het is een schriftelijk besluit (het besluit is gepubliceerd); van een bestuursorgaan (de gemeenteraad); met een rechtsgevolg (degenen die zich in de zone bevinden mogen niet blowen); op grond van het publiekrecht (namelijk de Gemeentewet).

Vraag 2b

Nee, het te koop aanbieden van de borden is een rechtshandeling naar burgerlijk recht. Het besluit om dit te doen, is geen besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb.

Vraag 3

Wie? Actiecomité: niet bij notariële akte opgericht (ad hoc), mogelijk informele vereniging. Eisen:

  1. Organisatiestructuur en ledensubstraat: benoemen bestuursleden en een voorzitter, leden als aanwezigen.
  2. Als eenheid deelnemen aan het rechtsverkeer: ja, ze opereren duidelijk onder de gezamenlijke noemer van het actiecomité Dus, ja, informele vereniging, behandelen als rechtspersoon.

Stappenplan rechtspersoon:

  1. Lid 1 of lid 3 van art. 1:2 Awb? Het actiecomité behartigt een collectief belang (= een bundeling van individuele belangen) en het besluit kan de belangen van de ondernemers raken. Dus lid 3.
  2. Doelstelling: behartigen van belangen van de aangesloten ondernemers; blijkt ook uit de notulen van de vergadering.
  3. Feitelijke werkzaamheden: volgens de geldende jurisprudentie speelt dit punt bij collectieve belangenbehartigers geen rol; (NB: het feit dat dit dus alleen een procedeerclub is, leidt er hier niet toe dat het op dit punt spaak loopt.)
  4. In het bijzonder behartigen: doel is gericht op de ondernemersbelangen in de Dorpsstraat, zie ook de notulen van de vergadering (territoriale en functionele grens).
  5. Daarnaast moet aan de criteria: objectief, persoonlijk, rechtstreeks en actueel zijn voldaan. Het antwoord moet een juiste toepassing van deze vier vereisten op de casus bevatten.

Conclusie: aan alle vereisten is voldaan, dus het actiecomité is belanghebbende.

Vraag 4

De Wav is een wet in formele zin. De wetgever in formele zin is ingevolge art. 1:1 lid 2 onder a Awb geen bestuursorgaan en om die reden is van een besluit geen sprake. Aan het criterium bestuursorgaan uit art. 1:3 Awb is immers niet voldaan.

Vraag 5

Het betreft een besluit in de zin van art. 1:3 Awb. De beslissing is op schrift gesteld, want ze wordt weergegeven door middel van schrifttekens. De minister is een bestuursorgaan. De beslissing is publiekrechtelijk van aard: de Wav geeft in art. 5 de bevoegdheid aan de minister een tewerkstellingsvergunning af te geven. Er is ook sprake van een rechtshandeling. Er treden namelijk rechtsgevolgen op, i.c. de mogelijkheid arbeid te verrichten in Nederland. Er is dus sprake van een besluit, meer in het bijzonder een beschikking. Het besluit is namelijk niet van algemene strekking (niet herhaaldelijk toepasbaar en abstract), maar concreet en geschreven voor een individueel geval.

Vraag 6

Deze stelling is onjuist: op grond van art. 1:2 lid 3 Awb kunnen collectieve of algemene belangen ‘mede’ tot de belangen van een rechtspersoon worden gerekend. Op grond van art. 1:2 lid 1 Awb kan een rechtspersoon ook opkomen voor een eigen, persoonlijk belang.

Vraag 7

Het betreft een besluit in de zin van art. 1:3 Awb. Het rijverbod is op schrift gesteld, namelijk in de krant. De instelling van het rijverbod is een wilsverklaring met definitief karakter (een standpunt) en daarmee een beslissing. Het college van B&W is een A-orgaan. Zij is namelijk een orgaan van de krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon gemeente. De gemeente is een publiekrechtelijke rechtspersoon volgens art. 2:1 lid 1 BW. Dat het college van B&W een orgaan van de gemeente is en niet slechts een onderdeel hiervan volgt uit het feit dat het een eigen wettelijke taak heeft: art. 6 jo 160 e.v. Gemeentewet. Het betreft hier eveneens een rechtshandeling. Er verandert immers iets in de wereld van het recht, namelijk het recht om op die betreffende dijk te mogen rijden op genoemde dagen en tijden. Deze rechtshandeling is tot slot publiekrechtelijk nu de bevoegdheid van het college uit de WVW 1994 voortvloeit. Het is dus een besluit. Het betreft hier een besluit van algemene strekking (het geldt voor eenieder en dus algemeen als het gaat om de geadresseerden). Het besluit is echter concreet als het gaat om object (de plaats en tijd). Er wordt een algemeen verbod uit de WVW 1994 geconcretiseerd naar plaats en tijd. Het gaat hier dus om een concretiserend besluit van algemene strekking.

Vraag 8

Art. 1:3 lid 1 Awb geeft een aantal voorwaarden waar een besluit aan dient te voldoen: - Schriftelijk, dit mag ook een elektronisch bericht zijn op basis van art. 2:13 Awb. Op basis van art. 2:14 lid 1 Awb moet de geadresseerde dan wel kenbaar hebben gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.

  • Beslissing.
  • Van een bestuursorgaan:
    • Toetsen aan art. 1:1 lid 1 sub a Awb.
    • De gemeente (daarvan maakte de wethouder deel uit) is op basis van art. 2:1 lid 1 Bw een rechtspersoon ingesteld krachtens publiekrecht.
    • De wethouder heeft echter geen voldoende zelfstandige functie of positie.
  • Een publiekrechtelijke grondslag: deze ligt in artikel 1b lid 2 van de Woningwet.
  • Rechtshandeling: de handeling moet gericht zijn op een rechtsgevolg. De last houdt een verplichting in voor Lydia.

Conclusie: de brief is geen besluit in de zin van de Awb omdat niet aan alle cumulatieve voorwaarden is voldaan.

Hoe is het bestuur ingedeeld? - Tentamens 3

 

MC-vragen

Vraag 1

Provinciale staten van de provincie Noord-Holland is een bestuursorgaan, omdat

  1. provinciale staten rechtspersoonlijkheid bezit op grond van art. 2:1 lid 1 BW en provinciale staten een zelfstandige taak heeft, namelijk het vaststellen van verordeningen.

  2. provinciale staten rechtspersoonlijkheid bezit op grond van art. 2:1 lid 2 BW jo. art. 6 Provinciewet en provinciale staten een zelfstandige taak heeft, namelijk het vaststellen van verordeningen.

  3. de provincie rechtspersoonlijkheid bezit op grond van art. 2:1 lid 1 BW en provinciale staten een zelfstandige taak heeft, namelijk het vaststellen van verordeningen.

  4. de provincie rechtspersoonlijkheid bezit op grond van art. 2:1 lid 2 BW jo. art. 6 Provinciewet en provinciale staten een zelfstandige taak heeft, namelijk het vaststellen van verordeningen.

Open vragen

Vraag 1

Geef aan in hoeverre de volgende stelling (on)juist is: “De Nationale ombudsman moet als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt.”

Vraag 2

In het kader van de afhandeling van de aardbevingsschade in Groningen richten de minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en gedeputeerde staten van Groningen de stichting Groninger Aardbevingsschade op. Uit de statuten van de stichting blijkt dat zij is opgericht om in concrete gevallen te beslissen op verzoeken omtrent het toekennen van een uitkering ter compensatie van schade als gevolg van aardbevingen in het Groningse land. Er is geen wettelijk voorschrift dat in de mogelijkheid van het doen van deze uitkeringen voorziet.

De stichting Groninger Aardbevingsschade betaalt een uitkering indien voldaan is aan de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in het door gedeputeerde staten vastgestelde Uitkeringsreglement. Het Uitkeringsreglement bevat algemene regels met betrekking tot het doen van de uitkeringen. De minister van EZK, noch het college van gedeputeerde staten kan bepalen wat in een concreet geval de beslissing moet zijn.

De minister van EZK stelt 100 miljoen Euro beschikbaar aan de stichting Groninger Aardbevingsschade. Een private financier legt nog eens 100 miljoen Euro bij.

Is (het bestuur van) de stichting Groninger Aardbevingsschade aan te merken als een bestuursorgaan?

Vraag 3

Leg uit waarom de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1 Awb. Geef tevens aan of sprake is van een a-orgaan of een b-orgaan.

Vraag 4

Ter bestrijding van de iepziekte in de gemeente Wijdemeren moeten er regelmatig bomen worden gecontroleerd. Bomen die blijken te zijn aangetast door zogeheten iepenspintkevers moeten vervolgens onmiddellijk worden gekapt door deskundige boomverzorgers die door de gemeente zijn aangewezen. De heer Klopper, inwoner van de gemeente, heeft met lede ogen moeten toezien hoe aangewezen boomverzorgers de iep vlakbij zijn achtertuin hebben verwijderd. De deskundigheid van de boomverzorgers liet echter te wensen over. De iep viel op het schuurtje in zijn achtertuin en tot overmaat van ramp bleek er geen sprake te zijn van een besmetting, iets wat mogelijk aan het licht was gekomen als het college van B&W beter onderzoek had laten doen.

Benoem - aan de hand van de relevante wetsartikelen - het openbaar lichaam, de publiekrechtelijke rechtspersoon en het bestuursorgaan in bovenstaande casus.

Vraag 5

De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders is gevestigd in Den Haag en heeft onder meer tot taak de goede beroepsuitoefening door gerechtsdeurwaarders te bevorderen.

Is de ledenraad van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht? Gebruik ter beantwoording van deze vraag mede de Gerechtsdeurwaarderswet (opgenomen in uw wettenbundel).

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. C

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

De Nationale Ombudsman is uitgezonderd in art. 1:1 lid 2 sub f Awb, en is dus in beginsel geen bestuursorgaan. Op basis van artikel 1:1 lid 3 Awb is hij wel bestuursorgaan voor zover hij in het kader van het ambtenarenrecht besluiten neemt of handelingen verricht jegens bij hem in dienst zijnde ambtenaren.

Vraag 2

De stichting is een rechtspersoon naar privaatrecht (art. 2:3 BW) en zodoende geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1 onder a Awb (a-orgaan). Bekeken moet worden of de stichting is aan te merken als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1 onder b Awb (b-orgaan). Het moet dan gaan om een persoon of college met enig openbaar gezag bekleed. Openbaar gezag wordt normaliter verkregen door de toekenning bij wettelijk voorschrift van een publiekrechtelijke bevoegdheid.

Uit de casus blijkt dat hiervan geen sprake is. Openbaar gezag kan door instanties die geldelijke uitkeringen doen ook verkregen worden indien aan twee cumulatieve vereisten is voldaan: het inhoudelijke vereiste en het financiële vereiste (Stichting Silicose Oud-Mijnwerkers).

Als eerste voorwaarde geldt dat de inhoudelijke criteria voor het verstrekken van de geldelijke uitkeringen of voorzieningen in beslissende mate worden bepaald door een a-orgaan. Beslissing door dit a-orgaan in een individueel geval behoeft niet mogelijk te zijn. Uit de casus blijkt dat gedeputeerde staten de voorwaarden in beslissende mate bepalen. Gedeputeerde staten zijn een orgaan van de provincie, welke een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is, en daarmee een a-orgaan (art. 1:1 lid 1 Awb jo. art. 2:1 lid 1 BW).

Het tweede vereiste is dat de verstrekking van de uitkering of voorzieningen in overwegende mate, dat wil zeggen voor in beginsel tweederde of meer, wordt gefinancierd door een of meer a-organen. Het a-orgaan dat de inhoudelijke criteria bepaalt hoeft niet noodzakelijkerwijs het orgaan te zijn dat ook de middelen ter beschikking stelt.

Uit de casus blijkt dat er in totaal EUR 200 miljoen in de pot zit. EUR 100 miljoen wordt daarvan betaald door de minister van EZK (een a-orgaan, als orgaan van de Staat). 1/2 van de pot wordt betaald een private financier. Vereist is dat ten minste 2/3 door a-organen wordt betaald.

Conclusie: de stichting is geen bestuursorgaan.

Vraag 3

De minister is een orgaan van (het openbaar lichaam) de Staat. De Staat is een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon (art. 2:1 lid 1 BW). Voor het zelfstandig functioneren van de minister is een grondslag te vinden in art. 42 e.v. van de Grondwet; een van de eigen wettelijke taken van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betreft het leidinggeven aan een ministerie (art. 44 lid 1 Gw). De minister is dus een a-orgaan (art. 1:1 sub a Awb).

Vraag 4

Het openbaar lichaam in casu is de gemeente Wijdemeren (H7 van de Grondwet). De publiekrechtelijke rechtspersoon is eveneens de gemeente, ingevolge art. 2:1 BW lid 1. Het bestuursorgaan in casu is het college van B&W. Dit is een a-orgaan in de zin van art 1:1 lid 1 Awb, namelijk, een orgaan van de publiekrechtelijke rechtspersoon de gemeente Wijdemeren. Dat het college van B&W een orgaan van de gemeente is en niet slechts een onderdeel hiervan volgt uit het feit dat het een eigen wettelijke taak heeft: art. 6 jo 160 e.v. Gemeentewet.

Vraag 5

Stappenplan bestuursorgaan:

  1. Bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 lid 1 Awb?
  2. Rechtspersoon ingesteld krachtens publiekrecht? Ja, zie art. 2:1 lid 1 BW jo. art. 134 Grondwet jo. art. 56 Gerechtsdeurwaarderswet.
  3. De KBvG heeft verordenende bevoegdheid op grond van art. 57 lid 2 Gerechtsdeurwaarderswet.
  4. Is de ledenraad een orgaan van de KBvG? Het is een orgaan als uit de Gerechtsdeurwaarderswet een voldoende zelfstandige functie of positie blijkt. Op grond van art. 65 Gerechtsdeurwaarderswet is de ledenraad o.a. belast met het bij verordening opstellen van beroeps- en gedragsregels.

Conclusie: de ledenraad van de KBvG is een a-orgaan in de zin van art. 1:1 lid 1 sub a Awb.

 

Open vragen

 

Vraag 1

Geef aan in hoeverre de volgende stelling (on)juist is: “De Nationale ombudsman moet als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt.”

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

De Nationale Ombudsman is uitgezonderd in art. 1:1 lid 2 sub f Awb, en is dus in beginsel geen bestuursorgaan. Op basis van artikel 1:1 lid 3 Awb is hij wel bestuursorgaan voor zover hij in het kader van het ambtenarenrecht besluiten neemt of handelingen verricht jegens bij hem in dienst zijnde ambtenaren.

 

Wat zijn de rechten en plichten van bestuursorganen? - Tentamens 4

 

 

MC-vragen

Vraag 1

Er is geen wettelijke grondslag vereist voor mandaat, omdat

  1. een bestaande bevoegdheid wordt overgedragen aan een ander bestuursorgaan.

  2. de verantwoordelijkheid voor de genomen besluiten bij de mandaatgever blijft.

  3. de bevoegdheid feitelijk wordt uitgevoerd door degene die het mandaat geeft.

  4. alleen de verantwoordelijkheid voor het nemen van besluiten verschuift van de mandaatgever naar de gemandateerde.

Vraag 2

Hans Kat woont in het centrum van Utrecht en vraagt een vergunning aan voor het kappen van een oude eik in zijn achtertuin. Op grond van de APV van Utrecht is het college van b en w bevoegd de kapvergunning te verlenen. De aanvraag wordt gehonoreerd en de vergunning wordt verleend. De stichting ‘Behoud de eik’ is tegen het kappen van de boom en wil de kap voorkomen. Kan de stichting direct na de vergunningverlening bij de voorzieningenrechter met succes om een voorlopige voorziening verzoeken?

  1. Ja, dat kan op elk moment van de procedure.

  2. Nee, aangezien de vereiste spoed ontbreekt.

  3. Nee, want de stichting heeft geen beroep ingesteld bij de rechtbank.

  4. Ja, mits de stichting ook bezwaar maakt tegen de kapvergunning.

Vraag 3

Welke van de volgende uitspraken is juist?

  1. Algemeen verbindende voorschriften behoeven op grond van de Awb niet van een motivering te zijn voorzien.

  2. Beleidsregels behoeven op grond van de Awb niet van een motivering te zijn voorzien.

  3. Concretiserende besluiten van algemene strekking behoeven op grond van de Awb niet van een motivering te zijn voorzien.

  4. Beschikkingen behoeven op grond van de Awb niet van een motivering te zijn voorzien.

Vraag 4

Mattie heeft een omgevingsvergunning om te bouwen aangevraagd, maar niet alle benodigde gegevens voor het in behandeling kunnen nemen van zijn aanvraag aangeleverd. Hij krijgt van het college van burgemeester en wethouders de gelegenheid zijn aanvraag aan te vullen. Mattie vindt het niet nodig om hier gehoor aan te geven. Het gevolg hiervan is dat het college

  1. moet besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  2. kan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  3. Mattie nogmaals de gelegenheid moet geven de faanvraag aan te vullen.

  4. de aanvraag van Mattie niet-ontvankelijk moet verklaren.

Open vragen

Vraag 1

Leg uit wat marginale toetsing inhoudt.

Vraag 2

Mevrouw J. heeft bij het college van burgemeester en wethouders van haar gemeente een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp, omdat zij door rugproblemen niet in staat is haar huis schoon te houden. Toekenning van een dergelijke voorziening is een besluit in de zin van de Awb. Het college schakelt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een externe arts in om te beoordelen of mevrouw inderdaad zodanige klachten heeft dat ze een voorziening nodig heeft. De arts belt mevrouw J op, en stelt haar een paar korte vragen. Op basis van dat gesprek concludeert hij dat zij prima haar eigen huishouding kan doen, en rapporteert dat aan het college. Het college wijst de aanvraag af, onder verwijzing naar het rapport van de arts.

Als de zaak uiteindelijk bij Centrale Raad van Beroep wordt behandeld, vraagt één van de raadsheren aan de gemachtigde van het college van burgemeester en wethouders of de arts niet zelf onderzoek had moeten doen bij mevrouw. De gemachtigde antwoordt: ‘Dat vind ik wel, maar als die arts dat zo doet, dan moet het college op dat rapport afgaan.’

Klopt dit antwoord juridisch?

Vraag 3

In een TV-programma vertelt de minister van Defensie dat zij de vorige dag een stevige discussie heeft gehad met haar ambtenaren over de manier waarop de landsverdediging is georganiseerd. Ook vertelt zij dat er een verslag van die bijeenkomst is gemaakt, waarin zowel de feitelijke situatie van de Nederlandse troepen als de standpunten van haarzelf en haar ambtenaren zijn vastgelegd. Journalist Piet B. dient prompt bij de minister een verzoek in om een afschrift van dat verslag. De minister wijst het verzoek af, en wel om twee redenen:

  • Openbaarheid van de informatie over de troepen moet geheim blijven;
  • Gesprekken van haar met haar ambtenaren zijn vertrouwelijk.

Op welke twee weigeringsgronden uit de Wob beroept de minister zich in dit geval?

Vraag 4

Geert Veen woont in Rotterdam en dient bij de burgemeester een verzoek in tot openbaarmaking van de declaraties die de burgemeester heeft gedaan ‘op kosten van de zaak’. Omdat Geert zelf geen belang heeft bij deze gegevens wijst de burgemeester dit verzoek af.

Kan de burgemeester op deze grond dit verzoek van Geert afwijzen?

Vraag 5

Na een aantal ernstige bijtincidenten met bepaalde hondenrassen besluit de gemeenteraad in Rotterdam in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) een bepaling op te nemen op grond waarvan het verboden is zich met bepaalde, door het college van burgemeester en wethouders aangewezen, gevaarlijke hondenrassen te begeven in door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebieden. Nadat het college van burgemeester en wethouders een aantal speeltuinen en plantsoenen als verboden gebied aangewezen heeft, plaatst een gemeentelijke dienst bordjes bij de toegang tot die gebieden. Daarnaast wordt in diezelfde bepaling van de APV geregeld dat de burgemeester aan bepaalde eigenaars van door de burgemeester als gevaarlijk aangemerkte honden verplichtingen op kan leggen, zoals het muilkorven van hun hond, om bijtincidenten zoveel mogelijk te voorkomen. Het college van burgemeester en wethouders wijst pitbull-terriërs aan als gevaarlijke honden. Martijn Goos heeft een pitbull en hij krijgt een brief van de burgemeester waarin de verplichting is opgenomen om deze hond te muilkorven.

Identificeer ten minste vier bestuurshandelingen die u in deze casus kunt herkennen. Licht toe om wat voor soort bestuurshandelingen het gaat en, voor zover het besluiten betreft, om welk soort besluit.

Vraag 6

Is in artikel 143 lid 1 Provinciewet sprake van attributie, delegatie of mandaat?

Vraag 7

Mogen provinciale staten de aan hen toegekende bevoegdheden delegeren?

Vraag 8

Welke gevolgen heeft attributie aan een ambtenaar voor de relatie tussen ambt en ambtenaar?

Vraag 9

Is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op ieder handelen van een b-orgaan?

Vraag 10

De minister heeft met het oog op een gelijke behandeling van aanvragen regels op schrift gesteld omtrent de hem toekomende bevoegdheid vergunning te verlenen. De minister heeft hierin bepaald dat tewerkstellingsvergunningen uitsluitend kunnen worden verleend aan vreemdelingen die aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo dient de vreemdeling minimaal HBO (of een vergelijkbaar buitenlands alternatief) geschoold te zijn.

Zijn deze regels aan te merken als beleidsregels of als algemeen verbindende voorschriften? Motiveer je antwoord.

Vraag 11

Waarom is een constituerend besluit van algemene strekking wel een besluit van algemene strekking maar geen algemeen verbindend voorschrift?

Vraag 12a

Artikel 13 van de APV Tilburg zegt het volgende:

1. Het is verboden zonder vergunning van het college of wanneer het gaat om het gebruik van de weg of weggedeelte ten behoeve van een terras bij een horeca-inrichting, van de burgemeester, de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan. […]

5. Een vergunning, bedoeld in het eerste lid, kan worden geweigerd:

  • a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
  • b. indien het beoogde gebruik, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak. […]

13. De burgemeester beschikt binnen dertien weken op een aanvraag om een terrasvergunning

Staat de Algemene wet bestuursrecht de beslistermijn van artikel 13 lid 13 APV Tilburg toe?

Vraag 12b

Leg uit hoe intensief de bestuursrechter een weigering van een terrasvergunning op grond van artikel 13 lid 5 aanhef en onder b APV Tilburg zal toetsen.

Vraag 13

Willem Wagenaar heeft een eetcafé met terras. Omdat het eetcafé niet erg druk wordt bezocht, besluit Wagenaar om een groot reclamebord - een heuse blikvanger - op het trottoir te plaatsen in de hoop meer bezoekers te trekken. Hiervoor heeft hij op grond van de APV een vergunning nodig, die moet worden aangevraagd bij het college van B&W. Het college beslist ingevolge de APV binnen 4 weken op een aanvraag. Wagenaar vraagt de vergunning op 1 april 2018 aan. Op 15 mei 2018 heeft hij tot zijn verbazing nog geen reactie van het college ontvangen. Wagenaar kan niet langer wachten: hij besluit het reclamebord alvast op het trottoir te plaatsen; de vergunning komt dan later wel, denkt hij. Het reclamebord sorteert effect! Het terras stroomt elke middag en avond vol. Piet Wouters woont een paar straten verderop. Hij bezoekt elke avond zijn zieke moeder en ergert zich dan aan het reclamebord, dat hem ertoe dwingt een stuk over de rijweg te lopen. Hij verzoekt het college van B&W om tot handhaving jegens (het reclamebord van) Wagenaar over te gaan zodat wordt bewerkstelligd dat Wagenaar het reclamebord per direct verwijdert.

Is het verzoek van Wouters te beschouwen als een aanvraag in de zin van de Awb?

Vraag 14a

Ter bestrijding van de iepziekte in de gemeente Wijdemeren moeten er regelmatig bomen worden gecontroleerd. Bomen die blijken te zijn aangetast door zogeheten iepenspintkevers moeten vervolgens onmiddellijk worden gekapt door deskundige boomverzorgers die door de gemeente zijn aangewezen. De heer Klopper, inwoner van de gemeente, heeft met lede ogen moeten toezien hoe aangewezen boomverzorgers de iep vlakbij zijn achtertuin hebben verwijderd. De deskundigheid van de boomverzorgers liet echter te wensen over. De iep viel op het schuurtje in zijn achtertuin en tot overmaat van ramp bleek er geen sprake te zijn van een besmetting, iets wat mogelijk aan het licht was gekomen als het college van B&W beter onderzoek had laten doen.

Stel dat het incident met de iep aanleiding geeft tot aansprakelijkheid voor de schade die de heer Klopper heeft geleden. Wie dient de schadevergoeding te betalen?

Vraag 14b

Na het debacle rondom de deskundige boomverzorgers wil het college de zaken anders aanpakken. Omdat het college zelf niet de kennis heeft voor een voldoende deskundig onderzoek, wil het bij voorkeur zijn wettelijke bevoegdheid tot verlening van omgevingsvergunningen voor het kappen van iepen laten uitoefenen door een ander. Het college heeft de keuze tussen een ambtenaar met groene vingers bij de afdeling Planning, of een gecertificeerd bedrijf, HappyTrees.

Onder welke voorwaarden mag het college de bevoegdheid om de vergunningen te verlenen, mandateren aan de ambtenaar dan wel het bedrijf?

Vraag 14c

Maakt het voor de verantwoordelijkheid voor de uitoefening van de bevoegdheid verschil of er sprake is van mandaat of delegatie?

Vraag 15a

Artikel 2:10 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2014 van de gemeente Breda luidt als volgt:

Artikel 2:10: Objecten onder hoogspanning

  1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.
  2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.
  3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.
  4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Is de bepaling in lid 4 noodzakelijk om te verzekeren dat paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is?

Vraag 15b

Beschikt het college bij de uitoefening van de in art. 2:10 lid 2 APV neergelegde bevoegdheid tot ontheffingverlening over beleidsvrijheid en/of beoordelingsvrijheid?

Vraag 15c

Welke onderdelen (hoofstukken, titels en/of afdelingen) van de Awb zijn van toepassing op de besluitvorming met betrekking tot ontheffingverlening?

Vraag 15d

Stel dat het college een aanvraag van boer Jansen toewijst om een reclamezuil van drie meter hoogte te plaatsen op twee meter afstand van de hoogspanningslijn. Met die reclamezuil kunnen automobilisten die langsrijden, worden geattendeerd op de kaasboerderij die Jansen exploiteert.

Buurman Gerritsen wil opkomen tegen het besluit tot ontheffingverlening, omdat de reclamezuil hem het zicht ontneemt op de kaasboerderij.

Is Gerritsen belanghebbende bij het besluit tot ontheffingverlening?

Vraag 16a

Fanny is ondernemer en heeft een eigen tentamentrainingspraktijk voor vakken uit de bachelor rechtsgeleerdheid. Omdat er een tentamen Bestuursrecht aanstonds is, wil zij aan de Burgemeester Oudlaan en rond de halte van de tramhalte Woudestein reclame maken voor haar cursussen door middel van het afnemen van enquêtes aan studenten en het uitdelen van reclamefolders. Daartoe heeft zij ontheffing aangevraagd bij de gebiedscommissie Kralingen-Crooswijk van het verbod krachtens de APV Rotterdam om personen staande te houden aan de weg of delen van de weg ten behoeve van het uitvoeren van een enquête of een onderzoek met het kennelijke doel handelsreclame te maken aan de weg of delen van de weg. In mandaat heeft het Hoofd van de uitvoeringsdienst KralingenCrooswijk haar aanvraag op 13 november 2016 afgewezen. Fanny gaat in bezwaar tegen de afwijzing. Fanny wacht in spanning af tot zij zal worden uitgenodigd om haar zegje te komen doen op het gebiedscommissie-kantoor. Op 1 december 2016 ontvangt Fanny echter prompt een besluit op bezwaar waarin het bezwaar ongegrond wordt verklaard en de primaire beslissing in stand wordt gehouden. De beslissing op bezwaar is ondertekend door ambtenaar X die werkzaam is bij de uitvoeringsdienst Kralingen-Crooswijk. De beslissing op bezwaar wordt gemotiveerd onder verwijzing naar het primaire besluit.

Welk(e) gebrek(e)n kleeft/kleven er aan de beslissing op bezwaar van 1 december 2016?

Vraag 16b

Stel, Fanny gaat in beroep tegen de beslissing op bezwaar vanwege het onbevoegd nemen van de beslissing op bezwaar. Leg in uw eigen woorden de verschillen en overeenkomsten uit tussen de artikelen 6:22 en 8:72, derde lid, sub a van de Algemene wet bestuursrecht en de toepassing ervan voor het oordeel van de rechter in het beroep over het bestreden besluit.

Vraag 17a

De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft aan Bkorn bouwsystemen b.v een boete opgelegd van € 305.000,- wegens overtreding van artikel 6 Mededingingswet. Het door Bkorn gemaakte bezwaar is door de ACM niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het door Bkorn ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Leg aan de hand van de relevante Awb-bepalingen uit waarom de rechtbank Rotterdam bevoegd is te oordelen over het beroep.

Vraag 17b

Leg aan de hand van de relevante Awb-bepalingen uit bij welke bestuursrechter hoger beroep kan worden ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam.

Vraag 18a

De vereniging ’t Schijnvaat heeft bezwaar gemaakt tegen een door het college van B&W van Neerijnen verleende omgevingsvergunning voor de kap van vijf essen ten behoeve van het realiseren van een mestbassin. Uit de uitnodiging voor de hoorzitting blijkt dat het horen zal plaatsvinden door de heer Renkema, voorzitter en als ambtenaar werkzaam bij de aangrenzende gemeente Geldermalsen, mevrouw Hillema, lid van de vereniging ’t Schijnvaat en de heer Bergsma, gepensioneerd jurist algemene zaken van de gemeente Neerijnen.

Binnen welke termijn moet het college van B&W een beslissing op het bezwaarschrift van de vereniging ’t Schijnvaat nemen?

Vraag 18b

Het bezwaar van de vereniging ’t Schijnvaat is ongegrond verklaard. De rechtbank verklaart het daarop ingestelde beroep van de vereniging gegrond en vernietigt het bestreden besluit op bezwaar. Kan de rechtbank het college van B&W van Neerijnen veroordelen tot vergoeding van de kosten die de vereniging ’t Schijnvaat in de bezwaarprocedure heeft gemaakt?

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. B

  2. D

  3. A

  4. C

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Marginale toetsing betekent dat de rechter nagaat of het bestuursorgaan in een gegeven geval in redelijkheid, gelet op de daarbij betrokken belangen, tot het besluit had kunnen komen. Of: dat de afweging van het bestuursorgaan niet kennelijk onredelijk is geweest.

Vraag 2

Nee. De arts is een adviseur in de zin van de Awb (art. 3:5 Awb). 3:9 Awb bevat een vergewisplicht. Het bestuursorgaan mag afgaan op het rapport van de arts, maar alleen als het zich er van heeft vergewist dat de adviseur zijn werk goed heeft gedaan. Daarvan is hier geen sprake.

Vraag 3

Veiligheid van de Staat (art. 10 lid 1 onder b Wob) en persoonlijke beleidsopvattingen (art. 11 Wob).

Vraag 4

Nee. Volgens art. 3 lid 1 Wob kan een ieder een verzoek om informatie in een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan. Het betreft een bestuurlijke aangelegenheid; zie art. 1 aanhef en onder b Wob, dit wordt ruim uitgelegd (BSR hoofdstuk 9, nr. 347). Het gebruik van de woorden ‘een ieder’ benadrukt dat het hier gaat om een ‘actio popularis’ en dat noch het belang van de verzoeker noch het motief om de informatie te verzoeken er in beginsel toe doet. De verzoeker hoeft geen specifieke verklaring te geven over het waarom van zijn informatiebehoefte: ingevolge art. 3 lid 3 Wob hoeft de verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.

Vraag 5

Mogelijke opties:

  • Bepaling in APV is een besluit van algemene strekking/a.v.v.
  • Aanwijzing hondenrassen is een besluit van algemene strekking/cbas
  • Aanwijzing gebieden is een besluit van algemene strekking/cbas
  • Plaatsing bebording is een feitelijke handeling (geen rechtsgevolg)
  • Verplichting hondeneigenaren is een beschikking

Vraag 6

In artikel 143 lid 1 Provinciewet is sprake van attributie: er wordt een nieuwe bevoegdheid tot het vaststellen van provinciale verordeningen gecreëerd en aan provinciale staten toegekend.

Vraag 7

Delegeren mag niet, tenzij hiervoor een wettelijke grondslag is (10:15 Awb). De Provinciewet geeft in art. 152 een wettelijke grondslag voor delegatie door provinciale staten aan gedeputeerde staten en aan bestuurscommissies, tenzij de aard van de bevoegdheden zich ertegen verzet. Een aantal bevoegdheden worden vervolgens in de rest van het artikel uitgezonderd.

Vraag 8

Attributie aan een ambtenaar maakt van die ambtenaar een ambt (bestuursorgaan) op zich: de ambtenaar heeft dan namelijk een eigen wettelijke taak die aan hem geattribueerd is. Het ambt/bestuursorgaan waaraan de ambtenaar ondergeschikt is, staat dan dus ook in een bijzondere relatie ten opzichte van de ambtenaar wanneer die zijn eigen wettelijke taak uitoefent. Art. 10:22 Awb regelt dat het orgaan waaraan de ambtenaar ondergeschikt is algemene en specifieke instructies mag geven en dat de ambtenaar inlichtingen moet verstrekken op verzoek.

Vraag 9

Nee, slechts voor zover het b-orgaan openbaar gezag (publiekrechtelijke bevoegdheden) uitoefent (vgl. art. 1:1 lid 1 Awb), zijn de normen uit de Awb van toepassing.

Vraag 10

Het gaat hier om een besluit, inhoudende een algemene regel (namelijk niet voor één persoon/situatie geschreven en herhaaldelijk toepasbaar). Het is echter geen AVV, want de regel berust niet op een specifiek wettelijk voorschrift (maar via art. 4:81 Awb). Daarnaast: de regel bindt betrokkenen niet (enkel het bestuursorgaan is gebonden aan de regel bij de verlening van tewerkstellingsvergunningen). De regel werkt overigens wel extern (buiten het eigen bestuursorgaan; burgers kunnen bij niet-naleving daarop een beroep bij de bestuursrechter doen). Het is zodoende een beleidsregel; de minister legt in deze regels uit op welke wijze hij gebruik zal maken van zijn bestuursbevoegdheid.

Vraag 11

Een constituerend besluit van algemene strekking is wel een besluit dat algemeen is wat de geadresseerden betreft, maar anders dan een algemeen verbindend voorschrift, ziet op de werking van een ander besluit van algemene strekking. Daarnaast bevat een constituerend besluit van algemene strekking in tegenstelling tot een algemeen verbindend voorschrift geen zelfstandige normstelling.

Vraag 12a

Op grond van art. 4:13 lid 1 Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Dit is een bepaling van aanvullend recht die een vangnet biedt indien het wettelijk voorschrift geen termijn bevat. Aangezien de APV een wettelijk voorschrift is, staat de Awb de beslistermijn van dertien weken in de APV toe.

Vraag 12b

In artikel 13 lid 5 aanhef en onder b APV Tilburg is sprake van beleidsvrijheid (‘kan worden geweigerd’) Verder is sprake van beoordelingsvrijheid: in de APV worden vage termen gehanteerd, omdat de burgemeester bij uitstek geschikt is om zelf invulling te geven aan de vraag of is voldaan aan redelijke eisen van welstand. De bestuursrechter zal een weigering van een terrasvergunning op deze weigeringsgrond daarom terughoudend toetsen ten aanzien van de uitoefening van zowel de beleidsvrijheid als de beoordelingsvrijheid.

Vraag 13

Daarvoor zou nodig zijn dat Wouters belanghebbende is (art. 1:3 lid 3 Awb). Dat is hij echter niet, omdat zijn belang als buurtbewoner (maar niet omwonende) zich niet onderscheidt van dat van andere buurtbewoners (of inwoners van de gemeente). NB: als hij zich stoort aan het feit dat het trottoir vol staat, kan hij ook een andere weg nemen.

Vraag 14a

De publiekrechtelijke rechtspersoon, dus in dit geval de gemeente, zal aansprakelijk worden gehouden voor de schade. De publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid is een constructie om deel te kunnen nemen aan het private rechtsverkeer, en deze rechtspersoon beheert het vermogen, ook al handelt het bestuursorgaan (art. 1:1 lid 4 Awb).

Vraag 14b

Mandateren aan de ambtenaar mag in principe ingevolge art. 10:3 Awb, tenzij het volgens de wet niet mag, de aard van de bevoegdheid zich ertegen verzet (lid 1) of er sprake is van een van de uitzonderingen in lid 2; in casu is geen reden om dit aan te nemen. Mandateren aan HappyTrees mag, wederom volgens art. 10:3 Awb. Wel gaat het dan om mandaat aan een niet ondergeschikte. Dit kan ofwel via wettelijke grondslag (die is er niet) ofwel als HappyTrees met het mandaat akkoord gaat ingevolge art. 10:4 Awb. Daarnaast dient het algemene mandaat tot verlening van omgevingsvergunningen zowel aan de ambtenaar als aan HappyTrees schriftelijk te worden verleend (art. 10:5 Awb).

Vraag 14c

Ja, dit maakt verschil. Delegatie is ingevolge art. 10:13 Awb het overdragen door een bestuursorgaan van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten aan een ander die deze onder eigen verantwoordelijkheid uitoefent. Hierdoor wordt de gedelegeerde dus verantwoordelijk. Bij mandaat echter wordt de verantwoordelijkheid niet overgedragen en wordt er in naam van het mandaterend bestuursorgaan gehandeld (10:1 Awb); de verantwoordelijkheid voor de uitoefening van de bevoegdheid blijft dus bij het bestuursorgaan.

Vraag 15a

Paragraaf 4.1.3.3 van de Awb is van facultatief recht, hetgeen blijkt uit de formulering van art. 4:20a lid 1 Awb: deze paragraaf is van toepassing indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Zolang een wettelijk voorschrift dit niet bepaalt, is paragraaf 4.1.3.3 Awb dus niet van toepassing. De bepaling in lid 4 is dus overbodig om te verzekeren dat paragraaf 4.1.3.3 Awb niet van toepassing is.

Vraag 15b

Het college beschikt over beleidsvrijheid, omdat het bevoegd is (‘kan’), maar niet verplicht is om ontheffing te verlenen indien aan de wettelijke toepassingsgrond is voldaan. Voor zover al sprake is van vage termen in de wettelijke toepassingsgrond (‘indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat’), heeft de wetgever deze termen (bv. ‘toelaat’) niet vaag geformuleerd om de uitleg daarvan volledig over te laten aan het college, maar uitsluitend omdat de wetgever deze technische materie niet exacter kan aanduiden in een wettelijke bepaling. Er is dus sprake van beoordelingsruimte en niet van beoordelingsvrijheid.

Vraag 15c

De verlening van een ontheffing is een beschikking, want betreft een besluit voor een individueel geval (art. 1:3 lid 2 Awb).

Vraag 15d

Belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks is betrokken bij een besluit (art. 1:2 lid 1 Awb). Daartoe dient het belang objectief bepaalbaar, persoonlijk, eigen, rechtstreeks en actueel te zijn. Het belang van Jansen, namelijk het voorkomen van ontneming van uitzicht, is niet afhankelijk van een zuiver subjectieve beleving (objectief bepaalbaar), betreft niet het belang van een ander (en is dus eigen), wordt direct geraakt door het besluit tot ontheffingverlening dat het plaatsen van de reclamezuil mogelijk maakt (rechtstreeks) en ligt niet in de toekomst, omdat Gerritsen momenteel buurman is van Jansen (actueel). Bovendien onderscheidt Gerritsen zich als buurman voldoende van anderen (persoonlijk), dus is hij belanghebbende bij het besluit tot ontheffingverlening.

Vraag 16a

Ten eerste is er sprake van een bevoegdheidsgebrek, zie de uitspraak Drankmajoor, waaruit kan worden afgeleid dat ook naar de beperking van de ‘aard van de bevoegdheid’ als bedoeld in art. 10:3 lid 1 Awb moet worden gekeken. Het is niet mogelijk het beslissen op een bezwaarschrift te mandateren aan ambtenaren die ondergeschikt zijn aan diegenen die het primaire besluit hebben genomen. Er moet sprake zijn van een volledige heroverweging krachtens 7:11 lid 1 Awb. Ten tweede had Fanny in de gelegenheid moeten worden gesteld om te worden gehoord op grond van art. 7:2 lid 1 Awb en had daarvan krachtens lid 2 op de hoogte moeten worden gesteld. Ten derde is er een motiveringsgebrek. Het bestuursorgaan kan niet volstaan met een verwijzing naar het primaire besluit. Zie art. 7:12 Awb, een beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Vraag 16b

Overeenkomst tussen art. 6:22 en 8:72 lid 3 sub a Awb: beide artikelen beogen te voorkomen dat een besluit door de bestuursrechter van zijn rechtskracht wordt ontnomen zonder dat partijen daarmee iets opschieten. De bepalingen dienen beide dus de finale geschilbeslechting. Een verschil is dat toepassing van art. 6:22 Awb ertoe leidt dat het bestreden besluit niet wordt vernietigd en daarom niet onrechtmatig wordt geacht en dus zal het beroep ongegrond worden verklaard ex art. 8:70 sub c Awb. Toepassing van art. 8:72 lid 3 Awb kan echter slechts aan de orde zijn nadat het bestreden besluit is vernietigd en dus als onrechtmatig genomen geldt en dus zal het beroep gegrond worden verklaard ex art 8:70 sub d Awb. Een ander verschil, dat eveneens als juist is beoordeeld, is dat art. 6:22 Awb kan worden toegepast door zowel het bestuursorgaan, als de rechter en dat. Art. 8:72 lid 3 sub a Awb, alleen is voorgeschreven voor toepassing door de bestuursrechter.

Vraag 17a

Een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter (art. 8:1 Awb). De door AMC opgelegde boete is een besluit in de zin van de Awb. Beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze behorende wet Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een andere wettelijke voorschrift (8:6 Awb). In dit geval is noch in hoofdstuk 2 van de BB noch in een ander wettelijk voorschrift (de Mededingingswet) een andere bestuursrechter aangewezen: absolute competentie rechtbank. Artikel 8:7 van de Awb is geregeld bij welke rechtbank beroep ingesteld moet worden. In artikel lid 3 van artikel 8:7 van de Awb is bepaald dat in het geval beroep is ingesteld tegen een besluit als bedoeld in hoofdstuk 3 van de BB in afwijking van het eerste en tweede slechts de door dat hoofdstuk aangewezen rechtbank bevoegd is (concentratie van rechtspraak). In dit geval is in hoofdstuk 3 van de BB en wel in artikel 7 een rechtbank aangewezen. Op grond van dat artikel dient tegen besluiten genomen op grond van de Mededingingswet beroep worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam.

Vraag 17b

Ingevolge artikel 8:104, eerste lid, onder a, van de Awb kan een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel artikel 8:66, eerste lid, of artikel 8:67, eerste lid, van de Awb. Ingevolge artikel 8:105, eerste lid, van de Awb wordt het hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de BB dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift. In dit geval is in hoofdstuk 4 van de BB en wel in artikel 11 een andere hogerberoepsrechter aangewezen. Op grond van dat artikel dient tegen een uitspraak van de rechbank omtrent een besluit genomen op grond van de Mededingingswet hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Vraag 18a

Artikel 7:10 lid 1 Awb. de beslistermijn bedraagt 6 weken of 12 weken, als er een commissie als bedoeld in artikel 7:13 lid 1 Awb is ingesteld. Artikel 7:10 lid 1 Awb: De termijn begint te lopen vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken (en dus niet vanaf het indienen van het bezwaarschrift). Er is een externe bezwarencommissie ex artikel 7:13 lid 1 Awb ingesteld. Aan de voorwaarden van dat artikellid is voldaan. De heer Renkema is weliswaar werkzaam in een andere gemeente, maar dus niet onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen. Hij is daarom een extern voorzitter. Antwoord: de beslistermijn bedraagt dus 12 weken, te rekenen vanaf het einde van de bezwaartermijn.

Vraag 18b

Artikel 8:75 lid 1 Awb: de bestuursrechter is bevoegd een bestuursorgaan te veroordelen in de kosten van een belanghebbende, die die belanghebbende in beroep, maar ook in bezwaar, heeft gemaakt. Wel moet zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:15 lid 2 en 3 Awb. Met name is van belang dat de belanghebbende voor het nemen van de beslissing op bezwaar een verzoek om een kostenvergoeding heeft ingediend en dat sprake moet zijn van herroeping wegens onrechtmatigheid. Dat laatste is vrijwel zeker het geval, omdat het besluit door de rechter is vernietigd.

 

Open vragen

 

Vraag 1

Leg uit wat marginale toetsing inhoudt.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Marginale toetsing betekent dat de rechter nagaat of het bestuursorgaan in een gegeven geval in redelijkheid, gelet op de daarbij betrokken belangen, tot het besluit had kunnen komen. Of: dat de afweging van het bestuursorgaan niet kennelijk onredelijk is geweest.

 

Welke normen zijn er voor bestuurlijk handelen? - Tentamens 5

 

 

MC-vragen

Vraag 1

Waarom is in het bestuursrecht het onderscheid tussen materiële en formele algemene beginselen van behoorlijk bestuur zeer relevant?

  1. Omdat een formeel gebrek in een besluit na de vernietiging niet noodzakelijk tot een nieuw besluit leidt met een andere inhoud.

  2. Omdat een formeel gebrek in een besluit na de vernietiging niet tot een nieuw besluit leidt met een andere inhoud.

  3. Omdat een materieel gebrek in een besluit na de vernietiging niet tot een nieuw besluit leidt met een andere inhoud.

  4. Omdat een materieel gebrek in een besluit na de vernietiging niet noodzakelijk tot een nieuw besluit leidt met een andere inhoud.

Vraag 2

Y-music vraagt een vergunning aan voor een muziekfestival op de grote markt in Den Bosch. De vergunning wordt geweigerd. Fons Duijts was al door Y-music geboekt om het slotoptreden te verzorgen tijdens het festival en is daarom zeer teleurgesteld in de weigering. Is Fons Duijts belanghebbende bij dit besluit?

  1. Ja, want hij heeft een objectief bepaalbaar belang.

  2. Ja, want hij heeft een afgeleid belang.

  3. Nee, want hij komt niet voor zijn eigen belang op.

  4. Nee, want hij heeft geen rechtstreeks belang.

Vraag 3

Welk algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is in de bestuursrechtspraak niet als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur erkend?

  1. Het vertrouwensbeginsel

  2. Het gelijkheidsbeginsel

  3. Het verbod van vooringenomenheid

  4. Het transparantiebeginsel

Vraag 4

Laurens is van plan op korte termijn een pand te kopen in de binnenstad van Amsterdam. Hij heeft al een mooi grachtenpand op het oog, maar wacht tot hij promotie heeft gemaakt, zodat hij genoeg hypotheek kan krijgen. Wel heeft hij al aan zijn vriendin Sharon beloofd dat zij een kamer in het pand van hem mag huren zodra hij eigenaar is. Intussen verleent het college van burgemeester en wethouders aan Jack, de eigenaar van het pand naast het pand dat Laurens wil kopen, een vergunning voor het oprichten van een dakkapel. Pieter is de buurman van Jack en zit, net als Laurens en Sharon, niet te wachten op de dakkapel. Wie zijn belanghebbende bij het besluit tot vergunningverlening?

  1. Jack en Pieter.

  2. Pieter en Laurens.

  3. Jack, Pieter en Laurens.

  4. Jack, Pieter, Laurens en Sharon.

Vraag 5

Toezichthouder Monique Verwoerd, werkzaam bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bezoekt een transportbedrijf in het kader van het toezicht op de naleving van de Arbeidstijdenwet. Zij is tevens opsporingsambtenaar. Monique krijgt, als zij de tijdregistraties bestudeert, een vermoeden dat het bedrijf het niet zo nauw neemt met de voorschriften over arbeidstijden en rusttijden die het voor zijn chauffeurs in acht moet nemen. Niet naleving ervan is verboden en levert tevens een strafbaar feit op. Op welk moment moet zij de directeur van het bedrijf cautie geven als zij hem daar vragen over wil stellen? Op het moment dat

  1. zij gebruik maakt van haar bevoegdheid om inlichtingen te vorderen.

  2. zij de tijdregistratie ziet die bij haar het vermoeden van een overtreding doet rijzen.

  3. zij het bedrijfsterrein betreedt.

  4. zij zich legitimeert.

Vraag 6

Het formele motiveringsbeginsel vereist:

  1. Een deugdelijke motivering

  2. Een draagkrachtige motivering

  3. Een gepubliceerde motivering

  4. Een kenbare motivering

Vraag 7

Wat verstaan we onder gelede normstelling?

  1. Op eenzelfde activiteit zijn normen uit verschillende regelingen van toepassing.

  2. Normstelling die in strijd is met de Grondwet.

  3. Eenzelfde regeling is op verschillende activiteiten van toepassing

  4. Normstelling die in tranches tot stand komt.

Vraag 8

Welke van de volgende uitspraken is juist?

  1. Algemeen verbindende voorschriften behoeven op grond van de Awb niet van een motivering te zijn voorzien.

  2. Beleidsregels behoeven op grond van de Awb niet van een motivering te zijn voorzien.

  3. Concretiserende besluiten van algemene strekking behoeven op grond van de Awb niet van een motivering te zijn voorzien.

  4. Beschikkingen behoeven op grond van de Awb niet van een motivering te zijn voorzien.

Vraag 9

Mattie heeft een omgevingsvergunning om te bouwen aangevraagd, maar niet alle benodigde gegevens voor het in behandeling kunnen nemen van zijn aanvraag aangeleverd. Hij krijgt van het college van burgemeester en wethouders de gelegenheid zijn aanvraag aan te vullen. Mattie vindt het niet nodig om hier gehoor aan te geven. Het gevolg hiervan is dat het college

  1. moet besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  2. kan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  3. Mattie nogmaals de gelegenheid moet geven de aanvraag aan te vullen.

  4. de aanvraag van Mattie niet-ontvankelijk moet verklaren.

Open vragen

Vraag 1

Leg uit wat beleidsvrijheid inhoudt.

Vraag 2

Geef aan op welke wijze de bestuursrechter een besluit van een bestuursorgaan toetst, als sprake is van beleidsvrijheid. Leg ook uit waarom de bestuursrechter op deze wijze toetst.

Vraag 3

Geef aan in hoeverre de volgende stelling (on)juist is: “Door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 juni 2013 (Gelijkheidsbeginsel & verbod van willekeur) wordt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht gedwongen om in strijd met de wet te handelen.”

Vraag 4

Geef aan waarom de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het door appellant gedane beroep op het vertrouwensbeginsel in de uitspraak van 18 april 2018 (Vertrouwensbeginsel) honoreert. Noem daarbij drie aspecten.

Vraag 5

Geef aan wat het verbod van reformatio in peius inhoudt. Licht ook toe waarom dit verbod niet absoluut is.

Vraag 6

In ons bestuursrecht geldt het beginsel dat burgers rechten kunnen ontlenen aan van kracht zijnde wetten en besluiten. Om welk beginsel van behoorlijk bestuur gaat het hier?

Vraag 7

In de gemeente Amsterrot is het op grond van de Verordening op de straathandel verboden zonder vergunning op de openbare weg met een kraampje standplaats in te nemen om zaken aan het publiek te verkopen. Met de uitvoering van de verordening is een gemeentelijke bestuurscommissie (een soort stadsdeelbestuur) belast. Bij de vergunningverlening dient het bestuur op grond van de verordening het belang van voldoende parkeergelegenheid mee te wegen. Jan G. heeft zo’n vergunning om bij het stadion van voetbalclub Feyenax shawls, vlaggetjes en toeters te verkopen. De grond waarop het stadion is gelegen, alsmede de grond in de directe omgeving daarvan, behoort in eigendom toe aan de gemeente. De gemeente weigert Jan krachtens haar eigendomsrecht toestemming om zijn kraampje op haar grond te plaatsen, omdat dit ten koste gaat van het aantal beschikbare parkeerplaatsen.

Handelt de gemeente rechtmatig door Jan de toestemming te weigeren?

Vraag 8a

Carolien en Marco willen samen in de nabijheid van het Groot Handelsgebouw in Rotterdam een café beginnen. Zij kunnen een geschikt pand kopen. Het moet echter wel worden verbouwd. De ramen in de voorgevel dienen te worden vervangen en krijgen een andere kleur. Gezien de complexiteit van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving nemen ze contact op met een voor de gemeente werkende ambtenaar van de afdeling Bouwzaken. Deze ambtenaar heeft hen een compliment dat zij hun zaken zo goed voor elkaar hebben en verzekert hen dat het college van B&W een positief besluit zal nemen over hun aanvraag om een bouwvergunning.

Als Marco enkele weken later naar de stand van zaken informeert, geeft de ambtenaar aan dat het bouwplan nog moet worden beoordeeld op de eisen van welstand. Maar ook dat zal volgens hem geen enkel probleem zijn: “Over een paar weken ligt de vergunning bij jullie op de deurmat en heb je je voor niets ongerust gemaakt.” Marco en Carolien gaan alvast aan de slag met de verbouwing en geven een aannemer opdracht om de ramen en de dakpannen te vervangen. Enkele weken later deelt het college van B&W Carolien en Marco mee dat de bouwvergunning wordt geweigerd, omdat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De ramen in de voorgevel zijn veel te groot en passen niet bij de gebouwen in de directe omgeving. Ook de kleur van de dakpannen steekt er te veel bij af. Marco en Carolien vinden het onbegrijpelijk. De aannemer moet worden betaald en alles moet nog een keer worden veranderd! Daar hebben ze het geld niet voor. De ambtenaar beweerde toch dat het wel goed zou komen?

Heeft het college van B&W in strijd gehandeld met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur? Motiveer uw antwoord.

Vraag 8b

Moet het college van B&W Marco en Carolien schadeloos stellen? Motiveer uw antwoord.

Vraag 9a

In de waterrijke gemeente X loopt het de spuigaten uit met de hoeveelheid rondvaartboten. Iedereen mag een rondvaartbedrijf exploiteren, en daarvoor is geen vergunning nodig. De gemeenteraad van de gemeente X wil ten aanzien van de rondvaartboten een maximumstelsel invoeren: de betrokken verordening wordt gewijzigd, en daarin wordt bepaald dat er in totaal vier vergunningen voor rondvaartbootbedrijven worden verleend. De vergunningen worden voor onbepaalde tijd verleend. Er worden duidelijke criteria gegeven voor de verdeling van de vergunningen en er wordt een periode opengesteld waarbinnen alle mogelijke gegadigden zich kunnen inschrijven om voor een vergunning in aanmerking te komen. U bent advocaat van een bedrijf dat geen van de vier vergunningen heeft gekregen. Uw cliënt is van mening dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.

Heeft uw cliënt gelijk? (U mag er daarbij vanuit gaan dat de keuze van de gemeenteraad om een maximumstelsel met vier vergunningen in te voeren, in dit geval rechtmatig is).

Vraag 9b

Uw cliënt heeft ook nog een ander argument achter de hand. Hij is – terecht – van mening dat het gaat om een dienst in de zin van de Dienstenwet. Hij heeft uitgerekend dat het college van burgemeester en wethouders, dat de vergunningen verleent, de beslistermijn heeft laten verlopen, en dat hij, omdat het hier om een dienst in de zin van de Dienstenwet gaat, van rechtswege een vergunning heeft gekregen.

Beargumenteer waarom dit wel of niet klopt.

Vraag 10

Stelling: De overheid is als zij privaatrechtelijk handelt niet gebonden aan het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.

Is deze stelling juist of onjuist? Onderbouw uw antwoord aan de hand van relevante jurisprudentie en wetgeving.

Vraag 11

Uitbater Klaassen wil zijn café ‘Klaassie’ graag met een terras uitbreiden. Hij informeert naar de mogelijkheden hiervan bij wethouder Jansen, die hij toevallig ontmoet tijdens een raadsvergadering op het gemeentehuis. Wethouder Jansen, die binnen het college Duurzaamheid en Sociale Zaken in zijn portefeuille heeft, verwacht geen problemen en laat Klaassen de volgende dag per brief weten dat de vergunning zal worden verleend indien een aanvraag wordt ingediend. Vol vertrouwen dient Klaassen dan ook een aanvraag in. Groot is enkele weken later zijn verbazing wanneer hij het besluit van de burgemeester leest waarin zijn aanvraag om een terrasvergunning wordt afgewezen.

Volgens Klaassen is deze afwijzing in strijd met het vertrouwensbeginsel. Heeft dit argument kans van slagen?

Vraag 12

Uit het motiveringsbeginsel vloeien twee verschillende eisen voort. Leg het verschil tussen beide eisen uit met verwijzing naar de relevante bepalingen uit de Awb.

Vraag 13a

De gemeente Waalwijk grenst aan de rivier de Bergsche Maas. Door enkele dagen van hevige regenval treedt deze rivier buiten zijn oevers. Hierdoor ondervindt het stadscentrum van Waalwijk veel wateroverlast en komen kelders van de huizen in het stadscentrum blank te staan. Op het gemeentekantoor regent het klachten over de ontstane waterschade. Nadat het college van B&W onderzoek naar de oorzaak van de overstroming heeft laten doen, blijkt dat de dijk ernstig is verzwakt vanwege het vele gemotoriseerde verkeer dat daar dagelijks overheen rijdt. Om dergelijke gebeurtenissen in de toekomst te voorkomen beslist het college van B&W op grond van de Wegenverkeerswet 1994 dat op de dijk in de gemeente Waalwijk niet langer met gemotoriseerde voertuigen mag worden gereden van maandag tot en met vrijdag tussen 08:00 en 20:00 uur. Deze beslissing wordt in de plaatselijke gemeentekrant bekendgemaakt.

Na enige tijd ontvangt de gemeente klachten van bewoners aan de dijk. Zij worden door het rijverbod ernstig beperkt. Zij kunnen immers op genoemde dagen en tijden hun woning met de auto niet meer bereiken. Als antwoord op deze klachten wil de gemeenteraad aan de APV een artikel toevoegen dat aan het college van B&W de bevoegdheid toekent een ontheffing van dit verbod te verlenen aan hen die op de dijk woonachtig zijn. De gemeenteraad wil het college van B&W echter beslist geen beslissingsruimte geven bij deze ontheffingsmogelijkheid.

De gemeenteraad verzoekt u om een voorstel voor een artikel in de APV te ontwerpen die aan de hiervoor genoemde eisen van de gemeenteraad voldoet. Formuleer deze APV bepaling.

Vraag 13b

Ook na de invoering van de ontheffingsmogelijkheid klagen de inwoners van de gemeente. Ze kunnen met de auto maar moeilijk van Waalwijk naar het recreatiegebied bij de rivier komen, nu ze daarvoor de dijk moeten gebruiken. Om de inwoners tegemoet te komen legt de gemeente aan de voet van de dijk een fietspad aan zodat de inwoners met de fiets naar het recreatiegebied kunnen komen. Aan de dijk woonachtige inwoners die overlast van passanten vrezen, beklagen zich erover dat het gemeentebestuur vooraf onvoldoende alternatieven heeft onderzocht.

Dient het gemeentebestuur bij de aanleg van het fietspad rekening te houden met het in de Awb gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel?

Vraag 14

Artikel 2:10 APV van Breda: Objecten onder hoogspanning

  1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.
  2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.
  3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.
  4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Sjaak heeft moeite met een ontheffingverlening uit dit artikel omdat hij er op twee manieren door wordt geraakt. Allereerst raakt hij zijn onbelemmerde uitzicht op de karakteristieke kaasboerderij kwijt, terwijl vrijwel geen enkele automobilist de reclamezuil zal opmerken omdat die in de schaduw staat van de hoogspanningslijn. Bovendien is in het verleden zijn eigen aanvraag afgewezen om een vogelverschrikker te plaatsen in de nabijheid van de hoogspanningslijn: weliswaar staat een vogelverschrikker niet gelijk aan een reclamezuil, maar iedere logica achter het gebruik van de bevoegdheid tot ontheffingverlening ontbreekt.

Tot welke twee algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn de argumenten van Gerritsen te herleiden?

Vraag 15

Bestudeer de uitspraak ABRvS 12 november 2014 (Zwarte Piet). Geef in uw eigen woorden en aan de hand van de u bekende jurisprudentie en toepasselijke artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht een nadere onderbouwing voor het oordeel van de Afdeling dat de Stichting Pietengilde geen belanghebbende was bij het besluit van 30 oktober 2013.

Vraag 16a

Tina is al enige jaren eigenaar van de dansschool “Last Tango in Paris”. Tijdens de tangolessen wordt er bijhorende tangomuziek ten gehore gebracht. Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder a, van de APV van de fictieve Gemeente Argen is het de houder van een inrichting, behoudens met vergunning van de burgemeester, verboden in zijn inrichting muziek te maken, te doen maken of toe te laten, dat daarin muziek gemaakt wordt.

In de aan haar verleende muziekvergunning is vermeld dat de muziek niet hinderlijk mag zijn voor de omgeving. Bovendien mag het geluid niet zo sterk zijn dat buiten haar danszaal het geluidsniveau N.R. 25 db/30 db A wordt overschreden.

ZZP’er John heeft sinds kort de benedenwoning onder de dansschool betrokken en werkt voornamelijk thuis. Hij ergert zich aan de geluidsoverlast van Tina’s tangolessen boven hem. John heeft zich beklaagd bij de politie. De politiefunctionarissen komen bij John langs en constateren op het oor dat er vrij luide tangomuziek gedraaid wordt door Tina. Op 16 juni 2016 ontvangt Tina een besluit van de burgemeester waarin haar wordt medegedeeld dat de burgemeester overgaat tot directe toepassing van bestuursdwang. De bestuursdwang ziet op sluiting van de dansschool voor de duur van twee maanden. Het besluit vermeldt dat Tina gedurende deze periode maatregelen dient te treffen om de geluidshinder in de toekomst te voorkomen.

Leg uit op welke drie manieren het handelen van de burgemeester jegens Tina strijd zou kunnen opleveren met de zorgvuldigheid.

Vraag 16b

Stel: de rechter vernietigt het besluit wegens strijd met de onder vraag a genoemde zorgvuldigheid en draagt de burgemeester op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Is er kans op een nieuw besluit met dezelfde inhoud?

Vraag 17

Janine Jansma volgt een Mbo-opleiding Kunst en creatie (BBL) aan het Noorderpoortcollege in Groningen. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft bij brief van 13 november 2016 aan Janine medegedeeld dat zij per 1 november 2016 niet langer in aanmerking komt voor studiefinanciering omdat zij per die datum niet langer voltijd studeert. Tegen dit besluit heeft Janine bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure blijkt na controle van het studieregistratiesysteem dat Janine al sinds 15 februari 2016 in deeltijd studeert.

Leg uit of de minister deze informatie mag betrekken bij zijn beslissing op het bezwaar.

Vraag 18a

Mevrouw Braafheid leest op 14 mei 2017 in de lokale krant ‘Ons Eiland’ dat het college van B&W van Schouwen-Duiveland op 12 mei 2017 een evenementenvergunning heeft verleend voor het popfestival Concert at Sea op de Brouwensdam op 30 juni en 1 juli 2017. De vergunning is toegezonden aan de organisatoren van het festival. Mevrouw Braafheid was al op de hoogte van de evenementenvergunning vanwege het bericht van 13 mei 2017 via de e-mailservice van ‘mijnoverheid.nl’.

Leg uit wat de laatste dag van de termijn is waarop mevrouw Braafheid bezwaar kan maken tegen de evenementenvergunning.

Vraag 18b

Mevrouw Braafheid vreest dat de voorbereidingen van Concert at Sea, die drie weken voor het festival al beginnen, gepaard zullen gaan met veel zwerfaval. Weliswaar heeft het popfestival in het kader van ‘Keep it Green’ al verschillende milieubeschermende maatregelen getroffen, maar het kan in de ogen van mevrouw Braafheid altijd beter. Zij heeft, zodra het mogelijk was, bezwaar gemaakt tegen de evenementenvergunning en gelijktijdig een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gericht aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Ze heeft inmiddels een uitnodiging voor de zitting bij de rechtbank ontvangen. Twee dagen voor de zitting bij de voorzieningenrechter stuurt zij, ter nadere onderbouwing van haar verzoek, een lijvig rapport over zwerfafval in de Noordzee en 125 foto’s waarop zwerfafval is te zien bij de opbouw van het poppodium van Concert at Sea in 2016.

Zal de voorzieningenrechter deze stukken betrekken bij de beoordeling van het verzoek op voorlopige voorziening?

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. A

  2. D

  3. D

  4. A

  5. A

  6. D

  7. A

  8. A

  9. B

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Indien sprake is van beleidsvrijheid, heeft het bestuursorgaan – als aan de bevoegdheidsvoorwaarden is voldaan – de vrijheid (of: ruimte) om na de belangenafweging te bepalen of het de bevoegdheid wel of niet uitoefent.

Vraag 2

De uitkomst van de belangenafweging en daarmee de genomen beslissingen van het bestuursorgaan op basis van beleidsvrijheid, toetst de rechter marginaal. De wetgever laat de beleidsvrijheid immers bewust aan het bestuursorgaan, en dus moet de rechter zich terughoudend opstellen.

Vraag 3

De stelling is juist. Het college volgde – in strijd met de WWB - een buitenwettelijke begunstigende vaste gedragslijn, en had de aanvraag van appellant in lijn met die gedragslijn moeten behandelen. In het geval van appellant is echter van de vaste gedragslijn afgeweken door toch conform de wet te handelen. Dit leverde volgens de CRvB strijd op met het verbod van willekeur en met het gelijkheidsbeginsel. Het feit dat het college in die periode structureel verkeerde beslissingen nam, doet daar niet aan af. Het College moet een nieuw besluit nemen in lijn met haar toenmalige gedragslijn, en dus in strijd met de wet handelen.

Vraag 4

Er is een brief namens het bevoegde bestuursorgaan verstuurd; de brief bevat een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging; het college heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom het algemeen belang en het belang van een derde zwaarder wegen dan het belang van appellant.

Vraag 5

Het verbod houdt in dat het besluit op bezwaar geen verslechtering van de rechtspositie van de bezwaarmaker mag betekenen, ten opzichte van zijn rechtspositie bij het primaire besluit. Dit vloeit voort uit artikel 7:11 lid 1 van de Awb. Op het moment dat de bevoegdheid tot het nemen van een minder gunstige beslissing ook los van de bezwaarschriftprocedure kan worden uitgeoefend, is het toegestaan dat de heroverweging leidt tot een achteruitgang voor de bezwaarde. Ook als er bepalingen van openbare orde in het geding zijn, geldt het verbod niet. Als er derdebelanghebbenden bezwaar instellen, is het ook mogelijk dat een andere bezwaarmaker als gevolg daarvan in zijn positie verslechtert.

Vraag 6

Het materiële rechtszekerheidsbeginsel.

Vraag 7

Nee. Volgens de HR levert dit in beginsel misbruik van bevoegdheid op (art. 3:13 BW). Toelichting op ‘in beginsel’(zie 369), samengevat: als je een standplaatsvergunning hebt gekregen levert het weigeren van de toestemming op grond van de eigenaarsbevoegdheid misbruik van bevoegdheid op, maar er is geen misbruik van bevoegdheid indien sprake is van zwaarwegende belangen op grond waarvan de privaatrechtelijke toestemming geweigerd kan worden; het moet dan gaan om zwaarwegende belangen die niet in de publiekrechtelijke afweging konden worden betrokken. Hier zijn de parkeerbelangen bij de vergunningverlening betrokken; het weigeren van de privaatrechtelijke toestemming op grond van deze belangen is dan niet toegestaan.

De doorkruisingsjurisprudentie is hier niet van toepassing. (Arrest Amsterdam/Geschiere hoeft niet genoemd te worden: is wel juist)

Vraag 8a

De ambtenaar die toezegt dat de vergunning zal worden verleend, wekt daarmee het vertrouwen van de aanvragers Marco en Carolien. De weigering van de vergunning door het college zou in strijd kunnen zijn met het vertrouwensbeginsel als dit gewekte vertrouwen terecht was. Dat is niet het geval, want een ambtenaar kan niet een besluit nemen voor het college. Marco en Carolien hadden dit kunnen weten.

Vraag 8b

Marco en Carolien zijn uit zichzelf begonnen met de verbouwing terwijl er geen zekerheid bestond of het college een bouwvergunning zou verlenen. Omdat er geen strijd is met een abbb hoeft het college Marco en Carolien niet schadeloos te stellen.

Vraag 9a

ABRvS Hommerson: het gaat om de verdeling van schaarse rechten. Dan volgt uit het gelijkheidsbeginsel een beginsel van het bieden van gelijke kansen. Eén van de eisen is dat de vergunning niet voor onbepaalde tijd mag worden verleend. Dat gebeurt hier wel, dus in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Vraag 9b

Ja. De Dienstenwet (art. 28) verklaart de regeling van de lex silencio positivo uit de Awb van toepassing. Art. 4:20b eerste lid Awb bepaalt dat een gevraagde beschikking van rechtswege wordt verleend, indien niet tijdig op de aanvraag is beslist. Hij heeft inderdaad van rechtswege een vergunning.

Vraag 10

Onjuist. Wanneer de overheid privaatrechtelijk handelt zijn daarop de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing. Zie het arrest Amsterdam/Ikon, waarin dit uitdrukkelijk is overwogen ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast moet in de onderbouwing art. 3:14 BW worden genoemd. Uit dit artikel volgt dat als de overheid privaatrechtelijk handelt daarop geschreven en ongeschreven publiekrecht van toepassing is; hieronder valt het gelijkheidsbeginsel, dat een ongeschreven algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is.

Overigens worden antwoorden die art. 3:1 lid 2 Awb of art. 1 Grondwet zijn niet relevant.

Vraag 11

Of een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slagen, hangt af van verschillende voorwaarden: (1) degene die het vertrouwen heeft gewekt moet daartoe bevoegd zijn. Daaraan is in dit geval niet voldaan, omdat niet de wethouder, maar de burgemeester bevoegd is tot vergunningverlening. (2) Wel is het feit waardoor de verwachting is gewekt, geschikt om gerechtvaardigd vertrouwen te wekken: de schriftelijke mededeling dat de vergunning zal worden verleend, kan worden opgevat als een ondubbelzinnige en concrete toezegging. (3) Bovendien is nog niet gebleken van schade bij Klaassen (dispositievereiste). Het argument van Klaassen heeft dus geen kans van slagen, omdat niet is voldaan aan het bevoegdheidsvereiste en het dispositievereiste.

Vraag 12

Art. 3:46 Awb bevat de eis van een deugdelijke motivering, welke ziet op de inhoud van het besluit. Art. 3:47 Awb vereist daarentegen een kenbare motivering, hetgeen verband houdt met de inrichting van het besluit.

Vraag 13a

Een mogelijk bepaling luidt: “Het college van B&W verleent een ontheffing van het verbod om op de dijk in de gemeente Waalwijk te rijden indien de aanvrager woonachtig is op of aan de dijk”. In dit antwoord kan het woord “kan” niet genoemd worden, aangezien er dan sprake is van beleidsvrijheid. Andere woorden die duiden op beoordelingsvrijheid of beoordelingsruimte kunnen eveneens niet worden gebruikt; dit duidt immers op beslissingsruimte.

Vraag 13b

De aanleg van het fietspad betreft een feitelijke handeling. Ingevolge art. 3:1 lid 2 Awb zijn op andere handelingen van bestuursorganen dan besluiten (feitelijke handelingen en privaatrechtelijke rechtshandelingen) de afdelingen 3.2 tot en met 3.4 van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de handelingen zich daartegen niet verzet. Het zorgvuldigheidsbeginsel is gecodificeerd in art. 3:2 Awb en valt daarmee binnen afdeling 3.2. Het gemeentebestuur dient daarom bij de aanleg van het fietspad – een feitelijke handeling – rekening te houden met het zorgvuldigheidsbeginsel ex. art. 3:2 Awb; de aard van de handeling verzet zich niet tegen toepassing van deze bepaling.

Vraag 14

Allereerst beroept Gerritsen zich op het evenredigheidsbeginsel van art. 3:4 lid 2 Awb: de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit (belemmerd uitzicht) mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen (het plaatsen van een reclamezuil in de nabijheid van een hoogspanningslijn). Daarnaast beroept Gerritsen zich op het ‘consistentiebeginsel’, dat een doordacht bestuursbeleid vraagt, zelfs indien niet sprake is van volstrekt gelijke gevallen (Hennes & Mauritz).

Vraag 15

Op grond van art. 1:2 lid 1 Awb wordt als belanghebbende aangemerkt “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is”. De Stichting Pietengilde is geen normadressaat, maar kan als derdebelanghebbende worden aangemerkt als ze voldoet aan de OPERA-criteria, voor zover die van toepassing zijn, en wanneer cumulatief uit de stichtingsstatuten en uit de feitelijke werkzaamheden blijkt dat ze de belangen waarom het hier gaat, behartigt, zie art. 1:2 lid 3 Awb en uitspraak Greenpeace. Over de statuten van de stichting is niets bekend zodat niet kan worden vastgesteld welke statutaire doelstelling(en) de Stichting nastreeft. Ten aanzien van het criterium ‘feitelijke werkzaamheden’ geldt het volgende: de Stichting is opgericht na het besluit tot toewijzing van de evenementenvergunning en bovendien zelfs nadat de rechtbank uitspraak had gedaan. Op grond daarvan kan worden vastgesteld dat de Stichting Pietengilde geen belanghebbende was zoals bedoeld in 1:2 lid 1 Awb nu zij niet aan de cumulatieve voorwaarden van art. 1:2 lid 3 Awb (feitelijke werkzaamheden) voldeed.

Het niet vermelden van de juiste artikelleden, maar slechts van het artikel (1:2 Awb), kan niet leiden tot het maximaal te behalen aantal punten. Deze opmerking geldt ook voor alle navolgende vragen en antwoorden. Redeneringen die zien op de toetsing van (één van) de OPERA-criteria zijn op grond van het voorgaande eveneens onjuist. In andere woorden: niet betoogd kan bijvoorbeeld worden dat de Stichting geen actueel belang had, omdat zij pas na het nemen van het besluit en de uitspraak van de rechtbank was opgericht.

Vraag 16a

Onzorgvuldige voorbereiding van het besluit door onvoldoende de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen nu de politiefunctionarissen geen objectieve meting hebben verricht en uit de casus niet blijkt dat Tina in de gelegenheid is gesteld haar standpunt naar voren te brengen, ex art. 3:2 Awb. Onzorgvuldige belangenafweging ex art. 3:4 lid 1 Awb, het specialiteitsbeginsel, het belang van Tina lijkt in geheel niet te zijn meegewogen. Dit leidt er tevens toe dat het resultaat van de belangenafweging, de intrekking voor twee maanden, onzorgvuldig is, want onevenredig gelet op de met het besluit te dienen belangen, ex art. 3:4 lid 2 Awb. Zie uitspraak Mevrouw Cupido.

Vraag 16b

Het besluit is in strijd met de formele zorgvuldigheid zoals bedoeld in art. 3:2 en 3:4 lid 1 Awb. Dit zijn formele beginselen van algemeen bestuur. In beginsel leidt schending van een formeel algemeen beginsel van behoorlijk bestuur ertoe dat een nieuw besluit dient te worden genomen met inachtneming van de procedurele regels. De burgemeester kan dus, maar hoeft ten aanzien hiervan niet hetzelfde inhoudelijk besluit te nemen. Er is ook sprake van schending van art. 3:4 lid 2 Awb, de materiële zorgvuldigheid. Schending van een materieel algemeen beginsel van behoorlijk bestuur leidt ertoe dat het bestreden besluit niet meer (exact) dezelfde inhoud kan hebben. Vernietiging van het besluit op grond van art. 3:4 lid 2 Awb leidt derhalve op dat punt tot een nieuw besluit met een andere inhoud.

Vraag 17

Uit de Standaarduitspraak Recracenter volgt dat artikel 7:11 Awb een volledige heroverwe- ging in bezwaar verlangt. Het bestuursorgaan beoordeelt daarbij zowel de rechtmatigheid als de doelmatigheid van het bestreden besluit. Het bestuursorgaan is daarbij niet gebonden aan de gronden of argumenten die in het bezwaarschrift door Janine naar voren zijn gebracht. In be- zwaar vindt een ex nunc heroverweging plaats. Dit betekent een beoordeling naar de huidige situatie op het moment van de beslissing op bezwaar; gewijzigde rechtsregels, beleid, feitelijke omstandigheden worden meegenomen in de beoordeling. Als de minister de informatie n.a.v. controle studieregistratiesysteem betrekt bij de beslissing op bezwaar zou dit betekenen dat Janine reeds per 15 februari 2016 geen recht meer op studiefinanciering heeft. Dit leidt tot een verslechtering van de rechtspositie van Janine (ten opzichte van haar rechtspositie in het primaire besluit). Dit is in strijd met het verbod van reformatio in peius (r.i.p): een bezwaarmaker mag niet slechter worden van zijn eigen bezwaar. Indien het bestuursorgaan ook los van de bezwaarprocedure over een intrekkings- of wijzigingsbevoegdheid beschikt om de studiefinanciering met ingang van een eerdere datum (15 februari 2016) stop te zetten, dan is geen sprake van ontoelaatbare reformatio in peius. Kort- om, alleen als de minister over een intrekkings- of wijzigingsbevoegdheid beschikt, mag de informatie n.a.v. controle studieregistratiesysteem worden betrokken in de beslissing op bezwaar.

Vraag 18a

In art. 6:7 Awb is bepaalt dat binnen zes weken bezwaar moet zijn gemaakt. Art. 6:8 lid 1 Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorge- schreven wijze is bekendgemaakt. Art. 3:41 Awb lid 1: bekendmaking van een beschikking geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende tot wie het besluit is gericht. Uit de ca- sus volgt dat de evenementenvergunning op (vrijdag) 12 mei 2017 is verleend. De termijn vangt aan op (zaterdag) 13 mei 2017 en eindigt 6 weken later op (vrijdag) 23 juni 2017.

Vraag 18b

Het betreft nadere stukken, art. 8:58 Awb. Op grond van art. 8:83 lid 1 Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing bij een verzoek om voorlopige voorziening, met dien verstande dat de termijn voor indienen stukken één dag voor zitting is. Of rechtbank het meeneemt hangt af van goede procesorde (kan andere partij voldoende reageren).

 

MC-vragen

 

Vraag 1

Waarom is in het bestuursrecht het onderscheid tussen materiële en formele algemene beginselen van behoorlijk bestuur zeer relevant?

  1. Omdat een formeel gebrek in een besluit na de vernietiging niet noodzakelijk tot een nieuw besluit leidt met een andere inhoud.

  2. Omdat een formeel gebrek in een besluit na de vernietiging niet tot een nieuw besluit leidt met een andere inhoud.

  3. Omdat een materieel gebrek in een besluit na de vernietiging niet tot een nieuw besluit leidt met een andere inhoud.

  4. Omdat een materieel gebrek in een besluit na de vernietiging niet noodzakelijk tot een nieuw besluit leidt met een andere inhoud.

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. A

 

Hoe is de handhaving van het bestuursrecht geregeld? - Tentamens 6

 

 

MC-vragen

Vraag 1

Saskia van der Poel exploiteert in haar garage een garagebedrijf. Het college van burgemeester en wethouders komt er achter dat zij niet beschikt over de benodigde vergunning. Welke stelling is in dit verband juist? Het college...

  1. moet alleen handhavend optreden als een belanghebbende daarom verzoekt.

  2. moet in beginsel handhavend optreden vanwege de beginselplicht tot handhaving.

  3. mag alleen handhavend optreden als daarmee een zwaarwegend belang gemoeid is.

  4. mag afzien van handhaving omdat niemand hier last van heeft.

Vraag 2

Harry heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een uitbouw achter zijn huis, maar het college van burgemeester en wethouders wijst zijn aanvraag af. Harry gaat in bezwaar, maar zijn bezwaarschrift wordt ongegrond verklaard. In beroep concludeert de rechter dat aan alle vereisten van het geldende bestemmingsplan, de bouwregelgeving en de welstandsregels is voldaan en dat het college de omgevingsvergunning dus had moeten verlenen. Welke uitspraak dient de rechter, gelet op de in artikel 8:41a Awb neergelegde doelstelling van definitieve geschilbeslechting, te doen?

  1. Gegrondverklaring van het beroep en gehele vernietiging van het bestreden besluit (art. 8:70 sub d jo. 8:72 lid 1 Awb);

  2. Gegrondverklaring van het beroep en gehele vernietiging van het besluit, met instandlating van de rechtsgevolgen (art. 8:70 sub d jo. 8:72 lid 3 sub a Awb);

  3. Gegrondverklaring van het beroep en gehele vernietiging van het besluit, waarbij de rechterlijke uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit (art. 8:70 sub d jo. 8:72 lid 3 sub b Awb);

  4. Gegrondverklaring van het beroep en gehele vernietiging van het besluit, waarbij hij het college opdraagt om binnen een in de uitspraak gestelde termijn een nieuw besluit te nemen (art. 8:70 sub d jo. 8:72 lid 4 sub b Awb).

Vraag 3

Freek brengt het college van burgemeester en wethouders van zijn woonplaats op de hoogte van het feit dat zijn buurman Joop zonder de vereiste omgevingsvergunning een stuk aan zijn huis heeft gebouwd. Het college legt daarop direct een last onder bestuursdwang op aan Joop. Had Joop gehoord moeten worden voordat het besluit werd genomen?

  1. Ja, op grond van art. 4:7 Awb.

  2. Ja, op grond van art. 4:8 Awb.

  3. Nee, het college heeft een beginselplicht tot handhaving.

  4. Nee, het is overduidelijk dat de buurman in strijd met de wet handelt

Vraag 4

Welke van de onderstaande bevoegdheden mag uitsluitend en alleen worden uitgeoefend als sprake is van een overtreding?

  1. Het opleggen van een bestuurlijke boete.

  2. Het vorderen van inlichtingen.

  3. De intrekking van een vergunning.

  4. Het nemen van een monster van een zaak.

Vraag 5

Een bedrijf overtreedt een bepaling in een Algemene Plaatselijke Verordening van een gemeente, waarin een verbod is opgenomen om zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden. Wie is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang?

  1. De gemeenteraad.

  2. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  3. De burgemeester.

  4. Het college van burgemeester en wethouders.

Open vragen

Vraag 1a

Als Max Elbersen na zijn vakantie terugkomt in zijn woonplaats Rottermeer, valt hem gelijk op dat de hele straat volstaat met fietsen. Deze fietsen blijken van het bedrijf “aBike” te zijn. Dit zijn een soort deelfietsen, die na gebruik veelvuldig onbeheerd op de stoep worden achtergelaten. Max besluit een verzoek tot handhaving in te dienen. Het college van burgemeester en wethouders (hierna: college), in dit geval het bevoegde bestuursorgaan, doet onderzoek en de achtergelaten fietsen blijken inderdaad langer dan op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening toegestaan in de straat van Max te staan. Het college geeft echter ook aan dat het verwijderen van onbeheerde fietsen momenteel geen prioriteit heeft. Het handhavingsverzoek van Max wordt dan ook afgewezen en zijn bezwaar wordt ongegrond verklaard.

Als Max bij de bevoegde rechter een beroep instelt en dit ontvankelijk wordt verklaard, wat is dan rechtens het juiste oordeel?

Vraag 1b

Stel: het college gaat via de bestuursrechtelijke weg handhaven. Welke bestuurlijke sancties kan het college aan aBike opleggen?

Vraag 1c

Enkele maanden later stromen de klachten over aBike nog steeds binnen. Het college besluit dat de situatie onhoudbaar is geworden. De gemeente vordert bij de burgerlijke rechter dat aBike al hun fout geparkeerde fietsen verwijdert. Geef een oordeel over de bevoegdheid van de burgerlijke rechter.

Vraag 1d

Geef een inschatting van de wijze waarop de burgerlijke rechter over de vordering van het college zal oordelen, aannemende dat de rechter zich bevoegd acht en het college ontvankelijk is in zijn vordering.

Vraag 2a

Kees heeft een nieuwe wijnbar geopend in hartje Amsterdam. Hij heeft echter nog geen vergunning. Hierdoor handelt hij in strijd met artikel 3 van de Drank- en Horecawet. Ingevolge dit artikel is het namelijk verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester een horecabedrijf uit te oefenen. Als Kees erachter komt dat hij een vergunning nodig heeft, schrikt hij enorm. Hij stuurt een brief aan de burgemeester (het tot handhaving bevoegde bestuursorgaan), met het verzoek om niet tot handhaving over te gaan. Hij belooft de vergunning zo snel mogelijk aan te vragen. De burgemeester antwoordt per brief dat hij, zolang niet op de aanvraag om de vergunning is beslist, niet met een herstelsanctie zal optreden tegen de overtreding. Wel wijst hij er op dat de gemeente een restrictief beleid voert ten aanzien van nieuwe horeca-inrichtingen, dus dat niet zeker is of de vergunning wel zal worden verleend.

Mag de burgemeester in deze situatie afzien van handhaving?

Vraag 2b

De burgemeester is ‘helemaal klaar’ met de vele overtredingen van deze wet, en legt Kees een last onder dwangsom op; voor iedere dag dat Kees zijn bar opent zonder vergunning, verbeurt hij een dwangsom van € 1.000,- wegens overtreding van artikel 3 van de Drank en Horecawet met een maximum van € 20.000,-. In de motivering van het besluit valt te lezen dat het bedrag van € 1.000,- is opgebouwd uit € 500,- om te zorgen dat de overtreding zo snel mogelijk ophoudt, en € 500,- om een afschrikwekkende werking op Kees en andere mogelijke overtreders te hebben.

Mag de burgemeester het bedrag op deze manier opbouwen?

Vraag 3a

In het belang van de leefbaarheid van de Rotterdamse binnenstad is de rondweg om het centrum voorzien van een doorlopende parkeerstrook. Dit beidt de heer Post, van beroep vrachtwagenchauffeur en woonachtig in de binnenstad, een ideale gelegenheid om zijn truck met oplegger dichtbij huis te parkeren als hij een paar dagen vrij is. De gemeenteraad heeft in de parkeerverordening (APV) vastgelegd dat parkeren gedurende meer dan drie uur per etmaal op de parkeerstrook verboden is voor motorvoertuigen die langer zijn dan acht meter. De gemeentelijke toezichthouder heeft de heer Post hier al een paar keer op gewezen.

Wat kan of moet de gemeente doen tegen de handelswijze van de heer Post en welke overwegingen spelen hierbij een rol?

Vraag 3b

Welke invloed heeft de beginselplicht tot handhaving?

Vraag 4

Een bestuursorgaan legt een overtreder een last onder dwangsom op. De overtreder stelt daartegen, na bezwaar, beroep bij de rechtbank in. Hoe moet de rechtbank de hoogte van de dwangsom toetsen?

Vraag 5a

Willem Wagenaar heeft een eetcafé met terras. Omdat het eetcafé niet erg druk wordt bezocht, besluit Wagenaar om een groot reclamebord - een heuse blikvanger - op het trottoir te plaatsen in de hoop meer bezoekers te trekken. Hiervoor heeft hij op grond van de APV een vergunning nodig, die moet worden aangevraagd bij het college van B&W. Het college beslist ingevolge de APV binnen 4 weken op een aanvraag. Wagenaar vraagt de vergunning op 1 april 2018 aan. Op 15 mei 2018 heeft hij tot zijn verbazing nog geen reactie van het college ontvangen. Wagenaar kan niet langer wachten: hij besluit het reclamebord alvast op het trottoir te plaatsen; de vergunning komt dan later wel, denkt hij. Het reclamebord sorteert effect! Het terras stroomt elke middag en avond vol. Piet Wouters woont een paar straten verderop. Hij bezoekt elke avond zijn zieke moeder en ergert zich dan aan het reclamebord, dat hem ertoe dwingt een stuk over de rijweg te lopen. Hij verzoekt het college van B&W om tot handhaving jegens (het reclamebord van) Wagenaar over te gaan zodat wordt bewerkstelligd dat Wagenaar het reclamebord per direct verwijdert.

Het college van B&W leest het verzoek van Wouters en vraagt zich af of het in deze zaak handhavend moeten optreden.

Moet het college een sanctie opleggen of zou men het reclamebord van Wagenaar mogen gedogen?

Vraag 5b

Het openbaar ministerie is, na overleg in de zogeheten lokale driehoek (burgemeester, politiecommissaris, officier van justitie), de laatste tijd actief bij het tegengaan van illegale handelingen in de openbare ruimte. Daartoe behoort ook het optreden tegen het plaatsen van reclameborden op de openbare weg zonder of in strijd met de vergunning. Ook Willem Wagenaar is de klos. Hij wordt door het openbaar ministerie vervolgd voor het in de APV verboden feit ‘plaatsen van reclameborden op de openbare weg zonder vergunning’, waarop in de APV als straf een boete van maximaal 500 euro is gesteld

Zou de strafrechter deze straf mogen opleggen ingeval Wagenaar voor dezelfde overtreding ook al een last onder dwangsom opgelegd heeft gekregen?

Vraag 6a

In de Akkerstraat 5 te Zutphen is een verslaafdenopvang gevestigd in een pand waarop een woonbestemming rust. De opvang wordt gerealiseerd door de Stichting Maatwerk. Omwonenden, die zeggen allerlei in de Algemene Plaatselijke Verordening verboden vormen van overlast (lawaai, agressie, spuiten en kapotte bierflessen op straat) te ondervinden van de drugs- en alcoholverslaafden, hebben het college van B&W verzocht hiertegen handhavend op te treden en aan het gebruik van het pand als verslaafdenopvang een einde te maken.

Is het college van B&W in dit geval bevoegd om een bestuurlijke sanctie op te leggen? Zo ja, om welke bestuurlijke sanctie(s) gaat het dan? Zo nee, waarom niet?

Vraag 6b

Is het college van B&W verplicht aan dit handhavingsverzoek te voldoen?

Vraag 7

Is de volgende stelling juist of onjuist? Sanctiebevoegdheden zijn geen gebonden bevoegdheden. Beargumenteer uw antwoord.

Vraag 8

Is de volgende stelling juist of onjuist? Langdurig stilzwijgend gedogen staat in de weg aan het alsnog nemen van een sanctiebesluit. Beargumenteer uw antwoord.

Vraag 9a

Lees rechtsoverweging 4.1. van een uitspraak ABRvS 18 juni 2014:

“4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 6 februari 2013 in zaak nr. 201112454/1/A3 is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Beoordeeld dient te worden of op grond van de beschikbare objectieve gegevens een zodanig inzicht in het feitelijk verloop van het incident is verkregen in die zin dat de burgemeester zich op grond daarvan terecht op het standpunt heeft gesteld dat een ernstig en onmiddellijk gevaar bestond voor de veiligheid van één of meer personen dan wel daartoe een ernstig vermoeden bestond en de burgemeester in voorliggend geval bevoegd was tot het opleggen van een huisverbod. Indien dat het geval is, dient de burgemeester zorgvuldig te overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter dient te toetsen of de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het opleggen van het huisverbod gebruik heeft kunnen maken.”

Beredeneer aan de hand van de in r.o. 4.1. gebruikte formulering hoe de Afdeling toetst of de burgemeester bevoegd was tot het opleggen van een huisverbod. Van welke vorm(en) van beslissingsruimte is hier blijkens de Afdeling sprake?

Vraag 9b

Beredeneer aan de hand van de in r.o. 4.1. gebruikte formulering hoe de Afdeling toetst hoe de burgemeester gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod. Van welke vorm(en) van beslissingsruimte is hier blijkens de Afdeling sprake?

Vraag 10

Beoordeel de juistheid van de volgende stelling: “Het stellen van prioriteiten met betrekking tot handhavend optreden tegen overtredingen staat op gespannen voet met de beginselplicht tot handhaving.”

Vraag 11

Ter handhaving van de openbare orde rondom de stadsderby Excelsior-Sparta moet de burgemeester van Rotterdam veel extra politiemensen inzetten. Ook omdat de politie moet voorkomen dat rel schoppende supporters het terrein van de Erasmus Universiteit en de daarnaast gelegen bouwterreinen op lopen. Vanwege de extra politie-inzet moet de politie veel overuren aan de dienstdoende agenten uitbetalen. De burgemeester stuurt namens de politie vervolgens een rekening van 55.000 euro naar de voetbalclub Excelsior, te betalen binnen 4 weken. De burgemeester geeft daarbij aan dat de Politiewet en de Gemeentewet zwijgen over de mogelijkheid van verhaal van kosten voor politie-inzet en dat daarom dit kostenverhaal niet is uitgesloten.

Excelsior vraagt u om juridisch advies. Na bestudering van de Politiewet en de Gemeentewet stelt ook u vast dat deze wetten niets zeggen over de mogelijkheid van verhaal van kosten voor politie-inzet. Welke argumenten kunt u aandragen tegen de rekening van de politie?

Vraag 12

De bestuursrechter beschikt over verschillende bevoegdheden waarmee hij een geschil finaal kan (proberen) te beslechten bij de constatering dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Bespreek voor de drie onderstaande situaties welke van de bevoegdheden ter finale beslechting van het geschil tussen partijen het meest voor de hand ligt om door de bestuursrechter te worden toegepast.

  1. Situatie 1: de bestuursrechter constateert dat het bestuursorgaan terecht een bestuurlijke boete heeft opgelegd, maar vindt de hoogte van de boete niet evenredig ten opzichte van de begane overtreding.

  2. Situatie 2: de bestuursrechter constateert dat het bestuursorgaan heeft verzuimd eiser in de aan het beroep voorafgegane bezwaarprocedure te horen.

  3. Situatie 3: de bestuursrechter constateert dat het bestuursorgaan onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de voor de beslissing op de aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering relevante feiten.

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. B

  2. D

  3. B

  4. A

  5. C

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1a

De rechter zal het beroep gegrond verklaren. Ten aanzien van de handhaving geldt de beginselplicht tot handhaving. Ingevolge deze beginselplicht zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken, zie uitspraak Handdoekautomaat. In casu is sprake van een overtreding, art. 5:1 lid 1 Awb, want het college constateert dat de APV overtreden wordt. Ook is er een overtreder, in de vorm van aBike, art. 5:1 lid 2 Awb. Het stellen van prioriteiten in het handhavingsbeleid is in principe toegestaan. Wanneer een derde om handhaving verzoekt mag echter niet op grond van die prioritering van handhaving worden afgezien, zie uitspraak Meerpaal Zaandam. Van een van de uitzonderingen op de beginselplicht lijkt hier geen sprake – prioritering behoort immers niet tot de in de jurisprudentie erkende uitzonderingen.

Vraag 1b

Het college is volgens de casus het bevoegde bestuursorgaan en ingevolge artikel 125 lid 1 en 2 Gemeentewet is het college dan bevoegd een last bestuursdwang op te leggen. Uit artikel 5:32 lid 1 Awb blijkt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, tevens bevoegd is een last onder dwangsom, art. 5:31d Awb op te leggen. Het college kan in dit geval dus een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom opleggen aan aBike. Let wel: voor een bestuurlijke boete ontbreekt de benodigde expliciet wettelijke grondslag.

Vraag 1c

De burgerlijke rechter is hier bevoegd. Op basis van het arrest Guldemond/Noordwijkerhout, waarin de Hoge Raad de objectum litis leer bevestigde, is de burgerlijke rechter bevoegd als de eiser (in casu het college) een burgerlijk recht aan zijn vordering ten grondslag legt. Dit vloeit voort uit art. 112 lid 1 Grondwet.

Vraag 1d

De vraag is of de keuze van het college om via de privaatrechtelijke weg te handhaven is toegestaan op basis van de criteria ontwikkeld in Windmill. Op het moment dat de betrokken publiekrechtelijke regeling geen antwoord biedt op de vraag of privaatrechtelijke handelingen mogen worden verricht, moet de rechter beoordelen of sprake is van onaanvaardbare doorkruising. Dat betekent dat de rechter zal kijken naar de inhoud en strekking van de publiekrechtelijke regeling. Ook de ‘de wijze waarop en de mate waarin belangen van burgers in de publiekrechtelijke regeling zijn beschermd’ is van belang. Dan speelt nog de vraag of ‘de overheid door gebruikmaking van de publiekrechtelijke regeling een vergelijkbaar resultaat kan bereiken als door de gebruikmaking van de privaatrechtelijke weg’. In deze zaak bestaat een dergelijk publiekrechtelijk alternatief; de last onder bestuursdwang. Dit is een indicatie dat geen plaats is voor gebruikmaking van de privaatrechtelijke weg, maar op basis van Goudsmit/Heerde weten we dat dit niet altijd doorslaggevend is.

Vraag 2a

Nee. Ingevolge de beginselplicht tot handhaving dient in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten worden gemaakt. Uitzonderingen zijn beperkt tot:

  1. Concreet zicht op legalisatie.

  2. Geslaagd beroep op rechtsbeginsel: bijvoorbeeld vertrouwensbeginsel of gelijkheidsbeginsel.

  3. Handhavend optreden overigens onevenredig Voor 2 en 3 biedt de casus geen aanknopingspunten. Legalisatie zou zijn dat Kees een vergunning heeft. Van concreet zicht daarop is geen sprake, sterker, hem wordt eigenlijk al duidelijk gemaakt dat die vergunning er wellicht niet in zit.

Vraag 2b

Een last onder dwangsom is een herstelsanctie, en dus gericht op ongedaan maken van de overtreding (art. 5:2 lid 1 onder b Awb). De component ‘om een afschrikwekkende werking op Kees en andere mogelijke overtreders te hebben’ is punitief. Dat deel is dus te beschouwen als strijdig met art. 5:2 lid 1 onder b Awb, dan wel (ook goed) d.d.p. (art. 3:3 Awb). HC 6, BSR nr. 660. NB: deze vraag gaat niet(!) over cumulatie, er is n.a.v. de overtreding maar 1 sanctie opgelegd, nl. een last onder dwangsom en de vraag is of de opbouw van deze ene sanctie zo mag.

Vraag 3a

De heer Post overtreedt het parkeerverbod in de APV. Het college van B&W is bevoegd tot handhaving. Het gaat om een herhaalde overtreding (de heer Post is al een paar keer gewaarschuwd). Bestuursdwang is niet effectief (het wegslepen van de truck met oplegger op kosten van de heer Post biedt geen zekerheid dat hij deze niet opnieuw op de parkeerstrook parkeert). Een last onder dwangsom is een betere mogelijkheid. Elke keer als de heer Post het parkeerverbod overtreedt kost het hem geld. Direct een boete opleggen kan in dit geval ook, want de heer Post is meermalen gewaarschuwd dat hij in overtreding is.

Vraag 3b

Het college heeft een beginselplicht tot handhaving. Uit de casus blijkt niet dat er bijzondere omstandigheden zijn, waardoor het niet redelijk zou zijn om op te treden. Het college moet het verbod dus handhaven.

Vraag 4

Artikel 5:32b, derde lid, Awb bepaalt dat de bedragen in redelijke verhouding moeten staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom, maar dit betekent niet dat de rechter de hoogte van de dwangsom ook intensief aan dit evenredigheidscriterium moet toetsen. In casu is sprake van een herstelsanctie, namelijk: een last onder dwangsom. Derhalve behoeft de rechter niet over te gaan tot integrale toetsing van de zwaarte van de sanctie aan deze bepaling. Voor de herstelsancties geldt de Maxis-Praxisregel: de evenredigheidstoetsing is niet meer dan meer dan een willekeurstoetsing.

Vraag 5a

Normaliter zou het college handhavend moeten optreden, gezien de beginselplicht tot handhaving (Dakopbouw Haarlem). Anderzijds is de situatie mede ontstaan door het te laat beslissen door B&W en lijkt vergunningverlening een kwestie van tijd; er is immers reeds een aanvraag gedaan. Hier is sprake van een concreet zicht op legalisatie. Dit is een in de rechtspraak aanvaarde grond voor het afzien van handhaven (ofwel gedogen). Indien uw antwoord de volgende argumentatie bevat, is dat ook een goed antwoord. Het enkele feit dat een aanvraag is gedaan, impliceert niet dat de vergunning ook daadwerkelijk zal worden verleend. In dat geval ontbreekt concreet zicht op legalisatie.

Vraag 5b

Ja, de wet bepaalt nergens dat een last onder dwangsom en een strafsanctie niet zouden mogen worden gecombineerd. De achtergrond daarvan is dat ze verschillende doelen hebben. Een last onder dwangsom is een herstelsanctie. De boete is een bestraffende, punitieve sanctie.

Vraag 6a

Ja, in beginsel wel. Op grond van art. 125 lid 1 Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen. De uitoefening van die bevoegdheid geschiedt in de regel door het college van B&W (art. 125 lid 2 Gemeentewet). Het college is daarnaast ook bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen, op grond van art. 5:32 lid 1 Awb: het bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen is ook bevoegd om in plaats daarvan een last onder dwangsom op te leggen. Het college kan geen bestuurlijke boete opleggen; er is immers geen bevoegdheid toegekend om dat te mogen doen.

Vraag 6b

Ja, gezien de beginselplicht tot handhaving (Haarlemse dakopbouw) dient het college van B&W handhavend op te treden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan afzien van deze beginselplicht. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Van deze bijzondere omstandigheden is hier geen sprake.

Vraag 7

Het antwoord is tweeledig. Juist; omdat de wetgever (doorgaans) veel ruimte laat voor de afweging van het handhavingsbelang tegen andere belangen en daarom beleidsvrijheid toekent aan het bevoegde bestuursorgaan. Art. 3:4 Awb vergt dat een afweging wordt gemaakt door dit orgaan. Onjuist; omdat in de jurisprudentie de beginselplicht tot handhaving is ontwikkeld. Zie Haarlemse dakopbouw.

Vraag 8

Het is niet zo dat eenmaal gedogen noopt tot blijvend gedogen. Het beleid kan immers gewijzigd worden. Wel kan het onder omstandigheden nodig zijn om een redelijke termijn in acht te nemen voor deze beleidswijziging. Het vertrouwensbeginsel kan hier in het geding zijn.

Vraag 9a

Aan de zinsnede door de Afdeling van de “de burgemeester zich op grond daarvan terecht op het standpunt heeft gesteld dat een ernstig en onmiddellijk gevaar bestond voor de veiligheid van één of meer personen dan wel daartoe een ernstig vermoeden bestond en de burgemeester in voorliggend geval bevoegd was tot het opleggen van een huisverbod.” Uit het gebruik van het woord “terecht” valt op te maken dat de rechter de beoordeling door de burgemeester vol toetst. Het feit dat de rechter de beoordeling door de burgemeester vol toetst wijst erop dat de Afdeling van mening is dat hier slechts sprake is van beoordelingsruimte voor de burgemeester, niet zijnde beoordelingsvrijheid.

Vraag 9b

Aan de hand van de zinssnede: “De rechter dient te toetsen of de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het opleggen van het huisverbod gebruik heeft kunnen maken” en in het bijzonder de woorden “ in redelijkheid” valt op te merken dat de rechter de belangenafweging / de ‘hoe-vraag’, marginaal/terughoudend toetst. Het feit dat de rechter terughoudend toetst hoe de burgemeester, indien vast is komen te staan dat voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden, van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, wijst erop dat de Afdeling uitgaat van beleidsvrijheid van de burgemeester om al of niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod en de belangenafweging daarbij.

Vraag 10

Uit de uitspraak Handdoekautomaat volgt de beginselplicht tot handhavend optreden. Volgens de Afdeling moet een bestuursorgaan zich in gevallen waarin het een redelijk te achten handhavingsbeleid voert, zoals het geven van een waarschuwing, in beginsel aan dit beleid houden. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van handhaving worden afgezien. In de uitspraak Meerpaal Zaandam heeft de Afdeling overwogen dat het categorisch niet optreden tegen bepaalde, laaggeprioriteerde overtredingen, in beginsel niet aanvaard wordt. Het hanteren van prioriteitenbeleid is toegestaan in het kader van doelmatige handhaving, maar beleid dat inhoudt dat in het geheel niet wordt opgetreden, is rechtens niet aanvaardbaar. Dit geldt temeer wanneer een derde om handhaving verzoekt en hem gemeld wordt dat op basis van prioritering van handhaving wordt afgezien.

Vraag 11

In deze casus wendt de burgemeester privaatrechtelijke instrumenten aan ten behoeve van publiekrechtelijke doeleinden. Op grond van het Windmill-arrest dient beoordeeld te worden in hoeverre de overheid gebruik mag maken van het privaatrecht. In het Brandweerkostenarrest, dat gaat over het verhaal van kosten voor het blussen van branden, maakt de Hoge Raad gebruik van de Windmill-formule. In de onderhavige casus levert de eerste vraag niets op omdat in de publiekrechtelijke regeling geen antwoord wordt gegeven op de vraag of de privaatrechtelijke weg mag worden bewandeld. Dan speelt de vraag of sprake is van een onaanvaardbare doorkruising van het publiekrecht door gebruikmaking van het privaatrecht. Over de aard en strekking van de Politiewet en de Gemeentewet, die mede blijkt uit de wetsgeschiedenis, is niets bekend. In het Brandweerkostenarrest speelde eenzelfde vraag. Hier stelde de Hoge Raad vast dat de wetgever bewust geen regeling had opgenomen over verhaal van kosten voor de inzet van de brandweer. Daaruit kon worden geconcludeerd dat verhaal van kosten langs privaatrechtelijke weg uitgesloten is. Dit gegeven houdt verband met de publieke taak van de overheid. Het blussen van branden, en in dit geval dus de inzet van politie ter bescherming tegen wanordelijkheden, kan worden gezien als een kerntaak van de overheid. Het toestaan van de mogelijkheid van kostenverhaal zou derhalve in strijd komen met het openbaar belang en levert een onaanvaardbare doorkruising op van de Politiewet, dan wel de Gemeentewet.

Vraag 12

  • Situatie 1: De rechter zal hier zelf in de zaak voorzien op de voet van artikel 8:72a Awb.: “Indien de bestuursrechter een beschikking tot het opleggen van een bestuurlijke boete vernietigt, neemt hij een beslissing omtrent het opleggen van de boete en bepaalt hij dat zijn uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking.”

  • Situatie 2: De gebreken kunnen worden gepasseerd met toepassing van art. 6:22 Awb, of de rechtsgevolgen kunnen door de rechter in stand wor- den gelaten (art. 8:72 lid 3, onder a, Awb). Deze situatie leent zich voor toepassing van de bestuurlijke lus op de voet van art. 8:51a Awb.

 

Open vragen

 

Vraag 1a

Als Max Elbersen na zijn vakantie terugkomt in zijn woonplaats Rottermeer, valt hem gelijk op dat de hele straat volstaat met fietsen. Deze fietsen blijken van het bedrijf “aBike” te zijn. Dit zijn een soort deelfietsen, die na gebruik veelvuldig onbeheerd op de stoep worden achtergelaten. Max besluit een verzoek tot handhaving in te dienen. Het college van burgemeester en wethouders (hierna: college), in dit geval het bevoegde bestuursorgaan, doet onderzoek en de achtergelaten fietsen blijken inderdaad langer dan op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening toegestaan in de straat van Max te staan. Het college geeft echter ook aan dat het verwijderen van onbeheerde fietsen momenteel geen prioriteit heeft. Het handhavingsverzoek van Max wordt dan ook afgewezen en zijn bezwaar wordt ongegrond verklaard.

Als Max bij de bevoegde rechter een beroep instelt en dit ontvankelijk wordt verklaard, wat is dan rechtens het juiste oordeel?

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1a

De rechter zal het beroep gegrond verklaren. Ten aanzien van de handhaving geldt de beginselplicht tot handhaving. Ingevolge deze beginselplicht zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken, zie uitspraak Handdoekautomaat. In casu is sprake van een overtreding, art. 5:1 lid 1 Awb, want het college constateert dat de APV overtreden wordt. Ook is er een overtreder, in de vorm van aBike, art. 5:1 lid 2 Awb. Het stellen van prioriteiten in het handhavingsbeleid is in principe toegestaan. Wanneer een derde om handhaving verzoekt mag echter niet op grond van die prioritering van handhaving worden afgezien, zie uitspraak Meerpaal Zaandam. Van een van de uitzonderingen op de beginselplicht lijkt hier geen sprake – prioritering behoort immers niet tot de in de jurisprudentie erkende uitzonderingen.

 

Hoe werken de rechtsbescherming en het klachtrecht in het bestuursrecht? - Tentamens 7

 

 

MC-vragen

Vraag 1

Tegen welke van de volgende handelingen staat geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming open?

  1. de verlening van een evenementenvergunning door de burgemeester;

  2. de verlening van een subsidie door de minister van Economische zaken voor een windpark in de Noordzee;

  3. het sluiten van een overeenkomst door een waterschap tot aankoop van een stuk grond;

  4. het besluit van burgemeester en wethouders van Den Haag tot het instellen van eenrichtingsverkeer op de Tarbotstraat op grond van art. 15 en 18 Wegenverkeerswet 1994.

Vraag 2

Nicole Overduin woont met een aantal dispuutsgenoten in een studentenhuis aan de Bogaardenstraat in Maastricht. Met enige regelmaat wordt door buurtbewoners geklaagd over de troep die door Nicole en haar vriendinnen in de tuin wordt gezet. Om de buren tegemoet te komen, besluiten zij een vergunning aan te vragen voor de bouw van extra opslagruimte achter het huis. De aanvraag wordt door het college van burgemeester en wethouders afgewezen. Nicole maakt al binnen een week na ontvangst van de afwijzing bezwaar tegen de afwijzing, maar het college handhaaft de afwijzing in zijn beslissing op bezwaar. Nicole breekt haar heup tijdens een korte skivakantie, is daardoor nogal onthand, maar gaat toch in beroep. Zeven weken nadat de beslissing op bezwaar haar door het college is bekendgemaakt dient zij haar beroepschrift in bij de rechtbank Limburg. Is het beroepschrift van Nicole ontvankelijk?

  1. Ja, want Nicole heeft het bezwaarschrift binnen de wettelijke termijn ingediend.

  2. Ja, want Nicole heeft de wettelijke termijn weliswaar overschreden, maar die termijnoverschrijding is in dit geval verschoonbaar wegens persoonlijke omstandigheden.

  3. Nee, want Nicole heeft de wettelijke termijn overschreden en een gebroken heup maakt een termijnoverschrijding niet verschoonbaar.

  4. Nee, want Nicole heeft de wettelijke termijn overschreden en termijnoverschrijdingen zijn niet verschoonbaar.

Vraag 3

Artikel 6:7 Awb is een bepaling van:

  1. dwingend recht.

  2. regelend recht.

  3. aanvullend recht.

  4. facultatief recht

Vraag 4

Welke van de onderstaande stellingen is juist?

  1. Het instellen van bezwaar en beroep heeft normaliter schorsende werking.

  2. Een voorlopige voorziening kan niet inhouden dat het bestuursorgaan betrokkene voorlopig moet behandelen als ware hij in het bezit van een vergunning.

  3. De reden om een voorlopige voorziening te treffen is dat het besluit onrechtmatig is.

  4. Om een voorlopige voorziening kan tijdens een bezwaarschriftprocedure alleen worden verzocht door degene die een bezwaarschrift heeft ingediend.

Vraag 5

Als een bezwaarschrift tegen een besluit geen gronden van het bezwaar bevat, dan moet het bestuursorgaan

  1. het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren, omdat de indiener niet voldoet aan de vereisten voor het in behandeling nemen van een bezwaarschrift.

  2. het bezwaarschrift in behandeling nemen, omdat het niet vermelden van gronden van het bezwaar een vormverzuim is dat dient te worden gepasseerd.

  3. het bezwaarschrift ongegrond verklaren, omdat de indiener niet voldoet aan de vereisten voor het in behandeling nemen van een bezwaarschrift.

  4. de indiener de gelegenheid geven om binnen een bepaalde termijn het verzuim te herstellen.

Vraag 6

Welke van de onderstaande stellingen is onjuist?

  1. Een eiser die geen belang heeft bij het instellen van een rechtsmiddel tegen een besluit is nietontvankelijk.

  2. Beleidsregels zijn van beroep bij de bestuursrechter uitgezonderd.

  3. Van de bepaling dat bezwaar- en beroep moet worden ingesteld binnen zes weken (art. 6:7 Awb) kan bij wettelijk voorschrift worden afgeweken.

  4. Als hoofdregel geldt dat de beroepsgerechtigde om beroep bij de bestuursrechter te kunnen instellen, eerst de bezwaarschriftprocedure moet hebben gevolgd.

Open vragen

Vraag 1a

Eva Markies verhuurt een woning aan twee studenten. Zij ontdekt echter dat het lucratiever zou zijn als zij deze woning als bedrijfspand zou verhuren. Eva Markies vraagt de gemeenteraad dan ook om de bestemming van de woning te veranderen van “wonen” naar “bedrijf”. De gemeenteraad gaat akkoord en verleent bij beschikking toestemming voor het wijzigen van de bestemming van de woning. De studenten die de woning huren, moeten daarom andere woonruimte zoeken.

Leg uit of de studenten die de woning van Eva Markies huren bezwaar zouden kunnen maken tegen de beschikking van de gemeenteraad, ervan uitgaande dat het bezwaar voldoet aan de artikelen 6:5 en 6:7 jo. 6:8 van de Awb.

Vraag 1b

Stel: De gemeenteraad besluit Eva Markies geen toestemming te geven voor het wijzigen van de bestemming van haar pand, omdat die wijziging in strijd zou zijn met de geldende Algemene Plaatselijke Verordening. Kan Eva Markies dan bezwaar maken tegen de bepaling in de Algemene Plaatselijke Verordening die deze wijziging verbiedt?

Vraag 1c

Stel: Het bezwaar van Eva Markies tegen de Algemene Plaatselijke Verordening is niet succesvol. Geef twee mogelijkheden waarop Eva Markies er toch voor kan zorgen dat een rechter de rechtmatigheid van de Algemene Plaatselijke Verordening toetst.

Vraag 2

Barack Okafor heeft in het schooljaar 2017/2018 HAVO-eindexamen gedaan. Doordat hij het examen Frans onvoldoende heeft afgesloten, is hij gezakt. Achteraf blijkt Barack Okafor bij dat examen niet het aantal punten te hebben gekregen waar hij recht op had.

Omdat het besluit van het College voor Toetsen en Examens waarin het cijfer van Barack Okafor wordt vastgesteld geen rechtsmiddelenverwijzing bevat, dient hij te laat bezwaar in. Zijn bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard. Barack Okafor stelt tijdig beroep in bij de bevoegde bestuursrechter. Wat is rechtens het juiste oordeel van de bestuursrechter?

Vraag 3

Geef aan in hoeverre de volgende stelling (on)juist is: “Als aan de overheid is toe te rekenen dat de burger geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot het instellen van beroep bij de bestuursrechter, oordeelt de burgerlijke rechter over de rechtmatigheid van het besluit in kwestie.”

Vraag 4a

Mia Hamakers verkoopt hamburgers op de markt in het centrum van Rotterdam. Aan het begin van 2019 ontvangt zij een brief van ambtenaar Lintjes, die haar namens het college van burgemeester en wethouders meedeelt dat de vergunning voor haar standplaats wordt ingetrokken. Het plein waar de markt wordt gehouden, wordt verbouwd, en daarom kan haar kraam daar niet meer staan.

Mia gaat in bezwaar tegen het intrekken van de vergunning. Het bezwaar wordt echter door ambtenaar Lintjes namens het college afgewezen.

Geef aan waarom het besluit op bezwaar in beginsel niet in stand kan blijven, en leg uit wat de ratio daarachter is.

Vraag 4b

Het college bekrachtigt het besluit op bezwaar. De bestuursrechter passeert het gebrek via artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht en acht het besluit voor het overige rechtmatig. Wat is het dictum van de uitspraak?

Vraag 4c

Mia meent toch dat zij ernstige schade leidt doordat zij geen hamburgers meer kan verkopen als gevolg van het intrekken van de vergunning. Geef aan op welke wijze Mia de schade alsnog vergoed zou kunnen krijgen, en aan welke voorwaarden zij dan dient te voldoen.

Vraag 5

Donny van de Kreek krijgt van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een bestuurlijke boete opgelegd op grond van art. 8.7 Wet dieren. Donny is het met de boete niet eens. Beschrijf de volledige rechtsgang die hij kan doorlopen om daartegen op te komen. NB: u hoeft voor uw antwoord verder niet in de Wet dieren te kijken.

Vraag 6a

All-Together-Fit wil in Oisterwijk een sportschool voor families openen met bijbehorende speeltuin en bowlingbaan. Het college van burgemeester en wethouders heeft wel oren naar dit initiatief en verleent een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (‘Wabo’) voor de bouw van het fitnesscentrum aan de weg van Oisterwijk naar het nabijgelegen Haaren.

Tegenover de beoogde locatie wonen Mo en Mies Akhari. Zij zijn niet blij met de plannen van All-Together-Fit: hun onbelemmerde uitzicht op de weilanden zal na de gevreesde bouw nagenoeg geheel verdwijnen en ze verwachten veel verkeersoverlast. Nadat het bezwaarschrift van Mo en Mies ongegrond is verklaard, gaan zij in beroep bij de bestuursrechter. De omgevingsvergunning had volgens het echtpaar niet verleend mogen worden vanwege strijd met het Bouwbesluit 2012. Het bouwplan voorziet namelijk niet in de wettelijk voorgeschreven energiezuinige maatregelen.

Heeft de beroepsgrond van het echtpaar kans van slagen bij de bestuursrechter? Motiveer uw antwoord. NB: u hoeft bij uw antwoord niet de Wabo of het Bouwbesluit 2012 te raadplegen.

Vraag 6b

Het echtpaar voert voorts aan dat de verkeerseffecten van het plan niet zijn onderzocht. Het perceel ligt in een gevaarlijke bocht en ontsluit op een drukke provinciale weg met naastgelegen fietspad. Bovendien zullen er opstoppingen ontstaan, stellen zij, omdat vlak na de bocht een stoplicht is gesitueerd. Ter zitting onderkent de ambtenaar die het college van burgemeester en wethouders vertegenwoordigt dat een verkeersonderzoek ontbreekt; er is dus geen inzicht in de verkeersgevolgen van het plan.

Beschrijf het wettelijke instrumentarium waarmee de bestuursrechter een geschil finaal kan beslechten. Welk instrument ligt in deze casus volgens u het meest voor de hand?

Vraag 7

Alexander Klubbing exploiteert een paardenmanege aan de Hendersonstraat 11 in Havinchem. Op dit perceel rust echter volgens het bestemmingsplan de bestemming ‘Woningen’ en Klubbing heeft geen vergunning om het perceel te gebruiken in afwijking van het bestemmingplan. Klubbing verzoekt het daartoe bevoegde orgaan, het college van burgemeester en wethouders van Havinchem, om de overtreding te gedogen. Het college wijst dit verzoek schriftelijk af.

Staat hiertegen voor Klubbing bezwaar bij het college van burgemeester en wethouders open?

Vraag 8

De Barneveldse pluimveehouder Haantjes verkoopt zijn kuikens sinds jaar en dag aan een pluimveehouderij in Duitsland. Op grond van artikel 77, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is daarvoor vereist dat de dieren vergezeld gaan van bepaalde bewijsstukken waaruit onder meer blijkt waar de dieren vandaan komen en dat zij gezond zijn. De pluimveehouderij vindt dit teveel administratieve rompslomp en transporteert de kuikens zonder de benodigde bewijsstukken naar Duitsland. Een concurrerende pluimveehouderij krijgt hier lucht van en meldt de overtreding. De minister van Economische Zaken en Klimaat besluit wegens die overtreding aan Haantjes een bestuurlijke boete op te leggen op grond van artikel 120b, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

Haantjes is het met dit besluit niet eens. Beschrijf de volledige rechtsgang die hij kan doorlopen om tegen dit besluit op te komen. (U hoeft voor uw antwoord verder niet in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren te kijken.)

Vraag 9

Mevrouw Pieterse verzoekt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar om een vergunning voor het splitsen van haar woning in meerdere appartementen. Het college van burgemeester en wethouders wijst haar aanvraag af, met als motivering dat de aanvraag wordt afgewezen als een maximumaantal splitsingsvergunningen is verleend in een bepaald gebied. In het gebied waar mevrouw Pieterse woont is dit maximum bereikt volgens het college van burgemeester en wethouders. Zij maakt bezwaar, dit wordt ongegrond verklaard met dezelfde motivering. Mevrouw Pieterse stelt tijdig beroep in bij de rechter. In deze procedure voert mevrouw Pieterse aan dat zij beschikt over kadastrale gegevens waaruit blijkt dat ten tijde van de beslissing op het bezwaarschrift het maximumaantal splitsingen in haar woongebied niet bereikt is.

Mag de rechter hier bij de beoordeling van zijn beroep rekening mee houden?

Vraag 10

Peters heeft een vergunning gekregen waaraan een vijftal voorschriften is verbonden. Hij stelt binnen de termijn bezwaar in, en richt zich daarbij uitsluitend tegen voorschrift 2. Het bezwaar wordt ongegrond verklaard. Vervolgens stelt Peters beroep bij de rechtbank in. De rechtbank vindt voorschrift 2 in orde, maar verklaart, ambtshalve toetsend, voorschrift 3 in strijd met de wettelijke voorschriften en vernietigt het bestreden besluit. U bent advocaat van het verwerend bestuursorgaan, en stelt namens uw cliënt hoger beroep in.

Wat zou uw (hoger)beroepsgrond zijn?

Vraag 11a

De Nederlandse Vereniging voor Old-timers (NVO) organiseert jaarlijks de ‘Brabantse Rally’. Aan het einde van de rally is een slotmanifestatie gepland in het mooie natuur- en recreatiegebied ‘Putven’ in de buurt van Chaam, alwaar de bekende BBQ gereed zal staan.

Met het oog op de openbare orde is voor een evenement van deze grootte ingevolge de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Alphen-Chaam een evenementenvergunning vereist. De NVO vraagt een vergunning aan voor het evenement dat op 17 juni zal plaatsvinden. Deze wordt enkele weken later door de burgemeester verleend.

Intussen is de Brabantse milieufederatie (BMF) op de hoogte geraakt van het plan om op het Putven de slotmanifestatie te houden. Het bosgebied bij Chaam is zeer gevarieerd qua flora en fauna. BMF vreest ernstige luchtvervuiling door de oldtimers. Bovendien is de slotmanifestatie in de ogen van BMF dermate groot van opzet dat daardoor het gebied in totaliteit schade zal ondervinden.

In een spoedprocedure zou BMF kunnen proberen te voorkomen dat het evenement van de NVO ook daadwerkelijk zal plaatsvinden. (U mag er overigens vanuit gaan dat BMF belanghebbende is.)

Door alle commotie die is ontstaan rondom de verleende evenementenvergunning besluit de gemeenteraad uiteindelijk om de APV te wijzigen met als gevolg dat vergunningen voor het houden van grote evenementen in het natuur- en recreatiegebied Putven in de toekomst niet meer zullen worden verleend.

De NVO is uiteraard niet blij met het besluit van de gemeenteraad en stelt dat het besluit in strijd met de Awb niet is gemotiveerd. Klopt dit?

Vraag 11b

Kan de NVO bezwaar maken tegen de nieuwe APV?

Vraag 11c

Naar welke rechter kan de NVO stappen om de nieuwe bepaling in de APV aan te vechten?

Vraag 11d

Los van het antwoord op de vorige vraag vindt de voorzitter van de NVO dat het geen stijl is dat aan hem niet eerder een mededeling van de gewijzigde aanpak is gedaan. Hij wendt zich met een klacht tot de gemeentelijke ombudsman.

Is deze procedure een vorm van intern of extern klachtrecht?

Vraag 12a

Thea Termeer bewoont een monumentaal pand in de gemeente Tilburg. Zij is van plan in haar pand een Bed and Breakfast te beginnen en wil in verband daarmee enkele verbouwingen plegen. De karakteristieke glas-in-loodramen dienen vervangen te worden door moderne, dubbele beglazing en aan de achterzijde komt een grote serre waar de gasten kunnen ontbijten. Omdat het pand op grond van de Monumentenverordening van de gemeente Tilburg is aangewezen als beschermd gemeentelijk monument is voor deze verbouwingen een monumentenvergunning nodig. Thea Termeer dient daarom een aanvraag in voor de geplande verbouwingen. Het college van B&W geeft in een schriftelijke reactie aan dat de gevraagde vergunning wordt geweigerd omdat door deze verbouwingen essentiële onderdelen van het monument verloren gaan. Thea Termeer is het niet eens met deze weigering en dient daarom een bezwaarschrift in bij het college van B&W. Het college verklaart het bezwaarschrift echter ongegrond.

Welke rechtsmiddelen staan er voor Thea Termeer open tegen de beslissing op bezwaar van het college van B&W? Wees zo volledig mogelijk in je antwoord, tot aan de hoogste instantie.

Vraag 12b

Mevrouw Termeer vindt dat zij tijdens de bezwaarschriftprocedure tamelijk onbeleefd te woord is gestaan door de ambtenaar van de afdeling bouwzaken. Kan Termeer hiertegen een klacht indienen als haar zaak in behandeling is bij de bestuursrechter?

Vraag 12c

Stel het college van B&W besluit – nog vóór de beslissing op het bezwaarschrift - om een aantal wijzigingen aan te brengen in de beleidsregels behorende bij de bevoegdheid om een monumentenvergunning te verlenen.

Dient het college van B&W in de bestuurlijke heroverweging rekening te houden met de gewijzigde beleidsregels? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Vraag 12d

Termeer wil in een spoedprocedure proberen te bewerkstelligen dat zij zo snel mogelijk aan de slag kan met de verbouwingen zodat zij haar Bed and Breakfast kan openen. Het hoogseizoen staat immers voor de deur!

Wat is het verschil tussen de voorlopige voorzieningsprocedure en de procedure van de versnelde behandeling?

Vraag 12e

Stel de bestuursrechter verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar van het college van B&W gegrond en vernietigt de beslissing op bezwaar. Termeer is de nodige inkomsten misgelopen door de beslissing van B&W om de monumentenvergunning niet te verlenen.

Welke rol speelt het oordeel van de bestuursrechter wanneer Termeer vervolgens bij de burgerlijke rechter een actie tot schadevergoeding instelt?

Vraag 12f

In dezelfde periode ontvangt Termeer op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), een aanslag inkomstenbelasting die naar haar mening veel te hoog is. Zij maakt hiertegen bezwaar. De inspecteur verklaart het bezwaarschrift ongegrond. Vervolgens stelt zij op grond van artikel 26 Awr beroep in bij de rechtbank. Deze verklaart het beroep ongegrond.

Bestaat er voor Termeer nog de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank? Zo ja, bij welke instantie? Zo nee, waarom niet?

Vraag 13a

De Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Maasdeel (hierna: APV) bevat het navolgende artikel:

Artikel 2:9 Straatartiest 1:

  1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, straatmuzikant, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden met uitzondering van op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of weggedeelten.
  2. De burgemeester kan nadere voorwaarden verbinden aan de in het eerste lid bedoelde aanwijzing.

De burgemeester heeft bij besluit van 9 september 2016 de Dorpstraat tussen de nummers 12 en 208 van Maasdeel aangewezen als weg waarop het verbod als bedoeld in artikel 2:9, eerste lid, van de APV niet van toepassing is. In datzelfde besluit heeft de burgemeester bepaald dat de straatartiest, straatfotograaf, straatmuzikant, tekenaar, filmoperateur of gids niet meer dan 85 decibel aan geluid mag maken. Koos en Johanna zijn straatzangers en zijn het niet eens met het besluit van de burgemeester. Zij willen ook kunnen optreden in de Dorpstraat ter hoogte van nummer 212 (het gemeentehuis). Bovendien zingen zij met regelmaat harder dan de 85 decibel.

Kunnen Koos en Johanna ontvankelijk bezwaar aantekenen tegen het besluit voor zover dit bepaalt dat het geproduceerde geluidsniveau niet hoger is dan 85 decibel? Ga bij de beantwoording van vraag a ervan uit dat Koos en Johanna belanghebbende zijn bij dit besluit.

Vraag 13b

Koos en Johanna gaan door met optreden, ongeacht het besluit van de burgemeester van 9 september 2016. Uit geluidsmetingen blijkt vervolgens dat Koos en Johanna regelmatig een geluidsniveau van 95 decibel produceren. Daarom legt de burgemeester bij besluit van 12 oktober 2016 een last onder dwangsom op. Deze houdt in dat voor iedere keer dat zij geluid produceren dat harder is dan 85 decibel zij een dwangsom verbeuren van 500 euro per overtreding, met een maximum van 10.000 euro.

Vraag 13c

Is de burgemeester bevoegd om in plaats van een dwangsom een bestuurlijke boete op te leggen aan Koos en Johanna?

Vraag 13d

Koos en Johanna dienen op 3 november 2016 een bezwaarschrift in tegen het dwangsombesluit. In hun bezwaarschrift voeren ze als grond aan dat artikel 2:9 APV in strijd is met het grondrecht op vrije meningsuiting. Bij de behandeling van het bezwaarschrift merkt de burgemeester op dat Koos en Johanna deze grond niet mogen opvoeren in een bezwaarprocedure tegen het dwangsombesluit omdat de APV een wet in materiële zin is.

Is de opmerking van de burgemeester in het licht van de u bekende jurisprudentie juist of onjuist?

Vraag 13e

Koos en Johanna hebben tegelijk met de indiening van het bezwaarschrift ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank. In dat verzoek vragen zij de voorzieningenrechter om hun bezwaarschrift gegrond te verklaren en het dwangsombesluit te vernietigen. Bij de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening merkt de burgemeester op dat de voorzieningenrechter het verzoek tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift en vernietiging van het dwangsombesluit niet mag toewijzen.

Is de opmerking van de burgemeester juist of onjuist?

Vraag 14a

Op 18 september 2016 ontvangt Suzie een aan haar gericht besluit van de burgemeester van haar woonplaats. In dat besluit, gedateerd op 16 september 2016, gelast de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet onder aanzegging van bestuursdwang de sluiting van de woning voor de duur van negen maanden. Daardoor moet Suzie tijdelijk een studentenkamer huren. Rogier, een goede vriend, adviseert Suzie om niet in bezwaar te gaan tegen het besluit van 16 september 2016 omdat dit het besluit van de burgemeester niet schorst, maar om in plaats daarvan direct bij de voorzieningenrechter van de rechtbank om schorsing te vragen van het besluit.

Ga er vanuit dat de beslissing van 16 september 2016, een appellabel besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is.

Beoordeel de juistheid van het advies van Rogier.

Vraag 14b

Suzie’s vader is het óók niet eens met de opgelegde last onder bestuursdwang. Hij is van oordeel dat de goede naam van de familie is aangetast door het besluit van de burgemeester. Suzie’s vader stelt daarom daartegen tijdig bezwaar in bij de burgemeester en dient tevens een verzoek tot voorlopige voorziening in bij de rechtbank strekkende tot schorsing van het besluit.

Hoe beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van de vader van Suzie en hoe zal zijn dictum luiden?

Vraag 14c

In tegenstelling tot het advies van Rogier start Suzie geen voorlopige voorziening maar dient zij tijdig beroep in bij de rechtbank tegen het besluit van de burgemeester van 16 september 2016.

Welke beslissing dient de rechtbank te nemen inzake het beroepschrift van Suzie?

Vraag 14d

Als blijkt dat Suzie de problemen aan zichzelf heeft te danken, trekt Suzie’s vader zijn handen af van deze kwestie. Suzie staat er alleen voor. Enige tijd later doet de rechtbank uitspraak in de zaak van Suzie. Suzie is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en gaat in hoger beroep. Suzie is nog steeds ervan overtuigd dat haar woning ten onrechte is gesloten.

Suzie dient een hoger beroepschrift in bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zij vraagt de Afdeling tevens om schadevergoeding aan haar toe te kennen. Heeft zij daartoe een rechtsingang bij de Afdeling?

Vraag 14e

Suzie dient tevens een vordering tot schadevergoeding in bij de burgerlijke rechter.

Mag de burgerlijke rechter die vordering toewijzen?

Vraag 14f

Suzie besluit om te wachten met al haar pogingen om schadevergoeding te krijgen totdat de Afdeling uitspraak in het hoger beroep heeft gedaan. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit op bezwaar. Dit omdat de duur van de sluiting niet in verhouding staat tot de ernst van de overtreding.

Heeft Suzie nu een mogelijkheid haar schade vergoed te krijgen bij de bestuursrechter?

Vraag 15a

De heer Fluitman ontvangt in het voorjaar van 2015 twee beschikkingen: een van het UWV in het kader van een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een van het college van B&W van Assen in het kader van een aanvraag om een gehandicaptenparkeerplaats. Tegen beide beschikkingen maakt hij zonder succes bezwaar, waarna hij tegen beide beslissingen op zijn bezwaar beroep instelt. Beide beroepen worden ongegrond verklaard. Hij gaat vervolgens tegen beide uitspraken in hoger beroep: tegen de ene uitspraak bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB), tegen de andere uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Zowel bij de CRvB als bij de ABRvS voert hij in zijn beroepschrift een beroepsgrond aan die hij nog niet eerder heeft aangevoerd en komt hij in de loop van de procedure met nieuw bewijs (in beide gevallen betreft het een omvangrijk deskundigenrapport over zijn gezondheidssituatie) voor beroepsgronden die hij ook al bij de rechtbank had aangevoerd.

In hoeverre zullen de beide hogerberoepsinstanties bereid zijn de beroepsgrond en het bewijs bij de beoordeling van het hoger beroep te betrekken?

Vraag 15b

De heer Koenders vindt dat hij door een baliemedewerkster van de gemeente Assen onheus is bejegend toen hij in februari 2015 een aanvraag om een gehandicaptenparkeerplaats indiende. Zo kwam hij bijna vast te zitten in de draaideur van het gemeentehuis en schoot de medewerkster hem niet te hulp. Verder had ze nauwelijks aandacht voor zijn persoonlijke verhaal bij het inleveren van zijn papieren ten behoeve van zijn aanvraag.

Ziet u een mogelijkheid voor de heer Koenders om vandaag de dag succesvol zijn ongenoegen over de gang van zaken te uiten?

Vraag 16

De heer Arends heeft schade geleden als gevolg van een aan zijn buurman Zuidema verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een biologische kippenschuur te Harskamp. Zijn bezwaar tegen de vergunning is ongegrond verklaard. Hij heeft vervolgens tijdig beroep ingesteld tegen de beslissing op zijn bezwaar.

Stelling: afhankelijk van de hoogte van het bedrag aan schade dat de heer Arends vergoed wil hebben, zijn er voor hem 3 routes of slechts 1 route beschikbaar om zijn schade vergoed te krijgen. Leg uit of, en zo ja, in hoeverre deze stelling juist dan wel onjuist is.

Vraag 17a

Mevrouw Kuppens wil graag in de gemeente Uitgeest een kinderopvang beginnen en heeft voor haar bedrijf ‘Kids&co’ een verklaring omtrent gedrag aangevraagd (VOGrp) bij het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG), dat namens de minister op de aanvraag beslist. De aanvraag wordt echter geweigerd. In de beslissing op het door mevrouw Kuppens ingediende bezwaarschrift handhaaft de minister het standpunt dat de VOGrp terecht is geweigerd. In beroep bij de rechtbank Noord-Holland slaagt het betoog van mevrouw Kuppens dat bij de screening van de bestuurders van haar bedrijf ten onrechte is gekeken naar financiële delicten die zijn gepleegd door haar ex-man. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Verder heeft mevrouw Kuppens ook nog een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan (slaagt niet), alsmede een beroep op het vertrouwensbeginsel (laat de rechtbank onbesproken). Tegen de uitspraak van de rechtbank wordt geen hoger beroep ingesteld.

Stel dat in de nieuwe beslissing op bezwaar de VOGrp wederom wordt geweigerd en mevrouw Kuppens wederom beroep instelt bij de rechtbank Noord-Holland, waarbij ze wederom een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Zal de rechter deze beroepsgronden inhoudelijk behandelen?

Vraag 17b

Beredeneer dat de doelstellingen die bestuursrechters met de Nieuwe zaaksbehandeling proberen te bereiken, gemakkelijker zijn te bereiken in de bezwaarprocedure dan in de procedure bij de bestuursrechter.

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. C

  2. C

  3. A

  4. D

  5. D

  6. C

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1a

Om bezwaar te maken moet je op basis van art. 8:1 jo. 7:1 lid 1 Awb belanghebbende zijn. De studenten zijn geen normadressaten, en kunnen dan ook enkel derde-belanghebbenden zijn. Om belanghebbende op basis van art. 1:2 lid 1 Awb te zijn, moeten zij voldoen aan de OPERA-criteria. Objectief, Eigen, Actueel, persoonlijk: voldoende onderscheiden van anderen. Rechtstreeks: er is hier sprake van een afgeleid belang, omdat sprake is van een contractuele relatie. Het belang van de studenten is echter tegengesteld aan het belang van Eva Markies.

Conclusie: de studenten zijn belanghebbende en kunnen daarmee bezwaar maken tegen het besluit.

Vraag 1b

Nee, een APV bevat avv’s, beroep is niet mogelijk op grond van art. 8:3 lid 1 sub a en dus is op grond van de aanhef van artikel 7:1 lid 1 bezwaar ook niet mogelijk.

Vraag 1c

Dit kan ten eerste via exeptieve toetsing waarbij de rechter in het kader van het toetsen van het besluit van de gemeenteraad ook zal toetsen of de AVP verbindend is. Ten tweede kan dit via de burgerlijke rechter.

Vraag 2

Als het bestuursorgaan de rechtsmiddelenverwijzing achterwege laat, kan een belanghebbende beroep doen op de verschoonbare termijnoverschrijding, zie art. 6:11 Awb. Uit de uitspraak Rechtsmiddelenverwijzing blijkt dat termijnoverschrijding in principe verschoonbaar is, mits de belanghebbende daar een beroep op doet en stelt dat de termijnoverschrijding een gevolg is van het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing. Van de uitzondering (bekendheid met de termijn) lijkt in casu geen sprake te zijn. De niet-ontvankelijkheid is onrechtmatig, als Miriam een beroep doet op verschoonbare termijnoverschrijding. Daarmee is het beroep gegrond.

Vraag 3

De uitspraak is ten dele juist. In beginsel heeft een besluit formele rechtskracht op het moment dat de bestuursrechtelijke weg heeft open gestaan. De formele rechtskracht houdt in dat als de bestuursrechter uitspraak heeft gedaan of de termijnen voor een dergelijke procedure zijn verlopen, de burgerlijke rechter uitgaat van de rechtmatigheid van het besluit in kwestie. Op het moment dat aan de overheid is toe te rekenen dat de burger geen gebruik heeft gemaakt van de openstaande bestuursrechtelijke procedure, is sprake van een uitzondering op de formele rechtskracht, zie het arrest Ekro-Staat.

Vraag 4a

Het besluit op bezwaar is in strijd met artikel 10:3 lid 3 van de Awb, omdat dezelfde ambtenaar zowel het primaire besluit als het besluit op bezwaar in mandaat heeft genomen. Er is dan geen sprake van een volledige heroverweging op basis van art. 7:11 van de Awb.

Vraag 4b

Ongegrondverklaring van het beroep.

Vraag 4c

Aangezien de bestuursrechter heeft vastgesteld dat de intrekking rechtmatig is, kan zij niet via art. 8:88 van de Awb om schade verzoeken. Zij kan slechts naar de civiele rechter op basis van een vordering uit onrechtmatige daad. Als de civiele rechter vaststelt dat het beginsel van gelijkheid voor publieke lasten (het égalitébeginsel) is geschonden jegens Mia, kan de schade gedeeltelijk via de weg van nadeelcompensatie worden vergoed. Dit kan echter alleen als in het geval van Mia sprake is van een speciale last (de groep die nadeel ondervindt is beperkt) en een abnormale last (het nadeel behoort niet tot de normale bedrijfsrisico’s die voor rekening van de ondernemer behoren te blijven), zie het arrest Leffers/Staat.

Vraag 5

De beantwoording van deze vraag valt uiteen in 4 stappen, waarbij de stappen 2 t/m 4 bovendien in twee delen uiteenvallen:

Stap 1: regelt de bijzondere wet iets? Nee, blijkt niet uit de casus (de Wet dieren hoeft verder niet geraadpleegd te worden).

Stap 2:

  • Beroep bij de bestuursrechter 8:1 -> belanghebbende + appellabel besluit -> Donny is geadresseerde en belanghebbende (1:2 lid 1), het gaat om een besluit in de zin van artikel 1:3 lid 2 Awb dat niet is uitgezonderd in 6:3 en 8:3-8:5 Awb.
  • Als beroep openstaat (zoals in casu) is de hoofdregel dat de Rb bevoegd is, tenzij een andere rechter o.g.v. Bijlage 2 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak bevoegd is. Dat is niet het geval.

Stap 3:

  • voorprocedure 7:1 -> hoofdregel is eerst bezwaar, tenzij sprake is van een uitzondering (7:1, 7:1a, 6:12 + Bijlage 1 Regeling rechtstreeks beroep) -> uitzonderingen zijn i.c. niet aan de orde.
  • Waar bezwaar? bij hetzelfde orgaan als dat het besluit heeft genomen (1:5, 6:4) - > de minister van LNV.

Stap 4:

  • hoger beroep -> ja, zie 8:104 lid 1 sub a Awb.
  • hoofdregel is ABRvS is bevoegd, tenzij Bijlage 2 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak anders regelt. Dat is het geval: volgens artikel 11 staat hoger beroep open bij het CBB. Dit betekent voor Donny: bezwaar bij de minister daarna beroep bij de rb, daarna hoger beroep bij het CBB.

Vraag 6a

Nee. Het belang van Mo en Mies is gelegen in het gevrijwaard blijven van bebouwing tegenover hun woning. Het belang dat is gediend met voorschriften inzake energiezuinigheid is gelegen in de sfeer van het milieu/beperking energieverbruik. Dat is een ander belang dan het belang van Mo en Mies. De bestuursrechter zal de beroepsgrond daarom op grond van artikel 8:69a Awb buiten beschouwing moeten laten: het gaat om een regel die kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van Mo en Mies.

Vraag 6b

Artikel 8:41a Awb: bestuursrechter beslecht het geschil zoveel mogelijk definitief.

  • Artikel 6:22 biedt de mogelijkheid om een gebrek te passeren; hier: nee, het is niet aannemelijk dat belanghebbenden niet zijn benadeeld (het is immers onduidelijk wat de uitkomsten van het verkeersonderzoek zijn).

  • Geen artikel 6:22 mogelijk:

    • ofwel bestuurlijke lus (8:51a): hier: ja, goed mogelijk > er is een gebrek (strijd met 3:2 Awb, zorgvuldige voorbereiding besluit; eventueel: gebrekkige motivering, strijd met artikel 7:12/3:46) > opdracht aan het bestuursorgaan om alsnog te onderzoeken wat de verkeersgevolgen zijn.

    • ofwel bij vernietiging - zo mogelijk - in stand laten rechtsgevolgen (8:72, derde lid sub a): hier: nee, niet aan de orde, mogelijk wel na toepassen lus / alsnog aanleveren van zorgvuldige voorbereiding door B&W;

    • ofwel bij vernietiging – zo mogelijk - zelf in de zaak voorzien (8:72, derde lid sub b); hier: niet aan de orde (het is onduidelijk wat de rechter zou moeten/kunnen beslissen).

Vraag 7

Nee. De afwijzing van een gedoogverklaring staat niet gelijk aan een beschikking tot handhaving en is derhalve niet op rechtsgevolg gericht (BSR, hst. 22, nr. 672). De beslissing om niet te gedogen wordt over het algemeen niet aangemerkt als een besluit. De verzoeker om een gedoogbesluit kan het in dat geval immers op handhaving laten aankomen en de kwestie in dat kader aan de bestuursrechter voorleggen. Slechts in uitzonderlijke situaties waarin het van betrokkene niet kan worden verlangd om het op handhaving te laten aankomen, wordt de weigering om te gedogen als besluit aangemerkt. Een uitzondering doet zich hier niet voor. Tegen de beslissing om niet te gedogen staat dus ingevolge art. 8:1 e.v. Awb geen beroep bij de bestuursrechter open, zodat hiertegen ingevolge art. 7:1 Awb dus ook geen bezwaar openstaat bij het orgaan dat het besluit nam.

Vraag 8

De beantwoording van deze vraag valt uiteen in 4 stappen, waarbij de stappen 2 t/m 4 bovendien in twee delen uiteenvallen: a.) staat er een rechtsmiddel open en b.) zo ja, waar.

  1. Regelt de bijzondere wet iets? Nee, blijkt niet uit de casus (de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren hoeft verder niet geraadpleegd te worden).

  2. Beroep bij de bestuursrechter 8:1 -> belanghebbende + appellabel besluit -> Haantjes is geadresseerde en belanghebbende (OPERA), het gaat om een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb (evt. gelijkstellingen niet aan de orde) dat niet is uitgezonderd in 6:3 en 8:3-8:5 Awb. Als beroep openstaat (zoals in casu) is de hoofdregel dat de Rb bevoegd is, tenzij een andere rechter o.g.v. Bijlage 2 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak bevoegd is. Dat is het geval: in de bijlage worden in artikel 4 worden besluiten o.g.v. de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren weliswaar genoemd, maar besluiten o.g.v. 120b, eerste lid zijn daarvan uitgezonderd, echter in artikel 7 worden besluiten o.g.v. artikel 120b, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren genoemd en dient daartegen beroep ingesteld te worden bij de Rb Rotterdam.

  3. Voorprocedure 7:1 -> hoofdregel is eerst bezwaar, tenzij sprake is van een uitzondering (7:1, 7:1a, 6:12 + Bijlage 1 Regeling rechtstreeks beroep) -> uitzonderingen zijn i.c. niet aan de orde: in de bijlage worden besluiten o.g.v. (artikel 120b, eerste lid, van) de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren niet genoemd, en dus bezwaar bij hetzelfde orgaan als dat het besluit heeft genomen (6:4) -> Minister van EZK.

  4. Hoger beroep -> hoofdregel is na beroep (8:104), hoofdregel is ABRvS is bevoegd, tenzij Bijlage 2 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak anders regelt. Dat is het geval: volgens artikel 11 staat tegen besluiten als bedoeld in art. 120b, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren hoger beroep open bij het CBB.

Dit betekent voor Haantjes: bezwaar bij de minister, daarna beroep bij rb Rotterdam, daarna hoger beroep bij het CBB.

Vraag 9

Ja. Bestuursrechter toetst als regel ex tunc: toetsing van het bestreden besluit op basis van feiten en recht ten tijde van nemen van dat besluit. Hij mag rekening houden met nieuw bewijs van feiten die er al waren ten tijde van bestreden besluit, mits geen strijd met goede procesorde. Van dat laatste is geen sprake. Voor het overige gaat het om nieuw bewijs van ‘ex tunc’ feiten. Tunc= moment van nemen van de bob. Dat is hier het geval.

Vraag 10

De rechtbank is de grenzen van het geschil te buiten gegaan (art. 8:69 lid 1 Awb). (Zelfs al gaat het om een voorschrift dat, als het zou zijn aangevochten, in strijd met een bepaling van openbare orde zou zijn, dan nog mag de rechter dit niet doen.)

Vraag 11a

Nee. De APV is een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften. Het motiveringsvereiste is opgenomen in afdeling 3.7 Awb. Op grond van art. 3:1 lid 1 onder b Awb zijn de afdelingen 3.6 en 3.7 Awb niet van toepassing op algemeen verbindende voorschriften. Het besluit is dus niet in strijd met de Awb.

Vraag 11b

Nee. Het wijzigen van de APV is aan te merken als een besluit, meer in het bijzonder een algemeen verbindend voorschrift. Een algemeen verbindend voorschrift is op grond van art. 8:3 lid 1 onder a Awb niet vatbaar voor beroep. Ingevolge art. 7:1 lid 1 Awb kan alleen degene aan wie het recht is toegekend beroep in te stellen, bezwaar maken. De NVO kan dus ingevolge art. 7:1 Awb geen bezwaar maken tegen de beslissing van de raad.

Vraag 11c

Het wijzigen van de APV is een besluit in de zin van art. 1:3 Awb, meer in het bijzonder een algemeen verbindend voorschrift, maar hiertegen staat geen beroep open bij de bestuursrechter (zie art. 8:3 lid 1 onder a Awb). Omdat algemeen verbindende voorschriften uitgesloten zijn van beroep bij de bestuursrechter is er een mogelijkheid om hiertegen beroep in te stellen bij de burgerlijke rechter. De burgerlijke rechter fungeert hier dan als ‘restrechter’.

Vraag 11d

Extern klachtrecht. Extern wil in dit verband zeggen bij een ombudsinstantie die onafhankelijk is van het betrokken bestuursorgaan e. Dit kán ook een gemeentelijke ombudsman zijn. Van intern klachtrecht is sprake wanneer wordt geklaagd bij het betrokken bestuursorgaan zelf. Die kan zich wel laten adviseren door een onafhankelijke instantie, maar beslissend is dat het orgaan zelf op de klacht beslist en haar wel of niet gegrond acht.

Vraag 12a

Tegen de beslissing op bezwaar kan Termeer beroep instellen bij de bestuursrechter (art. 8:1 Awb). In dit geval is de rechtbank de bevoegde bestuursrechter o.g.v. art. 8:6 lid 1 Awb; er is geen andere bestuursrechter aangewezen in hoofdstuk 2 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Tegen de uitspraak van de rechtbank staat de mogelijkheid van hoger beroep open (art. 8:104 lid 1 Awb) bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (art. 8:105 lid 1 Awb). Er is geen andere bestuursrechter aangewezen in hoofdstuk 4 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. (Zowel in de fase van beroep als in hoger beroep is er bovendien de mogelijkheid tot het verzoeken om een voorlopige voorziening indien er sprake is van onverwijlde spoed (art. 8:81 jo 8:108 Awb)).

Vraag 12b

Nee, de ombudsman is niet bevoegd een onderzoek in te stellen ten aanzien van gedragingen die op dat moment door de rechter worden beoordeeld (art. 9:22 Awb). (Indien deze gedraging buiten de competentie van de bestuursrechter valt, is de ombudsman wel bevoegd.)

Vraag 12c

Ja, het college van B en W dient rekening te houden met de gewijzigde beleidsregels. Bij de beslissing op bezwaar wordt het primaire besluit door het bestuursorgaan doorgaans ex nunc beoordeeld, dat wil zeggen naar de stand van de feiten en het geldende recht ten tijde van het besluit op bezwaar. Met andere woorden het bestuursorgaan beziet of het besluit aanpassing behoeft, in beginsel gelet op de actuele stand van wetgeving, beleid en feitelijke omstandigheden.

Vraag 12d

Bij een voorlopige voorziening gaat het om een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter. De voorziening heeft betrekking op het in de hoofdzaak bestreden besluit (of de aangevallen uitspraak) en vervalt wanneer de rechter in het bodemgeschil uitspraak heeft gedaan. Versnelde behandeling betekent verkorten van termijnen en schrappen van enkele procedurele mogelijkheden voor partijen; het is de gewone (bodem)procedure, maar dan een stuk sneller.

Vraag 12e

Als een bestuursrechter een besluit heeft vernietigd, zijn de onrechtmatigheid en de schuld als bestanddelen van de onrechtmatige daad in beginsel gegeven. De burgerlijke rechter is van oordeel dat onrechtmatigheid naar publiekrecht onrechtmatigheid naar burgerlijk recht meebrengt en dat met de onrechtmatigheid van een besluit ook de schuld van het bestuur aan het ontstaan van schade in beginsel is gegeven. Zie HR 31 mei 1991 Van Gog-Nederweert. Dit betekent echter nog niet dat de vordering moet worden toegewezen. Daarvoor is onder meer van belang dat er inderdaad schade is geleden en dat deze schade ook het gevolg is van het besluit.

Vraag 12f

Tegen de uitspraak van de rechtbank staat de mogelijkheid van hoger beroep open (art. 8:104 lid 1 Awb). Op grond van art. 8:105 lid 1 Awb jo Hoofdstuk 4 art. 12 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak kan Termeer hoger beroep instellen bij het gerechtshof.

Vraag 13a

Koos en Johanna kunnen bezwaar en beroep instellen indien zij voldoen aan de voorwaarden zoals bedoeld in art. 8:1 jo. art. 7:1 lid 1 Awb. In de casus is opgenomen dat Koos en Johanna belanghebbende zijn bij het besluit van 9 september 2016. Aan het belanghebbendebegrip ex art. 1:2 is derhalve voldaan. Ook blijkt uit de casus dat sprake is van een besluit zoals bedoeld in art. 1:3 Awb. De vraag die beantwoord dient te worden is of het gaat om een appellabel besluit. Het gaat hier om het besluit van 9 september 2016 en niet om de APV zelf. Het besluit van 9 september 2016 is een algemeen verbindend voorschrift. De bepaling dat de productie van geluid niet hoger mag zijn dan 85 decibel behelst een zelfstandige norm, is algemeen naar tijd, plaats en persoon en voor herhaalde toepassing vatbaar. De regelgevende bevoegdheid die ten grondslag ligt aan het besluit is opgenomen in art. 2:9 lid 2 APV. Ten slotte heeft het besluit externe werking. Zie de uitspraak Woonschepen en bijboten. Beroep tegen algemeen verbindende voorschriften (en beleidsregels) is op grond van art. 8:3 lid 1 sub a Awb uitgesloten. Conclusie: Koos en Johanna kunnen geen bezwaar aantekenen op grond van art. 8:1 jo. 7:1 lid 1 Awb.

Een beoordeling van art. 2:9 APV of van het besluit voor zover de Dorpstraat tussen de nummers 12 en 208 van Maasdeel aangewezen als weg waarop het verbod als bedoeld in artikel 2:9, eerste lid, van de APV niet van toepassing is, is een beoordeling van het foute besluit(onderdeel) en levert om die reden geen punten op.

Vraag 13b

Ja, de burgemeester is hiertoe bevoegd op grond van art. 125 lid 1 én 3 Gemeentewet jo. art. 5:32 lid 1 Awb nu het gaat om een last die dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert, zie art. 2:9 APV.

Vraag 13c

Nee, daartoe is de burgemeester niet bevoegd. Een daarvoor ingevolge artikel 5:4 lid 1 Awb vereiste grondslag ontbreekt.

Vraag 13d

De stelling van de burgemeester is onjuist. Hier is sprake van exceptieve toetsing, wat betekent dat ondanks het feit dat beroep, en daarmee bezwaar, tegen algemeen verbindende voorschriften ingevolge artikel 8:3, eerste lid, sub a van de Algemene wet bestuursrecht niet mogelijk is, het wel mogelijk is om bij het bezwaarschrift dat gericht is op besluiten die berusten op AVV’s gronden op te voeren die zien op de verenigbaarheid van die AVV’s met hogere wettelijke normen. Zie uitspraak Zwarte Piet.

Antwoorden dat de burgerlijke rechter materiële wetgeving mag toetsen onder verwijzing naar bijv. de arresten Sproeivliegtuigen, Leenders/Ubbergen zijn overigens niet juist omdat het onder deze vraag gaat om toetsing van avv’s door de bestuursrechter en leveren daarom geen punten op.

Vraag 13e

Deze opmerking is juist. Kortsluiting is ingevolge artikel 8:86 lid 1 Awb slechts mogelijk wanneer de bodemprocedure al bij een rechter aanhangig is. De bodemprocedure bevindt zich nu nog in de bezwaarfase waardoor kortsluiting niet mogelijk is.

Vraag 14a

Rogier heeft gelijk met betrekking tot het onderdeel waarin hij stelt dat het instellen van bezwaar het besluit niet schorst, zie art. 6:16 Awb. Het advies om in plaats van eerst bezwaar in te stellen, direct verzoek te doen aan de voorzieningenrechter van de rechtbank om een schorsing is echter niet juist. Een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen zal niet ontvankelijk worden verklaard door de voorzieningenrechter, voor zover hij zich bevoegd acht, in het geval de connexiteit ontbreekt. Tegen het besluit waar het verzoek tegen is gericht, moet reeds bezwaar zijn gemaakt. Ingevolge art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, een voorlopige voorziening treffen als ‘tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld’.

Vraag 14b

De voorzieningenrechter zal eerst beoordelen in hoeverre hij bevoegd is het verzoek in behandeling te nemen. De voorzieningenrechter is in elk geval bevoegd nu het verzoek gericht is tegen een besluit in de zin van art. 1:3 Awb en de rechter kan bevoegd worden in de hoofdzaak. Vervolgens dient de voorzieningenrechter te onderzoeken in hoeverre het verzoek ontvankelijk is. Hoewel de vader van Suzie bezwaar heeft ingesteld, zal aannemelijk worden dat hij niet als belanghebbende in de zin van art. 1:2 lid 1 Awb kan worden aangemerkt bij het besluit nu hij als derde-belanghebbende niet zal voldoen aan de OPERAcriteria. Het verzoek tot voorlopige voorziening van de vader van Suzie is daarmee nietontvankelijk. Het dictum van de voorzieningenrechter zal ingevolge art. 8:84 lid 2 sub b Awb luiden: ‘niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek’.

Vraag 14c

Het beroep is prematuur ingesteld omdat het bezwaarschrift nog geen beslissing op het bezwaarschrift kon worden genomen. De rechtbank dient ingevolge art. 6:15 lid 2 jo. lid 1 Awb te beslissen het beroepschrift van Suzie door te zenden naar de burgemeester om als bezwaarschrift te worden behandeld.

Vraag 14d

Het gaat hier om het connexe (onzelfstandige) verzoek om schadevergoeding dat ingevolge art. 8:88 lid 1 sub a jo. art. 8:91 lid 1 Awb kan worden gedaan bij de bestuursrechter waarbij het beroep of hoger beroep tegen het schadeveroorzakende besluit aanhangig is. Het verzoek kan op grond daarvan worden ingediend bij de hogerberoepsrechter.

Vraag 14e

De burgerlijke rechter mag de vordering tot schadevergoeding niet toewijzen. Ingevolge art. 8:89 lid 4 Awb zal de burgerlijke rechter een vordering tot schadevergoeding nietontvankelijk verklaren zolang het verzoek van een belanghebbende bij de bestuursrechter aanhangig is. NB. Meer dan eens wordt het antwoord gegeven dat de rechter zichzelf niet-ontvankelijk verklaart, dat is een evident onjuiste lezing van art. 8:89 lid 4 Awb. De verzoeker wordt immers rechtens in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.

Vraag 14f

Het gaat hier om het zelfstandige verzoek tot schadevergoeding dat is geregeld in art. 8:90 lid 1 Awb. Art. 8:90 lid 2 Awb bepaalt dat Suzie zich ten minste acht weken voorafgaand aan de indiening van het verzoek tot schadevergoeding, zich tot het bestuursorgaan moet wenden met een schriftelijk verzoek om schadevergoeding toe te kennen wegens het onrechtmatig gebleken besluit. De casus geeft geen blijk van omstandigheden waaruit kan worden opgemaakt dat dit niet van Suzie kan worden gevergd.

Vraag 15a

De CRvB gaat uit van een integrale benadering van het bestuursprocesrecht. Nieuwe beroepsgronden en nieuw bewijs ter aanvulling van eerder aangevoerde beroepsgronden worden meegenomen door de rechter, tenzij in strijd met goede procesorde (wederpartij voldoende gelegenheid gehad voor verweer, niet onnodig laat). De ABRvS gaat uit van een retrospectieve benadering van het bestuursprocesrecht waarbij de hoger beroepsrechter beoordeelt of de bestuursrechter in eerste aanleg juist heeft gehandeld. Nieuwe beroepsgronden worden door de Afdeling niet meegenomen, want kunnen niet leiden tot het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank in eerste aanleg gecorrigeerd moet worden. De ABRvS laat in beginsel nieuw bewijs ter onderbouwing eerder aanvoerde beroepsgrond toe, tenzij. Het gaat om feiten die behoren tot het bewijsdomein van de burger (deskundigenrapport gezondheidssituatie), risico dat ze buiten geding vallen. Het bewijs wordt in de loop van de procedure naar voren gebracht: Zowel bij de CRvB als de ABRvS is het beoordelingskader artikel 8:58 Awb (tot 10 dagen voor de zitting nieuwe stukkken) + goede procesorde in enge zin.

Vraag 15b

Klacht indienen bij het bestuursorgaan, art. 9:1 Awb. Echter voor het bestuursorgaan geen verplichting om klacht in behandeling te nemen: gedraging langer dan een jaar voor indiening van de klacht, art. 9:8 sub b Awb.

Vraag 16

A heeft beroep ingesteld tegen de aan zijn buurman verleende vergunning. Als de rechter het besluit onrechtmatig acht en vernietigt, komt vergoeding van de schade die A door het besluit heeft geleden in beeld. Van belang is in de eerste plaats welke bestuursrechter in hoogste instantie bevoegd is te oordelen over de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning. Dat is de ABRvS. Van belang is dan vervolgens hoe hoog het schadebedrag is. Bedraagt de schade meer dan € 25.000: voor A staat maar één route open om zijn schade vergoed te krijgen: een vordering indienen bij de burgerlijke rechter (art. 8:89 lid 1 en 2 Awb). Bedraagt de schade € 25.000 of minder, dan zijn er drie routes: A kan na de vernietiging een schadeverzoekschriftprocedure bij de bestuursrechter starten (art. 8:89 lid 1 en 2 Awb).

A kan na de vernietiging een vordering bij de burgerlijke rechter indienen (art. 8:89 lid 2 Awb). A kan hangende het beroep bij de rechtbank een verzoek om schadevergoeding doen (art. 8:91 Awb). De stelling is derhalve juist. In een aantal antwoorden is ingegaan op de mogelijkheid van nadeelcompensatie. Die optie is in beeld (zij het in de praktijk veelal kansloos) als het beroep ongegrond wordt verklaard en de routes naar schadevergoeding niet begaanbaar zijn. Zijn verstandige opmerkingen gemaakt over nadeelcompensatie, dan is daar ten hoogste 1 punt voor toegekend.

Vraag 17a

De vraag ziet op de uitleg en toepassing van de Brummen jurisprudentie. Ingevolge deze uitspraak moet de rechter van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over een beroepsgrond uitgaan, indien deze in een eerdere procedure uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is verworpen. Het gelijkheidsbeginsel is in een eerdere procedure uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. De rechtbank zal deze grond daarom niet nogmaals bespreken. Over het vertrouwensbeginsel is nog geen rechterlijk oordeel geweest. De rechtbank mag deze beroepsgrond bespreken.

Vraag 17b

Doelstellingen van NZB zijn snelheid (zaken snel ter zitting), maatwerk (zowel qua procedure als qua oplossingen) en finaliteit (duidelijkheid over welk besluit voor de toekomst zal gelden, maar meer nog: in een keer definitief een einde aan de procedure). Daarnaast goed motiveren waarom de doelstelling van de NZB beter in de bezwaarprocedure te bereiken zijn. Motiveren is iets anders dan verschillen tussen bezwaar en beroep opnoemen.

 

Open vragen

 

Vraag 1a

Eva Markies verhuurt een woning aan twee studenten. Zij ontdekt echter dat het lucratiever zou zijn als zij deze woning als bedrijfspand zou verhuren. Eva Markies vraagt de gemeenteraad dan ook om de bestemming van de woning te veranderen van “wonen” naar “bedrijf”. De gemeenteraad gaat akkoord en verleent bij beschikking toestemming voor het wijzigen van de bestemming van de woning. De studenten die de woning huren, moeten daarom andere woonruimte zoeken.

Leg uit of de studenten die de woning van Eva Markies huren bezwaar zouden kunnen maken tegen de beschikking van de gemeenteraad, ervan uitgaande dat het bezwaar voldoet aan de artikelen 6:5 en 6:7 jo. 6:8 van de Awb.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1a

Om bezwaar te maken moet je op basis van art. 8:1 jo. 7:1 lid 1 Awb belanghebbende zijn. De studenten zijn geen normadressaten, en kunnen dan ook enkel derde-belanghebbenden zijn. Om belanghebbende op basis van art. 1:2 lid 1 Awb te zijn, moeten zij voldoen aan de OPERA-criteria. Objectief, Eigen, Actueel, persoonlijk: voldoende onderscheiden van anderen. Rechtstreeks: er is hier sprake van een afgeleid belang, omdat sprake is van een contractuele relatie. Het belang van de studenten is echter tegengesteld aan het belang van Eva Markies.

Conclusie: de studenten zijn belanghebbende en kunnen daarmee bezwaar maken tegen het besluit.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
oneworld magazine
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Boeksamenvatting bij De kernbegrippen van de Algemene Wet Bestuursrecht - Groenewegen & Klap - 1e druk

Boeksamenvatting bij De kernbegrippen van de Algemene Wet Bestuursrecht - Groenewegen & Klap - 1e druk


Wat houdt het bestuursorgaanbegrip in? - Chapter 1

1.1 Inleiding; Wat wordt in dit hoofdstuk behandeld?

Het bestuursrecht ziet op het handelen van het overheidsbestuur. Het eerste kernbegrip, wat tevens het meest cruciale begrip is binnen het bestuursrecht, is het bestuursorgaanbegrip. Art. 1:1 Awb onderscheidt twee verschillende soorten bestuursorganen: de zogenaamde A-organen en B-organen. De kenmerken van, en verschillen tussen deze twee soorten organen zullen in de volgende paragrafen behandelt worden.

1.2 Wat zijn A-bestuursorganen?

Een a-orgaan is op grond van art. 1:1 Awb 'een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld'. Hieruit kunnen drie vereisten afgeleidt worden alvorens sprake is van een a-orgaan: 1) Een orgaan 2) van een rechtspersoon 3) die krachtens publiekrecht is ingesteld. Met de term 'orgaan' wordt een persoon of college bedoelt. Als voldaan is aan de drie voorwaarden wordt het betreffende persoon of college altijd als bestuursorgaan aangemerkt, ook als er enkel privaatrechtelijke handelingen verricht worden.

1.2.1 Wanneer is sprake van een rechtspersoon in de zin van art. 1:1 Awb?

De term 'rechtspersoon' komt uit het privaatrecht. Boek 2 BW, dat over rechtspersonen gaat, geeft geen definitie van de term, maar er kan uit worden afgeleid dat een rechtspersoon de tegenhanger is van een natuurlijk persoon; rechtspersonen bestaan uit een groep of een collectief en kennen een eigen vermogen. Voor de Awb is de rechtspersoonlijkheid vooral van belang voor art. 1:1 lid 4, waarin staat dat vermogensrechtelijke gevolgen van handelingen van bestuursorganen worden toegerekend aan de rechtspersoon waartoe zij behoren. Als de burgemeester bijvoorbeeld een schade veroorzaakt door een besluit, is de gemeente aansprakelijk en niet de burgemeester zelf.

1.2.2 Wanneer is een rechtspersoon 'krachtens publiekrecht ingesteld'?

Het verschil tussen rechtspersonen krachten publiek- respectievelijk privaatrecht zit hem in de manier van totstandkoming. Totstandkoming van privaatrechtelijke rechtspersonen gebeurt door zogenaamde 'oprichtingshandelingen' (zie art. 2:3 BW). Publiekrechtelijke rechtspersonen komen simpelweg tot stand doordat de wet dit oplegt. Art. 2:1 lid 1 BW stelt dat de Staat, provincies, gemeenten en waterschappen rechtspersoonlijkheid bezitten. Art. 2:1 lid 2 BW stelt dat overige publiekrechtelijke rechtspersonen met een instellingswet in het leven geroepen worden (zie bijvoorbeeld de Politiewet 2012, die het landelijk politiekorps publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid geeft.

1.2.3 Wanneer is sprake van een 'orgaan' van een rechtspersoon?

Het orgaanbegrip is niet gedefinieerd in de Awb, de Awb stelt enkel dat een persoon of college een orgaan is wanneer zij onderdeel is van de publiekrechtelijke rechtspersoon. Uit Boek 2 BW blijkt dat bepalend is of de persoon of orgaan een voldoende zelfstandige positie inneemt in de rechtspersoon. Dit kan vervolgens weer afgeleidt worden uit de organisatie- of instellingswetten. Organisatiewetten zien op de rechtspersonen die op grond van Art. 2:1 lid 1 BW ingesteld zijn (de Gemeente-, Provincie-, en Waterschapswet)

1.3 Wat zijn B-organen?

Art. 1:1 Awb definieert een b-orgaan als 'een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.' Het grote verschil met a-organen is dat a-organen ten alle tijden bestuursrorganen zijn, ongeacht of ze publiek- of privaatrechtelijk handelen. B-organen worden echter alleen aangemerkt als bestuursorganen voor zover zij bij een handeling met 'openbaar gezag' bekleed zijn.

1.3.1 Wat wordt bedoelt met 'ander persoon of college' in art. 1:1 Awb?

Met de zinsnede 'ander persoon of college' wordt duidelijk gemaakt dat, als een persoon of college een a-orgaan is, deze niet tegelijk een b-orgaan kan zijn: een b-orgaan is per definitie niet bij publiekrecht ingesteld. De meeste b-organen zijn daarentegen wel personen of colleges die als orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon aangemerkt kunnen worden.

1.3.2 Wat wordt bedoelt met 'enig openbaar gezag'?

De wetsgeschiedenis omschrijft openbaar gezag als 'het eenzijdig kunnen bepalen van de rechtspositie van rechtssubjecten'. Er is dus sprake van 'enig openbaar gezag' indien een persoon of college de rechtspositie van iemand kan bepalen, danwel positief (bijv. recht op subsidie toekennen) danwel negatief (bijv. een boete opleggen). Dat openbare gezag dient gegrond te zijn op een wettelijk voorschrift. Met andere woorden: een persoon of college is een b-bestuursorgaan op het moment dat hij een publiekrechtelijke rechtshandeling verricht, dus een besluit in de zin van art. 1:3 Awb. Eigenlijk kan een persoon of college dus niet in het algemeen een b-orgaan genoemd worden; het is alleen een b-orgaan in het concrete geval dat het een besluit neemt.

Een goed voorbeeld is een garagehouder die erkend is om APK-keuringen te verrichten: aangezien het niet toegestaan is om zonder keuringsbewijs op de openbare weg te rijden, heeft de beslissing van de garagehouder een direct gevolg voor de rechtspositie van de eigenaar van de auto. Tijdens het afgeven of weigeren van het keuringsbewijs kan de garagehouder dus als b-orgaan aangemerkt worden.

1.3.3 Wat houdt het 'publieketaakcriterium' in en waarom is deze in het leven geroepen?

Een probleem omtrent het bestuursorgaanbegrip, is dat er situaties bestaan waarin privaatrechtelijke organisaties ingeschakeld worden voor het verdelen van publieke gelden zoals subsidies en uitkeringen, zonder dat ze daarvoor een specifieke publiekrechtelijke bevoegdheid hebben, waardoor geen sprake is van 'openbaar gezag'. Door het ontbreken van openbaar gezag zijn de organisaties geen bestuursorgaan, en zijn hun beslissingen geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb, waardoor er op grond van art. 8:1 Awb geen beroep bij de bestuursrechter mogelijk is, wat strookt met het rechtsbeschermingsbeginsel.

Om bovenstaande situaties te voorkomen, is in de jurisprudentie het 'publieketaakcriterium' ontwikkeld. Dit criterium houdt in, dat privaatrechtelijke rechtspersonen ook zonder specifieke publiekrechtelijke bevoegdheid openbaar gezag kunnen bezitten indien zij een overheidstaak (publieke taak) uitvoert die met overheidsgelden is bekostigd. In de zaak ABRvS 23 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2260 is het criterium verder uitgelegd: er dient te worden gekeken naar de financiële en inhoudelijke banden tussen de overheid en de privaatrechtelijke organisaties. De inhoudelijke band vereist dat de criteria voor verstrekking van uitkeringen of voorzieningen in beslissende mate door een of meer a-organen vastgesteld moeten worden, de financiële band vereist dat de a-organen het voor ten minste twee derden financiert.

1.4 Welke uitgezonderde organen kent de Awb en waarom?

Er zijn een aantal personen of colleges die, als het criterium voor a-organen wordt aangehouden, als bestuursorgaan kwalificeren, terwijl dat in strijd is met de leer van de trias politica. Zo zijn de wetgevende macht, de kamers van de Staten-Generaal en rechters organen van de Staat, en dus technisch gezien a-organen. Om dit tegen te gaan geeft art. 1:1 lid 2 Awb een opsomming van personen en colleges die, ook al voldoen ze aan de criteria, geen bestuursorgaan zijn. Naast bovengenoemde groepen staat ook een aantal adviserende en controlerende organen op de lijst, aangezien het nogal apart zou zijn als de toezichthouders van bestuursorganen zelf ook bestuursorganen zijn. Lid 3 geeft een uitzondering op lid 2: de in lid 2 genoemde organen kwalificeren wel als bestuursorgaan voor zover ze besluiten of handelingen jegens onder hen werkzame ambtenaren verrichten. Lid 4 stelt vervolgens nog dat vermogensrechtelijke gevolgen van handelen van een bestuursorgaan, aan diens rechtspersoon toegerekend worden.

Wat houdt het besluitbegrip in? - Chapter 2

2.1 Inleiding; Wat wordt in dit hoofdstuk behandeld?

Het tweede kernbegrip, het besluitbegrip, is een belangrijk begrip binnen het bestuursrecht, voornamelijk omdat het bepaalt of men toegang heeft tot de bestuursrechtelijke bezwaar- en beroepsprocedures: aangezien art. 8:1 Awb stelt dat alleen besluiten vatbaar zijn voor beroep bij de bestuursrechter, en art. 7:1 Awb stelt dat alleen bezwaar gemaakt kan worden indien beroep mogelijk is. Een besluit is ofwel een besluit van algemene strekking (geregeld in hoofdstuk 3 Awb) ofwel een beschikking (geregeld in titel 4.1 Awb)

Art. 1:3 lid 1 geeft de definitie van een besluit: 'een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling'. De verschillende eisen die dit artikel stelt zullen in de volgende paragrafen behandeld worden.

2.2 Wat houdt de eis van schriftelijkheid in?

Een beslissing kan pas een besluit zijn als deze schriftelijk is, oftewel uit een schriftelijk stuk kenbaar is (ABRvS 5 november 1998, ECLI:NL:RVS:1998:ZF3624). De definitie van 'schriftelijk stuk' is erg breed. Meestal is het schriftelijke stuk een brief, maar ook (onder andere) de notulen van de vergadering van B&W (ABRvS 7 maart 2000, ECLI:NL:RVS:2000:AA5250), een verkreukelt briefje op een fout geparkeerde fiets (ABRvS 9 februari 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AS5483) en een e-mail (ABRvS 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2525) voldoen aan de schriftelijkheidseis van art. 1:3 lid 1 Awb.

2.3 Wat is een rechtshandeling?

2.3.1 Wanneer is sprake van een rechtshandeling?

Een rechtshandeling is een handeling die een rechtsgevolg beoogt. Een rechtsgevolg is het ontstaan of teniet gaan van een recht, plicht of bevoegdheid, of het vaststellen van de juridische status van een persoon of zaak. Een rechtsgevolg verandert dus iets in de rechtspositie van een rechtssubject, denk bijvoorbeeld aan wanneer je een vergunning krijgt om een kroeg te runnen: je rechtspositie verandert, want door de vergunning mag je nu iets doen wat je voordat de vergunning verleent werd nog niet mocht.

Het is belangrijk om goed na te gaan of een bepaalde handeling wel daadwerkelijk een rechtsgevolg heeft en niet enkel feitelijke gevolgen. Zo levert de feitelijke handeling van het opbreken van een openbare weg voor werkzaamheden veel hinder op voor mensen die die weg willen gebruiken, maar het kan niet als rechtshandeling gezien worden, aangezien de hinder geen rechtsgevolg is: er verandert niets in de rechten of plichten van de weggebruikers.

Naast het veranderen van rechten en plichten, kan ook een wijziging in een bevoegdheid gezien worden als een rechtsgevolg. Een bevoegdheid verschilt van rechten en plichten in die zin, dat een bevoegdheid vereist is om rechten en plichten in het leven te roepen/wijzigen. Zo verleent dat Wabo bijvoorbeeld het college van B&W de bevoegdheid om omgevingsvergunningen te verlenen. Als het college van B&W van die bevoegdheid gebruikt maakt om een vergunning te verlenen, creeëren zij met hun bevoegdheid een nieuw recht. Wanneer de gemeenteraad bijvoorbeeld een nieuwe APV opstelt waarin zij een bevoegdheid toekennen aan de burgemeester om terrasvergunningen te verlenen, telt het opstellen van die nieuwe APV ook als rechtshandeling, omdat het een rechtsgevolg teweeg brengt, namelijk een verandering in bevoegdheden van de burgemeester.

2.3.2 In welke gevallen lijkt er sprake van een rechtshandeling, terwijl dat niet zo is?

  • Mededeling: Als een rechtstoestand reeds verandert is, en het rechtssubject daar middels een mededeling van op de hoogte wordt gesteld, telt die mededeling niet als rechtshandeling, de rechtstoestand is immers al vóór en niet door de mededeling verandert.
  • Rechtsgevolgen van rechtswege: Het kan voorkomen dat een rechtspositie van iemand verandert, zonder daarvoor een op rechtsgevolg gericht besluit genoemen hoeft te worden. Zie bijvoorbeeld art. 15 lid 1 sub a van de Rijkswet op het Nederlanderschap, welke stelt dat indien iemand met de Nederlandse nationaliteit een andere nationaliteit aanneemt, hij van rechtswege zijn Nederlanderschap verliest; dit is geen beoogd rechtsgevolg, maar een rechtsgevolg van rechtswege, dus geen rechtshandeling.
  • Declaratoir besluit: Het kan voorkomen dat in de wet duidelijk is aangegeven wanneer een bepaald rechtsgevolg van rechtswege intreedt, maar dat de wetgever toch, vanuit het oogpunt van rechtszekerheid, een bestuursorgaan de bevoegdheid geeft om vast te stellen dat het rechtsgevolg is ingetreden. Voorbeeld hiervan is registratie van kiesgerechtigden door B&W volgens art. D1 van de Kieswet. Hoewel art. B1 van de Kieswet heel duidelijk omschrijft wie kiesgerechtigd is, kan men pas van het kiesrecht gebruikmaken nadat ze door B&W geregistreerd zijn. De registratie door B&W is een declaratoir besluit: B&W stelt enkel vast dat de rechtsgevolgen van rechtswege ingegaan zijn.
  • Mededeling over feitelijk handelen: Als een bestuursorgaan in een brief aankondigd bepaalde feitelijke handelingen te gaan uitvoeren, kan dit niet als besluit gezien worden, aangezien feitelijke handelingen geen beoogde rechtsgevolgen hebben (er zouden eventueel wel rechtsgevolgen aan verbonden kunnen zijn, maar deze zijn niet beoogd met het feitlijk handelen of het aankondigen daarvan)
  • Bestuurlijk rechtsoordeel: Wanneer burgers een bestuursorgaan vragen om informatie over hun rechtspositie in een bepaalde situatie, en het bestuursorgaan doet daar een mededeling over, heet dit een bestuurlijk rechtsoordeel. Omdat het bestuursorgaan geen enkel rechtsgevolg beoogd met het rechtsoordeel, kan het niet gezien worden als een besluit.
  • Bestuurlijke oordelen die wel een rechtsgevolg hebben: Bijvoorbeeld wanneer de APV van een gemeente regelt dat het college van B&W kan bepalen dat reclame niet toelaatbaar is in de gemeente, en het college vervolgens over een reclamebord oordeelt dat deze ontoelaatbaar is, dan is die reclame ontoelaatbaar dóór het oordeel van de gemeente. Met andere woorden het oordeel van het college heeft een rechtsgevolg en is een besluit.

2.3.3 Wanneer is een rechtsgevolg beoogd?

Een rechtshandeling is een handeling die een rechtsgevolg beoogt. Er zijn meerdere situaties mogelijk wat betreft beoogt rechtsgevolg en gerealiseerd rechtsgevolg. In de 'standaard' situatie hebben handelingen die een rechtsgevolg beogen ook daadwerkelijk dat rechtsgevolg. Daarnaast kunnen er rechtsgevolgen voortvloeien uit handelingen die niet gericht waren op een rechtsgevolg, dan is er geen sprake van een rechtshandeling; het oogmerk ontbreekt. Ten slotte kan een handeling gericht zijn op een rechtsgevolg, welke vervolgens niet tot stand komt. Ondanks het uitblijven van het rechtsgevolg is er in deze laatste situatie toch sprake van een rechtshandeling, omdat het oogmerk wel aanwezig was.

Kortom, het gaat om wat beoogd is, niet om wat daadwerkelijk gebeurt is.

2.3.4 Wat is het positief besluitbegrip?

Art. 1:3 lid 1 Awb is gebaseerd op het 'positief besluitbegrip'. Dit wil zeggen dat er in principe alleen sprake is van een besluit als het besluit van het orgaan positief is. Bijvoorbeeld wanneer iemand een bouwvergunning aanvraagt en deze wordt verleent door de gemeente, dan heeft dat een rechtsgevolg, namelijk de aanvrager van de vergunning mag nu gaan bouwen. Dit rechtsgevolg is ook door de gemeente beoogt, dus er is sprake van een besluit. Wanneer de aanvraag echter afgewezen wordt, is er geen sprake van een rechtsgevolg: de aanvrager mocht voor de afwijzing niet bouwen, en nu nog steeds niet. De gemeente heeft ook geen rechtsgevolg beoogt, dus er is geen sprake van een besluit.

Ter rechtsbescherming stelt. art. 1:3 lid 2 Awb dat de afwijzing van een aanvraag om een beschikking een besluit is, ook al brengt de afwijzing geen rechtsgevolg teweeg.

2.4 Wat houdt de eis van een publiekrechtelijke handeling in?

Een besluit is een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is publiekrechtelijk indien het bestuursorgaan de bevoegdheid daartoe ontleent aan een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen grondslag (ABRvS 9 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY7987), en privaatrechtelijk als het bestuursorgaan een bevoegdheid hanteert die krachtens het burgerlijk recht ook door niet-bestuursorganen kan worden gebruikt (ECLI:NL:RBZWB:2016:8121). Het verschil tussen beiden is dus simpelweg dat privaatrechtelijke bevoegdheden aan een ieder toekomen, terwijl publiekrechtelijke bevoegdheden exclusief aan het bestuur toekomen.

Het is echter niet per definitie zo dat privaatrechtelijke bevoegdheden enkel in het BW geregeld zijn en publiekrechtelijke bevoegdheden alleen in publiekrechtelijke regelingen; zo biedt art. 1:7 BW de publiekrechtelijke bevoegdheid voor het bij Koninklijk Besluit wijzigen van een geslachtsnaam.

2.5 Wat wordt bedoeld met de term externe werking?

Wil een beslissing een besluit in de zin van de Awb zijn, dan dient die beslissing externe werking te hebben. Een beslissing van een bestuursorgaan moet dus rechtsgevolgen opleveren voor derden die niet bij dat orgaan behoren, als het enkel gevolgen heeft voor de interne organisatie van het orgaan is het dus geen besluit in de zin van art. 1:3 Awb en kan er geen bezwaar tegen gemaakt worden.

2.6 Wat is een beschikking en welke soorten beschikkingen zijn er?

Besluiten kunnen in twee soorten worden onderverdeeld: besluiten van algemene strekking (de reeds hierboven behandelde soorten besluiten) en beschikkingen. Art. 1:3 lid 2 BW stelt dat een beschikking een besluit is dat niet van algemene strekking is, maar voor een concreet geval. Het onderscheidt tussen beide soorten is van belang in verband met de verschillende normen die gelden voor de twee soorten besluiten. Op beschikkingen is titel 4.1 Awb van toepassing, waarin bijvoorbeeld beslistermijnen (art. 4:13 e.v.) vastgestel zijn, evenals een dwangsom als die termijn wordt overschreden (art. 4:17 e.v.).

Daarnaast kennen beschikkingen een andere wijze van bekendmaking dan besluiten: beschikkingen worden bekendgemaakt door toezending van het besluit aan de belanghebbende (art. 3:41 Awb), terwijl algemene besluiten door publicatie in de Staatscourant, of in dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen bekendgemaakt moeten worden (art. 3:42 Awb).

Het laatste punt waarop beschikkingen verschillen van besluiten van algemene strekking is dat, waar bij een besluit van algemene strekking een afwijzing niet als een besluit telt, bij een beschikking op grond van art. 1:3 lid 2 Awb ook een afwijzing op een beschikking telt als een beschikking, en er dus bezwaar en beroep tegen open staan.

Er zijn verschillende soorten beschikkingen:

  • Persoonsgerichte beschikking: Een besluit dat enkel rechtsgevolgen heeft voor een bepaalde groep personen. Deze groep personen is gesloten; wanneer het besluit wordt genomen, staat vast op welke personen het besluit betrekkking heeft. De groep waar de beschikking betrekking op heeft is in beginsel niet voor uitbreiding vatbaar. Een bouwvergunning die aan J. de Vries, wonend op de Bilderdijklaan 15 in Utrecht gericht is, is een persoonsgerichte beschikking aangezien hij alleen voor de persoon aan wie hij toegewezen is rechtsgevolgen heeft. Een nieuwe bepaling omtrent flexwerkers kan wellicht de illusie wekken dat het ook persoonsgericht is omdat het een 'omlijnde' groep mensen is, maar aangezien deze groep voor uitbreiding vatbaar is en dus geen gesloten groep, is het een besluit van algemene strekking.
  • Zaaksgerichte beschikking: Een besluit dat betrekking heeft op een bepaalde zaak of plaats, over het algemeen rechtsgevolgen voor een open groep personen. Het is dus meestal een besluit van algemene strekking, maar het kan een zaaksgerichte
Read more
Hoe ziet de procedure bij de bestuursrechter er uit?

Hoe ziet de procedure bij de bestuursrechter er uit?

Deze samenvatting is gebaseerd op het boek 'De procedure bij de bestuursrechter in kortst bestek' van Marseille. De samenvatting is geschreven in 2015 en gedoneerd aan JoHo WorldSupporter


Inleiding

De overheid is het hoogste gezag op een bepaald grondgebied. In Nederland bestaat de overheid uit de volksvertegenwoordiging (het parlement), de regering met staatshoofd (koning), de andere gekozen decentrale volksvertegenwoordigers (provinciale staten, gemeenteraden) en de bestuurders van decentrale overheden (gedeputeerden, commissaris van de koning en B&W).

Het bestuursrecht regelt de behartiging van gemeenschapsbelangen en gemeenschapszorg. Gemeenschapsbelangen zijn: veiligheid, een schoon milieu, economische groei, infrastructuur en een goede ruimtelijke ordening. Gemeenschapszorg betreft onderwijs en sociale zekerheid.

De bestuursrechter is de rechter die oordeelt over besluiten van bestuursorganen (art. 8:1 Awb). Hij mag alleen oordelen over besluiten die bestuursorganen hebben genomen.

Bestuursorganen zijn de overheidsorganen die exclusieve aan de overheid toegekende bevoegdheden uitoefenen.

Besluiten zijn rechtshandelingen waarmee die bevoegdheden die aan de bestuursorganen worden toegekend worden uitgeoefend.

Bevoegdheid

De bevoegdheidsverdeling tussen burgerlijke rechter en bestuursrechter is ontstaan vanuit een lang ontwikkelingsproces. Consequenties van deze lange ontwikkeling is dat degene die nu een besluit van een bestuursorgaan in handen heeft dat hem direct in zijn belangen raakt en waarmee hij het niet eens is, daartegen beroep kan instellen bij de rechtbank, sectie bestuursrecht.

Als het object van het verzoek een besluit is van een bestuursorgaan en de rechterlijke instantie waar het verzoek is binnengekomen aangewezen is te beslissen op het beroep tegen besluiten van het desbetreffende bestuursorgaan, dan is de rechter bevoegd hierover te oordelen. Is aan één van de twee eisen niet voldaan, dan zal de rechter zich onbevoegd verklaren en zal hij het verzoek doorsturen naar de rechterlijke instantie die wel bevoegd is erover te oordelen.

Er zijn dus twee aspecten van de bevoegdheid van de bestuursrechter:

  1. Het beroep moet gericht zijn tegen een besluit.

Een besluit is een van een bestuursorgaan afkomstige, op schrift vastgelegde, publiekrechtelijke rechtshandeling (art. 1:3 lid 1 Awb).

In beginsel kan tegen elk besluit van ieder bestuursorgaan bij de bestuursrechter beroep worden ingesteld, behalve tegen algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels. Wie het niet eens is met beleidsregels of algemeen verbindende voorschriften die door een bestuursorgaan zijn vastgesteld, kan bij de burgerlijke rechter terecht.

Er zijn ook handelingen van het bestuur die niet onder de definitie van het begrip besluit vallen, maar waartegen toch beroep mogelijk is omdat ze in de wet met een besluit gelijk zijn gesteld of omdat ze in de jurisprudentie met een besluit worden gelijkgesteld (art. 8:1 lid 2 Awb).

Art. 6:2 sub b Awb bepaalt dat het niet tijdig nemen van een besluit ook gelijk wordt gesteld met een besluit en daar staat ook beroep tegen open. Het bestuur blijft verplicht het besluit te nemen, ook wanneer er beroep is ingesteld tegen het uitblijven van dit besluit. Neemt het bestuur een besluit voordat de rechter heeft beslist over het beroep dan wordt dat beroep geacht ook te zijn gericht tegen het alsnog genomen besluit (art. 6:20 lid 3 Awb).

  1. Het beroep moet bij de juiste instantie worden ingediend.

Er zijn verschillende bestuursrechtelijke instanties in Nederland, namelijk: negentien rechtbanken, vijf gerechtshoven, de Hoge Raad, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

De hoofdregel is dat het beroep moet worden ingediend bij de rechtbank van het arrondissement waar het bestuursorgaan zetelt dat het bestreden besluit heeft genomen (art. 8:1 Awb). Maar voor andere bestuursorganen dan die van de decentrale overheid geldt dat tegen besluiten van deze bestuursorganen beroep moet worden ingesteld bij de rechtbank van het arrondissement waar de indiener van het beroep woont (art. 8:7 lid 2 Awb).

Tegen een uitspraak van de rechtbank is hoger beroep mogelijk, de hogerberoepinstantie is niet altijd het gerechtshof. De volgende instanties zijn bevoegd in hoger beroep: de Centrale Raad van Beroep (ambtenarenzaken en socialezekerheidszaken), het College van Beroep voor het bedrijfsleven (economisch bestuursrecht), een gerechtshof (belastingzaken) of de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de overige zaken).

In een aantal gevallen is niet de rechtbank, maar een van de drie bijzondere bestuursrechtelijke instanties de bestuursrechter in ‘eerste en enige aanleg’ (milieuvergunningen en bestemmingsplannen). Dit betekent dat de hogerberoepinstantie bevoegd is in eerste aanleg en dat tegen het genomen besluit geen beroep openstaat.

Ontvankelijkheid

Als de rechter zich bevoegd acht, richt hij zijn aandacht vervolgens op de indiener van het beroep. Om in zijn beroep ontvankelijk te zijn moet de indiener aan een aantal eisen te voldoen, namelijk:

  1. De bezwaarprocedure moet zijn doorlopen (art. 7:1 Awb). De bestuursrechter is alleen bereid een inhoudelijk oordeel te geven over besluiten van bestuursorganen, nadat daarover in bezwaar is beslist.

  2. De appellant moet belanghebbende zijn (art. 8:1 lid 1 Awb). Een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij dat besluit is betrokken (art. 1:2 Awb).

De geadresseerde van een besluit is altijd een belanghebbende: het feit dat het besluit hem betreft maakt namelijk dat hij erdoor wordt geraakt. Maar ook derden kunnen belanghebbende zijn.

  1. Het beroep moet op tijd worden ingediend. Beroep op de rechter is aan een termijn gebonden; dit is zes weken (art. 6:7 Awb). Bestuursorganen zijn verplicht in hun besluiten de beroepstermijn te vermelden (art. 3:45 Awb).

Wie te laat beroep heeft ingesteld maar daarvoor een goed excuus heeft kan eraan ontkomen dat zijn beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, dit heet verschoonbare termijnoverschrijding (art. 6:11 Awb).

  1. De appellant moet griffierecht betalen (art. 8:41 Awb). De indiener van het beroep krijgt bericht van de rechtbank dat hij griffierecht moet betalen, de termijn hiervoor is vier weken.

  2. Het beroep moet gronden bevatten (art. 6:5 lid 1 sub d Awb). Een grond is de toelichting van de indiener van het beroep op zijn stelling dat het besluit waartegen hij beroep heeft ingesteld, onrechtmatig is en vernietigd dient te worden. Deze beroepsgronden bepalen de omvang en de inhoud van de rechterlijke toetsing.

  3. Er moet in het beroep zijn aangegeven tegen welk besluit het beroep is gericht en er moet een afschrift zijn gevoegd van dat besluit. Verder is vereist dat er een datum op het beroep staat en dat het is ondertekend (art. 6:5 Awb).

Is aan één of meerdere van de ontvankelijkheidseisen niet voldaan dan zal de rechter het beroep niet-ontvankelijk verklaren en is de behandeling in beroep ten einde: de indiener kan niet nog ergens anders met zijn beroep terecht.

De indiener van een beroep is vrij in de keuze om zich al dan niet van professionele rechtshulp te voorzien: geen verplichte procesvertegenwoordiging (art. 2:1, 8:24 en 8:25 Awb).

Een bijzondere ontvankelijkheidseis: de bezwaarprocedure

Bezwaar maak je bij hetzelfde bestuursorgaan dat het besluit waarmee je een probleem hebt heeft genomen (art. 6:4 lid 1 Awb). De wetgever acht het wenselijk dat er altijd een vorm van bestuurlijke heroverweging is voordat een belanghebbende zich tot de bestuursrechter richt. De vier vormen van die heroverwegingen staan in art. 7:1 Awb. De bezwaarprocedure is altijd van toepassing tenzij een andere voorprocedure van toepassing is.

Een belanghebbende kan niet naar de rechter stappen als hij zich pas na afloop van de bezwaarprocedure die door een andere belanghebbende is gevolgd realiseert dat ook zijn belang door een bepaald besluit wordt geraakt.

Overslaan van de bezwaarprocedure

Art. 7:1a Awb biedt een belanghebbende de mogelijkheid het bestuursorgaan in zijn bezwaarschrift te vragen in te stemmen met het overslaan van de bezwaarprocedure. Als het bestuursorgaan op dat verzoek ingaat, wordt het geschrift doorgezonden naar de bevoegde bestuursrechter. Die zal het dan behandelen als beroepschrift (art. 7:1a lid 3 Awb jo. art. 8:54a Awb).

Hoorplicht

Volgens art. 7:2 Awb stelt het bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Twee belangrijke uitzonderingen hierop zijn:

  1. Van horen kan worden afgezien als de belanghebbenden niet gehoord willen worden.

  2. Wanneer de bezwaarde krijgt wat hij wil met het bezwaarschrift en de andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen worden geschaad.

Zelf horen

Volgens art. 7:5 Awb kan het bestuursorgaan ook zelf horen, of dat horen opdragen aan één of meer personen, vaak onder diens verantwoordelijkheid werkzame ambtenaren. Als het bestuursorgaan het horen overlaat aan één of meer ambtenaren, geldt dat de ambtenaar of de meerderheid van de commissie die hoort, niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken mag zijn geweest.

Beslistermijn bezwaarschrift

Het bestuursorgaan heeft – afhankelijk van de vraag of een externe hoor- en adviescommissie wordt ingeschakeld – zes of twaalf weken de tijd om op het bezwaarschrift te beslissen, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken (art. 7:10 Awb).

Uitgangspunten van de heroverweging van een besluit

De bezwaarprocedure is geregeld in art. 7:11 Awb. In dit artikel heeft de wetgever vier uitgangspunten van de heroverweging neergelegd, namelijk:

  1. Het bestuursorgaan moet het bestreden besluit volledig heroverwegen, gelet moet worden op de rechtmatigheid en de beleidsmatigheid.

  1. Daarnaast moet de heroverweging plaatsvinden op grondslag van het bezwaar, de bezwaarde moet aangeven hoe breed de strekking van de heroverweging moet zijn. De heroverweging moet volledig zijn voor die onderdelen van het besluit die de bezwaarde aan de orde stelt. Het bestuursorgaan mag geen onderdelen meenemen die in het bezwaarschrift niet ter discussie worden gesteld, het verbod ultra petitum.

  1. Het verbod op reformatio in peius. De belanghebbende vraagt in zijn rechten beschermt te worden, de uitkomst van de heroverweging mag niet zijn dat de bezwaarde slechter wordt van zijn bezwaar. Dit verbod is echter niet absoluut.

  1. Het laatste uitgangspunt betreft het moment waarnaar het bestuursorgaan het bestreden besluit moet beoordelen. Bij de beoordeling in bezwaar geldt dat de beoordeling ex nunc dient te geschieden, de bestuursrechter moet ex tunc toetsen.

Overige

Een besluit op bezwaar moet daarnaast worden gemotiveerd (art. 7:12 lid 1 Awb) en bekend worden gemaakt (art. 7:12 lid 2 Awb). Verder kan de bezwaarde het bestuursorgaan vragen de kosten te vergoeden die hij heeft gemaakt in verband met het bezwaar (art. 7:15 lid 2 t/m 4 Awb).

De omvang van de toetsing door de bestuursrechter

Inzet van de procedure bij de bestuursrechter is een op een bezwaar genomen besluit van het bestuur. De vraag die in de procedure centraal staat is die naar rechtmatigheid van het besluit. Hoe de rechter die vraag moet beantwoorden, is te lezen in art. 8:69 Awb:

  • De rechter richt zich naar wat de appellant tegen het besluit aanvoert. De rechter beoordeelt op grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. Wie beroep instelt tegen een besluit is verplicht de rechter te laten weten in hoeverre en om welke reden hij het met het besluit niet eens is. De rechter stemt zijn toetsing van het besluit vervolgens af op hetgeen de appellant tegen het besluit heeft aangevoerd. Onderdelen van het besluit waartegen geen stelling is genomen beoordeelt hij niet: de rechter gaat niet ultra petita (art. 8:69 lid 1 Awb). De wetgever heeft de rechter een actieve rol toebedacht bij het vaststellen van de omvang van het geschil, dat betekent dat de rechter de indiener van het beroep in de gelegenheid stelt zich hierover nader uit te laten. De rechter geeft de indiener dus de ruimte zijn standpunten duidelijk te maken maar mag niks behandelen wat de indiener niet heeft genoemd.

  • De rechter moet de rechtsgronden aanvullen. De rechter maakt de argumenten die appellant in zijn beroepschrift naar voren brengt vatbaar voor toetsing (art. 8:69 lid 2 Awb) door een juridische vertaling te geven van het in het beroepschrift naar voren gebrachte beroepsgronden. De rechter die zo’n juridische vertaling geeft handelt volgens het adagium ‘ius curia novit’: de rechter kent het recht.

  • De rechter kan de feiten aanvullen (art. 8:69 lid 3 Awb). Om dit te doen kan de rechter gebruikmaken van de zitting of van de bevoegdheden die hij in het kader van het vooronderzoek heeft.

  • De rechter voorkomt dat de appellant er door zijn beroep op achteruitgaat.

Wie beroep instelt, weet nooit zeker dat zijn rechtspositie erop vooruit zal gaan, maar de rechter garandeert hem wel dat hij er tenminste niet slechter van wordt. Dit uitgangspunt (non reformatio in peius) doet niet af aan het gegeven dat de rechtspositie die iemand bezit dankzij een door het bestuur genomen besluit, wel kan verslechteren als gevolg van het beroep dat een derde instelt tegen dat besluit.

  • De rechter toetst soms meer dan waar de appellant om vraagt: hij toetst ambtshalve bepaalde regels. De rechter toetst ambtshalve of het bestuur bevoegd was het bestreden besluit te nemen.

De gang van zaken in de procedure bij de bestuursrechter

Iedere procedure bij de bestuursrechter begint met het indienen van een beroepschrift en eindigt een aantal maanden later met een uitspraak van de rechter. De tijd die daartussen ligt, is in drie perioden onder te verdelen, namelijk:

  1. De dossiervorming. Wanneer beroep is ingesteld, laat de rechtbank dat weten aan het bestuursorgaan tegen wiens besluit beroep is ingesteld (art. 6:14 Awb) en kijkt hij of het beroep voldoet aan alle formele eisen die de wet daaraan stelt. De appellant krijgt als dat nodig is de gelegenheid eventuele verzuimen die de rechtbank in het beroepschrift heeft ontdekt, te herstellen (art. 6:5 en 6:6 Awb).

Het bestuur vervult in de procedure bij de bestuursrechter twee rollen, namelijk: als partij in de procedure en als informatiebron voor de rechter (art. 8:42 Awb).

  1. Het vooronderzoek. De rechter kan beginnen met de inhoudelijke behandeling van het beroep zodra hij beschikt over een beroepschrift dat aan alle formele eisen voldoet en het bestuur zijn verweerschrift en alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingezonden. Deze inhoudelijke behandeling bevat in beginsel twee elementen: de behandeling van het beroep ter zitting en het onderzoek ter voorbereiding daarvan (het vooronderzoek). De rechter benut het vooronderzoek om zich een beeld te vormen van de zaak, hiervoor neemt hij kennis van alle stukken die partijen hem hebben toegezonden.

De rechter bezit een aantal bevoegdheden waarvan hij in het vooronderzoek gebruik kan maken, namelijk:

  • Hij kan de partijen oproepen voor comparitie (art. 8:44 Awb).

  • Hij kan die meer stukken of nadere schriftelijke toelichting van één of meer partijen opvragen of schriftelijk aan partijen vragen stellen (art. 8:45 Awb).

  • Hij kan een deskundige benoemen en hem een rapport laten uitbrengen (art. 8:47 Awb).

  • Hij kan gaan kijken op de plek waar het geschil over gaat – het onderzoek ter plaatse (art. 8:50 Awb).

Partijen kunnen op ieder gewenst moment gedurende het vooronderzoek de rechter hun standpunt aanvullen of stukke sturen met de onderbouwing van hun standpunt. De grens van die mogelijkheid ligt tien dagen voor de zitting (art. 8:58 Awb).

  1. Het schrijven van de uitspraak. Als het vooronderzoek is afgerond, komt de zaak in beginsel op een zitting uit. Er zijn twee uitzonderingen:

  • De rechter kan tot de conclusie komen dat de zaak zo duidelijk is (kennelijk) dat hij de zaak vereenvoudigd en zonder zitting kan afdoen (art. 8:54 Awb). Het enige dat partijen kunnen doen is verzet aantekenen, dan kijkt een andere rechter of de zaak terecht vereenvoudigd is afgedaan (art. 8:55 Awb).

  • De rechter kan tot de conclusie komen dat de zitting geen toegevoegde waarde heeft voor zijn oordeel over het beroep. Hij kan de partijen dan vragen of zij ermee akkoord gaan dat het beroep niet ter zitting wordt behandeld (art. 8:57 Awb).

De zitting

Uiterlijk drie weken voordat de zitting wordt gehouden, krijgen partijen een uitnodiging (art. 8:56 Awb). De rechter kan tegelijk met die uitnodiging een oproep sturen, dan zijn partijen verplicht te verschijnen (art. 8:59 Awb).

Eerst krijgt de appellant of zijn gemachtigde het woord, vervolgens de gemachtigde van het verwerende bestuursorgaan. Daarna heeft de rechter nog een aantal vragen aan beide partijen.

Vervolgens krijgen de partijen in een tweede ronde de gelegenheid om op elkaars verhaal te reageren en om zaken die ze nog niet naar voren hebben gebracht alsnog te benoemen.

De rechter en de partijen kunnen iemand als getuige oproepen, als een partij een getuige meebrengt is de rechter niet verplicht die te laten horen.

Het komt voor dat wat de rechter op de zitting hoort voor hem aanleiding is het vooronderzoek te hervatten (art. 8:64 en 8:68 Awb). Ook kan de rechter alsnog overgaan tot het benoemen van een deskundige.

De inhoud van de toetsing door de rechter

De rechter test de rechtmatigheid van het bestreden besluit en zet hierbij de verschillende stappen. We gaan op een aantal van deze stappen in:

  1. De motivering van het besluit. Duidelijkheid over de vraag waarom het

Read more