TentamenTests van Belastingrecht in Hoofdlijnen - Burgers et al. - 10e druk


Hoe zijn belastingen in Nederland geregeld? - TentamenTest 1

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welke Nederlandse belasting is geen directe belasting?

  1. Schenk- en erfbelasting.
  2. Vennootschapsbelasting.
  3. Inkomstenbelasting.
  4. Omzetbelasting.

Vraag 2

De termen belastingontduiking en belastingontwijking:

  1. Worden gebruikt om het legaal en illegaal verminderen van verplichtingen jegens de fiscus aan te geven.
  2. Worden gebruikt ter aanduiding van het zwarte circuit, waarin naar schatting 25% omgaat van het bruto binnenlands product.
  3. Worden gebruikt ter aanduiding van het zwarte circuit, waarin naar schatting 5% omgaat van het bruto binnenlands product.
  4. Zien op constructies die ook wel worden aangeduid met de term ‘illegale tax planning’.

Vraag 3

Bas heeft voor zijn studie in 2015 een laptop gekocht voor € 500. Op de website van de Belastingdienst heeft hij gelezen dat studiekosten een aftrekpost vormen. Op basis van deze informatie brengt hij de € 500 op zijn inkomsten over 2015 in aftrek. Als hij in de loop van 2016 zijn aanslag ontvangt, ziet hij dat de aftrekpost is geschrapt. Bij navraag bij de inspecteur hoort hij dat de informatie op de website niet klopt. Bas is van mening dat de aftrekpost toch in aanmerking genomen moet worden. Op welk beginsel zal hij dan een beroep moeten doen?

  1. Het gelijkheidsbeginsel.
  2. Het rechtszekerheidsbeginsel.
  3. Het beginsel van de kenbare fout.
  4. Het vertrouwensbeginsel.

Vraag 4

Het legaliteitsbeginsel in het belastingrecht houdt in dat:

  1. Belastingen slechts krachtens de wet mogen worden geheven.
  2. Belastingen slechts mogen worden geheven over legaal verkregen inkomsten.
  3. De belastingplichtige zich aan de wet moet houden.
  4. De overheid enkel legaal verkregen bewijs mag gebruiken om vast te stellen over welke inkomstenbelasting moet worden geheven.

Vraag 5

Jos (60 jaar) wil met Kerstmis € 7.500 schenken aan zijn zoon (38 jaar). Als hij het bedrag in één keer schenkt, is schenkbelasting verschuldigd. Jos is pertinent tegen het betalen van belasting en vraagt aan zijn vriend Kees, die wel vaker legale en illegale trucjes heeft uitgehaald ter omzeiling van belastingbetaling, of er niet een handigere manier is om de schenking te realiseren.

Kees raadt hem aan de schenking in twee delen te doen: de eerste helft op 31 december en de tweede helft op 1 januari van het volgende jaar. Op deze wijze is er volgens Kees helemaal geen schenkbelasting verschuldigd.

De constructie die Kees voorstelt is een voorbeeld van:

  1. Belastingontduiking.
  2. Belastingontwijking.
  3. Fraus legis.
  4. Relatieve simulatie.

Vraag 6

Wat is de gangbare definitie van het begrip ‘belastingen’?

  1. Belastingen zijn onvrijwillige betalingen – anders dan als straf – aan de overheid, waar een rechtstreekse individuele prestatie tegenover staat, en die krachtens rechtsregels worden gevorderd.
  2. Belastingen zijn onvrijwillige betalingen – anders dan als straf – aan de overheid, waar geen rechtstreekse individuele prestatie tegenover staat, en die krachtens rechtsregels worden gevorderd.
  3. Belastingen zijn onvrijwillige betalingen aan de overheid, waar een rechtstreekse individuele prestatie tegenover staat, en die krachtens rechtsregels worden gevorderd.
  4. Belastingen zijn vrijwillige betalingen aan de overheid, waar een rechtstreekse individuele prestatie tegenover staat, en die krachtens rechtsregels worden gevorderd.

Vraag 7

De reden dat bepaalde zorgkosten aftrekbaar zijn voor de inkomstenbelasting is een toepassing van:

  1. Het draagkrachtbeginsel.
  2. Het progressiviteitsbeginsel.
  3. Het profijtbeginsel.
  4. Het vertrouwensbeginsel.

Vraag 8

Welke van de volgende ondernemingen is niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting?

  1. Alterna NV.
  2. Eenmanszaak ‘De Leidse Glaszaak.’
  3. Snackbar Het Vosje BV.
  4. Stichting Muziek voor Deugd, die in concurrentie treedt met ondernemingen. Het winstoogmerk ontbreekt bij deze stichting.

Vraag 9

Wat is de verhouding tussen de loonbelasting en de inkomstenbelasting?

  1. De inkomstenbelasting is een naheffing op de loonbelasting. Niet in de aangifte loonbelasting opgegeven inkomsten worden op deze wijze alsnog belast.
  2. De inkomstenbelasting is een voorheffing op de loonbelasting. De betaalde inkomstenbelasting wordt verrekend met de latere aanslag loonbelasting.
  3. De loonbelasting is een naheffing op de inkomstenbelasting. Niet in de aangifte inkomstenbelasting opgegeven inkomsten worden op deze wijze alsnog belast.
  4. De loonbelasting is een voorheffing op de inkomstenbelasting. De betaalde loonbelasting wordt verrekend met de latere aanslag inkomstenbelasting.

Vraag 10

Een traditioneel beginsel voor de verdeling van de belastingdruk is het profijtbeginsel. Volgens dit beginsel zou het belastingstelsel moeten berusten op het volgende uitgangspunt:

  1. Belastingen zijn slechts toelaatbaar voor zover ze profijt opleveren voor de belastingplichtigen.
  2. Belastingplichtigen dragen bij naar rato van het profijt dat ze genieten van overheidsvoorzieningen.
  3. De overheid is een soort onderneming, die winst maakt door het heffen van belastingen.
  4. Het maken van winst is de enige economische activiteit die er echt toe doet, en daarom zou vooral winst maken moeten worden belast.

Vraag 11

Welke bewering is juist?

  1. Het profijtbeginsel is een belangrijk beginsel bij de heffing van inkomstenbelasting.
  2. Daar waar belastingen worden gebruikt om een bijdrage te leveren aan de realisatie van andere doelstellingen van overheidsbeleid, kan men spreken over de ‘instrumentalisering’ van het belastingrecht.
  3. Over de omvang en richting van ‘afwenteling’ bestaat in het belastingrecht altijd op voorhand duidelijkheid, zodat belastingheffing gericht kan plaatsvinden.
  4. Door de instrumentalisering van het belastingrecht, wordt het belastingrecht voor de burger eenvoudiger en toegankelijker.

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. D. Omzetbelasting.

  2. A. Worden gebruikt om het legaal en illegaal verminderen van verplichtingen jegens de fiscus aan te geven.

  3. D. Het vertrouwensbeginsel.

  4. A. Belastingen slechts krachtens de wet mogen worden geheven.

  5. B. Belastingontwijking.

  6. B. Belastingen zijn onvrijwillige betalingen – anders dan als straf – aan de overheid, waar geen rechtstreekse individuele prestatie tegenover staat, en die krachtens rechtsregels worden gevorderd.

  7. A. Het draagkrachtbeginsel.

  8. B. Eenmanszaak ‘De Leidse Glaszaak.’

  9. D. De loonbelasting is een voorheffing op de inkomstenbelasting. De betaalde loonbelasting wordt verrekend met de latere aanslag inkomstenbelasting.

  10. B. Belastingplichtigen dragen bij naar rato van het profijt dat ze genieten van overheidsvoorzieningen.

  11. B. Daar waar belastingen worden gebruikt om een bijdrage te leveren aan de realisatie van andere doelstellingen van overheidsbeleid, kan men spreken over de ‘instrumentalisering’ van het belastingrecht.

Wat is inkomstenbelasting? - TentamenTest 2

 

MC-vragen

Vraag 1

Roberto bezit een zeiljacht, waarmee hij elk weekend gaat varen op de Noordzee. Tijdens vakanties gaat hij nog veel verder: soms naar de Middellandse Zee, soms ook naar Amerika. Het gaat dan ook om een flink jacht, met een waarde in het economisch verkeer van € 4.000.000. Bij zo’n groot schip horen ook kosten. Jaarlijks onderhoud etc. kost €150.000. De vaste ligplaats van het schip laat Roberto bewaken met vechthonden. De ligplaats kost jaarlijks € 20.000, de bewaking met vechthonden jaarlijks € 30.000. Vrienden vragen hem geregeld of ze het schip eens tegen betaling mogen gebruiken, maar daar begint Roberto niet aan. Wat zijn de gevolgen voor de heffing van inkomstenbelasting? U mag daarbij aannemen dat Roberto geen ander vermogen heeft, noch schulden.

  1. Roberto wordt in box 3 belast naar een bedrag van € 4.000.000, minus het heffingsvrije vermogen.
  2. Roberto wordt in box 3 belast naar een bedrag van € 3.800.000 (dat is de waarde van het jacht minus de kosten die Roberto heeft gemaakt), minus het heffingvrije vermogen.
  3. Roberto wordt in box 3 belast naar een bedrag van € 3.830.000 (dat is de waarde van het jacht minus de kosten die Roberto heeft gemaakt; de kosten van de bewaking met vechthonden zijn echter van aftrek uitgesloten), minus het heffingvrije vermogen.
  4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

Vraag 2

Jan verkoopt een pakket aandelen met winst. Dit vervreemdingsvoordeel blijft onbelast mits:

  1. De aandelen behoorden tot het vermogen van Jan’s onderneming.
  2. Het voordeel voor Jan een resultaat uit overige werkzaamheden vormt.
  3. De aandelen voor Jan behoorden tot een aanmerkelijk belang.
  4. De aandelen behoorden tot Jan’s box 3 vermogen.

Vraag 3

Voor een aanmerkelijk belang is vereist dat:

  1. De aandeelhouder economisch eigenaar is van de aandelen.
  2. De aandeelhouder juridisch eigenaar is van de aandelen.
  3. Het gaat om aandelen in een in Nederland gevestigde vennootschap.
  4. Het gaat om direct aandeelhouderschap.

Vraag 4

Judith, een studente van 22 jaar, heeft een 5%-aandelenbelang in X BV. Haar vader Kees houdt de overige 95% van de aandelen. De afgelopen jaren heeft Judith telkens een leuk dividend ontvangen als aanvulling op haar studiebeurs. Maar tijdens het kerstdiner waarschuwt Kees zijn dochter: de zaken lopen slecht, en X BV gaat komend jaar waarschijnlijk een fors verlies draaien. Hij biedt haar aan om een deel van haar aandelen te kopen, zodat zij haar tegenvaller kan beperken. Wat zouden de fiscale gevolgen zijn als Judith de helft van haar aandelen aan haar vader verkoopt?

  1. Zij heeft dan geen aanmerkelijk belang meer en wordt voor haar resterend aandelenbezit belast in box 3.
  2. Zij heeft dan nog steeds een aanmerkelijk belang, en wel op grond van art. 4.6 Wet IB 2001.
  3. Zij heeft dan nog steeds een aanmerkelijk belang, en wel op grond van art. 4.10 Wet IB 2001.
  4. Zij zal worden belast voor een fictieve vervreemding, en wel op grond van art. 4.16 lid 1 onderdeel g Wet IB 2001.

Vraag 5

In het kader van de belastingvereenvoudiging besluit de wetgever om box 2 van de Wet IB 2001 af te schaffen. Wat is (aannemend dat verder niets wordt gewijzigd in de belastingwetgeving) het gevolg van deze stap voor de wijze waarop aandeelhouders met een belang van 5% (of meer) in de inkomstenbelasting worden betrokken?

  1. Zij worden voor de reguliere en vervreemdingsvoordelen uit hun aandelenbezit belast ter zake van winst uit onderneming; zij drijven immers een onderneming.
  2. Zij worden voor de reguliere en vervreemdingsvoordelen uit hun aandelenbezit belast ter zake van loon; zij zijn immers als directeur in dienst van hun eigen vennootschap.
  3. Zij worden voor de reguliere en vervreemdingsvoordelen uit hun aandelenbezit belast ter zake van resultaat uit overige werkzaamheden; zij zijn immers fiscaal gezien geen ondernemers en evenmin werknemers.
  4. Zij worden voor de waarde van hun aandelenbezit belast ter zake van voordeel uit sparen en beleggen.

Vraag 6

Waarom zijn naast de reguliere voordelen ook de vervreemdingsvoordelen uit een aanmerkelijk belang in box 2 belast?

  1. Omdat vervreemdingsvoordelen onder de deelnemingsvrijstelling vallen.
  2. Anders zouden aanmerkelijkbelanghouders hun familieleden die geen aanmerkelijk belang hebben, kunnen bevoordelen door hen vervreemdingsvoordelen toe te kennen.
  3. Om te voorkomen dat aanmerkelijkbelanghouders belasting uitstellen door zichzelf geen reguliere voordelen toe te kennen.
  4. Omdat de vervreemdingsvoordelen anders zouden moeten worden belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

Vraag 7

Pieterse BV, een in Nederland gevestigde vennootschap, houdt 5% van de aandelen in het eveneens in Nederland gevestigde Stokertje BV. Daarnaast houdt Pieterse BV 4% opties op aandelen in Stokertje BV. Pieterse BV verkoopt zowel de aandelen als de opties. Welk van de volgende antwoorden is juist?

  1. Alleen de winst behaald met de aandelen zal belast worden in box 2.
  2. Alleen de winst behaald met de opties zal belast worden in box 2.
  3. De winst behaald met zowel de aandelen als de opties zal belast worden in box 2.
  4. Noch de winst behaald met de aandelen, noch de winst behaald met de opties zal worden belast in box 2.

Vraag 8

Welke stelling is onjuist met betrekking tot het boxenstelsel dat wordt gehanteerd in de Wet op de inkomstenbelasting 2001?

  1. Inkomsten uit arbeid worden altijd belast in box 1.
  2. Het kan voorkomen dat een bepaald voordeel, belast of vrijgesteld, als bestanddeel in meer dan één van de boxen past. Voor die situatie geldt de rangorderegeling.
  3. Het boxenstelsel is een vorm van analytische inkomstenbelasting.
  4. Een verlies in box 3 is onder strikte voorwaarden verrekenbaar met een positief resultaat in box 2, maar niet met een positief resultaat in box 1.

Vraag 9

Welke stelling is juist?
Stelling I: Zelfstandige beoefenaren van een vrij beroep drijven geen onderneming.
Stelling II: Uitgaven die zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming, zijn altijd aftrekbaar.

  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Beide stellingen zijn onjuist.
  3. Stelling I is juist. Stelling II is onjuist.
  4. Stelling I is onjuist. Stelling II is juist.

Vraag 10

Mees drijft een onderneming in de zin van de Wet IB 2001. Hij exploiteert zijn eigen handel in tweedehands fietsen. Aan het begin van het jaar is zijn fiscale ondernemingsvermogen € 10.000. Aan het einde van het jaar bedraagt zijn fiscale ondernemingsvermogen € 8.000. Gedurende het jaar heeft Mees € 7.500 uit de kas van de onderneming gebruikt voor zijn levensonderhoud. Ook heeft Mees lopende het jaar zijn drie eigen fietsen, met een waarde van in totaal € 1000, om niet in de onderneming ingebracht.

  1. Hij heeft een winst gemaakt van 4.500.
  2. Hij heeft een winst gemaakt van 5.500.
  3. Hij heeft een winst gemaakt van 6.500.
  4. Hij heeft een verlies gemaakt van 8.500.

Vraag 11

Wat is de betekenis van de begrippen ‘totaalwinst’ en ‘jaarwinst’ voor de wijze waarop voor ondernemers in de zin van art. 3.8 Wet IB 2001 de belastbare winst wordt bepaald?

  1. Het totaalwinstbegrip houdt onder meer in dat voordelen die geen verband houden met de onderneming niet als winst kunnen worden aangemerkt. ‘Jaarwinst’ betekent dat de ondernemer zelf mag kiezen in welk jaar de winst wordt belast.
  2. Het jaarwinstbegrip regelt of een voordeel tot de belastbare winst van een onderneming behoort, terwijl het totaalwinstbegrip regelt dat altijd de totale winst wordt belast.
  3. Het totaalwinstbegrip bepaalt dat alle voordelen die de ondernemer behaalt moeten worden belast in het jaar dat de winst wordt behaald. Het jaarwinstbegrip geeft daarop een aantal met name genoemde uitzonderingen.
  4. Het totaalwinstbegrip houdt onder meer in dat voordelen die geen verband houden met de onderneming niet als winst kunnen worden aangemerkt. Het jaarwinstbegrip bepaalt de omvang van de winst in een bepaald jaar.

Vraag 12

Mees en Philippine zijn gaan samenwonen in een appartement dat zij zojuist samen hebben gekocht, en hebben zich ook beiden op dit adres ingeschreven in de gemeentelijke
basisadministratie. Philippine wil echter beslist niet met Mees trouwen. En eigenlijk heeft ze ook geen zin om met Mees een notarieel samenlevingscontract af te sluiten. Gezien hun financiële omstandigheden zou het voor Mees en Philippine aantrekkelijk zijn om wél fiscale partners te zijn voor de Wet IB 2001. Mees probeert Philippine dan ook over te halen door te wijzen op art. 5a AWR. Philippine kan, zo stelt Mees, zonder huwelijk of notarieel samenlevingscontract niet zijn fiscale partner zijn voor de Wet IB 2001. Philippine voert daar tegen aan dat zij nog niet meerderjarig is, zodat fiscaal partnerschap helemaal niet aan de orde is. Welk advies zou u hen geven, om te zorgen dat Mees en Philippine kunnen kwalificeren als fiscale partners voor de Wet IB 2001?

  1. Wachten met samenwonen tot Philippine meerderjarig is.
  2. Toch maar wél trouwen.
  3. Gezien de wensen van Philippine kunnen zij en Mees niet kwalificeren als fiscale partners voor de Wet IB 2001.
  4. Mees en Philippine zijn al fiscale partners voor de Wet IB 2001.

Vraag 13

Heiko is ondernemer voor de inkomstenbelasting en handelt in klassieke tweedehands auto’s. Om zijn klantenkring uit te breiden bezoekt hij geregeld evenementen als golftoernooien, antiekveilingen, maar ook verjaardagen en borrels van zijn vaste klanten. Hij moet daartoe allerlei uitgaven doen, zoals lidmaatschappen van golfclubs, en het nogal prijzige onderhoud van de twee zestig jaar oude Jaguar XK’s die hij beurtelings gebruikt om de diverse evenementen te bezoeken. Deze uitgaven brengt hij als ondernemingskosten in aftrek op zijn belastingaangifte. Wat kan de inspecteur doen?

  1. Hij kan nagaan of de kosten zakelijk zijn, dan wel als privé moeten worden aangemerkt. Zijn ze zakelijk, dan kan hij nagaan of wettelijke aftrekbeperkingenvan toepassing zijn. Voor zover dat niet het geval is, kan hij de hoogte van de kosten slechts marginaal toetsen.
  2. Hij kan nagaan of de kosten zakelijk zijn, dan wel als privé moeten worden aangemerkt. Zijn ze zakelijk, dan kan hij nagaan of wettelijke aftrekbeperkingen van toepassing zijn.Voor zover dat niet het geval is, kan hij de kostenaftrek corrigeren naar een zakelijk niveau.
  3. Hij kan nagaan of de kosten zakelijk zijn, dan wel als privé moeten worden aangemerkt. Zijn ze privé, dan kan hij nagaan of wettelijke aftrekbeperkingen van toepassing zijn. Voor zover dat niet het geval is, kan hij de kostenaftrek slechts marginaal toetsen.
  4. Hij kan nagaan of de kosten zakelijk zijn, dan wel als privé moeten worden aangemerkt. Zijn ze privé, dan kan hij nagaan of wettelijke aftrekbeperkingen van toepassing zijn. Voor zover dat niet het geval is, kan hij de kostenaftrek corrigeren naar een zakelijk niveau.

Vraag 14

Frits ondersteunt graag survivaltochten, en helpt vaak in het bedrijf van Erik die zulke tochten aanbiedt aan bedrijven en personeelsverenigingen. De survivalactiviteiten vinden altijd plaats in Frankrijk, hoewel het vele voorbereidende werk natuurlijk in Nederland gebeurt waar Frits en Erik ook wonen. Erik geeft Frits instructies over de uit te voeren werkzaamheden. Frits ontvangt voor zijn werkzaamheden elke maand een vast bedrag van Erik, plus een vergoeding voor alle kosten die hij maakt. Hij vindt het werk overigens zó leuk dat hij ook wel bereid zou zijn om het zonder enige betaling te verrichten. Het voordeel dat Frits geniet uit deze werkzaamheden is:

  1. Belastbaar als winst uit onderneming.
  2. Belastbaar als loon uit een dienstbetrekking.
  3. Belastbaar als resultaat uit overige werkzaamheden.
  4. Niet belast, omdat Frits geen beloning beoogt.

Vraag 15

Iris gaat elke avond naar het casino (in totaal wel 2000 uur per jaar). Zij speelt daar roulette en zoals te verwachten is: soms wint ze wat, maar doorgaans verliest ze flink. Zo gaat haar salaris grotendeels op aan haar gokverslaving. Op een dag overlijdt haar tante, met wie zij geen goede verstandhouding had. Tot Iris’ grote verbazing laat tante haar niettemin €20.000 na. Maar ook een brief waarin zij haar instrueert om dat bedrag bij het roulettespel in te zetten op het getal 13. Iris gaat meteen naar het casino en zet het hele bedrag in op het getal 13. Zij wint € 700.000. Is het voordeel van € 680.000 belast in box 1?

  1. Ja, doordat Iris elke avond naar het casino gaat voldoet zij aan het urencriterium (art. 3.6 Wet IB 2001) en is zij ondernemer. Het gewonnen bedrag is voor haar winst uit onderneming.
  2. Nee, dit bedrag zou wel resultaat uit overige werkzaamheden zijn geweest voor haar tante (gebruikmaken van voorkennis kan immers ook een “werkzaamheid” zijn), maar tante is al overleden dus niet meer belastingplichtig.
  3. Ja, nu Iris dit bedrag slechts kreeg in ruil voor het uitvoeren van een opdracht, staat zij in dienstbetrekking tot haar tante. Omdat tante is overleden, kan zij geen inhoudingsplichtige meer zijn. Iris moet dus aangifte doen op grond van art. 3.80 e.v. Wet IB 2001.
  4. Nee, het voordeel blijft onbelast in box 1.

Vraag 16

Welke stelling is juist?
Stelling I: Piet houdt 4% van de aandelen in X BV. Zijn moeder Truus houdt koopopties op een aandelenpakket van 10% in X BV. Zowel Piet als Truus hebben een aanmerkelijk belang op grond van art. 4.6 Wet IB 2001.
Stelling II: Anja houdt 10% van de aandelen in Y BV. Tevens heeft zij een koopoptie om nog eens 4% van de aandelen van Y BV te kopen. De aandelen van Anja behoren tot een aanmerkelijk belang. De koopoptie behoort niet tot het aanmerkelijk belang.

  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Beide stellingen zijn onjuist.
  3. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  4. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

Vraag 17

Welke van de vier volgende stellingen over resultaat uit overige werkzaamheden is juist?

  1. Het resultaat moet altijd zijn toe te schrijven aan arbeid.
  2. Wie resultaat uit overige werkzaamheden geniet, kan onder voorwaarden aanspraak maken op de faciliteiten van art. 3.74 (e.v.) Wet IB 2001.
  3. Indien het resultaat uit overige werkzaamheden meer bedraagt dan € 45.000, is de gebruikelijke loonregeling van art 12a Wet LB 1964 van toepassing.
  4. Voor resultaat uit overige werkzaamheden is de bronvoorwaarde “deelname aan het economisch verkeer” niet van belang.

Vraag 18

Shallan maakt graag lange wandelingen in de natuur. Tijdens een mooie voorjaars wandeling vindt zij een koffer in het struikgewas. De koffer bevat contant geld. Shallan sjouwt de koffer mee naar huis en gaat tellen: precies €1.500.000. Zij besteedt al het geld nog datzelfde jaar aan een luxueuze zomervakantie in de duurste hotels wereldwijd. Wat zijn de fiscale gevolgen van een en ander?

  1. Als het bedrag van € 1.500.000, gezien de bronvoorwaarden, niet in box 1 belastbaar is, moet het op grond van de rangorderegeling worden belast in box3.
  2. Als het bedrag van € 1.500.000, gezien de bronvoorwaarden, niet in box 1 belastbaar is, blijft het onbelast.
  3. Als het bedrag van € 1.500.000, gezien de bronvoorwaarden, in box 1 belastbaar is, zal het gaan om resultaat uit overige werkzaamheden. De kosten van de hotels die Shallan bezoekt zijn dan aftrekbare kosten.
  4. Als het bedrag van € 1.500.000, gezien de bronvoorwaarden, in box 1 belastbaar is, zal het gaan om resultaat uit overige werkzaamheden. De kosten van de hotels die Shallan bezoekt zijn dan niet aftrekbaar op grond van de Cessna-arresten.

Vraag 19

Welke van de onderstaande beweringen is juist ten aanzien van de rangorderegeling in de Wet inkomstenbelasting 2001?

  1. Negatief boxinkomen in box 1 wordt op grond van de rangorderegeling verrekend met positief boxinkomen in box 2.
  2. Op grond van de rangorderegeling zijn vermogensbestanddelen niet belast in box 3 wanneer de inkomsten uit deze vermogensbestanddelen in box 1 of box 2 zijn belast of zijn vrijgesteld.
  3. Voor de toepassing van de rangorderegeling geldt als voorwaarde dat sprake dient te zijn van belastbaar inkomen in uit werk en woning.
  4. Wanneer inkomsten in box 2 worden vrijgesteld, dan zullen deze inkomsten op grond van de rangorderegeling in box 3 worden belast.

Vraag 20

Aart (28 jaar) en Bea (27 jaar) zijn ongehuwd en zijn samen ingeschreven op hetzelfde woonadres voor de gemeentelijke basisadministratie sinds 2015. Begin 2016 hebben zij samen een kind gekregen. Zijn Aart en Bea fiscale partners voor de Wet Inkomstenbelasting 2001?

  1. Aart en Bea zijn geen fiscale partners in 2015 en 2016.
  2. Aart en Bea zijn in 2015 geen fiscale partners, in 2016 wel.
  3. Aart en Bea zijn in 2015 wel fiscale partners, in 2016 niet.
  4. Aart en Bea zijn fiscale partners in 2015 en 2016.

Vraag 21

Welke omstandigheid is niet relevant bij het vaststellen van de totaalwinst uit onderneming?

  1. Het feitelijke gebruik van een vermogensbestanddeel door de ondernemer.
  2. Het beëindigen van de ondernemingsactiviteiten door de ondernemer.
  3. Het moment waarop ondernemingskosten worden betaald door de ondernemer.
  4. Het onttrekken van vermogensbestanddelen door de ondernemer aan de onderneming.

Vraag 22

Koos is een werkloze fiscalist. Om naast zijn uitkering wat bij te verdienen, is hij rijke kennissen behulpzaam bij het verplaatsen van hun vermogen naar Zwitserse spaarrekeningen. Hij adviseert hen over de fiscale aspecten, helpt bij het openen van bankrekeningen en rijdt ook met koffers contant geld naar Zwitserland. Voor deze werkzaamheden bedingt hij uiteraard beloningen, die hij contant ontvangt. Op die manier verdiende Koos in 2014 €5.672, in 2015 € 67.889, en in 2016 € 132.005. De zaken gaan dus steeds beter, en Koos maakt lange werkweken. Ook “kennissen van kennissen” weten Koos inmiddels te vinden en Koos heeft een snelle wagen aangeschaft speciaal voor wekelijkse ritjes naar Zwitserland. De inspecteur krijgt kennis van deze feiten. Kan Koos worden belast voor de inkomsten uit deze werkzaamheid?

  1. Ja. Gezien de feiten drijft Koos een onderneming, zodat hij voor winst uit onderneming in box 1 kan worden belast.
  2. Ja. Gezien de feiten geniet Koos resultaat uit overige werkzaamheden, waarvoor hij in box 2 kan worden belast.
  3. Nee. Deze inkomsten zijn niet belastbaar, aangezien ze uit illegale activiteiten (hulp bij belastingontduiking) voortkomen. Uiteraard kan de inspecteur Koos wel strafrechtelijk doen vervolgen.
  4. Nee. Koos staat in een fictieve dienstbetrekking tot al zijn klanten en de inspecteur zal, zodra hij hun namen weet, bij al die klanten een naheffingsaanslag loonbelasting moeten opleggen.

Vraag 23

Sjoerd is in dienstbetrekking werkzaam bij de schoolvereniging “Ons Ambacht” als leraar bouwtechniek in het middelbaar onderwijs. Daarnaast werkt hij aan het grondig renoveren van een grachtenpandje dat hij heel voordelig heeft kunnen kopen omdat het in vervallen staat verkeerde. Hij past daar dezelfde kennis toe die hij ook als docent aan zijn leerlingen bijbrengt. Elke avond, elk weekend is hij daarmee bezig, tot het na twee jaar hard werken weer een prachtig monumentaal pand is geworden. Hij verkoopt het pand meteen en boekt een mooi resultaat: een half miljoen verdiend! Sjoerd rapporteert dit resultaat op zijn aangiftebiljet als “winst uit onderneming”. Waarom doet hij dat?

  1. Hij wil vermijden dat zijn werkgever (de schoolvereniging) inhoudingsplichtig wordt over het behaalde resultaat en daarover dus loonbelasting zou moeten afdragen.
  2. Hij wil zorgen dat het resultaat (tegen een tarief van slechts 25%) wordt belast als vervreemdingsvoordeel in box 2.
  3. Hij wil vermijden dat het voordeel wordt aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden; dat zou voor hem fiscaal onaantrekkelijker zijn.
  4. Alleen op die manier kan hij de kosten aftrekken die hij bij de verbouwing heeft gemaakt.

Vraag 24

Welke stelling is juist?

I. Een doel van box 2 is om een specifieke categorie aandeelhouders (namelijk degenen met een aanmerkelijk belang) uit te zonderen van het gunstige regime van box 3.
II. Een doel van box 2 is om directeur-grootaandeelhouders te belasten over hun arbeidsinkomen.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 25

Jan heeft gelezen dat het fiscaal aantrekkelijk is om aandelenbelangen in box 3 te laten vallen. Hij heeft daarom de belangen in zijn vennootschap X BV verdeeld in vijfentwintig delen van 4% elk. Deze heeft hij verdeeld onder:

  • Zijn vrouw Truus.
  • De vier kinderen en twaalf kleinkinderen van hem en zijn vrouw.
  • Zijn broer Pim en diens drie zonen.
  • De zuster van zijn vrouw, Joke, en haar twee dochters.

Elk van hen houdt een belang van 4%; ook Jan zelf houdt een belang van 4% (zodat het totaal optelt tot 100%). Wie van hen heeft nu een aanmerkelijk belang in X BV?

  1. Jan en zijn vrouw.
  2. Jan en zijn vrouw, hun kinderen en kleinkinderen.
  3. Iedereen.
  4. Niemand.

Vraag 26

Nadat Jan deze verdeling tot stand heeft gebracht, blijkt dat Pim gaat trouwen met Joke, de zuster van Truus. Verandert dit huwelijk het aantal personen dat een aanmerkelijk belang heeft in X BV?

  1. Ja, naast Jan en Truus hebben nu ook Pim en Joke door hun huwelijk een aanmerkelijk belang.
  2. Ja, naast Jan en Truus, hun kinderen en hun kleinkinderen hebben nu ook Pim en Joke en hun kinderen een aanmerkelijk belang door het huwelijk van Pim en Joke.
  3. Nee, behalve Jan en Truus, hun kinderen en hun kleinkinderen, heeft niemand een aanmerkelijk belang en dat blijft zo na het huwelijk tussen Pim en Joke.
  4. Nee, niemand heeft hier een aanmerkelijk belang.

Vraag 27

Jan heeft ooit alle aandelen in X BV verworven voor een verkrijgingsprijs van € 100.000. Toen de zaken eenmaal goed bleken te lopen heeft X BV € 250.000 aan dividend aan Jan uitgedeeld. Nu verkoopt Jan alle aandelen voor € 400.000 aan een derde. Wat is zijn vervreemdingsvoordeel?

  1. Het verschil tussen de vervreemdingsprijs (€ 400.000) en de verkrijgingsprijs (€ 100.000), dus € 300.000.
  2. De vervreemdingsprijs (€ 400.000) minus de dividenduitdeling (€ 250.000), dus € 150.000.
  3. Het verschil tussen de vervreemdingsprijs (€ 400.000) en de verkrijgingsprijs (€ 100.000), met bijtelling van het ontvangen dividend, dus € 550.000.
  4. Het verschil tussen de vervreemdingsprijs (€ 400.000) en de verkrijgingsprijs (€ 100.000), met aftrek van het dividend (€ 250.000) dus € 50.000.

Vraag 28

Welke stelling is juist?

Roberto, een vermogende particulier met een omvangrijke beleggingsportefeuille, heeft een pand gekocht aan het Rapenburg. Hij verhuurt de kamers aan studenten. De jaarlijkse huurinkomsten bedragen € 70.000. Daartegenover staan (onderhouds)kosten van € 20.000. De waarde van het pand is vastgesteld op € 1 mln. Het pand valt voor Roberto in box 3.

I. Voor de belastingheffing in box 3 met betrekking tot dit pand is de werkelijke huuropbrengst niet van belang.
II.Gezien art. 5.3 lid 3 onderdeel f, zijn in box 3 onderhoudskosten slechts aftrekbaar voorzover zij meer bedragen dan € 3.000.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 29

Jan wint een miljoen in de staatsloterij. Dat brengt zijn grootste wens binnen bereik: het opbouwen van een mooie verzameling experimentele moderne schilderkunst. Hij heeft een goed gevoel voor trends in de kunstmarkt, en zijn collectie begint dan ook meteen in waarde te stijgen. Het gaat Jan trouwens niet om die waardestijging. Alles hangt bij hem thuis aan de muur, omdat hij zelf erg van kunst houdt. Hij sluit ook een verzekering af voor de schilderijen. Die kost hem € 25.000. Hij vraagt zich af wat hij op zijn belastingaangifte moet melden. Een vriend wijst hem op art. 5.8 van de Wet IB 2001. Daarop vermeldt Jan zijn schilderijencollectie voor een waarde van € 1,3 miljoen op zijn aangifte 2016 en doet een beroep op de vrijstelling voor voorwerpen van kunst en wetenschap. Wat zal de inspecteur doen bij het vaststellen van Jan’s belastingaanslag?

  1. De schilderijenverzameling belasten voor een waarde van € 1,3 miljoen: die dient immers hoofdzakelijk ter belegging, gezien het feit dat de verzameling in waarde stijgt.
  2. De schilderijenverzameling niet belasten: ze vormen een verzameling in de zin van art. 5.8 lid 3 Wet IB 2001.
  3. De schilderijenverzameling belasten voor een waarde van € 1.275.000. Het gaat niet om voorwerpen van kunst en wetenschap, wel zijn de kosten (€25.000) die Jan maakt aftrekbaar.
  4. De schilderijenverzameling niet belasten: die behoort niet tot Jan’s rendementsgrondslag.

Vraag 30

Wie is niet buitenlands belastingplichtig op grond van de Wet IB 2001?

  1. Jan, een inwoner van Nederland, over zijn bankrekening op de Bahama’s.
  2. Jürgen, een inwoner van Duitsland, over zijn Amsterdamse grachtenpand.
  3. Attilla, een inwoner van Hongarije, over zijn 6%- aandelenbelang in een Nederlandse BV.
  4. Annie, een Nederlandse die al jaren in Australië woont, over haar appartement in Den Haag.

Vraag 31

Vladimir, een inwoner van Rusland, werkt in Amsterdam. Hij is in dienstbetrekking als directeur van een investeringsmaatschappij die het vermogen belegt van Vladimir’s vrienden in de Russische society. Geregeld moet hij daarvoor zakentripjes maken naar de Kaaimaneilanden en elke maand moet hij ook wel enkele dagen in Amsterdam zijn. Maar meestal runt hij de investeringsmaatschappij telefonisch en per mail vanuit Moskou. Wel heeft hij een etage gekocht aan de Amsterdamse Keizersgracht, zodat hij een onderkomen heeft wanneer hij in Nederland moet zijn. Hij heeft deze etage contant betaald. Op grond van welke bepalingen in de Wet IB 2001 wil Nederland belasting heffen over de Amsterdamse etage van Vladimir?

  1. Art. 2.1, lid 1, onder a jo art. 2.1, lid 2 jo art. 5.3, lid 2, onder a Wet IB 2001.
  2. Art. 2.1, lid 1, onder b jo art. 2.1, lid 2 jo art. 5.3, lid 2, onder a Wet IB 2001.
  3. Art. 2.1, lid 1, onder a jo art. 2.1, lid 2 jo art. 7.7, lid 2, onder a Wet IB 2001.
  4. Art. 2.1, lid 1, onder b jo art. 2.1, lid 2 jo art. 7.7, lid 2, onder a Wet IB 2001.

Vraag 32

Welke stelling is juist over de bronnentheorie?

I. De bronnentheorie beoogt alleen de waardeontwikkeling van de bron in debelastingheffing te betrekken, niet de reguliere opbrengst van de bron.
II.Alleen een analytische inkomstenbelasting is in overeenstemming met debronnentheorie.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 33

Kasper heeft veel geld verdiend als ondernemer in de speelautomatenbranche. De winst heeft hij deels belegd in een aantal grachtenpanden. Hij verhuurt de kamers aan studenten. De jaarlijkse huurinkomsten bedragen € 225.000. Onderhoud laat hij in eigen beheer verrichten; als hij daarvoor aannemers zou inschakelen zou hij er per jaar zo’n €30.000 aan kwijt zijn. De waarde van de panden is vastgesteld op € 2,2 mln. De panden behoren tot Jan’s box 3 vermogen.

I. Voor de belastingheffing in box 3 met betrekking tot de panden zijn de werkelijke huuropbrengsten niet van belang.
II.De onderhoudskosten zijn voor Kasper niet aftrekbaar in box 3 omdat hij het onderhoud in eigen beheer heeft laten uitvoeren en dus de omvang van die kosten niet aannemelijk kan maken.

Welke stelling is juist?

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 34

Carl is een echte wereldreiziger. Elk jaar komt hij wel even in Nederland langs, om te zien hoe het gaat met zijn vroegere vriendin Evelien en de twee meerderjarige kinderen die hij met haar heeft. Maar even later is hij al weer naar Azië of Australië vertrokken. Tot het moment dat hij zijn been breekt en langdurig moet revalideren. Evelien biedt aan om voor hem te zorgen, en Carl schrijft zich bij de gemeentelijke basisadministratie in op het adres van Evelien. Beiden zien dit als een tijdelijke oplossing: zodra hij kan, zal Carl weer op reis gaan. Zijn Carl en Evelien nu fiscale partners voor de inkomstenbelasting?

  1. Nee, want Carl en Evelien hebben niet de bedoeling om samen te wonen.
  2. Nee, want Carl en Evelien zijn niet getrouwd noch hebben zij een notarieel samenlevingscontract.
  3. Ja, en dat waren ze al sinds het moment dat ze samen hun eerste kind kregen.
  4. Ja, vanaf het moment dat Carl zich op het adres van Evelien inschrijft.

Vraag 35

Aris is zojuist afgestudeerd in de rechten en vestigt zich als zelfstandig advocaat. Hij ontwikkelt meteen een drukke praktijk. Van vrienden heeft hij gehoord dat je pas recht hebt op de ondernemersaftrek (art. 3.74 e.v. Wet IB 2001) als je een onderneming drijft. Als beginnend advocaat beschikt hij echter niet over kapitaal. Zijn kantoor (met inventaris) huurt hij namelijk. Wel heeft hij (in een andere stad) een appartement gekocht, waarin hij niet werkt maar alleen woont. Aangezien hij graag gebruik wil gaan maken van de ondernemersaftrek, overweegt hij om dan toch maar een bedrijfspand te kopen. Wat kunt u hem adviseren?

  1. Ja, hij dient een bedrijfspand te kopen omdat hij anders, fiscaal gezien, geen onderneming drijft en dus geen toegang heeft tot de ondernemersaftrek.
  2. Ja, hij dient een bedrijfspand te kopen omdat hij anders, fiscaal gezien, geen onderneming drijft, en als hij daarvoor een lening bij de bank moet afsluiten, dient hij over die lening een zakelijke rente te betalen.
  3. Nee, hij hoeft geen bedrijfspand te kopen want hij kan het appartement waarin hij woont aanmerken als ondernemingskapitaal (keuzevermogen).
  4. Nee, hij hoeft geen bedrijfspand te kopen want op grond van de wet drijft hij reeds een onderneming.

Vraag 36

Er is in het algemeen sprake van een bron van inkomen als een belastingplichtige: voordeel (...); dit voordeel redelijkerwijs (...); en deelneemt aan (...). Vul in (3x):

  1. Geniet, mag ontvangen, het economisch verkeer.
  2. Beoogt, kan genieten, het economisch verkeer.
  3. Kan verwachten, heeft verwacht, het economisch verkeer.
  4. Beoogt, kan verwachten, het economisch verkeer.

Vraag 37

Welke stelling is juist met betrekking tot de rangorderegeling van de Wet Inkomstenbelasting 2001?

I. Het daarin gebezigde begrip ‘voordeel’ omvat mede een nadeel (een kosten- of verliespost).
II.Het daarin gebezigde begrip ‘voordeel’ wordt gedefinieerd in de Wet Inkomstenbelasting 2001.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 38

Jan geeft zijn vriend Maarten een oudejaars-staatslot cadeau. Op dit lot valt een prijs van € 7.500.000. Maarten besluit de prijs te delen met Jan, en maakt op 12 februari 2017 € 3.750.000 aan Jan over. Jan besteedt al het geld per 1 mei 2017 aan de aankoop van zijn droomhuis, waarin hij meteen gaat wonen. Wordt het bedrag van € 3.750.000 dat Jan van Maarten heeft gekregen, bij Jan in de inkomstenbelasting over 2017 betrokken?

  1. Ja, het is aan Jan’s arbeid toerekenbaar dat hij het winnende staatslot aanschafte, dus het gaat om belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
  2. Ja, het bedrag valt voor Jan in box 3 omdat het voor hem een bezitting vormt.
  3. Nee, het bedrag blijft voor Jan onbelast.
  4. Nee, het pand is voor hem een bezitting in de zin van box 3, maar daar staat tegenover dat hij het bedrag van € 3.750.000 nu kwijt is zodat hij per saldo geen rendementsgrondslag heeft.

Vraag 39

Welke stelling is juist?

I. Het resultaat uit overige werkzaamheden wordt in beginsel bepaald alsof de werkzaamheid een onderneming vormt.
II. De ondernemersaftrek van de Wet IB 2001 is niet van toepassing op resultaat uit overige werkzaamheden.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 40

Welke stelling is juist?

I. Degenen die partners zijn voor de Wet Inkomstenbelasting 2001, kunnen op gezamenlijk verzoek een fiscale eenheid vormen mits zij beiden in Nederland zijn gevestigd.
II. Een persoon kan op enig moment slechts één partner hebben voor de Wet Inkomstenbelasting 2001.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 41

Om welke reden kent de Wet inkomstenbelasting 2001 een box 2?

  1. Het lage, vaste tarief van 25% is bedoeld om winstuitdeling te bevorderen.
  2. In de visie van de wetgever kan de dga niet worden behandeld als een gewone belegger in aandelen.
  3. Om tegemoet te komen aan ondernemers die niet kunnen voldoen aan het urencriterium van art. 3.6 Wet inkomstenbelasting 2001.
  4. Om te zorgen dat directeuren-grootaandeelhouders belasting betalen over een gebruikelijke arbeidsbeloning.

Vraag 42

Jan bezit 6% van de aandelen in X BV. X BV houdt op haar beurt 50% aandelen in Y BV, en daarnaast 100% van de aandelen in Z BV. Daarnaast heeft Jan rechtstreeks 1% van de aandelen in Y BV. In welke BV’s heeft Jan een aanmerkelijk belang?

  1. Alleen in X BV.
  2. In X BV en in Y BV.
  3. In X BV, in Y BV, en in Z BV.
  4. In X BV en in Z BV.

Vraag 43

Jan heeft 4% van de aandelen in X BV. Zijn vrouw Annie heeft 2% van de aandelen in X BV en daarnaast 20% van de aandelen in Y BV. Annie’s vader Joop heeft 4% van de aandelen in Y BV. Wie zijn hier aanmerkelijkbelanghouders, en in welke BV(‘s)?

  1. Jan en Annie hebben een aanmerkelijk belang in X BV én in Y BV, Joop heeft alleen een aanmerkelijk belang in Y BV.
  2. Jan en Annie hebben een aanmerkelijk belang in X BV én in Y BV, Joop heeft geen aanmerkelijk belang in X BV noch in Y BV.
  3. Jan heeft een aanmerkelijk belang in X BV, Annie heeft een aanmerkelijk belang in X BV én in Y BV, Joop heeft alleen een aanmerkelijk belang in Y BV.
  4. Jan heeft een aanmerkelijk belang in X BV, Annie en Joop hebben een aanmerkelijk belang in X BV én in Y BV.

Vraag 44

De rendementsgrondslag die in box 3 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 wordt gehanteerd bestaat uit:

  1. De waarde van de in aanmerking te nemen bezittingen, verminderd met de waarde van de in aanmerking te nemen schulden.
  2. De waarde van de in aanmerking te nemen bezittingen, verminderd met de waarde van de in aanmerking te nemen schulden, verminderd met het heffingvrije vermogen.
  3. Het fictief rendement over de waarde van de in aanmerking te nemen bezittingen, verminderd met de waarde van de in aanmerking te nemen schulden, verminderd met het heffingvrije vermogen.
  4. Het fictief rendement over de waarde van de in aanmerking te nemen bezittingen, verminderd met de waarde van de in aanmerking te nemen schulden.

Vraag 45

Roberto is rijk geworden door de handel in vastgoed. Roberto bezit de navolgende vermogensbestanddelen op 1 januari 2017:

  1. Aandelen genoteerd aan de Londense beurs.
  2. Drie motorjachten gelegen in de haven van Monaco die hij verhuurt.
  3. Een appartement in Italië waarin Roberto altijd de kerstdagen doorbrengt.
  4. Een bankrekening in Italië.
  5. Een grachtenpand in Amsterdam; Roberto bewoont dit pand gedurende tien maanden per jaar.
  6. Een natuurterrein in de buurt van de Veluwe.
  7. Een schilderij van Mondriaan. Dit schilderij heeft Roberto in zijn woonkamer hangen, vanwege zijn passie voor abstracte kunst.

Welke van de hier genoemde vermogensbestanddelen behoren niet tot Roberto’srendementsgrondslag in box 3?

  1. 1, 2, 3.
  2. 1, 4, 5, 7.
  3. 2, 6, 7.
  4. 5, 6, 7.

Vraag 46

Volgens de vermogensvergelijkingstheorie is inkomen:

  1. Al hetgeen de belastingplichtige in een bepaalde periode realiseert aan vermogenstoename uit economische activiteiten.
  2. Al hetgeen in een bepaalde periode voortkomt uit het vermogen van de belastingplichtige.
  3. Al hetgeen de belastingplichtige in een bepaalde periode ten laste van zijn vermogen heeft geconsumeerd.
  4. Al hetgeen de belastingplichtige in een bepaalde periode heeft geconsumeerd plus al hetgeen hij in die periode aan zijn vermogen heeft toegevoegd.

Vraag 47

Jan woont in Leiden. Hij heeft belegd in aandelen, en heeft onder meer een belang van 6% in Sauerkraut GmbH, een vennootschap gevestigd in Duitsland die qua rechtsvorm vergelijkbaar is met een Nederlandse BV. Sauerkraut GmbH keert jaarlijks een dividend uit aan Jan. Welke stelling is juist?

  1. Jan heeft een aanmerkelijk belang in Sauerkraut GmbH waarop hoofdstuk 4 van de Wet IB 2001 van toepassing is.
  2. De aandelen in Sauerkraut GmbH kwalificeren niet als een aanmerkelijk belang, omdat het een buitenlandse vennootschap betreft.
  3. Het betreft inkomsten uit een buitenlandse vennootschap, waarop hoofdstuk 7 van de Wet IB 2001 van toepassing is.
  4. Jan heeft geen aanmerkelijk belang in Sauerkraut GmbH; nu hij de aandelen ter belegging houdt worden ze belast in box 3.

Vraag 48

De buitenlandse belastingplicht in de Wet inkomstenbelasting 2001 houdt in:

  1. Dat ingezetenen belastingplichtig zijn voor hun buitenlandse inkomen.
  2. Dat ingezetenen voor hun buitenlandse inkomen in het buitenland belastingplichtig zijn.
  3. Dat niet-ingezetenen in Nederland belastingplichtig zijn voor in Nederland genoten inkomen.
  4. Dat naast ingezetenen ook niet-ingezetenen in Nederland belastingplichtig zijn.

Vraag 49

Of een natuurlijk persoon voor de toepassing van de belastingwet in Nederland woont:

  1. Wordt beoordeeld naar de omstandigheden.
  2. Wordt bepaald aan de hand van de Gemeentelijke Basis Administratie.
  3. Wordt bepaald aan de hand van iemands nationaliteit.
  4. Wordt bepaald aan de hand van de vestigingsplaatsfictie als bedoeld in de Wet IB 2001.

Vraag 50

Welke omstandigheid is niet relevant bij het vaststellen van de totaalwinst uit onderneming?

  1. De ondernemer maakt kosten voor een bedrijfsauto maar gebruikt deze auto ook privé.
  2. De ondernemer verkoopt zijn onderneming aan een derde.
  3. De ondernemer betaalt de facturen over de maand december pas in januari.
  4. De ondernemer geeft in de onderneming gebruikte pc’s aan zijn kinderen.

Vraag 51

De ondernemer geniet winst uit onderneming in box 1; de belegger valt onder de vermogensrendementsheffing van box 3. Welk van de onderstaande alternatieven geeft een juiste weergave van het verschil in fiscale behandeling tussen ondernemers en beleggers?

  1. Box 1 belast daadwerkelijk genoten winsten en verliezen tegen een progressief tarief; box 3 belast het forfaitaire rendement tegen een proportioneel tarief.
  2. Box 1 belast daadwerkelijk genoten winsten en verliezen tegen een progressief tarief; box 3 belast het forfaitaire rendement tegen een progressief tarief.
  3. Box 1 belast fictief genoten winsten en verliezen tegen een proportioneel tarief; box 3 belast het forfaitaire rendement tegen een proportioneel tarief.
  4. Box 1 belast forfaitair genoten winsten en verliezen tegen een progressief tarief; box 3 belast het forfaitaire rendement tegen een proportioneel tarief.

Vraag 52

Jan wil een loodgietersbedrijf beginnen. Jan vraagt zijn vriend Keimpe om het bedrijf samen op te zetten. Keimpe heeft geen kennis van het loodgietersvak, maar hij beschikt wél over het startkapitaal dat nodig is. Jan en Keimpe richten samen een BV op, waarvan ze beide 50% van de aandelen houden. Ze spreken af dat Jan het bedrijf zal leiden en Keimpe slechts vermogen aan de BV zal verschaffen. Kan Keimpe onder de hiervoor geschetste omstandigheden gebruik maken van de zelfstandigenaftrek van art. 3.76 Wet IB 2001?

  1. Ja, mits Keimpe voldoet aan het urencriterium van art. 3.6 Wet IB 2001.
  2. Ja. Keimpe voldoet niet aan het arbeidsvereiste in de zin van art. 3.92 Wet IB 2001 en kan om die reden gebruik maken van ondernemersfaciliteiten.
  3. Nee. Er is ten aanzien van Keimpe sprake van ondernemerschap, maar hij kan geen gebruik maken van ondernemersfaciliteiten aangezien Jan daadwerkelijk het bedrijf leidt.
  4. Nee. Keimpe kwalificeert niet als ondernemer in de zin van art. 3.4 Wet IB 2001.

Vraag 53

Jeppe, woonachtig in Noorwegen, heeft een mooi vakantiehuis gekocht in Noordwijk. Hier vertoeft hij drie weken per jaar. De rest van het jaar verhuurt hij het huis om de investering deels terug te kunnen verdienen. Hij ontvangt per jaar € 40.000 aan huurinkomsten. Welke stelling is juist ten aanzien van Jeppe ten aanzien van de Wet inkomstenbelasting 2001?

  1. Jeppe is over € 40.000 belast in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheden.
  2. Jeppe is over € 40.000 belast in box 1 in verband met inkomsten uit eigen woning. Indien Jeppe de woning heeft gefinancierd met een lening zal dit in verband met de renteaftrek ter zake van de lening leiden tot een aftrekpost in plaats van belastbaar inkomen in box 1.
  3. Jeppe is over € 40.000 belast in box 3, aangezien onroerend goed een bezitting is als bedoeld in art. 7.7 Wet IB 2001.
  4. Geen van de alternatieven is juist.

Vraag 54

Welke stelling is juist?
Een belang van 2% in een BV, gehouden door een natuurlijk persoon, behoort tot:

  1. Een aanmerkelijk belang indien één van de familieleden van deze natuurlijke persoon een aanmerkelijk belang van minimaal 5% in dezelfde BV houdt.
  2. Een aanmerkelijk belang, indien hij tevens 5% van de opties in dezelfde BV houdt.
  3. Een aanmerkelijk belang als hij daarnaast nog 3% opties in dezelfde BV houdt.
  4. Een aanmerkelijk belang, uitsluitend indien de partner van de natuurlijk persoon een aanmerkelijk belang van minimaal 5% in dezelfde BV houdt.

Vraag 55

Jasper ziet tijdens zijn vakantie in Rome een mooie Alfa Romeo te koop staan. Hij weet dat zijn collega Jack graag een dergelijke auto wil aankopen. Jasper heeft verstand van auto’s – hij heeft vroeger in auto’s gehandeld – en weet dat dit een koopje is. Jasper koopt de auto voor een bedrag van € 2.500. Teruggekomen in Nederland verkoopt Jasper hem aan Jack voor een bedrag van € 10.000.
Welke van de onderstaande antwoorden is juist?

  1. De door Jasper gekochte Alfa valt voor hem onder de heffingsgrondslag van box 3.
  2. Het met de verkoop door Jasper behaalde voordeel is belast als winst uit onderneming.
  3. Het met de verkoop door Jasper behaalde voordeel is belast als resultaat uit overige werkzaamheden.
  4. Het met de verkoop door Jasper behaalde voordeel is niet belast als resultaat uit overige werkzaamheden, omdat Jasper geen duurzame resultaten geniet.

Vraag 56

De heer Van Meegeren woont al jaren met zijn gezin in een statig grachtenpand in Amsterdam. Voor de aankoop heeft hij een hypothecaire lening afgesloten. Omdat hij met zijn gezin vaak vakantie houdt in Limburg, besluit hij een appartement in Maastricht te kopen. Hij leent daarvoor € 100.000 van de bank en betaalt daarvoor jaarlijks € 3.000 rente.
Welke van de volgende stellingen is juist?

  1. De heer Van Meegeren kan noch voor het grachtenpand noch voor het appartement de verschuldigde rente van zijn inkomen aftrekken.
  2. De heer Van Meegeren kan slechts voor het appartement in Maastricht de verschuldigde rente van zijn inkomen aftrekken.
  3. De heer Van Meegeren kan slechts voor het grachtenpand in Amsterdam de verschuldigde rente van zijn inkomen aftrekken.
  4. De heer Van Meegeren kan zowel voor het grachtenpand in Amsterdam als zijn appartement in Maastricht de verschuldigde rente van zijn inkomen aftrekken.

Vraag 57

Roos Noordzij en Willemijn Boudert hebben een relatie en wonen al jaren samen in een door hen gezamenlijk aangeschafte woning. Zij staan ook allebei op dat adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Roos houdt 97% van de aandelen in Appel BV. Roos en Willemijn houden respectievelijk 2% en 5% van de aandelen in Peer BV. Lodewijk Noordzij, de zoon van Roos, houdt 3% van de aandelen in Appel BV.
Welk van de volgende stellingen ten aanzien van het bovenstaande feitencomplex is onjuist?

  1. Roos heeft een aanmerkelijk belang in Peer BV.
  2. Claire heeft een aanmerkelijk belang in Appel BV.
  3. Claire heeft een aanmerkelijk belang in Peer BV.
  4. Lodewijk heeft een aanmerkelijk belang in Appel BV.

Vraag 58

In de Wet IB 2001 staan enkele voordelen uit aanmerkelijk belang die bij wetsfictie in de heffing van box 2 worden betrokken. Welke handeling is geen voorbeeld van een fictieve vervreemding ten aanzien van aandelen die tot een aanmerkelijk belang behoren?

  1. Betaalbaar stellen van liquidatie-uitkeringen.
  2. Het niet langer aanwezig zijn van een aanmerkelijk belang.
  3. Inkoop door een vennootschap van eigen aandelen.
  4. Schenking van aandelen.

Vraag 59

Welke beginselen worden in de Wet IB 2001 gehanteerd?

  1. Alle genoemde beginselen.
  2. Het bronbeginsel.
  3. Het nationaliteitsbeginsel.
  4. Het woonplaatsbeginsel.

Vraag 60

Leo (28 jaar) en Annie (27 jaar) zijn ongehuwd en zijn samen ingeschreven op hetzelfde woonadres voor de gemeentelijke basisadministratie sinds 2014. In 2015 hebben zij samen een kind gekregen, dat zij ook hebben erkend.
Welke stelling met betrekking tot fiscaal partnerschap in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is juist ten aanzien van Leo en Annie?

  1. Leo en Annie zijn geen partners in 2014 en 2015.
  2. Leo en Annie zijn in 2014 geen partners, in 2015 wel.
  3. Leo en Annie zijn in 2014 wel partners, in 2015 niet.
  4. Leo en Annie zijn partners in 2014 en 2015.

Vraag 61

Jochem en Sybren zijn ongehuwd en wonen sinds kort samen in een groot appartement in Amstelveen, dat sinds 2004 eigendom is van Jochem en door hem met een bancaire lening is gefinancierd. Jochem staat ook op dit adres ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie. Om de aftrek van hypotheekrente te optimaliseren willen Jochem en Sybren als fiscale partners voor de heffing van inkomstenbelasting worden aangemerkt.
Welke van de onderstaande handelingen leidt/leiden bij Jochem en Sybren tot partnerschap voor de Wet IB 2001?

  1. Sybren maakt de door Jochem aan de bank verschuldigde rente vanaf haar bankrekening over.
  2. Sybren registreert zich op dit adres in de Gemeentelijke Basisadministratie; bovendien gaan Jochem en Sybren bij de notaris een samenlevingscontract aan.
  3. Jochem en Sybren hoeven niets te doen omdat ze samenwonen in een eigen woning en derhalve van rechtswege fiscale partners van elkaar zijn.
  4. Ook Sybren registreert zich op dit adres in de Gemeentelijke Basisadministratie.

Vraag 62

Welke stelling is juist over de heffing van inkomstenbelasting in box 3?

  1. Als twee vermogende personen zijn gehuwd, worden beiden elk voor de helft van hun gezamenlijk inkomen uit sparen en beleggen belast.
  2. Box 3 belast het inkomen uit sparen en beleggen. Iemand die geen spaargeld heeft, kan daarom niet te maken krijgen met box 3.
  3. Iemand die op een tot de grondslag van box 3 behorende spaarrekening in een jaar € 5.000 rente ontvangt, moet in dat jaar (afgezien van eventuele vrijstellingen en van het heffingvrije vermogen) 30% x € 5.000 = € 1.500 inkomstenbelasting betalen.
  4. Iemand die geen enkel vermogen bezit, maar op 2 januari een groot geldbedrag wint in het casino en zijn gehele vermogen weer op 29 december van datzelfde jaar verliest in het casino, is in dat jaar geen inkomstenbelasting in box 3 verschuldigd.

Vraag 63

Alexander heeft op martkplaats.nl zijn verzameling langspeelplaten uit de jaren vijftig te koop staan. Hij hoopt hier eenmalig een lekker zakcentje mee te verdienen. De verzameling heeft hij opgebouwd door regelmatig platenwinkels te bezoeken. Het aanleggen van de verzameling heeft hem € 5.000 gekost. Een belangstellende heeft al € 9.000 geboden. Welke bewering over de fiscale positie van Alexander is juist?

  1. De verzameling is aan te merken als een fictief aanmerkelijk belang en dus moet Alexander 25% inkomstenbelasting betalen over € 4.000 verkoopresultaat zodra de koop daadwerkelijk is gesloten.
  2. Gelet op het bod van de belangstellende op marktplaats moet Alexander, op grond van goed koopmansgebruik, € 4.000 als winst uit onderneming aangeven in box I.
  3. Mogelijk is de winst die Alexander bij de eventuele verkoop behaalt belast in box I als resultaat uit overige werkzaamheden.
  4. Verkopen via marktplaats.nl zijn nooit belast met inkomstenbelasting.

Vraag 64

Stefan, meerderjarig maar nog thuiswonend, loopt 's morgens vroeg in Leiden over de Langegracht op weg naar huis. Hij heeft die nacht als ober in loondienst in een nachtclub gewerkt, waar hij van zijn cliënten in totaal € 250 fooi heeft gekregen. Onderweg vindt hij een briefje van € 10. Hij heeft berekend dat zijn schoenen door de wandeling naar huis € 0,50 minder waard zijn geworden als gevolg van slijtage en veroudering. Hij komt dus € 259,50 rijker thuis. Welk bedrag is volgens u belastbaar met inkomstenbelasting?

  1. € 10. De vondst van het briefje van € 10 is belast op grond van het profijtbeginsel. De € 250 aan fooi is een schenking en daarom niet belast met inkomstenbelasting. De waardevermindering van € 0,50 van zijn schoenen is niet aftrekbaar, omdat dat niets met zijn werk te maken heeft.
  2. € 250. De fooi kan worden gezien als belastbaar loon of als resultaat uit overige werkzaamheden en is dus belast. Het briefje van € 10 is geen inkomen uit een bron in de zin van de Wet IB 2001. De waardevermindering van € 0,50 van zijn schoenen is niet aftrekbaar, omdat die onvoldoende met een bron van inkomen samenhangt.
  3. € 9,50. De vondst van het briefje van € 10 is belast op grond van het profijtbeginsel. De € 250 aan fooi is een schenking en daarom niet belast met inkomstenbelasting. De waardevermindering van € 0,50 van zijn schoenen is wel aftrekbaar als kosten van woon-werkverkeer.
  4. Nihil. De fooi is niet belast, want die heeft hij als schenking gekregen van zijn cliënten. De vondst van het briefje van € 10 is geen bron van inkomen. De waardevermindering van € 0,50 van zijn schoenen is niet aftrekbaar, omdat dat niets met zijn werk te maken heeft.

Vraag 65

Sebastiaan begon enkele jaren geleden een handeltje in de verkoop van oude meubels. De verkoop vindt plaats in een door Sebastiaan gehuurde winkelruimte. Het gaat goed met de zaken en Sebastiaan behaalt inmiddels een aardig resultaat. Hij besteedt inmiddels 4 dagen per week aan het handeltje en heeft een aanzienlijke klantenkring. Welke van onderstaande beweringen is juist?

  1. Het resultaat dat Sebastiaan behaalt, blijft onbelast omdat er geen sprake is van een objectieve onderneming.
  2. Het resultaat dat Sebastiaan behaalt, moet op grond van de rangorderegeling van artikel 2.14 Wet IB 2001 als winst uit onderneming worden belast.
  3. Het resultaat dat Sebastiaan behaalt, moet op grond van de rangorderegeling van artikel 2.14 Wet IB 2001 als resultaat uit overige werkzaamheden worden belast.
  4. Sebastiaan mag zelf kiezen of het resultaat dat hij behaalt, als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden wordt belast.

Vraag 66

Welke bewering met betrekking tot het begrip 'objectieve onderneming' is juist?

  1. Er is slechts sprake van een objectieve onderneming indien die onderneming rechtspersoonlijkheid heeft.
  2. In wezen is het begrip 'objectieve onderneming' niet van belang omdat het volgens de Hoge Raad in de Wet IB 2001 gaat om het subjectieve ondernemerschap.
  3. Een objectieve onderneming is een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal die deelneemt aan het economische verkeer en winst beoogt te behalen.
  4. Het ondernemingsbegrip in de Wet IB 2001 maakt het begrip 'objectieve onderneming' in feite overbodig.

Vraag 67

Frank is ondernemer voor de inkomstenbelasting en houdt zich bezig met het importeren en verkopen van Cubaanse speedboten. Ter zake van het bezichtigen van een aantal interessante exemplaren heeft Frank bij KLM een vliegticket naar Cuba gekocht voor een bedrag van € 1.800. Bij Easyjet kost zo'n ticket slechts € 750.
Welke van de volgende antwoorden is juist?

  1. De kosten komen geheel niet voor aftrek in aanmerking, omdat Cuba buiten de Europese Unie is gelegen.
  2. Frank kan het bedrag van € 1.800 alleen in mindering op zijn fiscale winst brengen, indien de zakenreis ook daadwerkelijk heeft geleid tot de aankoop van speedboten.
  3. Frank kan het bedrag van € 1.800 als ondernemingskosten in mindering op zijn fiscale winst brengen, mits hij kan aantonen deze kosten ook daadwerkelijk te hebben gemaakt.
  4. Frank kan slechts een bedrag van € 750 in mindering op zijn fiscale winst brengen, omdat dit de prijs is voor het goedkoopste ticket naar Cuba.

Vraag 68

Het goedkoopmansgebruik is van belang bij het berekenen van:

  1. De jaarwinst van een onderneming.
  2. De stakingswinst van een onderneming.
  3. De totaalwinst van een onderneming.
  4. Het resultaat uit overige werkzaamheden.

Vraag 69

Welk gevolg heeft het als een vermogensbestanddeel van een ondernemer in de zin van de Wet IB 2001 als verplicht ondernemingsvermogen wordt geëtiketteerd?

  1. De belastingplichtige heeft dan de keuze het vermogensbestanddeel als privévermogen te etiketteren.
  2. De ruilarresten kunnen op een dergelijk vermogensbestanddeel niet worden toegepast.
  3. De winst bij vervreemding van dit vermogensbestanddeel is belast in box 1.
  4. Het vermogensbestanddeel behoort tot de grondslag van box 3.

Vraag 70

Meneer Appel heeft een groentewinkel, een IB-onderneming. In 2013 komt door middel van de verkoop van groente € 50.000 binnen. Verder is bekend dat:

  • Meneer Appel een toeleverancier uit privémiddelen € 2.000 heeft betaald.

  • Meneer Appel als cadeau voor zijn kinderen de computer uit de winkel heeft meegenomen met een waarde van € 100, zonder dat hij hiervoor betaald heeft.

  • Meneer Appel € 10.000 aan huurkosten heeft gemaakt in verband met de winkelruimte.

  • Meneer Appel op de rommelmarkt zijn privéverzameling groentemessen heeft verkocht voor € 700.

Wat is het juiste bedrag aan winst uit onderneming dat in 2013 in de heffing zal worden betrokken?

Er kan aangenomen worden dat alle genoemde bedragen op grond van goedkoopmansgebruik in 2013 thuishoren en dat er geen vrijstellingen of andere bijzondere regels van toepassing zijn.

  1. € 38.000.
  2. € 38.100.
  3. € 38.800.
  4. € 40.000.

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. D. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

  2. D. De aandelen behoorden tot Jan’s box 3 vermogen.

  3. A. De aandeelhouder economisch eigenaar is van de aandelen.

  4. C. Zij heeft dan nog steeds een aanmerkelijk belang, en wel op grond van art. 4.10 Wet IB 2001.

  5. D. Zij worden voor de waarde van hun aandelenbezit belast ter zake van voordeel uit sparen en beleggen.

  6. C. Om te voorkomen dat aanmerkelijkbelanghouders belasting uitstellen door zichzelf geen reguliere voordelen toe te kennen.

  7. D. Noch de winst behaald met de aandelen, noch de winst behaald met de opties zal worden belast in box 2.

  8. D. Een verlies in box 3 is onder strikte voorwaarden verrekenbaar met een positief resultaat in box 2, maar niet met een positief resultaat in box 1.

  9. B. Beide stellingen zijn onjuist.

  10. A. Hij heeft een winst gemaakt van 4.500.

  11. D. Het totaalwinstbegrip houdt onder meer in dat voordelen die geen verband houden met de onderneming niet als winst kunnen worden aangemerkt. Het jaarwinstbegrip bepaalt de omvang van de winst in een bepaald jaar.

  12. D. Mees en Philippine zijn al fiscale partners voor de Wet IB 2001.

  13. A. Hij kan nagaan of de kosten zakelijk zijn, dan wel als privé moeten worden aangemerkt. Zijn ze zakelijk, dan kan hij nagaan of wettelijke aftrekbeperkingen van toepassing zijn. Voor zover dat niet het geval is, kan hij de hoogte van de kosten slechts marginaal toetsen.

  14. B. Belastbaar als loon uit een dienstbetrekking.

  15. D. Nee, het voordeel blijft onbelast in box 1.

  16. B. Beide stellingen zijn onjuist.

  17. A. Het resultaat moet altijd zijn toe te schrijven aan arbeid.

  18. B. Als het bedrag van € 1.500.000, gezien de bronvoorwaarden, niet in box 1 belastbaar is, blijft het onbelast.

  19. B. Op grond van de rangorderegeling zijn vermogensbestanddelen niet belast in box 3 wanneer de inkomsten uit deze vermogensbestanddelen in box 1 of box 2 zijn belast of zijn vrijgesteld.

  20. B. Aart en Bea zijn in 2015 geen fiscale partners, in 2016 wel.

  21. C. Het moment waarop ondernemingskosten worden betaald door de ondernemer.

  22. A. Ja. Gezien de feiten drijft Koos een onderneming, zodat hij voor winst uit onderneming in box 1 kan worden belast.

  23. C. Hij wil vermijden dat het voordeel wordt aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden; dat zou voor hem fiscaal onaantrekkelijker zijn.

  24. A. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  25. B. Jan en zijn vrouw, hun kinderen en kleinkinderen.

  26. B. Ja, naast Jan en Truus, hun kinderen en hun kleinkinderen hebben nu ook Pim en Joke en hun kinderen een aanmerkelijk belang door het huwelijk van Pim en Joke.

  27. A. Het verschil tussen de vervreemdingsprijs (€ 400.000) en de verkrijgingsprijs (€ 100.000), dus € 300.000.

  28. A. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  29. D. De schilderijenverzameling niet belasten: die behoort niet tot Jan’s rendementsgrondslag.

  30. A. Jan, een inwoner van Nederland, over zijn bankrekening op de Bahama’s.

  31. D. Art. 2.1, lid 1, onder b jo art. 2.1, lid 2 jo art. 7.7, lid 2, onder a Wet IB 2001.

  32. D. Beide stellingen zijn onjuist.

  33. A. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  34. D. Ja, vanaf het moment dat Carl zich op het adres van Evelien inschrijft.

  35. D. Nee, hij hoeft geen bedrijfspand te kopen want op grond van de wet drijft hij reeds een onderneming.

  36. D. Beoogt, kan verwachten, het economisch verkeer.

  37. A. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

  38. C. Nee, het bedrag blijft voor Jan onbelast.

  39. C. Beide stellingen zijn juist.

  40. B. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

  41. B. In de visie van de wetgever kan de dga niet worden behandeld als een gewone belegger in aandelen.

  42. D. In X BV en in Z BV.

  43. C. Jan heeft een aanmerkelijk belang in X BV, Annie heeft een aanmerkelijk belang in X BV én in Y BV, Joop heeft alleen een aanmerkelijk belang in Y BV.

  44. A. De waarde van de in aanmerking te nemen bezittingen, verminderd met de waarde van de in aanmerking te nemen schulden.

  45. D. 5, 6, 7.

  46. D. Al hetgeen de belastingplichtige in een bepaalde periode heeft geconsumeerd plus al hetgeen hij in die periode aan zijn vermogen heeft toegevoegd.

  47. A. Jan heeft een aanmerkelijk belang in Sauerkraut GmbH waarop hoofdstuk 4 van de Wet IB 2001 van toepassing is.

  48. C. Dat niet-ingezetenen in Nederland belastingplichtig zijn voor in Nederland genoten inkomen.

  49. A. Wordt beoordeeld naar de omstandigheden.

  50. C. De ondernemer betaalt de facturen over de maand december pas in januari.

  51. A. Box 1 belast daadwerkelijk genoten winsten en verliezen tegen een progressief tarief; box 3 belast het forfaitaire rendement tegen een proportioneel tarief.

  52. D. Nee. Keimpe kwalificeert niet als ondernemer in de zin van art. 3.4 Wet IB 2001.

  53. D. Geen van de alternatieven is juist.

  54. B. Een aanmerkelijk belang, indien hij tevens 5% van de opties in dezelfde BV houdt.

  55. C. Het met de verkoop door Jasper behaalde voordeel is belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

  56. C. De heer Van Meegeren kan slechts voor het grachtenpand in Amsterdam de verschuldigde rente van zijn inkomen aftrekken.

  57. B. Claire heeft een aanmerkelijk belang in Appel BV.

  58. D. Schenking van aandelen.

  59. A. Alle genoemde beginselen.

  60. A. Leo en Annie zijn geen partners in 2014 en 2015.

  61. B. Sybren registreert zich op dit adres in de Gemeentelijke Basisadministratie; bovendien gaan Jochem en Sybren bij de notaris een samenlevingscontract aan.

  62. D. Iemand die geen enkel vermogen bezit, maar op 2 januari een groot geldbedrag wint in het casino en zijn gehele vermogen weer op 29 december van datzelfde jaar verliest in het casino, is in dat jaar geen inkomstenbelasting in box 3 verschuldigd.

  63. C. Mogelijk is de winst die Alexander bij de eventuele verkoop behaalt belast in box I als resultaat uit overige werkzaamheden.

  64. B. € 250. De fooi kan worden gezien als belastbaar loon of als resultaat uit overige werkzaamheden en is dus belast. Het briefje van € 10 is geen inkomen uit een bron in de zin van de Wet IB 2001. De waardevermindering van € 0,50 van zijn schoenen is niet aftrekbaar, omdat die onvoldoende met een bron van inkomen samenhangt.

  65. B. Het resultaat dat Sebastiaan behaalt, moet op grond van de rangorderegeling van artikel 2.14 Wet IB 2001 als winst uit onderneming worden belast.

  66. C. Een objectieve onderneming is een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal die deelneemt aan het economische verkeer en winst beoogt te behalen.

  67. C. Frank kan het bedrag van € 1.800 als ondernemingskosten in mindering op zijn fiscale winst brengen, mits hij kan aantonen deze kosten ook daadwerkelijk te hebben gemaakt.

  68. A. De jaarwinst van een onderneming.

  69. C. De winst bij vervreemding van dit vermogensbestanddeel is belast in box 1.

  70. B. € 38.100.

 

Roberto bezit een zeiljacht, waarmee hij elk weekend gaat varen op de Noordzee. Tijdens vakanties gaat hij nog veel verder: soms naar de Middellandse Zee, soms ook naar Amerika. Het gaat dan ook om een flink jacht, met een waarde in het economisch verkeer van € 4.000.000. Bij zo’n groot schip horen ook kosten. Jaarlijks onderhoud etc. kost €150.000. De vaste ligplaats van het schip laat Roberto bewaken met vechthonden. De ligplaats kost jaarlijks € 20.000, de bewaking met vechthonden jaarlijks € 30.000. Vrienden vragen hem geregeld of ze het schip eens tegen betaling mogen gebruiken, maar daar begint Roberto niet aan. Wat zijn de gevolgen voor de heffing van inkomstenbelasting? U mag daarbij aannemen dat Roberto geen ander vermogen heeft, noch schulden.

 

  1. Roberto wordt in box 3 belast naar een bedrag van € 4.000.000, minus het heffingsvrije vermogen.
  2. Roberto wordt in box 3 belast naar een bedrag van € 3.800.000 (dat is de waarde van het jacht minus de kosten die Roberto heeft gemaakt), minus het heffingvrije vermogen.
  3. Roberto wordt in box 3 belast naar een bedrag van € 3.830.000 (dat is de waarde van het jacht minus de kosten die Roberto heeft gemaakt; de kosten van de bewaking met vechthonden zijn echter van aftrek uitgesloten), minus het heffingvrije vermogen.
  4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

 

Wat zijn de regels omtrent loonheffing? - TentamenTest 3

 

 

MC-vragen

Vraag 1

Wat is het doel van de zogeheten gebruikelijkloonregeling (art. 12a Wet LB 1964) voor aanmerkelijkbelangaandeelhouders?

  1. Zorgen dat aanmerkelijkbelanghouders zichzelf niet excessief belonen in vergelijking met hun werknemers.
  2. Zorgen dat aanmerkelijkbelanghouders, net als ondernemers, toegang krijgen tot de ondernemersfaciliteiten in box 1.
  3. Zorgen dat hun arbeidsinkomen zo veel mogelijk wordt belast in box 1, in plaats van in box 2.
  4. Zorgen dat ze hun beloningen niet als “normaal vermogensbeheer” wegsluizen naar box.

Vraag 2

    Adolin werkt voor de stichting De Kholins. Deze stichting stelt zich ten doel de Leidse Mede als cultuurgoed te beschermen en de kennis ervan te vergroten onder bezoekers van Leiden. Daartoe wordt echte Leidse Mede, volgens een middeleeuws recept, gestookt en verkocht aan toeristen voor €25 per liter. De feitelijke werkzaamheden rond het stoken, bottelen en verkopen van dit traditionele ambachtelijke product worden verricht door Adolin, onder dagelijkse instructie van de directeur van de stichting. Adolin krijgt geen geld voor zijn werkzaamheden (hoewel de stichting een flinke winst maakt op de jeneververkoop). Wel mag hij elke vrijdag tien liter Mede mee naar huis nemen die hij, samen met enkele andere liefhebbers, zelf opdrinkt. Wat zijn de fiscale gevolgen voor Adolin?

    1. Nu de stichting een onderneming drijft, wordt Adolin belast voor een “gebruikelijk loon”; dit bedraagt (tenminste) €45.000 op jaarbasis.
    2. Adolin geniet loon in de zin van de Wet LB 1964, namelijk de waarde van de flessen Mede die hij krijgt van de stichting. Dit betekent dat de stichting terzake daarvan inhoudingsplichtig is.
    3. Adolin neemt door zijn vrijwilligerswerk niet deel aan het economisch verkeer en kan de Mede dus belastingvrij genieten.
    4. Adolin geniet resultaat uit overige werkzaamheden; slechts zijn specifieke kennis en relaties stellen hem in staat om het voordeel – de Mede die hij ontvangt – te realiseren.

    Vraag 3

    Welke stelling is juist met betrekking tot de verhouding tussen de loonbelasting en de inkomstenbelasting:

    I. De reeds op het loon ingehouden loonbelasting wordt verrekend met de aanslag inkomstenbelasting.
    II.De Wet Loonbelasting 1964 kent geen eigen loonbegrip, maar verwijst naar het loonbegrip van de Wet Inkomstenbelasting 2001.

    1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
    2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
    3. Beide stellingen zijn juist.
    4. Beide stellingen zijn onjuist.

    Vraag 4

    Welke van de volgende stellingen met betrekking tot het begrip ‘dienstbetrekking’ in de Wet op de loonbelasting 1964 is onjuist?

    1. De drie essentiële kenmerken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking zijn: een gezagsverhouding, verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid en de verplichting van de werkgever om loon te betalen.
    2. Een dienstbetrekking kan ook worden aangegaan door een natuurlijk persoon die buitenlands belastingplichtig is.
    3. Een fictieve dienstbetrekking is een dienstbetrekking waarbij in de regel niet aan alle voorwaarden voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking is voldaan, maar waar bij wetsfictie toch een dienstbetrekking wordt aangenomen.
    4. Van een dienstbetrekking kan uitsluitend sprake zijn indien een werknemer één dienstbetrekking heeft bij één werkgever.

    Vraag 5

    Joyce Uitermeer is directrice en tevens 50% aandeelhouder van Pollepel BV. Joyce verstaat haar vak en geeft succesvol leiding aan de werknemers van Pollepel BV. In 2016 ontvangt ze als beloning voor deze werkzaamheden een bonus. De bonus bestaat uit twee elementen:
    1) een bedrag van € 150.000; en 2) 4% van de aandelen in Pollepel BV.

    Welk van de onderstaande alternatieven is juist ten aanzien van de belastingheffing over beide elementen van de toegekende bonus?

    1. Beide elementen van de bonus zijn in het geheel niet belastbaar voor de Wet op de loonbelasting 1964, omdat een gezagsverhouding tussen Pollepel BV en Joyce ontbreekt. Joyce is immers zelf de directrice van Pollepel BV.
    2. Beide elementen van de bonus zijn belastbaar in box 1 van de Wet IB 2001 als loon uit dienstbetrekking. De bonus is tevens in het geheel belastbaar voor de loonbelasting.
    3. Het bedrag van € 150.000 (‘element 1’) is belastbaar in box 1 van de Wet IB 2001 als loon uit dienstbetrekking en tevens belastbaar voor de loonbelasting. De waarde van de verkregen aandelen (‘element 2’) is uitsluitend belastbaar in box 2 van de Wet IB 2001.
    4. Het bedrag van € 150.000 (‘element 1’) is belastbaar in box 1 van de Wet IB 2001 als loon uit dienstbetrekking. De waarde van de verkregen aandelen (‘element 2’) is belastbaar in box 3 van de Wet IB 2001 als een belegging.

    Vraag 6

    De heer Valkenburg is directeur-grootaandeelhouder van Pucom BV. In een gegeven jaar maakt Pucom BV een winst van € 100.000. Pucom BV besluit dat jaar slechts € 10.000 aan dividend uit te keren aan de heer Valkenburg. Welke van de onderstaande beweringen is juist?

    1. Het is niet toegestaan slechts € 10.000 aan dividend uit te keren. Al hetgeen de heer Valkenburg verkrijgt uit Pucom BV dient te worden aangemerkt als loon.
    2. Het is toegestaan slechts € 10.000 als dividend uit te keren. Dit is bij de heer Valkenburg belast met inkomstenbelasting.
    3. Het is toegestaan slechts € 10.000 als dividend uit te keren. Dit is bij de heer Valkenburg niet belast omdat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is.
    4. Omdat er € 100.000 winst wordt gemaakt, moet deze volledige winst bij de heer Valkenburg worden belast met inkomstenbelasting.

    Vraag 7

    Welke stelling is juist?

    1. Een progressief tarief waarbij hogere inkomens tegen een hoger tarief belast worden dan lagere inkomens doet altijd recht aan het belastingmixbeginsel.
    2. Een progressief tarief waarbij hogere inkomens tegen een hoger tarief belast worden dan lagere inkomens doet altijd recht aan het gelijkheidsbeginsel.
    3. Een progressief tarief waarbij hogere inkomens tegen een hoger tarief belast worden dan de lagere inkomens kan recht doen aan het draagkrachtbeginsel. De heffingsgrondslag moet dan wel ook in de beschouwing worden betrokken.
    4. Een progressief tarief waarbij hogere inkomens tegen een hoger tarief belast worden dan de lagere inkomens kan recht doen aan het profijtbeginsel. De heffingsgrondslag moet dan wel ook in de beschouwing worden betrokken.

    Vraag 8

    Tom heeft een eenmanszaak in de verkoop van sokken en ondergoed via internet. Zijn blauw-grijze onderbroeken worden goed verkocht in Nederland. Tom heeft een studente, genaamd Ingrid, in dienst genomen om de postpakketjes in te pakken en vervolgens te verzenden. Welk van de onderstaande stellingen is juist?

    1. Tom betaalt ten aanzien van de winst uit onderneming inkomstenbelasting. De loonbelasting die Tom inhoudt ten aanzien van het loon van Ingrid is een voorheffing op Tom’s inkomstenbelasting.
    2. Tom betaalt ten aanzien van de winst uit onderneming inkomstenbelasting. De loonbelasting die Tom inhoudt ten aanzien van het loon van Ingrid is geen voorheffing op Tom’s inkomstenbelasting.
    3. Tom betaalt ten aanzien van de winst uit onderneming vennootschapsbelasting. De loonbelasting die Tom inhoudt ten aanzien van het loon van Ingrid is een voorheffing op Tom’s vennootschapsbelasting.
    4. Tom betaalt ten aanzien van de winst uit onderneming vennootschapsbelasting. De loonbelasting die Tom inhoudt ten aanzien van het loon van Ingrid is geen voorheffing op Tom’s inkomstenbelasting.

    Vraag 9

    Gerard, een in Nederland gevestigde advocaat, is enige tijd geleden benaderd voor een rechtskundig advies van persoonlijke aard door de in Duitsland wonende particulier Gebhard. Omdat Gerard het adres van de in Duitsland woonachtige Gebhard niet weet, stuurt hij de factuur naar de in Nederland woonachtige moeder van Gebhard. Wat is de plaats van de prestatie voor de Wet OB met betrekking tot dit advies?

    1. De plaats van deze dienst is Duitsland, omdat de woonplaats van Gebhard in Duitsland is gelegen.
    2. De plaats van deze dienst is Duitsland, omdat het advies betrekking heeft op de aangelegenheden van een Duitse inwoner.
    3. De plaats van deze dienst is Nederland, omdat Gerard de zetel van zijn bedrijfsuitoefening in Nederland heeft gevestigd.
    4. De plaats van deze levering is Nederland, omdat het advies door een Nederlandse advocaat wordt verstrekt.

    Vraag 10

    Tot het loonbegrip in de zin van de Wet LB behoort niet:

    1. Een auto van de zaak.
    2. Een kerstpakket dat een werknemer ontvangt van zijn werkgever.
    3. Een prestatie-afhankelijke bonus die een werknemer van zijn werkgever ontvangt aan het eind van het jaar.
    4. De vergoeding voor immateriële schade die een werknemer ontvangt van zijn werkgever op grond van zijn aansprakelijkheid voor een aan zijn werknemer overkomen ongeval.

    Vraag 11

    Mevrouw Bloem heeft nieuwe kleding gekocht ten behoeve van haar dienstbetrekking als secretaresse. Wat is juist?

    1. De omzetbelasting die over de kleding verschuldigde is, kan mevrouw Bloem alleen terugvragen als zij over haar salaris omzetbelasting in rekening brengt aan haar werkgever.
    2. De over de kleding verschuldigde omzetbelasting kan mevrouw Bloem niet terugvragen van de Belastingdienst.
    3. De over de kleding verschuldigde omzetbelasting kan mevrouw Bloem terugvragen, omdat zij de kosten voor deze nieuwe kleding niet in mindering op haar salaris kan brengen voor de heffing van de inkomstenbelasting.
    4. Mevrouw Bloem heeft bij de aankoop geen omzetbelasting over de kleding hoeven te betalen, omdat de levering van kleding is vrijgesteld voor de omzetbelasting.

    Vraag 12

    Milan werkt fulltime als taaltrainer in dienstverband bij Gesprek BV. Hij heeft voor onbepaalde tijd een arbeidscontract. Hij ontvangt loon van deze BV. Daarnaast valt Milan in als docent Spaans bij een cursus. Hiermee verdient hij € 20 euro per les. Over deze invalbeurten is niets op schrift vastgelegd. Milan kan tijdens de invalbeurten doen wat hij zelf wil. Hij is namelijk niet gebonden aan enige instructie. Welk alternatief geeft de fiscale positie van Milan het beste weergeeft?

    1. Milan is in de inkomstenbelasting zowel belast voor zijn werk bij Gesprek BV als voor zijn werk als docent Spaans. Ook is Milan in de loonbelasting belast voor zijn werk bij Gesprek BV. Deze belasting is een voorheffing op de inkomstenbelasting.
    2. Milan is in de vennootschapsbelasting belast voor zijn werk bij Gesprek BV. In de inkomstenbelasting is Milan alleen belast voor zijn werk als docent Spaans.
    3. Milan is in de loonbelasting belast voor zijn werk bij Gesprek BV. In de inkomstenbelasting is Milan belast voor zowel zijn werk bij Gesprek BV als voor zijn werk als docent Spaans, maar deze belasting is een voorheffing op de loonbelasting.
    4. Milan is in de loonbelasting zowel belast voor zijn werk bij Gesprek BV als voor zijn werk als docent Spaans. Ook is Milan in de inkomstenbelasting belast voor zijn werk bij Gesprek BV.

    Vraag 13

    Welke van de volgende stellingen is juist?

    1. De loonbelasting is aan te merken als een aanslagbelasting.
    2. De termijnen voor het opleggen van een navorderingsaanslag en een naheffingsaanslag zijn gelijk.
    3. Het opleggen van een aanslag geschiedt in het geval van een aangiftebelasting uiterlijk binnen twee maanden na het doen van aangifte. Bij een aanslagbelasting dient de aanslag in beginsel binnen drie jaren na het ontstaan van de materiële belastingschuld te worden opgelegd.
    4. Ten aanzien van aanslagbelastingen worden zwaardere eisen gesteld aan de mogelijkheid om een navorderingsaanslag op te leggen dan het geval is bij aangiftebelastingen waar het gaat om het opleggen van een naheffingsaanslag.

    Vraag 14

    Wat is het doel van de loonbelasting?

    1. Al het loon in de heffing betrekken dat niet onder de inkomstenbelasting valt, zoals de zogenaamde “fictieve dienstbetrekkingen”.
    2. Functioneren als voorheffing op de inkomstenbelasting.
    3. Inkomensverschillen tussen werkenden te verkleinen op grond van het draagkrachtbeginsel.
    4. Zorgen voor een evenwichtige lastenverdeling tussen werknemers en ondernemers, bijvoorbeeld door een vergelijkbare mogelijkheid van kostenaftrek.

    Vraag 15

    Janine werkt vijf ochtenden (van vier uur) per week als kinderoppas bij de familie De Huisman. Is Janine vanuit fiscaal oogpunt werkzaam in dienstbetrekking?

    1. Ja, er is sprake van een dienstbetrekking zoals bedoeld in art. 2, lid 1, Wet LB 1964.
    2. Ja, er is sprake van een fictieve dienstbetrekking op grond van art. 4, onderdeel a, Wet LB 1964.
    3. Nee, aangezien Jennifer minder dan 32 uur per week werkt als kinderoppas, valt haar arbeidsverhouding onder art. 5 Wet LB 1964.
    4. Nee, omdat er in casu reeds sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden, kan er ingevolge de rangorderegeling geen sprake zijn van een dienstbetrekking.

    Antwoordindicatie MC-vragen

    1. C. Zorgen dat hun arbeidsinkomen zo veel mogelijk wordt belast in box 1, in plaats van in box 2.

    2. B. Adolin geniet loon in de zin van de Wet LB 1964, namelijk de waarde van de flessen Mede die hij krijgt van de stichting. Dit betekent dat de stichting terzake daarvan inhoudingsplichtig is.

    3. A. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

    4. D. Van een dienstbetrekking kan uitsluitend sprake zijn indien een werknemer één dienstbetrekking heeft bij één werkgever.

    5. B. Beide elementen van de bonus zijn belastbaar in box 1 van de Wet IB 2001 als loon uit dienstbetrekking. De bonus is tevens in het geheel belastbaar voor de loonbelasting.

    6. B. Het is toegestaan slechts € 10.000 als dividend uit te keren. Dit is bij de heer Valkenburg belast met inkomstenbelasting.

    7. C. Een progressief tarief waarbij hogere inkomens tegen een hoger tarief belast worden dan de lagere inkomens kan recht doen aan het draagkrachtbeginsel. De heffingsgrondslag moet dan wel ook in de beschouwing worden betrokken.

    8. B. Tom betaalt ten aanzien van de winst uit onderneming inkomstenbelasting. De loonbelasting die Tom inhoudt ten aanzien van het loon van Ingrid is geen voorheffing op Tom’s inkomstenbelasting.

    9. C. De plaats van deze dienst is Nederland, omdat Gerard de zetel van zijn bedrijfsuitoefening in Nederland heeft gevestigd.

    10. D. De vergoeding voor immateriële schade die een werknemer ontvangt van zijn werkgever op grond van zijn aansprakelijkheid voor een aan zijn werknemer overkomen ongeval.

    11. B. De over de kleding verschuldigde omzetbelasting kan mevrouw Bloem niet terugvragen van de Belastingdienst.

    12. A. Milan is in de inkomstenbelasting zowel belast voor zijn werk bij Gesprek BV als voor zijn werk als docent Spaans. Ook is Milan in de loonbelasting belast voor zijn werk bij Gesprek BV. Deze belasting is een voorheffing op de inkomstenbelasting.

    13. D. Ten aanzien van aanslagbelastingen worden zwaardere eisen gesteld aan de mogelijkheid om een navorderingsaanslag op te leggen dan het geval is bij aangiftebelastingen waar het gaat om het opleggen van een naheffingsaanslag.

    14. B. Functioneren als voorheffing op de inkomstenbelasting.

    15. A. Ja, er is sprake van een dienstbetrekking zoals bedoeld in art. 2, lid 1, Wet LB 1964.

     

    Wat is het doel van de zogeheten gebruikelijkloonregeling (art. 12a Wet LB 1964) voor aanmerkelijkbelangaandeelhouders?

     

    1. Zorgen dat aanmerkelijkbelanghouders zichzelf niet excessief belonen in vergelijking met hun werknemers.
    2. Zorgen dat aanmerkelijkbelanghouders, net als ondernemers, toegang krijgen tot de ondernemersfaciliteiten in box 1.
    3. Zorgen dat hun arbeidsinkomen zo veel mogelijk wordt belast in box 1, in plaats van in box 2.
    4. Zorgen dat ze hun beloningen niet als “normaal vermogensbeheer” wegsluizen naar box.

     

    Wat zijn de regels omtrent vennootschapsbelasting? - TentamenTest 4

     

     

    MC-vragen

    Vraag 1

    Bij het starten van een onderneming kan een keuze worden gemaakt uit verschillende rechtsvormen. Veelal staan ondernemers voor de keuze “eenmanszaak of BV?” Wat zijn de belangrijkste fiscale afwegingen?

    1. Bij een lage winst is de BV aantrekkelijker: voor lage winsten bedraagt het tarief vennootschapsbelasting slechts 20%. Bij een hoge winst is een eenmanszaak aantrekkelijker door het progressieve tarief van box 1.
    2. Bij een lage winst is de eenmanszaak aantrekkelijker: de ondernemer heeft doorgaans toegang tot de ondernemingsfaciliteiten van de Wet IB 2001 en betaalt daardoor weinig inkomstenbelasting. Bij een hogere winst is de BV aantrekkelijker. Het gecombineerde tarief van vennootschapsbelasting en box 2 van de Wet IB 2001 is lager dan het toptarief van box 1.
    3. Een ondernemer die kiest voor de eenmanszaak wordt voor de kostenaftrek beperkt door de aftrekbeperkingen van art. 3.14 e.v. Wet IB 2001. Een ondernemer die kiest voor een BV zal niet worden beperkt in de kostenaftrek.
    4. Een ondernemer die kiest voor de eenmanszaak, moet zelf aan het urencriterium voldoen om in aanmerking te komen voor de ondernemingsfaciliteiten. Een ondernemer die kiest voor de BV-vorm, moet zelf én ook met zijn vennootschap aan het urencriterium voldoen om in aanmerking te komen voor de ondernemingsfaciliteiten.

    Vraag 2

    Welke van de onderstaande beweringen over informeel kapitaal is juist?

    1. Het verstrekken van informeel kapitaal is in beginsel aftrekbaar bij de verstrekker.
    2. Van informeel kapitaal is sprake wanneer een moedermaatschappij haar dochtermaatschappij bevoordeelt op basis van de aandeelhoudersrelatie.
    3. Van informeel kapitaal is sprake wanneer een dochtermaatschappij een pand voor een te lage prijs aan haar moedermaatschappij verkoopt.
    4. Wanneer geconstateerd is dat sprake is van informeel kapitaal, moet het voordeel dat voortvloeit uit de aandeelhoudersrelatie worden belast bij degene die het voordeel ontvangt.

    Vraag 3

    Wat is het doel van de deelnemingsvrijstelling?

    1. Er voor zorgen dat de aanmerkelijkbelanghouder niet met een dubbele heffing wordt geconfronteerd.
    2. Er voor zorgen dat de dochtervennootschap slechts eenmaal wordt belast over haar winst.
    3. De fiscale behandeling van eigen versus vreemd vermogen binnen de vennootschapsbelasting gelijktrekken.
    4. De gevolgen van het klassieke stelsel ongedaan maken voor de vennootschap die deelneemt in een andere vennootschap.

    Vraag 4

    Bal BV produceert machines die ballen maken. Bal BV houdt 100% van de aandelen in Biljart BV, een BV die zich specialiseert in het maken van biljartballen. Bal BV en Biljart BV vormen geen fiscale eenheid. Bal BV besluit zonder enige vergoeding een ballenmachine met een marktwaarde van € 200.000 aan Biljart BV over te dragen. Niet lang daarna verkoopt Bal BV al haar aandelen in Biljart BV aan een derde. Bal BV realiseert op deze aandelenoverdracht een winst van €300.000. Wat zijn de fiscale gevolgen voor Bal BV van de overdracht van de machine in het licht van de latere overdracht van de aandelen Biljart BV?

    1. De overdracht van de machine leidt niet tot belastbare winst bij Bal BV. De waarde van haar deelneming in Biljart BV neemt niet toe. De vervreemding van de aandelen in Biljart BV leidt voor Bal BV tot een belastbare winst van €300.000.
    2. De overdracht van de machine leidt tot een verlies bij Bal BV ter grootte van misgelopen winst, dus €200.000. De waarde van haar deelneming in Biljart BV verandert niet. De vervreemding van de aandelen in Biljart BV leidt voor Bal BV tot een niet aftrekbaar verlies van €100.000.
    3. De overdracht van de machine leidt tot een verlies bij Bal BV ter grootte van de meerwaarde van de machine, dus €200.000. De waarde van haar deelneming in Biljart BV neemt met dit zelfde bedrag af. De vervreemding van de aandelen in Biljart BV leidt voor Bal BV tot een aftrekbaar verlies van €200.000.
    4. De overdracht van de machine leidt tot een winst ten bedrage van €200.000 bij Bal BV. De waarde van haar deelneming in Biljart BV neemt met het bedrag van de waarde van de machine toe. De vervreemding van de aandelen in Biljart BV leidt voor Bal BV niet tot belastbare winst.

    Vraag 5

    Een geldverstrekking die civielrechtelijk de vorm van een geldlening heeft, wordt voor de vennootschapsbelasting niet altijd ook als geldlening behandeld. Onder welke omstandigheden wordt een dergelijke geldverstrekking als eigen vermogen behandeld?

    1. Bij de verstrekking van de lening is al duidelijk dat de lening niet terugbetaald zal kunnen worden.
    2. De lening is onder zulke voorwaarden verstrekt dat de geldverstrekker met het uitgeleende bedrag in feite deelneemt in de onderneming van de schuldenaar.
    3. De lening is slechts schijn, in werkelijkheid hebben de partijen een kapitaalverstrekking beoogd.
    4. In alle bovenstaande omstandigheden.

    Vraag 6

    Gerard heeft alle aandelen in X BV. X BV houdt op haar beurt alle aandelen in Y BV. Y BV keert een dividend uit van € 100.000. Welk antwoord is juist?

    1. Gerard hoeft ten aanzien van het dividend geen aangifte inkomstenbelasting te doen. Bij X BV behoort het dividend tot de winst, maar het is vrijgesteld door de toepassing van de deelnemingsvrijstelling.
    2. Gerard hoeft ten aanzien van het dividend geen aangifte inkomstenbelasting te doen. Bij X BV behoort het dividend tot de belaste winst.
    3. Gerard moet in box 2 een regulier voordeel uit indirect aanmerkelijk belang van € 100.000 aangeven. Bij X BV behoort het dividend tot de winst, maar is vrijgesteld door de toepassing van de deelnemingsvrijstelling.
    4. Gerard moet in box 2 een regulier voordeel uit indirect aanmerkelijk belang van € 100.000 aangeven. Voor X BV behoort het dividend tot de belaste winst. Art. 4.12 Wet IB 2001, art. 13 lid 1 Wet Vpb 1969.

    Vraag 7

    Welke bewering over de behandeling van vreemd vermogen en eigen vermogen in de vennootschapsbelasting is juist?

    1. De tegenprestatie voor de verstrekking van eigen vermogen is altijd belast voor de ontvangende partij.
    2. De tegenprestatie voor de verstrekking van eigen vermogen is in beginsel aftrekbaar voor de betalende partij.
    3. De tegenprestatie voor de verstrekking van vreemd vermogen is in beginsel belast voor de ontvangende partij.
    4. De tegenprestatie voor de verstrekking van vreemd vermogen is in beginsel niet aftrekbaar voor de betalende partij.

    Vraag 8

    Een voorbeeld van een specifieke renteaftrekbeperking is art. 15ad Wet Vpb 1969. Deze aftrekbeperking betreft rentebetalingen in verband met een overnameschuld. Achtergrond van de regeling is dat buitenlandse investeerders hun overname van een Nederlandse vennootschap zó financierden, dat de winst van deze vennootschap werd geërodeerd door renteaftrek. Welk kenmerk van het Nederlandse fiscale stelsel maakte dit (voordat de bedoelde aftrekbeperking werd ingevoerd) mogelijk?

    1. De deelnemerschapslening, die er voor zorgde dat de buitenlandse investeerder voor de lening die hij verstrekte onder de deelnemingsvrijstelling viel.
    2. Het regime van de fiscale eenheid, waardoor de buitenlandse investeerder de rentekosten van de door hem in Nederland opgerichte overnameholding kon samenvoegen met de winst van de overgenomen vennootschap.
    3. Het regime van de fiscale eenheid, waardoor de buitenlandse investeerder een fiscale eenheid kon vormen met de (overgenomen) Nederlandse dochter zodat onderlingerentebetalingen fiscaal onzichtbaar werden.
    4. Het door de Hoge Raad ontwikkelde leerstuk van “onzakelijke kapitaalstorting” waardoor de (overgenomen) Nederlandse vennootschap, wanneer zij een onzakelijk lage rente betaalde aan de buitenlandse moeder, in Nederland vrijwel geen belastbare winst had.

    Vraag 9

    De EU Anti-Ontgaans Richtlijn schrijft voor dat de lidstaten een renteaftrekbeperking invoeren in hun vennootschapsbelastingen. Welke?

    1. Wanneer een belastingplichtige wordt overgenomen door een buitenlandse investeerder waarbij die investeerder geld leent om de overname te financieren, is de rente betaald over deze lening slechts aftrekbaar voor zover die rente minder bedraagt dan 30% van het bedrijfsresultaat.
    2. Wanneer een belastingplichtige rente betaalt aan een verbonden vennootschap, is die rentebetaling slechts aftrekbaar voor zover die minder bedraagt dan 30% van het bedrijfsresultaat.
    3. Wanneer een belastingplichtige rente betaalt aan een aan een crediteur in een land met een “lage belastingdruk”, is die rentebetaling slechts aftrekbaar voor zover die minder bedraagt dan 30% van het bedrijfsresultaat.
    4. Wanneer een belastingplichtige rente betaalt, is die slechts aftrekbaar voor zover die minder bedraagt dan 30% van het bedrijfsresultaat.

    Vraag 10

    Y BV is een vennootschap die naar Nederlands recht is opgericht en die tevens in Nederland is gevestigd. Y BV verkoopt al jarenlang landbouwmachines. Alle aandelen van Y BV zijn in handen van de familie Van Deel uit Zuilen. Op een dag verkoopt dhr. Glasner – een ervaren verkoper en werknemer in dienst van Y BV – een dorsmachine aan dhr. Kolpen voor een bedrag van € 50.000. Normaal gesproken zou een dergelijke dorsmachine door Y BV voor een bedrag van € 75.000 worden verkocht. Echter, dhr. Kolpen is een goede afnemer van Y BV. Hij heeft in de afgelopen periode voor in totaal €1.450.000 aan machines bij Y BV gekocht. Dhr. Glasner wil dhr. Kolpen de korting op de prijs van de dorsmachine graag geven, ook omdat hij een grote bonus heeft gekregen vanwege de omvangrijke verkopen aan dhr. Kolpen. Hoe groot is het bedrag dat ter zake van de verkoop van de dorsmachine in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de vennootschapsbelasting van Y BV?

    1. € 75.000, waarvan € 25.000 als een onttrekking moet worden aangemerkt.
    2. € 75.000, op basis van het at arm’s length-beginsel dient de verkoopprijs te worden gecorrigeerd naar een zakelijke prijs.
    3. € 50.000 of € 75.000, afhankelijk van of dhr. Glasner en dhr. Kolpen bloed- of aanverwanten zijn in de rechte lijn.
    4. € 50.000, de daadwerkelijke verkoopprijs aan dhr. Kolpen wordt in de winstberekening meegenomen als een belast voordeel.

    Vraag 11

    X BV, een in Nederland gevestigde vennootschap, heeft een aandelenbelang van 100% in Y Ltd, een in Ierland gevestigde vennootschap. X BV overweegt de activiteiten van haar Ierse dochtervennootschap Y Ltd uit te breiden, omdat Y Ltd goede mogelijkheden heeft voor winstgevende projecten in Ierland. X BV kan Y Ltd de noodzakelijke middelen verstrekken

    1. In de vorm van een kapitaalstorting in Y Ltd.
    2. In de vorm van een lening aan Y Ltd.

    Gegeven is dat Ierland een vennootschapsbelasting heeft identiek aan de Nederlandse, zij het dat het Ierse belastingtarief 10% bedraagt. Wat is fiscaal de aantrekkelijkste keuze?

    Vraag 12

    Art. 10a Wet Vpb 1969 beperkt de aftrekbaarheid van rente. Wat is het probleem dat deze regeling beoogt op te lossen?

    1. Art. 10a Wet Vpb 1969 beperkt de fiscale prikkel om met geleend geld investeringen in het buitenland te financieren.
    2. Art. 10a Wet Vpb 1969 voorkomt dat te veel geld wordt geleend voor de bedrijfsvoering van ondernemingen.
    3. Verbonden vennootschappen gebruiken onderlinge leningen en rentebetalingen om op kunstmatige wijze belasting te besparen. Art. 10a Wet Vpb 1969 zorgt er voor dat rente minimaal éénmaal wordt belast.
    4. Verbonden vennootschappen gebruiken onderlinge leningen en rentebetalingen om op kunstmatige wijze belasting te besparen. Art. 10a Wet Vpb 1969 sluit de renteaftrek uit voor enkele gekunstelde rechtshandelingen.

    Vraag 13

    De fiscale winst kan worden bepaald op de volgende wijze:

    1. Het beginvermogen min het eindvermogen, plus stortingen min onttrekkingen.
    2. Het beginvermogen plus het eindvermogen, min stortingen plus onttrekkingen.
    3. Het eindvermogen min het beginvermogen, min stortingen plus onttrekkingen.
    4. Het eindvermogen min het beginvermogen, plus stortingen min onttrekkingen.

    Vraag 14

    In hoeverre is box 2 te zien als een verlichting van de werking van het klassieke stelsel?

    1. Naast de vennootschap zijn ook de aandeelhouders in de vennootschap zelf belastingplichtig.
    2. Het tarief van box 2 is lager dan het toptarief in box I.
    3. Naast reguliere voordele n zijn in box 2 ook vervreemdingsvoordelen belast; deze blijven in de vennootschapsbelasting juist onbelast door de werking van de deelnemingsvrijstelling.
    4. Alleen in box 2 is de betaalde vennootschapsbelasting verrekenbaar met de inkomstenbelasting.

    Vraag 15

    Welke stelling is juist?

    I. Wanneer een bedrag aan winst wordt uitgedeeld door een BV aan haar aanmerkelijkbelanghouders is dat bedrag twee maal belast: zowel bij de BV als bij de aanmerkelijkbelanghouders.
    II.Wanneer de BV verkapt dividend uitdeelt, is dat voor de aanmerkelijkbelanghouder een vervreemdingsvoordeel.

    1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
    2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
    3. Beide stellingen zijn juist.
    4. Beide stellingen zijn onjuist.

    Vraag 16

    Karel heeft een aandelenbelang van 5% in LuBo BV; Arend heeft een aandelenbelang van 95% in LuBo BV. Deze vennootschap maakte in 2016 een winst van € 1.000. Deze winst wordt niet uitgedeeld. Welke uitspraak is juist?

    1. Arend kan over 2016 op verzoek een fiscale eenheid aangaan met LuBo BV; zij betalen dan tezamen één maal vennootschapsbelasting over 95% van de winst van € 1.000.
    2. Karel en Arend hebben beiden een aanmerkelijk belang in LuBo BV. Zij genieten in 2016 een vervreemdingsvoordeel uit hun aanmerkelijk belang dat belast is met vennootschapsbelasting.
    3. Karel en Arend hebben beiden een aanmerkelijk belang in LuBo BV; zij genieten in 2016 geen regulier voordeel uit hun aanmerkelijk belang.
    4. Karel en Arend hebben beiden een aanmerkelijk belang in LuBo BV; zij genieten in 2016 een vervreemdingsvoordeel uit hun aanmerkelijk belang, maar dit valt voor LuBo BV onder de deelnemingsvrijstelling.

    Vraag 17

    Het Nederlandse stelsel van belastingheffing over winsten van vennootschappen wordt ook wel aangeduid als het klassieke stelsel. Dit klassieke stelsel wordt gekenmerkt door:

    1. Afzonderlijke heffing bij de subjecten die onderworpen zijn aan belasting waardoor ieder subject in beginsel zelfstandig in de belastingheffing wordt betrokken.
    2. Belastingplicht voor iedere rechtsvorm die in Nederland is opgericht, ongeacht haar werkzaamheden of vestigingsplaats.
    3. Toepassing van de deelnemingsvrijstelling waardoor rente en royalty’s van deelnemingen in beginsel zijn vrijgesteld bij de aandeelhouder.
    4. Toepassing van het regime van de fiscale eenheid waardoor vennootschappen in de heffing van de vennootschapsbelasting worden betrokken alsof zij samen één belastingplichtige zijn.

    Vraag 18

    Wat is een doel van de vennootschapsbelasting?

    1. Er voor zorgdragen dat dividend- en rentebetalingen in concernverband gelijk worden belast.
    2. Functioneren als voorheffing op de inkomstenbelasting.
    3. Stimuleren van winstuitdelingen.
    4. Voorkomen dat winsten onbelast blijven tot het moment van uitdeling.

    Vraag 19

    Wie kan niet belastingplichtig zijn voor de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969?

    1. GmbH, een in Duitsland gevestigde vennootschap die in Nederland vakantieparken exploiteert.
    2. De golfclub-vereniging Moedig Voorwaarts, die de zalen van haar verenigingsgebouw verhuurt voor feesten.
    3. Jan de Haringman, die verse vis verkoopt op diverse markten.
    4. Een BV waarvan alle aandelen in handen zijn van één aandeelhouder.

    Vraag 20

    Henk runt al jaren een beveiligingsbedrijf. Een deel van zijn klanten zit in de drugsbranche, zodat Henk zijn personeel goed bewapend op pad moet sturen. Zijn bewakers beschikken over automatische vuurwapens (met geluiddempers) en vechthonden. Fiscaal kan hij de kosten van de wapens en de honden niet in aftrek brengen. Hij heeft zich laten adviseren door een collega uit de bewakingsbranche: als hij zijn bedrijf in een door hem op te richten BV inbrengt, kan hij de kosten wél aftrekken. Hij is dan meteen directeur van een BV, en dat vindt Henk wel mooi klinken. Daar staat tegenover, zegt een andere collega, dat hij wel de MKB-winstvrijstelling kwijtraakt. Henk weet niet meer waar hij aan toe is. Wat kunt u hem adviseren?

    1. Het klopt dat hij als directeur-grootaandeelhouder van zijn eigen BV geen aanspraak meer kan maken op de MKB-winstvrijstelling. Eveneens is het juist dat zijn vennootschap de kosten van wapens en vechthonden wél van de winst kan aftrekken.
    2. Het klopt dat hij als directeur-grootaandeelhouder van zijn eigen BV geen aanspraak meer kan maken op de MKB-winstvrijstelling. Maar zijn vennootschap zal de kosten van wapens en vechthonden níet van de winst kunnen aftrekken.
    3. Als directeur-grootaandeelhouder van zijn eigen BV zal hij nog steeds aanspraak kunnen maken op de MKB-winstvrijstelling. Maar zijn vennootschap zal de kosten van wapens en vechthonden níet van de winst kunnen aftrekken.
    4. Als directeur-grootaandeelhouder van zijn eigen BV zal hij nog steeds aanspraak kunnen maken op de MKB-winstvrijstelling. Eveneens is het juist dat zijn vennootschap de kosten van wapens en vechthonden wél van de winst kan aftrekken.

    Vraag 21

    Wat is het doel van de deelnemingsvrijstelling?

    1. Verminderen van onzakelijke transacties in concernverband.
    2. Voorkomen van dubbele heffing over de winst in concernverband.
    3. Voorkomen van dubbele heffing over rentestromen in concernverband.
    4. Voorkomen van dubbele renteaftrek in concernverband.

    Vraag 22

    Y BV heeft 5% van de aandelen in X Ltd, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. X Ltd deelt dividend uit aan Y BV. Welke stelling is juist ter zake van de winstuitdeling?

    1. Aangezien de deelnemingsvrijstelling van rechtswege van toepassing is, wordt het ontvangen dividend niet belast bij Y BV.
    2. Aangezien de deelnemingsvrijstelling van rechtswege van toepassing is, wordt de winst bij X Ltd niet belast.
    3. Aangezien X Ltd niet in Nederland is gevestigd, wordt de deelnemingsvrijstelling niet toegepast. Het ontvangen dividend wordt belast bij Y BV.
    4. Aangezien X Ltd niet in Nederland is gevestigd, wordt de deelnemingsvrijstelling alleen na gezamenlijk verzoek van X Ltd en Y BV toegepast.

    Vraag 23

    Welke van de onderstaande beweringen over informeel kapitaal is juist?

    1. Het verstrekken van informeel kapitaal is in beginsel aftrekbaar bij de verstrekker.
    2. Van informeel kapitaal is sprake wanneer een moedervennootschap haar dochtervennootschap bevoordeelt op basis van de aandeelhoudersrelatie.
    3. Van informeel kapitaal is sprake wanneer een dochtervennootschap een pand voor een te lage prijs aan haar moedervennootschap verkoopt.
    4. Wanneer is geconstateerd dat sprake is van informeel kapitaal, moet het voordeel dat voortvloeit uit de aandeelhoudersrelatie worden belast bij degene die het voordeel ontvangt.

    Vraag 24

    Y BV bezit alle aandelen in X BV. Y BV verstrekt een lening ter grootte van € 100.000 aan X BV met een looptijd van vijf jaar. X BV is daarover jaarlijks een zakelijke rente van 5% verschuldigd. Welke stelling is juist ten aanzien van de belastingheffing bij X BV?

    1. De ontvangen lening is bij X BV belast; de betaalde rente is aftrekbaar.
    2. De ontvangen lening is bij X BV belast; de betaalde rente is niet aftrekbaar.
    3. De ontvangen lening is bij X BV niet belast; de betaalde rente is aftrekbaar.
    4. De ontvangen lening is bij X BV niet belast; de betaalde rente is niet aftrekbaar.

    Vraag 25

    BV M houdt 100% van de aandelen in BV D. Beide vennootschappen zijn gevestigd in Nederland. BV M en BV D zijn gevoegd in een fiscale eenheid. BV D keert een dividend uit aan BV M. Welke van de onderstaande beweringen over het dividend is juist?

    1. Omdat BV M en BV D zijn gevoegd in fiscale eenheid kan er geen dividend worden uitgekeerd.
    2. Omdat BV M en BV D zijn gevoegd in fiscale eenheid blijft het dividend fiscaal ‘onzichtbaar’.
    3. Omdat BV M meer dan 5% van de aandelen houdt in BV D, is het dividend bij BV M van rechtswege onbelast op grond van de deelnemingsvrijstelling van art. 13 Wet Vpb.
    4. Omdat BV M met BV D is gevoegd in fiscale eenheid, is de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing en is het dividend dus belast bij BV M.

    Vraag 26

    Vervreemdingsvoordelen behaald door een natuurlijke persoon zijn:

    1. Niet belast wanneer deze voordelen onder de deelnemingsvrijstelling vallen.
    2. Niet belast wanneer het betreft de vervreemding van opties op aandelen die niet behoren tot een ondernemingsvermogen of een aanmerkelijk belang.
    3. Niet belast wanneer deze voordelen worden genoten binnen de ondernemingssfeer.
    4. Niet belast wanneer het betreft vervreemding van aandelen in een vennootschap waarin de vader van die persoon een aanmerkelijk belang heeft.

    Vraag 27

    Welke stelling is juist?
    I. Omdat stichtingen niet naar winst streven, zijn zij niet subjectief belastingplichtig voor de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969.
    II. Als een lichaam is opgericht naar Nederlands recht, wordt het geacht in Nederland te zijn gevestigd.

    1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
    2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
    3. Beide stellingen zijn juist.
    4. Beide stellingen zijn onjuist.

    Vraag 28

    In welke situatie kan een renteaftrekbeperking van toepassing zijn? Ga er bij de beantwoording vanuit dat een zakelijke rente in alle gevallen 5% bedraagt.

    1. X BV leent voor het doen van investeringen geld bij de bank tegen een rente van 10%. X BV heeft geen enkele aandeelhoudersrelatie met de bank.
    2. Y BV leent voor de bouw van een nieuwe fabriekshal geld bij een verbonden vennootschap A Ltd (gevestigd in een belastingparadijs) tegen een rente van 2%. De rente is bij de ontvangende vennootschap niet belast.
    3. Z BV leent ter financiering van een winstuitdeling aan haar aandeelhouder B Ltd geld bij een verbonden vennootschap A Ltd (gevestigd in een belastingparadijs) tegen een rente van 5%. De rente is bij de ontvangende vennootschap niet belast.
    4. In alle genoemde gevallen kan een renteaftrekbeperking van toepassing zijn.

    Vraag 29

    In welke zin leidt het “klassieke stelsel” tot dubbele belastingheffing?

    1. Eerst worden de lonen van werknemers (inclusief de directeur-grootaandeelhouder) belast, vervolgens ook de winst van de vennootschap.
    2. Eerst wordt de winst van de vennootschap belast, vervolgens ook de vergoeding aan de verstrekkers van vreemd vermogen.
    3. Eerst wordt de winst van de vennootschap belast, vervolgens ook het dividend ontvangen door de aandeelhouders.
    4. Eerst wordt de winst van de vennootschap belast, vervolgens ook de winst van de directeur-grootaandeelhouder.

    Vraag 30

    Jan heeft een aannemersbedrijf. Om klantcontacten te onderhouden heeft hij een mooie sloep met ingebouwde bar, zodat hij geregeld met een groep potentiële of bestaande klanten het water op kan. Privé gebruikt hij deze boot niet; de sloep is wel een flinke kostenpost voor zijn onderneming (€ 25.000 per jaar, inclusief onderhoud en stalling gedurende het winterseizoen). Tijdens één van de watertripjes adviseert een vaste klant hem om eens na te denken over het oprichten van een eigen BV, waarvan Jan dan de directeur-grootaandeelhouder wordt (met een aandelenbelang van 100%). Dat heeft, zegt de klant, allerlei fiscale voordelen, zoals toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Jan twijfelt en vraagt u om deskundig fiscaal advies. Wat kunt u hem vertellen?

    1. Jan zal inderdaad recht hebben op de deelnemingsvrijstelling. Hij kan dividenduitdelingen van zijn BV dus belastingvrij gaan genieten. Daar komt bij dat hij de kosten van zijn boot op dit moment niet in aftrek kan brengen; zijn BV zal dat wél kunnen doen.
    2. Jan zal inderdaad recht hebben op de deelnemingsvrijstelling. Hij kan dividenduitdelingen van zijn BV dus belastingvrij gaan genieten. De kosten van zijn boot kan hij op dit moment niet in aftrek brengen; zijn BV zal dat straks evenmin kunnen doen.
    3. De deelnemingsvrijstelling zal Jan niet kunnen gebruiken. De kosten van zijn boot zijn nu al aftrekbaar als ondernemingskosten; heeft hij straks een BV dan zal die evengoed de kosten van de boot kunnen aftrekken.
    4. De deelnemingsvrijstelling zal Jan niet kunnen gebruiken. De kosten van zijn boot zijn niet aftrekbaar als ondernemingskosten; heeft hij straks een BV dan zal die evenmin de kosten van de boot kunnen aftrekken.

    Vraag 31

    Welke stelling is juist met betrekking tot verkapt dividend?

    I. Op verkapt dividend kan de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing zijn.
    II.Verkapt dividend kan een vervreemdingsvoordeel zijn in de zin van art. 4.12 Wet IB 2001.

    1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
    2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
    3. Beide stellingen zijn juist.
    4. Beide stellingen zijn onjuist.

    Vraag 32

    Welk regeling moet bij de uitspraken op de stippellijntjes komen?

    Uitspraak 1: In de regeling van de .... wordt de winst die dochtervennootschappen behalen fiscaal toegerekend aan de moedermaatschappij.
    Uitspraak 2: In de regeling van de .... zijn verliezen van dochtervennootschappen niet verrekenbaar met winsten van de moedervennootschap.

    1. Uitspraak 1: deelnemingsvrijstelling, uitspraak 2: fiscale eenheid.
    2. Uitspraak 1: fiscale eenheid, uitspraak 2: deelnemingsvrijstelling.
    3. Beide uitspraken: fiscale eenheid.
    4. Beide uitspraken: deelnemingsvrijstelling.

    Vraag 33

    X BV oefent een bouwonderneming uit. X BV houdt tevens 100% van de aandelen in Y GmbH, een naar Duits recht opgerichte en in Duitsland gevestigde dochtermaatschappij. Y GmbH drijft eveneens een bouwonderneming. In 2015 draagt Y GmbH een cementwagen over aan X BV. Y GmbH vraagt hiervoor geen vergoeding, omdat X BV haar aandeelhouder is. De waarde in het economische verkeer van de cementwagen is € 90.000. Welk van de onderstaande beweringen over de gevolgen van de overdracht van de cementwagen voor de fiscale winstberekening van X BV is juist?

    1. Er is sprake van een informele kapitaalstorting door X BV in Y GmbH. Omdat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op het belang van X BV in Y GmbH, heeft de kapitaalstorting geen gevolgen voor de fiscale winstberekening van X BV.
    2. Er is sprake van een informele kapitaalstorting door Y GmbH in X BV. Omdat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op het belang van X BV in Y GmbH, heeft de kapitaalstorting geen gevolgen voor de fiscale winstberekening van X BV.
    3. Er is sprake van een verkapt dividend van Y GmbH aan X BV. Het voordeel dat X BV door de overdracht krijgt, is vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling.
    4. Er is sprake van een verkapt dividend van X BV aan Y GmbH. Deze dividenduitdeling is voor X BV niet aftrekbaar van haar winst.

    Vraag 34

    Moedermaatschappij BV bezit alle aandelen in Dochtermaatschappij BV. Moedermaatschappij BV stort een bedrag van € 100.000 in Dochtermaatschappij BV. Met dit geld ontplooit Dochtermaatschappij BV nieuwe activiteiten. De zaken gaan goed, Dochtermaatschappij BV behaalt een behoorlijke winst. Aan het eind van het jaar vindt een dividenduitkering plaats ter grootte van € 10.000 aan Moedermaatschappij BV. Welke stelling is juist ten aanzien van de belastingheffing bij Dochtermaatschappij BV?

    1. De ontvangen kapitaalstorting is bij Dochtermaatschappij BV belast; het betaalde dividend is aftrekbaar.
    2. De ontvangen kapitaalstorting is bij Dochtermaatschappij BV belast; het betaalde dividend is niet aftrekbaar.
    3. De ontvangen kapitaalstorting is bij Dochtermaatschappij BV niet belast; het betaalde dividend is aftrekbaar.
    4. De ontvangen kapitaalstorting is bij Dochtermaatschappij BV niet belast; het betaalde dividend is niet aftrekbaar.

    Vraag 35

    De deelnemingsvrijstelling in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is een voorbeeld van een:

    1. Fiscaal instrumentalisme.
    2. Objectieve vrijstelling.
    3. Subjectieve vrijstelling.
    4. Winstuitstelfaciliteit.

    Vraag 36

    De leer van het globale evenwicht houdt in:

    1. Dat een aandeelhouder (DGA) in een BV qua gecombineerde belastingdruk (inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting) op ongeveer dezelfde belastingdruk uitkomt als een IB-ondernemer.
    2. Dat ondernemingswinsten binnen de vennootschapsbelasting globaal genomen slechts één keer belast worden.
    3. Dat rentekosten in de vennootschapsbelasting in het algemeen aftrekbaar zijn indien de corresponderende rentebaten in de belastingheffing worden betrokken.
    4. Dat stichtingen en verenigingen ook belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting ter voorkoming van concurrentieverstoring.

    Vraag 37

    Bij het bepalen van de fiscale ondernemingswinst dient rekening te worden gehouden met stortingen en onttrekkingen. Welke bewering is in dat verband juist?

    1. Onttrekkingen leiden tot een verlaging van de fiscale winst.
    2. Stortingen leiden tot een verhoging van de fiscale winst.
    3. Stortingen en onttrekkingen hebben geen invloed op de fiscale winst.
    4. Stortingen en onttrekkingen zijn vrijgesteld van de fiscale winst.

    Vraag 38

    In welk van de onderstaande situaties is géén fiscale eenheid mogelijk tussen de genoemde vennootschappen? Alle genoemde lichamen zijn in Nederland gevestigd, tenzij anders aangegeven.

    1. A BV houdt 95% van de aandelen in B BV en tevens 100% van de aandelen in C BV.
    2. D NV houdt 100% van de aandelen in E GmbH, een naar Duits recht opgerichte en in Nederland gevestigde vennootschap.
    3. G coöperatie houdt 100% van de aandelen in H BV en 100% van de aandelen in I BV.
    4. K BV houdt 50% van de aandelen in L BV en 50% van de aandelen in M BV. L BV houdt de resterende 50% van de aandelen in M BV.

    Vraag 39

    BV X heeft een belang van 100% in BV Y. BV Y maakt in 2016 een winst van € 100. BV Y keert in 2016 de winst – na belastingen tegen het geldende vennootschapsbelastingtarief – uit aan BV X. Welke van de onderstaande beweringen is juist?

    1. BV Y is € 20 vennootschapsbelasting verschuldigd over de winst van € 100. Er resteert € 80 om uit te keren als dividend aan de aandeelhouder. BV X is geen belasting verschuldigd over de ontvangen dividenduitkering.
    2. BV Y is € 20 vennootschapsbelasting verschuldigd over de winst van € 100. Er resteert € 80 om als dividend uit te keren aan de aandeelhouder. BV X is € 16 (20% van € 80) vennootschapsbelasting verschuldigd over de ontvangen dividenduitkering.
    3. BV Y is € 25 vennootschapsbelasting verschuldigd over de winst van € 100. Er resteert € 75 om als dividend uit te keren aan de aandeelhouder. BV X is € 20 (25% van € 80) vennootschapsbelasting verschuldigd over de ontvangen dividenduitkering.
    4. BV Y is € 25 vennootschapsbelasting verschuldigd over de winst van € 100. Er resteert € 75 om uit te keren als dividend aan de aandeelhouder. BV X is geen belasting verschuldigd over de ontvangen dividenduitkering.

    Vraag 40

    Wie kan onder de genoemde voorwaarden aanspraak maken op de deelnemingsvrijstelling bij een belang van 4% in het nominaal gestorte kapitaal van een BV?

    1. Een natuurlijk persoon, mits een andere natuurlijk persoon een aanmerkelijk belang houdt in de BV.
    2. Een NV, maar slechts als deze ook minimaal 1% van de winstbewijzen houdt in de BV zodat het totale belang op minimaal 5% uitkomt.
    3. Een stichting, mits deze een onderneming uitoefent dat in dezelfde lijn ligt als de onderneming van de BV.
    4. Geen van de alternatieven is juist.

    Vraag 41

    Wat is wettelijk vereist om een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting te kunnen vormen?

    1. De dochtermaatschappij moet naar Nederlands recht zijn opgericht.
    2. De moedermaatschappij en de dochtermaatschappij moeten voor de belastingheffing dezelfde winstbepalingsregels hanteren.
    3. De moedermaatschappij moet een BV zijn.
    4. De moedermaatschappij en de dochtermaatschappij hebben verplicht een boekjaar dat loopt van 1 januari tot 31 december van enig jaar.

    Vraag 42

    Esch BV oefent een bouwonderneming uit. Esch BV houdt tevens 100% van de aandelen in Altstadt GmbH, een naar Duits recht opgerichte en in Duitsland gevestigde dochtermaatschappij. Altstadt GmbH drijft eveneens een bouwonderneming. In 2015 draagt Altstadt GmbH een cementwagen over aan Esch BV. Altstadt GmbH vraagt hiervoor geen vergoeding, omdat Esch BV haar aandeelhouder is. De waarde in het economische verkeer
    van de cementwagen is € 18.000. Welk van de onderstaande beweringen over de gevolgen van de overdracht van de cementwagen voor de fiscale winstberekening van Esch BV is juist?

    1. De overdracht leidt tot een verlies van € 18.000 voor Esch BV. Het verlies kan niet in aftrek worden gebracht op de fiscale winst van Esch BV.
    2. Er is sprake van een informele kapitaalstorting door Esch BV in Altstadt GmbH. Omdat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op het belang van Esch BV in Altstadt GmbH, heeft de kapitaalstorting geen gevolgen voor de fiscale winstberekening van Esch BV.
    3. Er is sprake van een verkapt dividend van Altstadt GmbH aan Esch BV. Het voordeel dat Esch BV door de overdracht krijgt, is vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling.
    4. Esch BV wordt op basis van art. 8 Wet Vpb 1969 jo. 3.8 Wet IB 2001 belast over het verschil tussen de waarde in het economische verkeer (€ 18.000) en de vergoeding bij de overdracht (€ 0) van de cementwagen.

    Vraag 43

    Dirk bezit 51% van de aandelen Paardenmelk BV. De andere 49% van de aandelen is in handen van zijn zus Greetje. De BV is gevestigd in een oude boerderij die in eigendom is van de BV. Deze boerderij heeft een boekwaarde van € 100.000. De waarde in het economische verkeer van de boerderij is € 500.000. In 2016 neemt Dirk de aandelen in Paardenmelk BV van zijn zus over voor € 250.000. In 2017 draagt Paardenmelk BV de boerderij over aan Dirk voor de boekwaarde ad € 100.000.
    Welke bewering over de heffing van vennootschapsbelasting bij Paardenmelk BV is juist?

    1. Paarden BV moet in 2016 vennootschapsbelasting betalen over de overdracht van de aandelen van Greetje ad € 250.000.
    2. Paarden BV moet in 2016 vennootschapsbelasting betalen over de waarde in het economische verkeer van de boerderij ad € 500.000.
    3. Paarden BV moet in 2017 vennootschapsbelasting betalen over de boekwaarde van de boerderij ad € 100.000.
    4. Paarden BV moet in 2017 vennootschapsbelasting betalen ter zake van de overdracht van de boerderij ad € 400.000.

    Vraag 44

    Welke stelling(en) ten aanzien van de fiscale eenheid is (zijn) juist?
    I. Een voordeel van de fiscale eenheid is de mogelijkheid om activa binnen de fiscale eenheid over te dragen, zonder directe heffing van vennootschapsbelasting.
    II. Een voordeel van de fiscale eenheid is dat winsten bij goederentransacties vanuit de fiscale eenheid aan een derde fiscaal niet zichtbaar zijn.

    1. I en II zijn juist.
    2. I en II zijn onjuist.
    3. I is juist, II is onjuist.
    4. I is onjuist, II is juist.

    Vraag 45

    Stelling I: Wanneer twee vennootschappen een fiscale eenheid aangaan, behoeven ze tezamen maar één maal aangifte vennootschapsbelasting te doen.
    Stelling II: Een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting ontstaat van rechtswege.
    Welke van de volgende alternatieven is juist?

    1. Beide stellingen zijn juist.
    2. Beide stellingen zijn onjuist.
    3. Stelling I is juist en stelling II is onjuist.
    4. Stelling I is onjuist en stelling II is juist.

    Vraag 46

    Arjan is apotheker. Hij exploiteert zijn apotheek in de vorm van een eenmanszaak. Arjan heeft besloten om 10% van de aandelen in X BV, zijn leverancier van medicijnen, te kopen. Dit lijkt hem een goed idee, omdat hij nu nooit meer bang hoeft te zijn voor tekorten in de leveringen, aangezien hij de leveringen als aandeelhouder zelf in de hand heeft. Na drie jaar wil hij van leverancier veranderen; hij vervreemdt de aandelen in X BV met winst. De winst die is gemaakt op deze aandelen is:

    1. Belast als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang.
    2. Belast als vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang.
    3. Belast als winst uit onderneming in box 1.
    4. Vrijgesteld op grond van de deelnemingsvrijstelling.

    Vraag 47

    Om ondernemingskosten te kunnen aftrekken van de winst moet de ondernemer kunnen aantonen dat:

    1. De kosten noodzakelijk waren voor de continuïteit van de onderneming.
    2. De kosten zijn gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming.
    3. Deze kosten 'matchen' (conform de regels van goedkoopmansgebruik) met de opbrengsten die worden behaald.
    4. Het in zijn branche gebruikelijk is dat ondernemers dergelijke kosten maken.

    Vraag 48

    De slager haalt 's avonds voordat hij de deur van de slagerij sluit, een stuk vlees ter waarde van € 50 uit de koeling voor de verjaardag van zijn vrouw. Fiscaal moet deze € 50 worden aangemerkt als:

    1. Een kapitaalstorting.
    2. Een onttrekking.
    3. Een resultaat uit overige werkzaamheden.
    4. Ondernemingskosten.

    Vraag 49

    Spearman BV bezit 95% van de aandelen in Snicke BV. Zij vormen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Spearman BV verstrekt een lening aan Snicke BV, met als gevolg dat Snicke BV een rente is verschuldigd aan Spearman BV. Tevens keert Snicke BV een dividend ter grootte van € 250.000 uit. Welke stelling is juist ter zake van de belastingheffing bij Spearman BV?

    1. Aangezien de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, worden de ontvangen rente en de ontvangen dividenduitkering niet belast bij Spearman BV.
    2. Aangezien Spearman BV en Snicke BV een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormen, worden de ontvangen rente en de ontvangen dividenduitkering niet belast bij Spearman BV.
    3. Aangezien Spearman BV en Snicke BV een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormen, wordt de ontvangen rente niet belast bij Spearman BV. Het ontvangen dividend is belast bij Spearman BV. doordat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is.
    4. Aangezien Spearman BV en Snicke BV een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormen, mag Spearman BV de ontvangen dividenduitkering salderen met de ontvangen rente. Wanneer de ontvangen rente hoger is dan het ontvangen dividend, is op het saldo de deelnemingsvrijstelling van toepassing.

    Vraag 50

    Winst in de zin van de wet IB 2001 is:

    1. Het bedrag van de gezamenlijke voordelen die de ondernemer, onder welke naam en in welke vorm ook, aan inkomen geniet.
    2. Het bedrag van de gezamenlijke voordelen die de onderneming, onder welke naam en in welke vorm ook, als zodanig aan voordelen verwerft.
    3. Het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit de onderneming.
    4. Het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden genoten door de onderneming.

    Open vragen

    Vraag 1

    De heer Dalinar, inwoner van Nederland, heeft een belang van 100% in X GmbH, een in Duitsland gevestigde en naar Duits recht opgerichte vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal (vergelijkbaar met een Nederlandse BV). X GmbH houdt 96% van de aandelen in Y BV, een in Nederland gevestigde vennootschap. De overige 4% van de aandelen in Y BV zijn in handen van een derde (mevrouw A.). Y BV doet aan X GmbH een dividenduitdeling, die zij echter schuldig blijft. Over deze schuld gaat Y BV rente betalen aan X GmbH. De hoogte van de rente is 4%. Dat is een zakelijke rente. Ga er verder van uit dat het Duitse stelsel van vennootschapsbelasting identiek is aan het Nederlandse, met uitzondering van het tarief: het Duitse tarief bedraagt 35%.

    Is, gezien art. 10a Wet Vpb 1969, deze rentebetaling voor Y BV aftrekbaar van de winst? Vermeld de relevante wettelijke bepaling(en).

    Vraag 2

    Intussen heeft de heer Dalinar kans gezien om de resterende 4% aandelen te kopen van mevrouw A. Maar vervolgens komt Y BV in moeilijkheden: zij maakt verlies. X GmbH maakt in datzelfde jaar wél winst.

    Kunnen X GmbH en Y BV bereiken dat het verlies van Y BV wordt verrekend met de winst van X GmbH door een fiscale eenheid te vormen? Vermeld de relevante wettelijke bepaling(en).

    Vraag 3

    Het jaar daarop realiseert Y BV gelukkig weer een mooie winst. Ook met X GmbH gaat het goed. Zowel Y BV als X GmbH geven de heer Dalinar een mooie auto (een Ferrari 812 Superfast resp. een Maserati GranCabrio). De heer Dalinar gaat beide auto’s trots ophalen in Nederland resp. Duitsland. Daarnaast keert Y BV een bedrag van € 100.000 aan dividend uit op alle aandelen. Daardoor ontvangt de heer Dalinar € 4.000 en X GmbH € 96.000 aan dividend.

    Schets de fiscale gevolgen van deze gebeurtenissen voor de heer Dalinar. Vermeld de relevante wettelijke bepaling(en).

    Vraag 4

    Ga ervan uit dat de auto’s voor de heer Dalinar belastbaar inkomen vormen. Neem aan dat de auto’s in het jaar 2010 door Y BV en X GmbH aan de heer Dalinar zijn geschonken, en dat hij daarvan in zijn aangifte inkomstenbelasting 2010 bewust geen melding heeft gemaakt. Pas in 2017 komt de inspecteur er toevallig achter dat de heer Dalinar in 2010 de auto’s heeft gekregen. Daardoor heeft de inspecteur, zo ziet hij nu, destijds de aanslag tot een veel te laag bedrag vastgesteld.

    Wat kan de inspecteur in 2017 nog doen om er voor te zorgen dat de heer Dalinar alsnog het juiste bedrag aan belasting betaalt over 2010?

    Vraag 5

    Omdat de heer Dalinar wil gaan genieten van een onbezorgde oude dag, wil hij zijn aandelenbelangen in X GmbH en in Y BV verkopen. Hij vindt een in Polen woonachtige koper die een goede prijs wil betalen voor de aandelen. Met de Poolse koper komt Dalinar per 1 juli 2016 tot overeenstemming, waarna de levering van de aandelen in datzelfde jaar volgt. Gevolg is dat de heer Dalinar op de verkoop van zijn aandelenpakket in X GmbH een winst van € 5 miljoen maakt; op de verkoop van zijn aandelen in Y BV verdient hij nog eens € 1 miljoen. De heer Dalinar is van mening dat beide bedragen onder de deelnemingsvrijstelling vallen.

    Leg uit (1) wat het doel van de deelnemingsvrijstelling is en (2) of op beide hierboven genoemde verkoop winsten de deelnemingsvrijstelling van toepassing is.

    Antwoordindicatie MC-vragen

    1. B. Bij een lage winst is de eenmanszaak aantrekkelijker: de ondernemer heeft doorgaans toegang tot de ondernemingsfaciliteiten van de Wet IB 2001 en betaalt daardoor weinig inkomstenbelasting. Bij een hogere winst is de BV aantrekkelijker. Het gecombineerde tarief van vennootschapsbelasting en box 2 van de Wet IB 2001 is lager dan het toptarief van box 1.

    2. B. Van informeel kapitaal is sprake wanneer een moedermaatschappij haar dochtermaatschappij bevoordeelt op basis van de aandeelhoudersrelatie.

    3. D. De gevolgen van het klassieke stelsel ongedaan maken voor de vennootschap die deelneemt in een andere vennootschap.

    4. D. De overdracht van de machine leidt tot een winst ten bedrage van €200.000 bij Bal BV. De waarde van haar deelneming in Biljart BV neemt met het bedrag van de waarde van de machine toe. De vervreemding van de aandelen in Biljart BV leidt voor Bal BV niet tot belastbare winst.

    5. D. In alle bovenstaande omstandigheden.

    6. A. Gerard hoeft ten aanzien van het dividend geen aangifte inkomstenbelasting te doen. Bij X BV behoort het dividend tot de winst, maar het is vrijgesteld door de toepassing van de deelnemingsvrijstelling.

    7. C. De tegenprestatie voor de verstrekking van vreemd vermogen is in beginsel belast voor de ontvangende partij.

    8. B. Het regime van de fiscale eenheid, waardoor de buitenlandse investeerder de rentekosten van de door hem in Nederland opgerichte overnameholding kon samenvoegen met de winst van de overgenomen vennootschap.

    9. D. Wanneer een belastingplichtige rente betaalt, is die slechts aftrekbaar voor zover die minder bedraagt dan 30% van het bedrijfsresultaat.

    10. D. € 50.000, de daadwerkelijke verkoopprijs aan dhr. Kolpen wordt in de winstberekening meegenomen als een belast voordeel.

    11. B. In de vorm van een lening aan Y Ltd.

    12. D. Verbonden vennootschappen gebruiken onderlinge leningen en rentebetalingen om op kunstmatige wijze belasting te besparen. Art. 10a Wet Vpb 1969 sluit de renteaftrek uit voor enkele gekunstelde rechtshandelingen.

    13. C. Het eindvermogen min het beginvermogen, min stortingen plus onttrekkingen.

    14. B. Het tarief van box 2 is lager dan het toptarief in box I.

    15. A. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.

    16. C. Karel en Arend hebben beiden een aanmerkelijk belang in LuBo BV; zij genieten in 2016 geen regulier voordeel uit hun aanmerkelijk belang.

    17. A. Afzonderlijke heffing bij de subjecten die onderworpen zijn aan belasting waardoor ieder subject in beginsel zelfstandig in de belastingheffing wordt betrokken.

    18. D. Voorkomen dat winsten onbelast blijven tot het moment van uitdeling.

    19. C. Jan de Haringman, die verse vis verkoopt op diverse markten.

    20. B. Het klopt dat hij als directeur-grootaandeelhouder van zijn eigen BV geen aanspraak meer kan maken op de MKB-winstvrijstelling. Maar zijn vennootschap zal de kosten van wapens en vechthonden níet van de winst kunnen aftrekken.

    21. B. Voorkomen van dubbele heffing over de winst in concernverband.

    22. A. Aangezien de deelnemingsvrijstelling van rechtswege van toepassing is, wordt het ontvangen dividend niet belast bij Y BV.

    23. B. Van informeel kapitaal is sprake wanneer een moedervennootschap haar dochtervennootschap bevoordeelt op basis van de aandeelhoudersrelatie.

    24. C. De ontvangen lening is bij X BV niet belast; de betaalde rente is aftrekbaar.

    25. B. Omdat BV M en BV D zijn gevoegd in fiscale eenheid blijft het dividend fiscaal ‘onzichtbaar’.

    26. B. Niet belast wanneer het betreft de vervreemding van opties op aandelen die niet behoren tot een ondernemingsvermogen of een aanmerkelijk belang.

    27. B. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

    28. C. Z BV leent ter financiering van een winstuitdeling aan haar aandeelhouder B Ltd geld bij een verbonden vennootschap A Ltd (gevestigd in een belastingparadijs) tegen een rente van 5%. De rente is bij de ontvangende vennootschap niet belast.

    29. C. Eerst wordt de winst van de vennootschap belast, vervolgens ook het dividend ontvangen door de aandeelhouders.

    30. D. De deelnemingsvrijstelling zal Jan niet kunnen gebruiken. De kosten van zijn boot zijn niet aftrekbaar als ondernemingskosten; heeft hij straks een BV dan zal die evenmin de kosten van de boot kunnen aftrekken.

    31. D. Beide stellingen zijn onjuist.

    32. B. Uitspraak 1: fiscale eenheid, uitspraak 2: deelnemingsvrijstelling.

    33. C. Er is sprake van een verkapt dividend van Y GmbH aan X BV. Het voordeel dat X BV door de overdracht krijgt, is vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling.

    34. D. De ontvangen kapitaalstorting is bij Dochtermaatschappij BV niet belast; het betaalde dividend is niet aftrekbaar.

    35. B. Objectieve vrijstelling.

    36. A. Dat een aandeelhouder (DGA) in een BV qua gecombineerde belastingdruk (inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting) op ongeveer dezelfde belastingdruk uitkomt als een IB-ondernemer.

    37. C. Stortingen en onttrekkingen hebben geen invloed op de fiscale winst.

    38. D. K BV houdt 50% van de aandelen in L BV en 50% van de aandelen in M BV. L BV houdt de resterende 50% van de aandelen in M BV.

    39. A. BV Y is € 20 vennootschapsbelasting verschuldigd over de winst van € 100. Er resteert € 80 om uit te keren als dividend aan de aandeelhouder. BV X is geen belasting verschuldigd over de ontvangen dividenduitkering.

    40. D. Geen van de alternatieven is juist.

    41. B. De moedermaatschappij en de dochtermaatschappij moeten voor de belastingheffing dezelfde winstbepalingsregels hanteren.

    42. C. Er is sprake van een verkapt dividend van Altstadt GmbH aan Esch BV. Het voordeel dat Esch BV door de overdracht krijgt, is vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling.

    43. D. Paarden BV moet in 2017 vennootschapsbelasting betalen ter zake van de overdracht van de boerderij ad € 400.000.

    44. C. Stelling I is juist en stelling II is onjuist.

    45. C. Stelling I is juist en stelling II is onjuist.

    46. C. Belast als winst uit onderneming in box 1.

    47. B. De kosten zijn gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming.

    48. B. Een onttrekking.

    49. B. Aangezien Spearman BV en Snicke BV een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormen, worden de ontvangen rente en de ontvangen dividenduitkering niet belast bij Spearman BV.

    50. C. Het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit de onderneming.

    Antwoordindicatie Open vragen

    Vraag 1

    Art 10a Wet Vpb 1969: de beschreven situatie valt onder onderdeel a (dus geen renteaftrek) maar gezien de tegenbewijsregeling van lid 3 is de rente toch aftrekbaar. Het Duitse belastingtarief is immers hoger dan het Nederlandse.

    Vraag 2

    Nee, X GmbH is niet in NL gevestigd. Daarom is niet voldaan aan art. 15 lid 4 onderdeel c.

    Vraag 3

    De auto’s: verkapt dividend. De heer Dalinar heeft ogv art 4.6 Wet IB 2001 een a.b. in X GmbH. De waarde economisch verkeer van de auto wordt dus als regulier voordeel (4.12 onderdeel a) belast in box II.

    Op grond van art. 4.6 Wet IB 2001 heeft Dalinar (direct én indirect) ook een aanmerkelijk belang in Y BV, en wel van 100%. De waarde economisch verkeer van de auto wordt dus als regulier voordeel (4.12 onderdeel a) belast in box II. Het dividend dat Dalinar ontvangt (€ 4.000) van Y BV is eveneens een regulier voordeel als bedoeld in art. 4.12 onderdeel a en derhalve belast tegen het tarief van box II. N.B. de dividenduitdeling aan X GmbH is voor Dalinar geen voordeel in de zin van art. 4.12.

    Vraag 4

    Het gaat hier om de inkomstenbelasting: een aanslagbelasting (art 9.1 Wet IB 2001). De mogelijkheid tot navorderen, art. 16 AWR, staat in beginsel open. De inspecteur beschikt immers over een nieuw feit (lid 1), al kan hij ook kwade trouw stellen. De navorderingstermijn voor de van Y BV verkregen auto is echter verlopen (vijf jaar, lid 3). Die voor de van X GmbH verkregen auto nog niet (twaalf jaar, lid 4) zodat over dat bedrag nog navordering mogelijk is.

    Vraag 5

    1. Het klassieke stelsel belast elke vennootschap als zelfstandige entiteit over het gehele rendement op haar kapitaal. Dit omvat mede de voordelen genoten uit deelnemingen in andere vennootschappen, die evengoed zelfstandig belastingplichtig zijn. De deelnemingsvrijstelling is bedoeld om deze dubbele heffing te voorkomen, zij het alleen voor deelnemingen van tenminste 5%.
    2. De voordelen komen toe aan de heer Dalinar; de Vpb is een heffing over lichamen en kan dus niet van toepassing zijn op natuurlijke personen.

     

    Bij het starten van een onderneming kan een keuze worden gemaakt uit verschillende rechtsvormen. Veelal staan ondernemers voor de keuze “eenmanszaak of BV?” Wat zijn de belangrijkste fiscale afwegingen?

     

    1. Bij een lage winst is de BV aantrekkelijker: voor lage winsten bedraagt het tarief vennootschapsbelasting slechts 20%. Bij een hoge winst is een eenmanszaak aantrekkelijker door het progressieve tarief van box 1.
    2. Bij een lage winst is de eenmanszaak aantrekkelijker: de ondernemer heeft doorgaans toegang tot de ondernemingsfaciliteiten van de Wet IB 2001 en betaalt daardoor weinig inkomstenbelasting. Bij een hogere winst is de BV aantrekkelijker. Het gecombineerde tarief van vennootschapsbelasting en box 2 van de Wet IB 2001 is lager dan het toptarief van box 1.
    3. Een ondernemer die kiest voor de eenmanszaak wordt voor de kostenaftrek beperkt door de aftrekbeperkingen van art. 3.14 e.v. Wet IB 2001. Een ondernemer die kiest voor een BV zal niet worden beperkt in de kostenaftrek.
    4. Een ondernemer die kiest voor de eenmanszaak, moet zelf aan het urencriterium voldoen om in aanmerking te komen voor de ondernemingsfaciliteiten. Een ondernemer die kiest voor de BV-vorm, moet zelf én ook met zijn vennootschap aan het urencriterium voldoen om in aanmerking te komen voor de ondernemingsfaciliteiten.

     

    Wat zijn de regels omtrent erfbelasting en schenkbelasting? - TentamenTest 5

     

     

    MC-vragen

    Vraag 1

    Welke stelling ten aanzien van de Successiewet 1956 is onjuist?

    1. Bij de verkrijging van enkele bezittingen, zoals woningen, courante effecten en ondernemingsvermogen, gelden bijzondere waarderingsvoorschriften in de Successiewet 1956.
    2. De tarieven voor verkrijgingen door partners en kinderen zijn opgenomen in tariefgroep I.
    3. Een voormalig inwoner van Nederland wordt voor toepassing van de Successiewet 1956 geacht nog tien jaren in Nederland woonachtig te zijn, doch uitsluitend indien hij de Nederlandse nationaliteit bezit.
    4. Schenkingen tussen partners worden voor de schenkbelasting genegeerd.

    Vraag 2

    Welke aanknopingspunten kunnen voor de heffing van erfbelasting van belang zijn?

    1. De woonplaats en nationaliteit van de erflater en de woonplaats en nationaliteit van de verkrijger.
    2. De woonplaats en nationaliteit van de erflater.
    3. De woonplaats van de erflater en de woonplaats van de verkrijger.
    4. De woonplaats van de erflater.

    Vraag 3

    Mies en Joop zijn getrouwd en hebben één kind, Kevin. Kevin heeft één dochter: Jip. Mies komt te overlijden. Haar nalatenschap bestaat op dat moment uit:

    • Een woning met een WOZ-waarde van € 210.000.

    • Op de woning rust een hypotheekschuld op naam van Mies van € 40.000.

    • Een bankrekening met een saldo van € 20.000.

    In haar testament heeft Mies Joop, Kevin en Jip tot haar erfgenamen benoemd, ieder voor een gelijk deel. Zij heeft in haar testament een legaat van € 10.000 opgenomen ten behoeve van Unicef. Hoeveel verkrijgt een ieder op grond van het testament en tegen welk tarief zijn de verkrijgingen belast?

    1. Joop, Kevin en Jip verkrijgen ieder € 63.333, Unicef verkrijgt € 10.000; De verkrijging van Joop is volledig vrijgesteld, de verkrijging van Kevin en Jip wordt belast tegen 10%, de verkrijging van Unicef is volledig vrijgesteld.
    2. Joop, Kevin en Jip verkrijgen ieder € 60.000, Unicef verkrijgt € 10.000; De verkrijging van Joop is volledig vrijgesteld, de verkrijging van Kevin en Unicef wordt belast tegen 10%, de verkrijging van Jip wordt belast tegen 18%.
    3. Joop, Kevin en Jip verkrijgen ieder € 60.000, Unicef verkrijgt € 10.000; De verkrijging van Joop is volledig vrijgesteld, de verkrijging van Kevin wordt belast tegen 10%, de verkrijging van Jip wordt belast tegen 18%, de verkrijging van Unicef is volledig vrijgesteld.
    4. Joop, Kevin en Jip verkrijgen ieder € 63.333, Unicef verkrijgt € 10.000; De verkrijging van Joop is volledig vrijgesteld, de verkrijging van Kevin wordt belast tegen 10%, de verkrijging van Jip wordt belast tegen 18%, de verkrijging van Unicef is volledig vrijgesteld.

    Vraag 4

    Welke van de volgende gevallen leidt in ieder geval tot de heffing van schenkbelasting in Nederland?

    1. De heer Jansen schenkt een bedrag van € 15.000 aan Amnesty International.
    2. De heer Jansen ontvangt een schenking van € 15.000 van een oom die in Italië woont.
    3. De heer Jansen schenkt een bedrag van € 15.000 aan een oom die in Spanje woont.
    4. De heer Jansen schenkt een bedrag van € 15.000 aan zijn 23-jarige dochter.

    Vraag 5

    Sjoerd is een vriend van u en weet dat u het vak Belastingrecht volgt. Hij komt bij u met de volgende vraag: zijn vader wil hem een bedrag van €50.000 schenken. Zijn vader heeft wat contacten op het Ministerie van Financiën en heeft even nagevraagd of over de schenking belasting verschuldigd is. Welke van de volgende uitspraken van een werknemer van het Ministerie van Financiën kunnen juist zijn:

    I. Een dergelijke schenking is nooit belast.

    II. De schenking is vrijgesteld tot een bedrag van €5.030, het meerdere is belast met schenkbelasting.

    III. De schenking is volledig vrijgesteld, mist de schenking door Sjoerd wordt gebruikt voor de aankoop van een eigen woning.

    IV. De schenking is volledig vrijgesteld als deze aan de Koningin zou zijn gedaan.

    1. Uitspraak I en III zijn juist.
    2. Uitspraak II en III zijn juist.
    3. Uitspraak III en IV zijn juist.
    4. Alle uitspraken kunnen juist zijn.

    Antwoordindicatie MC-vragen

    1. D. Schenkingen tussen partners worden voor de schenkbelasting genegeerd.
    2. B. De woonplaats en nationaliteit van de erflater.
    3. C. Joop, Kevin en Jip verkrijgen ieder € 60.000, Unicef verkrijgt € 10.000; De verkrijging van Joop is volledig vrijgesteld, de verkrijging van Kevin wordt belast tegen 10%, de verkrijging van Jip wordt belast tegen 18%, de verkrijging van Unicef is volledig vrijgesteld.
    4. C. De heer Jansen schenkt een bedrag van € 15.000 aan een oom die in Spanje woont.
    5. B. Uitspraak II en III zijn juist.

     

    Welke stelling ten aanzien van de Successiewet 1956 is onjuist?

     

    1. Bij de verkrijging van enkele bezittingen, zoals woningen, courante effecten en ondernemingsvermogen, gelden bijzondere waarderingsvoorschriften in de Successiewet 1956.
    2. De tarieven voor verkrijgingen door partners en kinderen zijn opgenomen in tariefgroep I.
    3. Een voormalig inwoner van Nederland wordt voor toepassing van de Successiewet 1956 geacht nog tien jaren in Nederland woonachtig te zijn, doch uitsluitend indien hij de Nederlandse nationaliteit bezit.
    4. Schenkingen tussen partners worden voor de schenkbelasting genegeerd.

     

    Hoe wordt de omzetbelasting in Nederland vormgegeven? - TentamenTest 6

     

     

    MC-vragen

    Vraag 1

    Welke van onderstaande stellingen is onjuist? In de omzetbelasting:

    1. Kunnen ook samenwerkingsverbanden belastingplichtig zijn.
    2. Wordt het bestemmingslandbeginsel gehanteerd. Dit houdt in dat de omzetbelasting in het algemeen moet worden geheven door het land waar het verbruik plaatsvindt.
    3. Is aftrek van voorbelasting alleen toegestaan voor ondernemers die tegen het 21%-tarief worden belast.
    4. Wordt in beginsel per saldo in elke schakel van de productie- of handelsketen belasting geheven over de in die schakel aan de goederen toegevoegde waarde.

    Vraag 2

    De Telegraaf, vrijdag 2 mei 2014, 08:10

    Verhagen: branche, gemeente en consument beter af

    'Btw bouwgrond van 21 naar 6 procent' door Joris Polman

    ZOETERMEER - Om nieuwbouwhuizen goedkoper te maken, moet de btw op bouwgrond omlaag van 21 naar 6 procent. Dat is niet alleen gunstig voor consumenten, maar ook voor de noodlijdende bouwbranche, omdat hiermee nieuwbouw wordt aangejaagd.

    Bovendien helpt het gemeenten om eindelijk verlost te raken van miljarden euro’s aan bouwgrond die ze sinds de crisis aan de straatstenen niet kwijtraken. Dat zegt voorman Maxime Verhagen van brancheorganisatie Bouwend Nederland. Volgens de oud politicus is er sprake van een win-winsituatie als de btw daadwerkelijk omlaag gaat. „Het Rijk krijgt dan wel minder btw op de grond, maar bedenk wel dat er nu feitelijk geen geld naar de schatkist gaat omdat er gewoon geen bouwgrond wordt verkocht. En denk ook eens aan alle andere effecten die optreden. De gemeenten krijgen extra bouwleges en een hogere opbrengst uit de ozb. En er is minder geld nodig voor bijstandsuitkeringen voor al die bouwvakkers die thuiszitten omdat ze sinds de crisis hun baan zijn verloren. Ik roep het nog maar eens in herinnering: sinds 2008 zijn 70.000 banen verloren gegaan.”

    Welk van onderstaande beweringen is juist?

    1. Om de voorgestelde maatregel in de Wet OB op te nemen, moet alleen art. 11 aangepast worden.
    2. Om de voorgestelde maatregel in de Wet OB op te nemen, moet “de levering van een bouwterrein” worden opgenomen in Tabel I en moet art. 9 aangepast worden.
    3. Om de voorgestelde maatregel in de Wet OB op te nemen, moet “de levering van een bouwterrein” worden opgenomen in Tabel I en moet art. 11 aangepast worden.
    4. Om de voorgestelde maatregel in de Wet OB op te nemen, volstaat het om “de levering van een bouwterrein” op te nemen in Tabel I.

    Vraag 3

    Kees bezit 4% van de aandelen in Kees Holding BV. Kees Holding BV bezit 90% van de aandelen in Kees Werk BV. Kees Holding BV verkoopt de aandelen in Kees Werk BV met winst. De verkoopwinst is bij Kees Holding BV:

    1. Belast aangezien Kees Holding BV een aanmerkelijk belang heeft in Kees Werk BV.
    2. Niet belast aangezien de aandelen in Kees Holding BV in box 3 van de inkomstenbelasting vallen.
    3. Niet belast als gevolg van toepassing van de deelnemingsvrijstelling.
    4. Niet belast als gevolg van toepassing van de regeling van de fiscale eenheid.

    Vraag 4

    Primo BV bezit 95% van de aandelen in Nomo Ltd. Primo BV verstrekt een lening aan Nomo Ltd, met als gevolg dat Nomo Ltd een zakelijke rente is verschuldigd aan Primo BV. Welke stelling is juist ter zake van de belastingheffing bij Primo BV?

    1. Aangezien de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, wordt de ontvangen rente niet belast bij Primo BV.
    2. De ontvangen rente wordt gezien als winst van Primo BV en om die reden belast in de vennootschapsbelasting.
    3. Op grond van de winstdrainageregeling is de ontvangen rente onbelast bij Primo BV.
    4. De rente wordt niet belast bij Primo BV, omdat Primo BV een aanmerkelijk belang heeft in Nomo Ltd.

    Antwoordindicatie MC-vragen

    1. C. Is aftrek van voorbelasting alleen toegestaan voor ondernemers die tegen het 21%-tarief worden belast.

    2. D. Om de voorgestelde maatregel in de Wet OB op te nemen, volstaat het om “de levering van een bouwterrein” op te nemen in Tabel I.

    3. C. Niet belast als gevolg van toepassing van de deelnemingsvrijstelling.

    4. B. De ontvangen rente wordt gezien als winst van Primo BV en om die reden belast in de vennootschapsbelasting.

     

    Welke van onderstaande stellingen is onjuist? In de omzetbelasting:

     

    1. Kunnen ook samenwerkingsverbanden belastingplichtig zijn.
    2. Wordt het bestemmingslandbeginsel gehanteerd. Dit houdt in dat de omzetbelasting in het algemeen moet worden geheven door het land waar het verbruik plaatsvindt.
    3. Is aftrek van voorbelasting alleen toegestaan voor ondernemers die tegen het 21%-tarief worden belast.
    4. Wordt in beginsel per saldo in elke schakel van de productie- of handelsketen belasting geheven over de in die schakel aan de goederen toegevoegde waarde.

     

    Hoe is het belastingrecht formeel geregeld? - TentamenTest 7

     

     

    MC-vragen

    Vraag 1

    Welke uitspraak is onjuist?

    1. Een vergrijpboete bedraagt maximaal 300% van de boetegrondslag (bij box 3 inkomen).
    2. De grondslag voor een vergrijpboete wegens niet, onjuist of onvolledig doen van aangifte bestaat uit het gehele bedrag van de aanslag.
    3. Voor het opleggen van een verzuimboete is opzet of grove schuld niet vereist.
    4. Een vergrijpboete bij navordering wordt opgelegd tegelijk met het vaststellen van de navorderingsaanslag.

    Vraag 2

    In maart 2017 dient Henk via het internet zijn vooraf door de Belastingdienst ingevulde aangifte inkomstenbelasting 2016 in. Omdat Henk denkt dat het in de digitale
    aangifte niet mogelijk is om het door hem genoten voordeel uit een onroerendezaaktransactie aan te geven, stuurt Henk begin april 2017 per gewone post een brief naar de belastinginspecteur waarin hij aangeeft van mening te zijn dat over het door hem genoten voordeel (groot € 150.000) in box 1 inkomstenbelasting is verschuldigd. Omdat Henk op zijn brief geen reactie ontvangt, stuurt Henk in juli 2017 nogmaals een kopie van zijn brief aan de inspecteur, nu aangetekend. In oktober 2017 ontvangt Henk de definitieve aanslag 2016; uit het daarin door de inspecteur vastgestelde belastbaar inkomen blijkt dat het voordeel uit de onroerendezaaktransactie niet is meegenomen bij de bepaling van het belastbaar inkomen. Op 1 maart 2018 ontvangt Henk een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2016 waarbij over het door Henk genoten voordeel uit de onroerendezaaktransactie inkomstenbelasting wordt geheven. Welke van de onderstaande antwoorden is juist?

    1. De aanslag is terecht opgelegd, en wel op grond van art. 16 lid 2 onderdeel c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
    2. De aanslag hoeft niet door Henk te worden betaald, omdat voordelen behaald met onroerend goed onbelast zijn voor de inkomstenbelasting.
    3. De aanslag is terecht opgelegd, en wel op grond van art. 16 lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
    4. De inspecteur mag geen navorderingsaanslag opleggen, omdat Henk te goeder trouw is. Art. 16 lid 2 onderdeel c AWR

    Vraag 3

    Ruud is een student fiscaal recht. Hij adviseert ondernemers over fiscaliteit en verzorgt hun belastingaangiften. Omdat de zaken goed lopen heeft hij vier medestudenten aangenomen om hem te assisteren. Gemiddeld werken zij twintig uur per week voor hem, tegen een uurloon van € 40. Hij heeft één en ander netjes vastgelegd in arbeidsovereenkomsten. Maar vanwege alle drukte komt hij er niet toe om aangifte loonbelasting te doen. De inspecteur legt Ruud een naheffingsaanslag op. Mag de inspecteur dat zomaar doen?

    1. Nee, de inspecteur heeft een nieuw feit nodig.
    2. Nee, Ruud is te goeder trouw. De inspecteur kan alleen een verzuimboete opleggen op grond van art. 67c AWR.
    3. Ja, binnen twee jaar na het jaar waarin de belastingschuld is ontstaan.
    4. Ja, binnen vijf jaar na het jaar waarin de belastingschuld is ontstaan.

    Vraag 4

    De heer Jansen is fiscalist bij een grote multinational. Na een weekje brainstormen heeft hij de optimale fiscale structuur voor zijn multinational bedacht. Hij legt de structuur voor aan de leden van de Raad van Bestuur van de multinational. Zij vinden dat de structuur soms wel erg nadrukkelijk de grenzen van het fiscaal toelaatbare opzoekt. Meneer Jansen vertelt de leden van de Raad van Bestuur dat zij zich geen zorgen hoeven te maken; een eventueel beroep van de fiscus op fraus legis zal bij de rechter niet slagen. Meneer Jansen draagt voor zijn stelling vier argumenten aan. Welk argument is niet van belang voor de vraag of van fraus legis sprake is?

    1. De structuur respecteert doel en strekking van de wet.
    2. De tekst van de wet staat deze structuur toe.
    3. Alle concurrerende multinationals passen reeds agressieve belastingstructuren toe.
    4. Er zijn naast fiscale ook zakelijke redenen aan te voeren voor de bedoelde structuur.

    Vraag 5

    Rens drijft een onderneming in parket- en laminaatvloeren. Hij wil zijn schoonmoeder voor haar verjaardag verrassen en biedt haar een mooi vloertje aan voor in haar hal, ter waarde van € 500. Fiscaal merkt hij deze € 500 aan als ondernemingskosten. De inspecteur stelt deze aftrekpost ter discussie. Hij voert twee punten aan. In de eerste plaats betwist hij dat het gaat om ondernemingskosten. Daarnaast vindt hij het bedrag overdreven; zelf geeft hij zijn schoonmoeder nooit een cadeau duurder dan € 20. Waar zit de inspecteur fout?

    1. Hij mag niet betwisten dat het zou gaan om ondernemingskosten. Wel mag hij de hoogte van de kosten beoordelen.
    2. Hij mag wel betwisten dat het zou gaan om ondernemingskosten. Maar indien het gaat om ondernemingskosten, kan hij de hoogte van die kosten niet betwisten, tenzij geen redelijk denkend ondernemer zo hoge kosten zou maken.
    3. Hij mag niet betwisten dat het zou gaan om ondernemingskosten. Evenmin mag hij de hoogte van die kosten betwisten, tenzij geen redelijk denkend ondernemer zo hoge kosten zou maken.
    4. De inspecteur handelt juist; hij mag toetsen of het om ondernemingskosten gaat, en ook of die kosten niet te hoog zijn.

    Vraag 6

    Een belastingplichtige die zijn buitenlandse bankrekening niet heeft gemeld op zijn aangiftebiljet inkomstenbelasting kan een vergrijpboete nog voorkomen door tijdig gebruik te maken van de regeling tot vrijwillige verbetering (‘inkeerregeling’). Tot welk moment kan dit?

    1. Tot drie jaar na het vergrijp, maar voordat de Belastingdienst de belastingplichtige vragen heeft gesteld over zijn buitenlandse bankrekening.
    2. Tot drie jaar na het vergrijp, ook al heeft de Belastingdienst de belastingplichtige al vragen gesteld over zijn buitenlandse bankrekening.
    3. Tot twee jaar na het vergrijp, maar voordat de Belastingdienst de belastingplichtige vragen heeft gesteld over zijn buitenlandse bankrekening.
    4. Tot twee jaar na het vergrijp, ook al heeft de Belastingdienst de belastingplichtige al vragen gesteld over zijn buitenlandse bankrekening.

    Vraag 7

    In het fiscale recht geldt het gesloten stelsel van rechtsbescherming. Dit stelsel houdt in dat:

    1. Alleen tegen definitieve aanslagen bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.
    2. In cassatie geen nieuwe feiten meer kunnen worden aangedragen.
    3. Cassatie bij de Hoge Raad alleen mogelijk is, indien eerst de rechtbank- en hofprocedure zijn doorlopen, behoudens de mogelijkheid geboden door art. 28 lid 3 AWR.
    4. Slechts in door de wet aangewezen gevallen bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

    Vraag 8

    Welke omstandigheid kan niet aan de orde zijn bij toepassing van het fraus legis leerstuk?

    1. Belastingplichtige heeft een gekunstelde constructie gebruikt.
    2. Het handelen van belastingplichtige is in strijd met de tekst van de wet.
    3. Het handelen van belastingplichtige is primair gericht (geweest) op belastingbesparing.
    4. De door belastingplichtige beoogde uitkomst is in strijd met doel en strekking van de wet.

    Vraag 9

    Chantal exploiteert in Deventer haar eigen kapperszaak ‘Mooi rood is niet lelijk’ (eenmanszaak). De zaak is bekend om de rode haarverfbehandeling die Chantal haar klanten – naast het gewone kapperswerk – aanbiedt. Per jaar heeft zij € 100.000 aan inkomsten uit de haarverfbehandeling. Zij meent dat zij over deze inkomsten geen belasting behoeft te betalen. Zij drijft immers een kapperszaak, zodat naar haar mening alleen de opbrengsten daarvan, en niet de opbrengsten van het haarverven, behoren tot de voordelen uit haar onderneming in de zin van art. 3.8 Wet IB 2001. Zij geeft de inkomsten uit de haarverfbehandelingen dan ook niet op in haar aangifte inkomstenbelasting. Zij vermeldt enkel de inkomsten uit de reguliere kappersbehandelingen. De inspecteur volgt in eerste instantie haar aangifte. Vier jaar later realiseert hij zich dat Chantal wel erg weinig belasting heeft betaald. Hij heeft intussen vernomen dat Chantal bekend is om haar haarverfbehandelingen. Hij gaat op onderzoek uit en ontdekt dat Chantal de inkomsten uit de haarverfbehandeling niet heeft opgegeven. Wat kan de inspecteur doen?

    1. De inspecteur kan de te weinig betaalde inkomstenbelasting naheffen.
    2. De inspecteur kan de te weinig betaalde inkomstenbelasting navorderen.
    3. De inspecteur kan de te weinig betaalde inkomstenbelasting niet corrigeren. Er is immers geen sprake van een nieuw feit.
    4. De inspecteur kan de te weinig betaalde inkomstenbelasting niet corrigeren, want er is sprake van een pleitbaar standpunt.

    Vraag 10

    De heer Jansen drijft een onderneming in de bouwsector en heeft uitsluitend belangrijke zakenmensen als cliënt. Hij gaat regelmatig – ongeveer 25 maal per jaar – dineren met klanten in goede restaurants. De kosten van een dergelijk diner lopen op tot € 200 per persoon. De inspecteur is van mening dat deze kosten wel erg hoog zijn en stelt dat de heer Jansen vooral voor zijn eigen plezier naar zulke dure restaurants gaat. De inspecteur neemt het standpunt in dat een diner in alle redelijkheid niet meer dan € 50 per persoon behoeft te kosten. In 2017 weigert de inspecteur dan ook een bedrag van € 8.750 in aftrek toe te laten. Welk alternatief is juist?

    1. De inspecteur mag de omvang van zakelijke kosten in beginsel niet toetsen, tenzij deze in een zodanige wanverhouding staan tot het nut daarvan voor de onderneming dat geen redelijk denkend ondernemer deze kosten zou hebben gemaakt. Dat lijkt hier niet aan de orde. Wel is een wettelijke aftrekbeperking van toepassing.
    2. De inspecteur kan inderdaad de kosten van in aftrek gebrachte maaltijden corrigeren naar een zakelijke prijs; dat is een prijs die tussen niet-verbonden partijen gebruikelijk is. Voorts is een wettelijke aftrekbeperking van toepassing.
    3. Kosten voor voedsel, drank en genotmiddelen kunnen zakelijke uitgaven zijn, maar zijn in aftrek beperkt en kunnen maximaal voor € 4.500 in aftrek worden gebracht door de heer Jansen.
    4. Kosten voor voedsel, drank en genotmiddelen zijn integraal van aftrek uitgesloten. Deze kosten zijn voor de heer Jansen dan ook niet aftrekbaar.

    Vraag 11

    Welke van de onderstaande stellingen met betrekking tot aangiftebelastingen is juist?

    I. Degene die is uitgenodigd om een aangifte in te dienen, is niet verplicht dit te doen indien hij geen belasting is verschuldigd.
    II. Naheffing is slechts mogelijk onder de in art. 16 AWR genoemde voorwaarden.

    1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
    2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
    3. Beide stellingen zijn juist.
    4. Beide stellingen zijn onjuist.

    Vraag 12

    Meneer Jansen heeft over een bepaald jaar aangifte inkomstenbelasting gedaan en daarbij bewust een bankrekening in het buitenland verzwegen. Na een paar maanden ontvangt hij een aanslag conform de door hem ingediende aangifte. Pas twee jaar later ontdekt de inspecteur deze bankrekening, en legt een navorderingsaanslag op plus een boete. Welk van de onderstaande antwoorden is juist?

    1. De inspecteur kan een verzuimboete van maximaal 100% van de over de bankrekening verschuldigde belasting opleggen.
    2. De inspecteur kan een vergrijpboete van maximaal 100% van de over de bankrekening verschuldigde belasting opleggen.
    3. De inspecteur kan een verzuimboete van maximaal 300% van de over de bankrekening verschuldigde belasting opleggen.
    4. De inspecteur kan een vergrijpboete van maximaal 300% van de over de bankrekening verschuldigde belasting opleggen.

    Vraag 13

    Koos heeft geen financieel inzicht; hij leeft dan ook op grote voet zodra de kans zich voordoet. Wanneer hij van de fiscus € 50.000 aan te veel betaalde inkomstenbelasting terugkrijgt, is hij helemaal niet verbaasd. Hij koopt een sportwagentje en gaat een aantal malen met zijn vriendin uit eten in driesterrenrestaurants. Maar al binnen enkele maanden moet de inspecteur aan Koos melden dat er een vergissing is gemaakt. Hij had slechts € 50 terug moeten krijgen; de aanslag is dus vastgesteld tot een veel te laag bedrag. De inspecteur vordert daarom € 49.950 na. Koos hoort van een kennis die wat van belastingrecht weet dat de inspecteur voor navordering een nieuw feit nodig heeft, behalve als de belastingplichtige te kwader trouw is. Koos gaat daarom bezwaar maken tegen de navorderingsaanslag, met als argumenten: er is geen nieuw feit, en ik ben niet te kwader trouw. Ten bewijze van het laatste zendt hij deskundigenverklaringen mee over zijn dyscalculie (‘getallenblindheid’), alsmede alle rekeningen van de driesterrenrestaurants waar hij heeft gegeten, plus foto’s van de sportwagen die hij inmiddels total loss heeft gereden. Wat heeft Koos verkeerd begrepen?

    1. Koos is wel te kwader trouw. Hij heeft het bedrag van € 50.000 immers zo snel mogelijk uitgegeven.
    2. De inspecteur mag helemaal niet navorderen: de teruggave van € 50.000 is zijn eigen fout, waarvoor hij Koos niet verantwoordelijk kan stellen.
    3. Er is wel een nieuw feit, nu de inspecteur heeft ontdekt dat de belastingdienst een administratieve vergissing heeft gemaakt waardoor Koos te veel geld terugkreeg.
    4. De inspecteur mag in dit geval navorderen zonder dat sprake is van kwade trouw of een nieuw feit.

    Vraag 14

    Welke uitspraak met betrekking tot het opleggen van een fiscale boete is juist?

    1. Een fiscale boete kan slechts worden opgelegd aan binnenlands belastingplichtigen.
    2. In geval van ernstige belastingfraude kan de belastingdienst de belastingplichtige een fiscale boete opleggen en tegelijkertijd strafrechtelijk doen vervolgen door het Openbaar Ministerie.
    3. Een fiscale boete kan alleen worden opgelegd wanneer sprake is van opzet of grove schuld.
    4. Indien belastingplichtige een ‘pleitbaar standpunt’ heeft, kan hem geen boete worden opgelegd.

    Vraag 15

    Welke van de onderstaande stellingen met betrekking tot aanslagbelastingen is juist?
    I. Degene die uitgenodigd is om een aangifte in te dienen, is niet verplicht dit te doen indien hij geen belasting is verschuldigd.
    II. Slechts indien achteraf blijkt dat de definitieve aanslag te laag was vastgesteld en er sprake is van een nieuw feit, kan binnen de naheffingstermijn een naheffingsaanslag worden opgelegd.

    1. Stelling I en II zijn beide juist.
    2. Stelling I en II zijn beide onjuist.
    3. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
    4. Stelling II is juist, stelling I is onjuist.

    Vraag 16

    Als een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan navordering plaatsvinden:

    1. Indien de vastgestelde belastingschuld in de belastingaanslag ten gevolge van een fout minimaal 30% lager is dan de wettelijk verschuldigde belasting.
    2. Indien de inspecteur constateert dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven, wat voor de inspecteur redelijkerwijs kenbaar is.
    3. Indien de navorderingsaanslag ter zake van buitenlandse vermogensbestanddelen is opgelegd binnen een termijn van 5 + 12 = 17 jaar.
    4. Indien bij de belastingplichtige een nieuw feit bekend is geworden waaruit volgt dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven.

    Vraag 17

    Josefien heeft een kapsalon. Soms knipt ze na sluitingstijd nog wat extra klanten en deze extra omzet noteert ze niet in haar administratie. Zij geeft dit extraatje ook niet op in haar aangifte inkomstenbelasting. Zij heeft op deze manier al een aardig bedrag bij elkaar gespaard en is van plan daarvan een leuk vakantiehuisje aan de Spaanse kust te kopen. Uiteraard gaat ze over dat huisje ook geen mededelingen doen aan de fiscus.
    Welke sancties hangen Josefien boven het hoofd als de inspecteur achter deze handelswijze komt?

    1. De inspecteur heeft onbeperkte navorderingsmogelijkheden, aangezien zij de inkomsten en het buitenlandse huis opzettelijk heeft verzwegen.
    2. De inspecteur kan binnen de termijn een navorderingsaanslag en daarbij een vergrijpboete opleggen.
    3. Zij kan een boete krijgen en tegelijkertijd strafrechtelijk worden vervolgd.
    4. Zij loopt geen risico op sancties, want zij heeft een pleitbaar standpunt.

    Vraag 18

    Sandra heeft haar aangifte inkomstenbelasting 2015 ingediend. De Belastingdienst is het niet eens met de aangifte en verhoogt in de opgelegde aanslag inkomstenbelasting het aangegeven belastbaar inkomen met € 30.000. Welke van de volgende alternatieven is juist?

    1. Karin kan bezwaar maken tegen deze aanslag, omdat de inspecteur is afgeweken van de aangifte.
    2. Karin kan de Belastingdienst verzoeken om een voorlopige voorziening.
    3. Karin kan tegen deze aanslag geen bezwaar aantekenen, aangezien het geen navorderingsaanslag betreft.
    4. Karin kan tegen deze aanslag cassatie aantekenen bij de belastingkamer van de rechtbank.

    Vraag 19

    Jip neemt bij zijn belastingaangifte al jaren een aftrekpost wegens autokosten in aanmerking. De inspecteur volgde deze aftrekpost jaarlijks bij het opleggen van de belastingaanslag. Echter, bij de aanslag over 2014 honoreert de inspecteur de aftrekpost niet langer. Jip vindt het vreemd dat de inspecteur afwijkt van deze gedragslijn.
    Op welk beginsel zal Jip een beroep doen bij de rechter om de aanslag conform de aangifte te verlagen?

    1. Het gelijkheidsbeginsel.
    2. Het profijtbeginsel.
    3. Het vertrouwensbeginsel.
    4. Het zorgvuldigheidsbeginsel.

    Vraag 20

    Boer Olke en zijn broer Mark drijven samen een onderneming (varkensboerderij) in de vorm van een vennootschap onder firma. De broers nemen beide voor 50% deel in de onderneming. Ze wonen beiden op de boerderij en alle werkzaamheden verrichten ze samen. Ook voor het overige verkeren zij in precies dezelfde omstandigheden. Boer Mark mag van de inspecteur een bepaald voorraadwaarderingssysteem hanteren, maar aan Boer Olke staat de inspecteur de toepassing van dat gunstige waarderingssysteem niet toe. Boer Olke vindt dit oneerlijk en wil met een beroep op het gelijkheidsbeginsel afdwingen dat de inspecteur ook hem toestaat het desbetreffende voorraadwaarderingssysteem te hanteren. Welke elementen zal boer Olke aannemelijk moeten maken om een dergelijk beroep te laten slagen?

    1. Boer Olke moet aannemelijk maken dat er sprake is van begunstigend beleid, dat in zijn geval ten onrechte niet is toegepast door de inspecteur.
    2. Boer Olke moet aannemelijk maken dat hij en zijn rechtens en feitelijk gelijke gevallen betreffen en dat het gedrag van de inspecteur onrechtmatig is geweest.
    3. Boer Olke moet aannemelijk maken dat hij in redelijkheid heeft mogen aannemen dat de inspecteur ook aan hem zou toestaan het voorraadwaarderingssysteem toe te passen, omdat zij samen een onderneming drijven.
    4. Boer Olke moet aannemelijk maken dat de evenredigheidsnorm is geschonden.

    Vraag 21

    Welk van de volgende stellingen met betrekking tot het opleggen van een navorderingsaanslag is juist?

    1. Navordering is mogelijk indien ten gevolge van een fout ten onrechte geen aangifte heeft plaatsgevonden, hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is, waarvan in elk geval sprake is indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 procent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt.
    2. Navordering is onbeperkt mogelijk indien een belastingplichtige te kwader trouw is.
    3. Navordering is ten aanzien van binnenlandse inkomensbestanddelen mogelijk tot vijf jaar nadat de belastingschuld is ontstaan, eventueel verlengd met het verkregen uitstel.
    4. Navordering is uitsluitend mogelijk indien de inspecteur een nieuw feit heeft.

    Vraag 22

    Stelling I: Bij het opleggen van een naheffingsaanslag loonbelasting heeft de inspecteur geen 'nieuw feit' nodig.
    Stelling II: Als de inspecteur aan een belastingplichtige een brief schrijft waarin hij aankondigt van plan te zijn van zijn aangifte inkomstenbelasting af te wijken, kan de belastingplichtige daartegen in bezwaar komen.
    Welke van de volgende alternatieven is juist?

    1. Beide stellingen zijn juist.
    2. Beide stellingen zijn onjuist.
    3. Stelling I is juist en stelling II is onjuist.
    4. Stelling I is onjuist en stelling II is juist.

    Vraag 23

    Welke van de onderstaande beweringen is juist?

    1. Aangezien het belastingrecht onderdeel vormt van het bestuursrecht, komen de besluiten waar je volgens de AWR bezwaar tegen kan maken overeen met de besluiten waar je volgens de Awb bezwaar tegen kan maken.
    2. De loonbelasting is een aangiftebelasting, daar hoort de systematiek van navordering bij.
    3. In het belastingrecht kan iedereen bij alle gerechtelijke instanties zelf zijn eigen zaak bepleiten.
    4. Indien je in een bepaald jaar geen inkomen hebt verworven, en je wordt door de inspecteur uitgenodigd tot het doen van aangifte, ben je verplicht tot het doen van aangifte.

    Vraag 24

    Kees is 70 jaar en woont al zijn hele leven in Amersfoort. Hij is inmiddels met pensioen, maar had vroeger een goede baan en heeft in de jaren 70 en 80 ieder jaar een deel van zijn nettosalaris kunnen sparen. Hij is gedurende deze periode regelmatig naar Zwitserland afgereisd om het gespaarde geld op zijn Zwitserse bankrekening te storten. In 2016 bestaat de Zwitserse bankrekening van Kees nog steeds. Hij ontvangt jaarlijks rente over zijn Zwitsers spaartegoed. Het geld op de Zwitserse bankrekening heeft hij bewust niet aangegeven bij de Nederlandse belastingdienst. De Nederlandse belastingdienst ontvangt in mei 2016 een USB-stick van een voormalige medewerker van de Zwitserse bank waarop ook de gegevens van de Zwitserse bankrekening van Kees zijn opgenomen. Kees heeft voor alle jaren tot en met 2014 al een aanslag inkomstenbelasting ontvangen waarin geen rekening is gehouden met het Zwitserse spaartegoed.
    Stel dat Nederland over het Zwitserse spaartegoed inkomstenbelasting van Kees mag heffen. De inspecteur wil inkomstenbelasting heffen over alle jaren waar dat nog mogelijk is. Hoeveel jaar zijn dat en op grond van welke bepaling?

    1. 12 jaar, art. 16 lid 4 AWR.
    2. 3 jaar, art. 11 lid 3 AWR.
    3. 5 jaar, art. 16 lid 3 AWR.
    4. 5 jaar, art. 20 lid 3 AWR.

    Vraag 25

    Zijn onderstaande stellingen juist of onjuist?

    I. De bevoegdheid tot het opleggen van een primitieve aanslag vervalt in beginsel vijf jaar na het ontstaan van de materiële belastingschuld.

    II. De termijn voor het opleggen van de aanslag wordt verlengd met de periode van het voor het doen van aangifte verleende uitstel en wanneer een informatiebeschikking wordt genomen.

    1. Stelling I en II zijn juist.
    2. Stelling I en II zijn onjuist.
    3. Stelling I is juist en stelling II is onjuist.
    4. Stelling I is onjuist en stelling II is juist.

    Vraag 26

    Zijn onderstaande stellingen juist of onjuist?

    I. Beroep in cassatie kan ingesteld worden tegen een uitspraak van het gerechtshof of van de voorzieningenrechter van het Hof met toepassing van art. 8:86 Awb, van uitspraken op verzet van de rechtbank, en op de gronden genoemd in art. 79 Wet RO.

    II. Het is mogelijk om het hoger beroep over te slaan en tegen een uitspraak van de rechtbank rechtstreeks beroep in cassatie in te stellen.

    1. Stelling I en II zijn juist.
    2. Stelling I en II zijn onjuist.
    3. Stelling I is juist en stelling II is onjuist.
    4. Stelling I is onjuist en stelling II is juist.

    Vraag 27

    Zijn onderstaande stellingen juist of onjuist?

    I. Elke belastingplichtige is verplicht op verzoek van de inspecteur gegevens en inlichtingen te verstrekken ten aanzien van zijn/haar eigen belastingheffing en die van derden.

    II. Administratieplichtigen zijn ook verplicht stukken te verstrekken die bedoeld zijn om hun fiscale positie te belichten of hen daaromtrent te adviseren.

    1. Stelling I en II zijn juist.
    2. Stelling I en II zijn onjuist.
    3. Stelling I is juist en stelling II is onjuist.
    4. Stelling I is onjuist en stelling II is juist.

    Vraag 28

    Tax planning via Nederland door de oprichting van een Nederlandse tussenhoudster is:

    1. Verboden sinds de invoering van de Foreign Accounts Tax Compliance Act.
    2. Niet in strijd met de wet.
    3. Verboden door de antimisbruikbepalingen in belastingverdragen.
    4. Verboden sinds het Base Erosion and Profit Shifting rapport van de OESO.

    Open vragen

    Vraag 1a

    Topsport Holding BV (hierna: TSH BV) houdt alle aandelen in European Soccer AG (hierna: ES AG). ES AG is een in Duitsland gevestigde vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal. In 2014 heeft ES AG behoefte aan € 20.000.000 in verband met de aankoop van televisierechten voor het Europese Kampioenschap voetbal in 2016 (hierna: EK 2016). Het gaat om de televisierechten voor uitzendingen van de voetbalwedstrijden van het Nederlandse, Belgische en Duitse nationale elftal. TSH BV staat voor de keuze om het geld aan ES AG te verstrekken in de vorm van vreemd vermogen, dan wel eigen vermogen. Gegeven is dat het vennootschapsbelastingtarief in Duitsland 30% bedraagt en dat Duitsland op hoofdlijnen een vergelijkbaar vennootschapsbelastingstelsel kent.

    Geef de belangrijkste kenmerken van vreemd vermogen en eigen vermogen voor fiscale doeleinden.

    Vraag 1b

    Geef aan welk alternatief voor fiscale doeleinden in dit geval het meest aantrekkelijk is en leg uit waarom.

    Vraag 1c

    Stel dat TSH BV het geld als eigen vermogen aan ES AG heeft verstrekt. In 2015 wordt bekend dat Nederland niet deelneemt aan het EK 2016. Om die reden blijkt het dure televisiecontract veel minder waard dan de € 20.000.000 die ES AG daarvoor heeft betaald. Hierdoor zijn ook de aandelen in ES AG behoorlijk in waarde gedaald. TSH BV besluit de aandelen te verkopen en lijdt daarmee een verlies van € 8.000.000. TSH BV heeft dit verlies in aanmerking genomen in de aangifte vennootschapsbelasting 2015. De inspecteur heeft vragen gesteld naar aanleiding van deze aftrekpost.

    Geef aan op basis van welke wettelijke grondslag de inspecteur het verlies (terecht) ter discussie stelt en verwijs daarbij naar de relevante wettelijke bepalingen.

    Vraag 1d

    Tevens heeft de inspecteur aangekondigd een vergrijpboete te zullen opleggen. SH BV is geschrokken van de aangekondigde boete. De directeur van TSH BV heeft een afspraak gemaakt met de inspecteur en wil in het gesprek volledige openheid van zaken geven om zodoende gebruik te maken van de inkeerregeling.

    Geef een gemotiveerde inschatting van de kans dat een beroep op deze regeling zal worden gehonoreerd.

    Antwoordindicatie MC-vragen

    1. B. De grondslag voor een vergrijpboete wegens niet, onjuist of onvolledig doen van aangifte bestaat uit het gehele bedrag van de aanslag.

    2. A. De aanslag is terecht opgelegd, en wel op grond van art. 16 lid 2 onderdeel c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

    3. D. Ja, binnen vijf jaar na het jaar waarin de belastingschuld is ontstaan.

    4. C. Alle concurrerende multinationals passen reeds agressieve belastingstructuren toe.

    5. B. Hij mag wel betwisten dat het zou gaan om ondernemingskosten. Maar indien het gaat om ondernemingskosten, kan hij de hoogte van die kosten niet betwisten, tenzij geen redelijk denkend ondernemer zo hoge kosten zou maken.

    6. C. Tot twee jaar na het vergrijp, maar voordat de Belastingdienst de belastingplichtige vragen heeft gesteld over zijn buitenlandse bankrekening.

    7. D. Slechts in door de wet aangewezen gevallen bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

    8. B. Het handelen van belastingplichtige is in strijd met de tekst van de wet.

    9. B. De inspecteur kan de te weinig betaalde inkomstenbelasting navorderen.

    10. A. De inspecteur mag de omvang van zakelijke kosten in beginsel niet toetsen, tenzij deze in een zodanige wanverhouding staan tot het nut daarvan voor de onderneming dat geen redelijk denkend ondernemer deze kosten zou hebben gemaakt. Dat lijkt hier niet aan de orde. Wel is een wettelijke aftrekbeperking van toepassing.

    11. D. Beide stellingen zijn onjuist.

    12. D. De inspecteur kan een vergrijpboete van maximaal 300% van de over de bankrekening verschuldigde belasting opleggen.

    13. D. De inspecteur mag in dit geval navorderen zonder dat sprake is van kwade trouw of een nieuw feit.

    14. D. Indien belastingplichtige een ‘pleitbaar standpunt’ heeft, kan hem geen boete worden opgelegd.

    15. B. Stelling I en II zijn beide onjuist.

    16. A. Indien de vastgestelde belastingschuld in de belastingaanslag ten gevolge van een fout minimaal 30% lager is dan de wettelijk verschuldigde belasting.

    17. B. De inspecteur kan binnen de termijn een navorderingsaanslag en daarbij een vergrijpboete opleggen.

    18. A. Karin kan bezwaar maken tegen deze aanslag, omdat de inspecteur is afgeweken van de aangifte.

    19. C. Het vertrouwensbeginsel.

    20. A. Boer Olke moet aannemelijk maken dat er sprake is van begunstigend beleid, dat in zijn geval ten onrechte niet is toegepast door de inspecteur.

    21. C. Navordering is ten aanzien van binnenlandse inkomensbestanddelen mogelijk tot vijf jaar nadat de belastingschuld is ontstaan, eventueel verlengd met het verkregen uitstel.

    22. C. Stelling I is juist en stelling II is onjuist.

    23. D. Indien je in een bepaald jaar geen inkomen hebt verworven, en je wordt door de inspecteur uitgenodigd tot het doen van aangifte, ben je verplicht tot het doen van aangifte.

    24. A. 12 jaar, art. 16 lid 4 AWR.

    25. D. Stelling I is onjuist en stelling II is juist.

    26. A. Stelling I en II zijn juist.

    27. B. Stelling I en II zijn onjuist.

    28. B. Niet in strijd met de wet.

    Antwoordindicatie Open vragen

    Vraag 1a

    Eigen vermogen is risicodragend kapitaal dat de aandeelhouder aan de vennootschap ter beschikking stelt, door b.v. (informele) kapitaalstortingen op de aandelen (nominaal gestort kapitaal plus agio). Vergoeding voor EV is dividend.
    Vreemd vermogen is een lening die door een geldverstrekker (crediteur) aan de vennootschap ter beschikking is gesteld en waarvoor een terugbetalingsverplichting geldt. Vergoeding voor VV is rente.

    Vraag 1b

    Als hoofdregel geldt dat de kosten voor de verstrekking van vreemd vermogen (rente) aftrekbaar zijn van de winst, maar de vergoeding op de verstrekking van eigen vermogen (dividend) is dat niet (evt. art. 10-1-a Wet Vpb. 1969 noemen).
    Rentekosten behoren tot de kosten van de onderneming en zijn dus aftrekbaar op grond van art. 8 Wet Vpb 1969 jo. art. 3.8 Wet IB 2001. Er vanuit gaande dat Duitsland vergelijkbare regels kent, zou ES AG de rente in aftrek kunnen brengen op de winst, die in Duitsland zou worden belast tegen een tarief van 30%.
    Bij TSH BV zijn rente-inkomsten belast (art. 8 Wet Vpb 1969 jo. art. 3.8 Wet IB 2001).
    Dividend is daarentegen niet aftrekbaar op grond van art. 10, lid 1, onderdeel a Wet Vpb 1969, dus ES AG zou dividendbetalingen niet ten laste van de winst kunnen brengen.
    De door TSH BV ontvangen dividenden zullen onder toepassing van de deelnemingsvrijstelling (art. 13 Wet Vpb 1969) zijn vrijgesteld.
    Conclusie: de verstrekking van de 20.000.000 in de vorm van een lening (vreemd vermogen) is fiscaal in dit geval het meest aantrekkelijk, omdat de renteaftrek plaatsvindt tegen het Duitse tarief van 30%.

    Vraag 1c

    Aangezien TSH BV meer dan 5% van de aandelen houdt in ES AG (namelijk 100% van de aandelen) is de deelnemingsvrijstelling van art. 13 Wet Vpb 1969 van toepassing. ES AG heeft een in aandelen verdeeld kapitaal (art. 13, lid 1).
    Dat ES AG in Duitsland is gevestigd maakt voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling niet uit (art. 13, lid 2).
    De deelnemingsvrijstelling bepaalt dat de voordelen uit hoofde van de deelneming zijn vrijgesteld. Daaronder vallen de voordelen bij vervreemding van de aandelen. Het begrip ‘voordelen’ moet algebraïsch worden opgevat.
    TSH BV realiseert een verlies van € 8.000.000 op de verkoop van de aandelen. Dit verlies valt als ‘vervreemdingsvoordeel’ onder de deelnemingsvrijstelling. Het kan dus niet in aftrek worden gebracht op de winst van TSH BV.
    Conclusie: op grond van art. 13, lid 1 Wet Vpb 1969 kan TSH BV het verlies niet in aftrek brengen. Het standpunt van de inspecteur is juist.

    Vraag 1d

    De inkeerregeling staat in de wet in art. 67n AWR (‘vrijwillige verbetering’).
    Een geslaagd beroep op de inkeerregeling leidt ertoe dat geen boete wordt opgelegd (lid 1) of dat de boete wordt gematigd (lid 2 en par. 5 en 7 van het BBBB).
    Voorwaarden voor de inkeerregeling zijn dat de belastingplichtige binnen twee jaar nadat hij een onjuiste/onvolledige aangifte heeft gedaan, alsnog een juiste aangifte doet of volledige inlichtingen (etc.) verstrekt en dat de belastingplichtige dit doet vóórdat hij weet of redelijkerwijs het vermoeden heeft dat de inspecteur van de onjuistheid op de hoogte is.
    Aangezien uit de casus volgt dat de inspecteur vragen heeft gesteld naar aanleiding van de aftrekpost en heeft aangekondigd een vergrijpboete te zullen opleggen, is duidelijk dat de inspecteur reeds op de hoogte was van de onjuiste aangifte.
    Conclusie: een beroep op de inkeerregeling van art. 67n AWR zal niet succesvol zijn nu is de inspecteur TSH BV ‘al op het spoor’ is. Van ‘vrijwillige’ verbetering is dan immers geen sprake.

     

    Welke uitspraak is onjuist?

     

    1. Een vergrijpboete bedraagt maximaal 300% van de boetegrondslag (bij box 3 inkomen).
    2. De grondslag voor een vergrijpboete wegens niet, onjuist of onvolledig doen van aangifte bestaat uit het gehele bedrag van de aanslag.
    3. Voor het opleggen van een verzuimboete is opzet of grove schuld niet vereist.
    4. Een vergrijpboete bij navordering wordt opgelegd tegelijk met het vaststellen van de navorderingsaanslag.

     

    Hoe is het belastingrecht internationaal geregeld? - TentamenTest 9

     

     

    MC-vragen

    Vraag 1

    Wodan heeft de Noorse nationaliteit en woont sinds een aantal jaren in Italië. Wodan heeft sinds twee jaar een Nederlandse vriendin en komt dan ook regelmatig (twee keer per maand een lang weekend) naar Nederland. Hij verblijft dan bij zijn vriendin. Ze zijn nog niet getrouwd, maar Wodan overweegt zijn vriendin komend jaar ten huwelijk te vragen. Voor het gemak heeft Wodan een bankrekening geopend in Nederland. Op deze wijze kan hij in Nederland makkelijk aan zijn geld komen om zijn vriendin tijdens zijn verblijf in Nederland mee uit eten te nemen en cadeautjes voor haar te kopen. Op welke wijze kan Nederland belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening?

    1. Nederland kan belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening op grondvan artikel 2.1 lid 1 onder b jo. 2.1 lid 2 jo. 7.7 lid 2 Wet IB 2001.
    2. Nederland kan belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening op grondvan artikel 2.1 lid 1 onder b jo. 2.1 lid 2 jo. 5.3 lid 2 Wet IB 2001.
    3. Nederland kan belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening op grondvan artikel 2.1 lid 1 onder a jo. 5.3 lid 2 Wet IB 2001.
    4. Nederland kan geen belasting heffen ter zake van de Nederlandsebankrekening.

    Vraag 2

    Wanneer is een niet-inwoner of niet-ingezetene belastingplichtig voor resp. de Wet IB 2001 of de Wet Vpb 1969?

    1. Indien hij in Nederland verblijft.
    2. Indien hij in Nederland economische activiteiten ontplooit.
    3. Indien hij verbonden is met een belastingplichtige.
    4. Indien hij Nederlands inkomen heeft.

    Vraag 3

    Welke stelling is juist?
    Stelling I: Nederland past het woonplaatsbeginsel toe om te komen tot een vennootschapsbelastingplicht voor in het buitenland gevestigde en naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen.
    Stelling II: Een toepassing van het bronbeginsel is dat Nederland loonbelasting heft over het loon van een niet-ingezetene dat voortkomt uit een dienstbetrekking in Nederland.

    1. Beide stellingen zijn juist.
    2. Beide stellingen zijn onjuist.
    3. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
    4. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

    Vraag 4

    Francesco heeft de Colombiaanse nationaliteit. Hij woont enkele maanden per jaar in Colombia, maar verblijft elk jaar grotendeels in Amsterdam, waar hij een drugsbende leidt. Van de opbrengsten van de drugshandel heeft hij een mooi pand aan de Herengracht kunnen kopen voor een bedrag van € 1.500.000. Daar woont hij als hij in Nederland verblijft; zijn zaken handelt hij altijd buitenshuis af. Vanwege toenemende onrust in het Amsterdamse drugsmilieu besluit Francesco om zijn pand aan de Herengracht te verkopen, en wel voor € 2.500.000. Hij maakt dus een verkoopwinst van € 1.000.000, en besteedt dat bedrag aan de aankoop van een leuk pandje in Naarden. Neem aan dat het Nederlands-Colombiaanse verdrag ter voorkoming van dubbele belasting het heffingsrecht over deze verkoopwinst toewijst aan Colombia. Francesco vraagt uw advies: moet hij inderdaad Nederlandse inkomstenbelasting betalen over de verkoopwinst van € 1.000.000?

    1. Nee, de verkoopwinst is in Nederland niet belast op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.
    2. Ja, want al heeft hij de Colombiaanse nationaliteit, hij woont, gezien art. 4 lid 1 AWR, in Nederland. Om die reden is het verdrag niet op hem van toepassing.
    3. Ja, want zo lang Francesco geen beroep doet op het verdrag, hoeft Nederland het niet op hem toe te passen.
    4. Nee, Nederland zal van heffing moeten afzien op grond van het belastingverdrag met Colombia.

    Vraag 5

    X BV houdt 95% van de aandelen in Y Ltd, een in de VS gevestigde (en daar belastingplichtige) vennootschap. Y Ltd keert dividend uit aan X BV. U mag er vanuit gaan dat artikel 10 van het verdrag tussen Nederland en de VS als volgt luidt:

    Artikel 10 Dividenden

    1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een van de Staten aan een inwoner van de andere Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
    2. Deze dividenden mogen echter ook in de Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner van de andere Staat is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden: (a) 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is dat onmiddellijk ten minste 10 percent van de aandelen in het lichaam dat de dividenden betaalt bezit;(...)

    U mag er vanuit gaan dat de Nederlandse BV en de Amerikaanse Ltd kwalificeren als inwoner van resp. Nederland en de VS voor toepassing van het verdrag.
    Welke staat/staten belast/belasten het dividend indien bovenstaand artikel wordt oegepast?

    1. Het heffingsrecht over het dividend wordt toegewezen aan de VS. Nederland heft een belasting tot maximaal 5% van het dividend.
    2. De VS mogen belasting heffen tot maximaal 5% van het dividend. In Nederland is 20%- 25% vennootschapsbelasting verschuldigd over het dividend.
    3. De VS mogen belasting heffen tot maximaal 5% van het dividend. In Nederland is 25% aanmerkelijkbelangheffing (box 2) verschuldigd over het dividend.
    4. De VS mogen belasting heffen tot maximaal 5% van het dividend. In Nederland is geen belasting verschuldigd over het dividend als gevolg van toepassing van de deelnemingsvrijstelling.

    Vraag 6

    Hoe komt de betekenis van art. 94 Grondwet en van art. 104 Grondwet tot uiting in de verhouding tussen belastingwet en belastingverdrag?

    1. Bepalingen in een belastingverdrag die duidelijk in strijd zijn met bepalingen van Nederlands belastingrecht, blijven buiten toepassing.
    2. Bepalingen van Nederlands belastingrecht die duidelijk in strijd zijn met bepalingen in een belastingverdrag, blijven buiten toepassing.
    3. Wanneer een bepaling van een belastingverdrag in strijd is met een bepaling van Nederlands belastingrecht, kan belastingplichtige een beroep doen op de meest gunstige bepaling.
    4. Wanneer een bepaling van een belastingverdrag in strijd is met een bepaling van Nederlands belastingrecht, dient de rechter te beslissen welke bepaling voorrang heeft.

    Vraag 7

    Nederland op derde plek in toplijst belastingparadijzen. Bron: Laurens Berentsen, Het Financieele Dagblad 11 december 2016

    Nederland staat op een pijnlijke derde plaats in de top 15 van belastingparadijzen die vandaag door ontwikkelingsorganisatie Oxfam wordt gepubliceerd. De hoge score is vooral het gevolg van de omvang van de belastingontwijking door multinationals waarbij Nederland volgens de non-gouvernementele organisatie een rol speelt. Andere Europese landen op de lijst zijn Zwitserland (4), Ierland (6), Luxemburg (7) en Cyprus (10).

    De hoge klassering is des te pijnlijker, omdat minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem dit voorjaar erkende dat Nederland in het verleden onderdeel is geweest van het probleem van belastingontwijking, maar voortaan onderdeel wilde zijn van de oplossing. Hoewel er kritiek is op de ranglijst van de belangenorganisatie, schaadt de derde plaats voor Nederland na de notoire belastingparadijzen Bermuda en de Kaaimaneilanden de Nederlandse fiscale reputatie in de publieke en politieke opinie, in binnen- én buitenland. Nederland mag volgens het kabinet geen belastingparadijs worden genoemd, omdat landen als Bermuda nauwelijks of geen winstbelasting heffen en mogelijkheden bieden om inkomsten te verdoezelen. Oxfam erkent dat dit niet voor Nederland geldt. Maar het kent wel omvangrijke geldstromen, die in verhouding tot de omvang van de economie en de aanwezige bedrijfsactiviteiten duiden op schuiven met winsten om belasting te ontlopen, aldus het rapport 'Tax Battles, The dangerous global race to the bottom on corporate tax'.

    Dit “schuiven met winsten om belasting te ontlopen” verloopt via in Nederland gevestigde doorstroomvennootschappen (brievenbusmaatschappijen). Van welke kenmerken van het Nederlandse fiscale klimaat maken deze vennootschappen gebruik?

    1. De Wet Vpb 1969 is alleen van toepassing op ingezetenen; doorstroomvennootschappen kwalificeren niet als zodanig.
    2. De Nederlandse deelnemingsvrijstelling heeft tot gevolg dat de winsten van in Nederland gevestigde vennootschappen overal ter wereld onbelast blijven.
    3. Via Nederlandse doorstroomvennootschappen krijgen internationale concerns toegang tot het goed ontwikkelde Nederlandse netwerk van belastingverdragen, dat in matiging van bronbelastingen voorziet.
    4. Via Nederlandse doorstroomvennootschappen krijgen internationale concerns toegang tot het goed ontwikkelde Nederlandse netwerk van belastingverdragen, waarin is geregeld dat verdragslanden afzien van het belasten van winsten van in Nederland gevestigde vennootschappen.

    Vraag 8

    Eén stofje en oude muis is als herboren, Wim Köhler, NRC 23 maart 2017

    Oude muizen verjongen verrassend goed als hun ‘senescente’ cellen worden uitgeschakeld. Of het ook bij mensen werkt, is de vraag. Oude muizen verjongen door een stofje dat is ontwikkeld aan het Rotterdamse Erasmus MC. De oude plukkerig-kale vacht van snelverouderende muizen werd weer egaal glanzend. Ze reageerden alerter op wat er om hen heen gebeurde en ze renden vaker in hun loopmolentje. Ook hun nieren werkten beter en veel van hun biochemie leek meer op die van een jongere muis. En dat na een behandeling van 30 dagen met het anti-verouderingsstofje FOXO4-DRI. Neem aan dat het patent (het alleenrecht op de produktie) van FOXO4-DRI inmiddels in handen is van X BV. Vervolgens verkoopt X BV dit patent aan Y Ltd, een vennootschap gevestigd op Bermuda waarvan X BV alle aandelen houdt. De bedoeling is dat Y Ltd op Bermuda de verdere ontwikkeling van een anti-verouderingsmiddel gebaseerd op FOXO4-DRI ter hand neemt. Voorts zal Y Ltd het recht om dit middel te produceren en te verkopen, tegen betaling ter beschikking gaan stellen van (niet-verbonden) farmaceutische bedrijven in de VS en/of in Europa. Bermuda heeft geen vennootschapsbelasting, zodat de winsten van Y Ltd op Bermuda onbelast zullen blijven. De Nederlandse belastinginspecteur meent hier een poging tot belastingontwijking te zien. Wat kan hij daartegen doen?

    1. Hij kan fraus legis stellen omdat de verkoop van het patent op FOXO4-DRI duidelijk bedoeld is om Nederlandse belasting te ontgaan.
    2. Hij kan onderzoeken of X BV en Y Ltd een te lage prijs zijn overeengekomen voor het patent op FOXO4-DRI, en zonodig die prijs corrigeren naar een zakelijk niveau.
    3. Hij kan het verzoek van X BV om toepassing van de deelnemingsvrijstelling weigeren, zodat de winst van Y Ltd bij X Bv zal worden belast.
    4. Hij kan de verkoop van het patent op FOXO4-DRI aanmerken als een verkapte dividenduitdeling, en deze uitdeling bij X BV tot de belastbare winst rekenen.

    Vraag 9

    Wat is de belangrijkste taak van bilaterale belastingverdragen?

    1. Om heffingsbevoegdheid te creëren.
    2. Om discriminaties op te heffen.
    3. Om heffingsrechten te verdelen.
    4. Om nationale wetgevingen te harmoniseren.

    Vraag 10

    M BV heeft 50% van de aandelen in D GmbH. D GmbH keert dividend uit aan M BV. Uit het verdrag tussen Duitsland en Nederland blijkt dat Nederland over de dividenden mag heffen. Welke van de volgende alternatieven is juist.

    1. Nederland heft, het verdrag creëert een heffingsrecht voor Nederland.
    2. Nederland heft, aangezien belastingverdragen boven de formele wet gaan.
    3. Nederland heft niet, aangezien de deelnemingsvrijstelling ook van toepassing is op het verdrag.
    4. Nederland heft niet, aangezien er op grond van de nationale wet geen heffingsbevoegdheid is.

    Vraag 11

    Welk van de onderstaande stellingen is juist?

    1. Een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap kan internationaal gelijktijdig onderworpen zijn aan belastingheffing op basis van het nationaliteitsbeginsel, het woonlandbeginsel én het bronlandbeginsel.
    2. Nederland belast een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap op basis van het woonlandbeginsel uitsluitend over Nederlands inkomen.
    3. Nederland belast vennootschappen op basis van het woonland- en bronlandbeginsel, maar niet op basis van het nationaliteitsbeginsel.
    4. Op basis van het bronlandbeginsel heft Nederland inkomstenbelasting van buitenlandse vennootschappen.

    Vraag 12

    Op grond van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting verleent Nederland:

    1. Eenzijdig een tegemoetkoming voor dubbele belasting voor buitenlands belastingplichtigen.
    2. Eenzijdig een tegemoetkoming voor dubbele belasting voor beperkt belastingplichtigen.
    3. Eenzijdig een tegemoetkoming voor dubbele belasting voor binnenlands belastingplichtigen.
    4. Eenzijdig een tegemoetkoming voor dubbele belasting voor zowel binnenlands belastingplichtigen als buitenlands belastingplichtigen.

    Vraag 13

    Welke stelling is juist?

    I. Het fiscale winstbegrip van art. 8 Wet Vpb 1969 jo. 3.8 Wet IB 2001 is niet relevant voor buitenlands belastingplichtige vennootschappen omdat art. 8 Wet Vpb 1969 alleen van toepassing is op binnenlands belastingplichtigen.
    II. Een natuurlijk persoon die in het buitenland woont geniet geen Nederlands inkomen in de zin van de Wet IB 2001 indien incidenteel arbeid verricht in Nederland: bijvoorbeeld 1x per maand een lezing. Er is dan geen wettelijke grond voor buitenlandse belastingplicht.

    1. Beide stellingen zijn juist.
    2. Beide stellingen zijn onjuist.
    3. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
    4. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

    Vraag 14

    Wanneer kan dubbele belastingheffing ontstaan in internationale situaties?
    I. Als een vennootschap als inwoner wordt beschouwd door twee landen.
    II. Als de onbeperkte belastingplicht van een Amerikaanse vereniging, gebaseerd op het nationaliteitsbeginsel van de Verenigde Staten, samenvalt met de beperkte belastingplicht van verenigingen op basis van het bronbeginsel van Nederland.

    1. I en II zijn juist.
    2. I en II zijn onjuist.
    3. I is juist, II is onjuist.
    4. I is onjuist, II is juist.

    Vraag 15

    De termen belastingontwijking en belastingontduiking:

    1. Verwijzen beide naar grensoverschrijdende transacties binnen multinationaal concernverband.
    2. Verwijzen beide naar vormen van fraus legis.
    3. Worden gebruikt ter aanduiding van het legaal respectievelijk illegaal verminderen van verplichtingen jegens de fiscus.
    4. Zien op juridische constructies die ook wel worden aangeduid met de term 'illegale tax planning'.

    Vraag 16

    William (een Amerikaans staatsburger) reist elke dag van zijn woning in Antwerpen (België) naar zijn werk in Maastricht. Hij heeft in Maastricht Greta leren kennen. William en Greta hebben nu al vier jaar een relatie. William slaapt regelmatig bij Greta thuis in Maastricht. Omdat William in Nederland werkt en in Nederland een vriendin heeft, is William in Nederland op voetbal gegaan en maakt hij deel uit van het bestuur van de plaatselijke carnavalsvereniging in Maastricht. William en Greta zijn ook al op zoek naar een créche in Maastricht voor hun kindje dat over een maand ter wereld komt. Is William binnenlands of buitenlands belastingplichtig in Nederland?

    1. William heeft in zijn sociale en werkzame leven veel banden met Nederland. Hij is daarom waarschijnlijk binnenlands belastingplichtig.
    2. William is een Amerikaans staatsburger. Hij zal in de Verenigde Staten belastingplichtig zijn en is daarom in Nederland buitenlands belastingplichtig.
    3. William heeft een huis in België. Hij zal daarom in België binnenlands belastingplichtig zijn en dus in Nederland buitenlands belastingplichtig.
    4. William werkt in Nederland en is daarom in Nederland binnenlands belastingplichtig.

    Vraag 17

    Op welke wijzen kan juridisch dubbele belasting worden voorkomen?

    I. Door toepassing van een belastingverdrag.

    II. Door toepassing van de eenzijdige regels van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001.

    III. Door het vormen van een fiscale eenheid.

    IV. Door toepassing van de deelnemingsvrijstelling.

    1. I en II.
    2. I, II en IV.
    3. I, II, III en IV.
    4. III en IV.

    Vraag 18

    Om welke fiscale reden hebben (naar men zegt) bands als de Rolling Stones en U2 een houdstermaatschappij ('brievenbusmaatschappij') in Nederland?

    1. Door gebruik te maken van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling wordt het grootste deel van hun inkomen nergens ter wereld belast.
    2. Door het vormen van een fiscale eenheid kunnen deze houdstermaatschappijen hun wereldwijde risico's delen.
    3. Het gebruik van het Nederlandse netwerk van belastingverdragen levert een aanzienlijke besparing op van bronheffingen op royalty's, terwijl Nederland zelf niet zo'n bronheffing kent.
    4. Het lage tarief van box 3 voor niet-ingezetenen stelt hen in staat om vrijwel belastingvrij vermogen op te bouwen in Nederland.

    Vraag 19

    Belastingverdragen bevatten geen regels:

    1. Over de uitwisseling van inlichtingen en bijstand bij invordering.
    2. Ter voorkoming van discriminatie.
    3. Ter voorkoming van economische dubbele belastingheffing.
    4. Ter voorkoming van het ontgaan van belasting.

    Vraag 20

    De Europese Commissie heeft in 2011 onderzoek gedaan naar de ‘Taxation trends in the European Union’. Hoe komt Nederland uit de bus bij de internationale vergelijking?

    1. Bij een internationale vergelijking van de belastingdruk komt het tarief van de vennootschapsbelasting uitstekend uit de bus in vergelijking met het gemiddelde toptarief binnen de EU, het toptarief van de inkomstenbelasting is aan de hoge kant.
    2. Bij een internationale vergelijking van de belastingdruk komt het toptarief van de inkomstenbelasting uitstekend uit de bus in vergelijking met het gemiddelde toptarief binnen de EU, het tarief van de vennootschapsbelasting is aan de hoge kant.
    3. Bij een internationale vergelijking van de belastingdruk komt zowel het tarief van de vennootschapsbelasting, als het toptarief van de inkomstenbelasting uitstekend uit de bus in vergelijking met het gemiddelde toptarief binnen de EU.
    4. Uit het onderzoek van de Europese Commissie blijkt dat zowel het tarief van de vennootschapsbelasting, als het toptarief van de inkomstenbelasting aan de hoge kant is in vergelijking met het gemiddelde toptarief binnen de EU.

    Open vragen

    ‘Fiscus moet achter de wegsluizers aan’ NRC Handelsblad, 12 mei 2018, Camil Driessen/ Philip de Witt Wijnen

    Het kabinet wil niet alleen brievenbusmaatschappijen aanpakken zoals in het regeerakkoord staat, maar ook buitenlandse bedrijven met echte activiteiten in Nederland die geld wegsluizen naar belastingparadijzen. Dat zegt staatssecretaris Menno Snel (Financiën, D66) in een interview met NRC. Het is voor het eerst dat hij zo expliciet spreekt over de aanpak van ‘echte’ bedrijven.

    Nu nog is het mogelijk om rente-, royalty's en dividenden onbelast via Nederland naar andere landen te laten stromen, maar vanaf 2020 voert het kabinet bronheffing in op deze geldstromen richting belastingparadijzen. Die heffing gaat dus ook voor ‘echte’ bedrijven gelden, zegt Snel.

    Hij wil geen bedrijfsnamen noemen, maar geeft het voorbeeld van een bedrijf dat in Nederland „heel veel geld verdient met de verkoop van gymschoenen” en die winsten doorsluist naar een belastingparadijs. „Dan willen wij als fiscus gaan ingrijpen.”

    Sportschoenenfabrikant Nike – dat zijn Europese hoofdkantoor in Hilversum heeft – raakte in november vanwege een dergelijke fiscale constructie via Nederland in opspraak. Uit de Paradise Papers, een groot onderzoeksjournalistiekproject in 2017 over belastingontwijking, bleek dat Nike van 2005 tot 2014 buiten de VS vrijwel alle wereldwijde verkopen via dat Nederlandse kantoor liet lopen. Die miljardenwinsten werden in Nederland nauwelijks belast omdat Nike ze doorsluisde naar een filiaal op Bermuda door zichzelf forse facturen voor royalty’s op intellectueel eigendom te sturen.

    Veel multinationals laten geldstromen via Nederland lopen om zo hun belastingrekening te drukken. De helft van de 500 grootste Amerikaanse bedrijven heeft een vennootschap in Nederland. Maar ook veel niet-Amerikaanse bedrijven weten Nederland te vinden zoals Ikea en de bv van Fiat-familie Agnelli. Nederland is de afgelopen jaren internationaal steeds meer onder vuur te komen liggen vanwege de rol die het speelt in internationale belastingontwijkingsstructuren.

    Vraag 1a

    Leg uit wat een “brievenbusmaatschappij” (ook wel: “doorstroomvennootschap”) is.

    Vraag 1b

    Leg uit op welke wijze multinationale concerns door middel van de genoemde brievenbusmaatschappijen/doorstroomvennootschappen gebruik maken van Nederland voor internationale belastingontwijkingsstructuren.

    Vraag 2

    Inspecteur De Vries krijgt van zijn chef te horen dat een beroep op fraus legis kansloos wordt geacht. Nike NL BV betaalt gewoon weinig vennootschapsbelasting in Nederland, en daar kan De Vries als belastinginspecteur niets aan doen. Dan leest inspecteur De Vries in de krant dat het kabinet heeft afgesproken om in 2020 een bronbelasting in te voeren op royaltybetalingen naar belastingparadijzen zoals Bermuda. Neem aan dat zo’n heffing inhoudt: telkens wanneer Nike NL BV een bedrag aan royalty’s betaalt aan Nike Bermuda Ltd, moet Nike NL BV daarover 15% bronbelasting afdragen. Inspecteur De Vries betwijfelt of het Nike-concern hierdoor méér belasting zal gaan betalen.

    Wat is de reden voor zijn twijfel?

    Vraag 3

    Het artikel poneert dat de miljardenwinsten van Nike in Nederland nauwelijks werden belast “omdat Nike ze doorsluisde naar een filiaal op Bermuda door zichzelf forse facturen voor royalty’s op intellectueel eigendom te sturen.” Neem aan dat Nike de volgende concernstructuur heeft:

    De in de VS gevestigde (en daar belastingplichtige) Nike US Ltd is de 100% aandeelhouder van Nike Bermuda Ltd, gevestigd en belastingplichtig in het belastingparadijs Bermuda, terwijl Nike US Ltd tevens 100% aandeelhouder is van Nike NL BV, gevestigd en belastingplichtig in Nederland. Nike Bermuda Ltd bezit het recht op de merknaam Nike. Nike NL BV betaalt Nike Bermuda Ltd voor het recht om de naam Nike te gebruiken, en verricht de wereldwijde verkoop van Nikeprodukten.

    Inspecteur De Vries, die in de krant heeft gelezen dat Nike NL BV wordt genoemd als “belastingontwijker”, zint op een manier om Nike NL BV méér belasting in Nederland te laten betalen.

    Aan welke bepaling in de Wet Vpb 1969 kan de inspecteur de royaltybetalingen van de Nederlandse dochtervennootschap van Nike toetsen? Leg uit hoe deze bepaling werkt.

    Vraag 4

    Neem aan dat de bij onderdeel 3 bedoelde toetsing inderdaad heeft plaatsgevonden; de uitkomst is dat Nike NL BV het juiste bedrag aan winst heeft aangegeven op haar aangifte Vpb. Inspecteur De Vries is daardoor hevig teleurgesteld, hij vindt dat Nike NL BV zich fiscaal misdraagt. Hij wil op grond van fraus legis de aftrek van royalty’s door Nike NL BV weigeren.

    Welke twee argumenten zal hij daarvoor moeten kunnen onderbouwen? (NB. het volstaat om de twee argumenten te noemen, u hoeft niet zelf een onderbouwing te bedenken).

    Vraag 5

    In de media valt de laatste tijd veel te lezen over de zogeheten Panama Papers. Het gaat daarbij om 11,5 miljoen documenten die afkomstig zijn van de zakelijke dienstverlener Mossack Fonseca die in Panama is gevestigd. Uit deze documenten kan worden afgeleid dat in sommige gevallen mogelijk te weinig belasting is betaald. Panama is een land met een bankgeheim.

    In één van de persberichten wordt melding gemaakt van de in Nederland woonachtige mevrouw A. Noniem. Volgens het persbericht zou mevrouw Noniem een bankrekening hebben aangehouden in Panama. Naar aanleiding van dit persbericht ontstaat een discussie met een medestudent die de volgende drie stellingen inneemt:

    1) Uitsluitend indien op de bankrekening daadwerkelijk rente-inkomsten zijn ontvangen door mevrouw Noniem, is zij belastingplichtig ter zake van de inkomsten uit de bankrekening. Dit volgt uit de bronnentheorie die ten grondslag ligt aan de inkomstenbelasting.
    2) Als de inkomsten ten onrechte niet zijn aangegeven, dan kan de inspecteur een naheffingsaanslag opleggen. Tevens kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen van maximaal 300%, aangezien het aanhouden van een bankrekening in een land met een bankgeheim een bestuurlijke boete oplevert.
    3) Ter zake van het opleggen van de aanslag dient de inspecteur na te gaan of de Nederlandse heffingsbevoegdheid wordt beperkt door een eventueel belastingverdrag. Als een belastingverdrag met Panama ontbreekt, dan bestaat voor eventuele dubbele belastingheffing geen oplossing.

    U heeft toegezegd schriftelijk te zullen reageren op de drie stellingen van uw medestudent. Geef in onderstaand tekstblok – per stelling – uw gemotiveerde reactie. Verwijs naar de relevante wetsartikelen.

    Antwoordindicatie MC-vragen

    1. D. Nederland kan geen belasting heffen ter zake van de Nederlandsebankrekening.

    2. D. Indien hij Nederlands inkomen heeft.

    3. D. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.

    4. A. Nee, de verkoopwinst is in Nederland niet belast op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.

    5. D. De VS mogen belasting heffen tot maximaal 5% van het dividend. In Nederland is geen belasting verschuldigd over het dividend als gevolg van toepassing van de deelnemingsvrijstelling.

    6. B. Bepalingen van Nederlands belastingrecht die duidelijk in strijd zijn met bepalingen in een belastingverdrag, blijven buiten toepassing.

    7. C. Via Nederlandse doorstroomvennootschappen krijgen internationale concerns toegang tot het goed ontwikkelde Nederlandse netwerk van belastingverdragen, dat in matiging van bronbelastingen voorziet.

    8. B. Hij kan onderzoeken of X BV en Y Ltd een te lage prijs zijn overeengekomen voor het patent op FOXO4-DRI, en zonodig die prijs corrigeren naar een zakelijk niveau.

    9. A. Om heffingsbevoegdheid te creëren.

    10. D. Nederland heft niet, aangezien er op grond van de nationale wet geen heffingsbevoegdheid is.

    11. A. Een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap kan internationaal gelijktijdig onderworpen zijn aan belastingheffing op basis van het nationaliteitsbeginsel, het woonlandbeginsel én het bronlandbeginsel.

    12. C. Eenzijdig een tegemoetkoming voor dubbele belasting voor binnenlands belastingplichtigen.

    13. B. Beide stellingen zijn onjuist.

    14. A. I en II zijn juist.

    15. C. Worden gebruikt ter aanduiding van het legaal respectievelijk illegaal verminderen van verplichtingen jegens de fiscus.

    16. A. William heeft in zijn sociale en werkzame leven veel banden met Nederland. Hij is daarom waarschijnlijk binnenlands belastingplichtig.

    17. A. I en II.

    18. C. Het gebruik van het Nederlandse netwerk van belastingverdragen levert een aanzienlijke besparing op van bronheffingen op royalty's, terwijl Nederland zelf niet zo'n bronheffing kent.

    19. C. Ter voorkoming van economische dubbele belastingheffing.

    20. A. Bij een internationale vergelijking van de belastingdruk komt het tarief van de vennootschapsbelasting uitstekend uit de bus in vergelijking met het gemiddelde toptarief binnen de EU, het toptarief van de inkomstenbelasting is aan de hoge kant.

    Antwoordindicatie Open vragen

    Vraag 1a

    Een in NL gevestigde en Vpb-plichtige vennootschap die als hoofd- of enige activiteit inkomensstromen in concernverband doorgeleidt. Wordt belast naar de (at arm’s length) waarde van de aan het concern geleverde financiële dienst. NB: nul punten voor omschrijvingen die geen informatie toevoegen aan ‘brievenbus/doorstroom”.

    Vraag 1b

    Gebruik NL verdragennetwerk (dus: toegang tot lage bronheffingen, in vergelijking met andere landen) door een in NL belastingplichtige vennootschap te gebruiken voor doorstroom van inkomensstromen binnen het concern (m.n. dividend, royalty’s, interest).

    Vraag 2

    Het moederconcern Nike US Ltd zal waarschijnlijk in staat zijn om door een aanpassing in de concernstructuur te zorgen dat de wereldwijde royaltystroom niet langer via NL loopt, maar via een ander land dat de royaltystroom niet of laag belast.

    Vraag 3

    Art 8b Wet Vpb 1969 stelt de inspecteur in staat om verrekenprijzen overeengekomen tussen verbonden lichamen te toetsen op zakelijkheid. Hij onderzoekt dan welke vergoeding een (niet-verbonden) derde zou betalen voor het recht om de merknaam te kunnen gebruiken.

    Vraag 4

    • Aftrek van royalty’s zou in dit geval in strijd zijn met doel en strekking van de Wet Vpb 1969.
    • Het handelen van de belastingplichtige is hoofdzakelijk gericht op belastingbesparing.

    Vraag 5

    Stelling 1:

    • uitleg bronnentheorie.
    • noemen dat bronnentheorie gedeeltelijk is verlaten, in box 3 immers fictief en niet reëel genoten rendement belast.
    • uitleg wanneer belast in box 3 -> binnenlands blp (art. 1.1, 2.1-a, 2.3-c, 5.1 IB), heffingsgrondslag art. 5.3, lid 2, sub e Wet IB 2001.
    • box 3 belast geen reële rente-inkomsten, maar fictief genoten inkomsten (forfaitair rendement, art. 2.13 en 5.2-1).
    • conclusie: onjuist, blp ter zake van box 3 over fictief rendement.

    Stelling 2:
    Ten aanzien van de naheffingsaanslag:

    • onjuist. IB is aanslagbelasting dus betreft een navorderingsaanslag ipv naheffingsaanslag (art 9.1 IB). Voorwaarden voor navordering in art. 16 AWR. Zij heeft deze inkomsten bewust niet opgegeven, dus zij is ter zake van dit feit te kwader trouw.

    Ten aanzien van de vergrijpboete:

    • Onjuist. Weliswaar kan inspecteur een vergrijpboete opleggen, maar dat is omdat Noniem opzettelijk onjuist aangifte heeft gedaan (art. 67e AWR of 67d). Het is onzin dat een bankrekening in land met bankgeheim een boete oplevert.
    • Op grond van art. 67e, lid 6, AWR / 67d, lid 5 kan voor inkomen uit sparen een maximale boete van 300% worden opgelegd. Deze boete kan worden opgelegd als de omstandigheden strafverzwarend zijn (par. 8 BBBB), zoals bij listigheid, valsheid of samenspanning (lid 8). Bij minder zware omstandigheden, zoals bij opzet of grove schuld, dient de boete op grond van het BBBB te worden gematigd (par. 27 / par. 26, juncto par. 25 BBBB). Conclusie: boete ex art. 67e, lid 6, AWR / art. 67d, lid 5, is max 300%, maar het BBBB kan aanleiding geven dit percentage te matigen.

    Stelling 3:
    Ten aanzien van de verdragsbeperking:

    • Juist; het uitgangspunt is heffen over wereldinkomen; evt. verdrag kan dat beperken en gaat voor op nationaal belastingrecht art. 94 Gw.

    Ten aanzien van het ontbreken van een verdrag:

    • Onjuist: in dat geval kan een beroep worden gedaan op het Bvdb 2001.
    • Daar is een regeling opgenomen voor gevallen waarin niet op andere wijze in het voorkomen van dubbele belasting is voorzien.
    • Voor inkomen uit sparen en beleggen geldt art. 25 Bvdb en wordt een verrekening verleend.

     

    Wodan heeft de Noorse nationaliteit en woont sinds een aantal jaren in Italië. Wodan heeft sinds twee jaar een Nederlandse vriendin en komt dan ook regelmatig (twee keer per maand een lang weekend) naar Nederland. Hij verblijft dan bij zijn vriendin. Ze zijn nog niet getrouwd, maar Wodan overweegt zijn vriendin komend jaar ten huwelijk te vragen. Voor het gemak heeft Wodan een bankrekening geopend in Nederland. Op deze wijze kan hij in Nederland makkelijk aan zijn geld komen om zijn vriendin tijdens zijn verblijf in Nederland mee uit eten te nemen en cadeautjes voor haar te kopen. Op welke wijze kan Nederland belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening?

     

    1. Nederland kan belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening op grondvan artikel 2.1 lid 1 onder b jo. 2.1 lid 2 jo. 7.7 lid 2 Wet IB 2001.
    2. Nederland kan belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening op grondvan artikel 2.1 lid 1 onder b jo. 2.1 lid 2 jo. 5.3 lid 2 Wet IB 2001.
    3. Nederland kan belasting heffen ter zake van de Nederlandse bankrekening op grondvan artikel 2.1 lid 1 onder a jo. 5.3 lid 2 Wet IB 2001.
    4. Nederland kan geen belasting heffen ter zake van de Nederlandsebankrekening.
    Join World Supporter
    Join World Supporter
    Log in or create your free account

    Why create an account?

    • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
    • Once you are logged in, you can:
      • Save pages to your favorites
      • Give feedback or share contributions
      • participate in discussions
      • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
    Follow the author: Vintage Supporter
    Promotions
    Image

    Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

    Werkzaamheden: o.a.

    • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
    • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
    • PR & communicatie werkzaamheden

    Interesse? Reageer of informeer

    verzekering studeren in het buitenland

    Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
    Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    [totalcount]
    Comments, Compliments & Kudos

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    WorldSupporter Resources
    Boeksamenvatting bij Belastingrecht in Hoofdlijnen - Burgers, Bresser e.a. - 8e druk

    Boeksamenvatting bij Belastingrecht in Hoofdlijnen - Burgers, Bresser e.a. - 8e druk


    Hoe zijn belastingen in Nederland geregeld? - Chapter 1 (8)

    1.1 Wat is de oorsprong van de belastingen in Nederland?

    Een overzicht van belastingen en premies

    Art. 104 GW stelt dat er voor het heffen van belastingen een wettelijke basis nodig is; dit beginsel is niet verwonderlijk, als men bedenkt dat reeds in de 18e eeuw Amerikaanse kolonisten in opstand kwamen tegen de Britse kroon. Men vond namelijk dat men te veel belasting moest betalen, zonder dat daar enige vorm van inspraak tegenover stond. Dit beginsel zorgt er ook voor dat belastingheffing een financieringsmethode is die uniek is voor de overheid: geen andere instantie kan of mag dit doen. De overheid gebruikt dit financieringsinstrument om allerhande taken uit te oefenen die anders moeilijk te financieren zijn, omdat er vaak geen directe relatie bestaat tussen diegene die de taak uitvoert en de mensen die ervan profiteren; denk bijvoorbeeld aan de nationale defensie, het milieu, het houden van toezicht etc.

    In Nederland omvat de overheid het Rijk, de provincies en de gemeenten (decentrale overheden), de waterschappen en de instanties die de wettelijk verplicht geselde sociale verzekeringen uitvoeren. In Nederland wordt verschil gemaakt tussen belastingen en premies.Sociale premies zijn bedoeld om allerlei volks- en werknemersverzekeringen, zoals de WW en Bijstand, te bekostigen, waar belastingen terecht komen in een algemene pot voor het bekostigen van allerhande overheidstaken. Tevens maakt de overheid onderscheid tussen directe (winst en vermogen)en indirecte belastingen (goederen en dienstentransacties): het verschil tussen beide wordt gemaakt doordat de eerste direct drukken op de belastingplichtige en bij de tweede deze worden afgewenteld. In hoeverre dit onderscheid in de praktijk ook daadwerkelijk op gaat, heeft te maken met marktomstandigheden op het moment van belastingheffing. Tevens heeft deze indeling zijn juridische betekenis inmiddels verloren.

    Wat zijn belastingen?

    Iedere heffing die door de wetgever als belasting wordt aangemerkt is een belasting.Belastingen kunnen gezien worden als een onvrijwillige afdracht die niet gecompenseerd wordt door een directe tegenprestatie, welke haar grondslag vindt in de wet en niet mag worden aangemerkt als straf. Het is dus een:

    1. Verplichte betaling aan de overheid;

    2. Het levert geen individueel aanwijsbare tegenprestatie;

    3. Het berust op voor ieder geldende wetgeving;

    4. Het is geen straf.

    Het Nederlandse belastingstelsel is een accumulatie van een verscheidenheid aan belastingen, sommige met een lange historische traditie, zoals successiebelastingen, en andere van een meer recentere aard, zoals de crisisheffing. Historisch gezien werden in Nederland altijd productie en consumptie belast, (sinds de laatste 130 jaar wordt meer op succesvolle wijze) het inkomen zelf belast.

    1.2 Welke belastingen zijn er allemaal?

    Zoals eerder al aangegeven is het Nederlandse belastingstelsel een verzameling van verschillende belastingen. De belangrijkste zijn:

    • Loonbelasting: Dit is een voorheffing van de inkomstenbelasting. Omdat de inkomstenbelasting per aanslag na het einde van het belastingjaar wordt geheven, kan dit leiden tot problemen. Allereerst wordt de overheid geconfronteerd met een lange periode waar men geen inkomsten heeft uit deze belasting en ten tweede wordt de burger geconfronteerd met een spaarverplichting; deze moet immers geld opzij zetten om later de inkomstenbelasting te kunnen betalen. Omdat veel burgers deze discipline niet kunnen opbrengen en de overheid haar inkomsten liever spreidt, zijn werkgevers en uitkeringsinstanties verplicht om een deel van het loon in te houden. Dit kan dan later verrekend worden met de inkomstenbelasting.

    • Inkomstenbelasting: Geldt voor iedereen die in Nederland woont, dan wel inkomsten in Nederland genieten. Deze belasting is opgedeeld in 3 groepen (boxen): de box inkomsten uit werk, de box inkomsten uit een aanmerkelijk belang en de box inkomsten uit vermogen (de vermogensrendementsheffing).

    • Vennootschapsbelasting: Een aparte winstbelasting voor sommige rechtspersonen en samenwerkingsverbanden.

    • Dividendbelasting: Een voorheffing op Box 2 inkomen uit aanmerkelijk belang, deze wordt waarschijnlijk afgeschaft (15% op de opbrengst van aandelen binnen Nederland gevestigde vennootschappen).

    • Erf- en schenkbelasting: Wordt geheven bij de ontvangst van giften en erfenissen.

    • Kansspelbelasting: 30.1% over de prijzen.

    • Omzetbelasting: Werkt in Nederland volgens het systeem van de BTW.

    • Accijnzen: Heffingen over het verbruik van bepaalde goederen waarvan men het gebruik wil ontmoedigen, zoals sigaretten en alcohol.

    • Overdrachtsbelasting: Heffing op het overdragen van onroerende zaken (2 WBR). Kent in Nederland 2 tarieven: 2% voor woningen(14 lid 2 WBR) en 6% voor overige zaken (14 lid 1 WBR).

    • Assurantiebelastingen: Heffing op het afsluiten van een verzekering.

    • Milieubelastingen: belasting als energie, leidingwater, afvalstoffenbelasting. Dat is overigens niet hetzelfde als de afvalstoffenheffing door gemeenten).

    • Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm): Heffing voor het registreren, ombouwen of het ter beschikking staan van een auto aan een in Nederland wonend persoon.

    • Motorijtuigbelasting: Heffing op het houderschap van auto’s.

    • Premies voor sociale verzekeringen: deze vallen uiteen in volksverzekeringen, werknemersverzekeringen en de basisverzekering tegen ziektekosten.

    • Provincies, gemeenten en waterschappen mogen eigen belastingen heffen. Aldus art. 132 lid 6 Gw. De voornaamste belastingbron voor 380 Gemeenten zijn de beide onroerendezaakbelastingen, de gebruikersbelasting en een eigenarenbelasting. Artikel 3:3 BW geeft aan welke zaken onroerend zijn. De maatstaf is daarbij de waarde in het economische verkeer (de WOZ-waarde, art. 220c Gemw).

    • Daarnaast zijn er nog allerhande lokale belastingen zoals de Waterschapsheffing, de Hondenbelasting etc.

    1.3 Wat is het verschil tussen formeel en materieel belastingrecht?

    Net als in andere rechtsgebieden kent het belastingrecht ook het onderscheid tussen formele en materiële rechtsregels. Materiële rechtsregels gaan over het ontstaan, de omvang en het tenietgaan van de belastingschuld. Wanneer en wie en waarover zijn de belangrijkste vragen. Formele rechtsregels zien toe op de procedure van belastingheffing, zoals de bevoegdheid tot het vaststellen van belastingaanslagen.

    De materiële belastingschuld ontstaat uit de wet zodra het feitencomplex waaraan het materiële recht de belasting verbindt compleet is. Het belastbare feit moet zich daar voor hebben voorgedaan en er moet een belastingplichtige aan te wijzen zijn.

    De formele belastingschuld is bij aanslagen zoals de inkomstenbelasting gelijk aan het bedrag dat de inspecteur via de aanslag vaststelt en door toezending van een aanslagbiljet aan de belastingschuldige kenbaar maakt. Er wordt daarmee een reeds bestaande materiële belastingschuld zo goed mogelijk vastgesteld. Het heeft daarmee een meer declaratoir karakter.

    1.4 Wat zijn de consequenties van het heffen van belasting?

    Hebben belastingen invloed op gedrag?

    Het heffen van belastingen kent allerlei gevolgen. Elke handeling die economisch van aard is, of het nu over werk gaat of over de aanschaf van een onroerend goed, kent fiscale consequenties. Nu mensen geacht worden rationeel van aard te zijn en alle beschikbare informatie mee te nemen in hun beslissingen, heeft het bestaan van belastingen gevolgen voor de beslissingen die mensen maken: is het voor mij zinvol om meer te gaan werken, kan ik beter een huis huren of kan ik beter kopen? Dit zijn allemaal vragen die worden beïnvloed door de belastingen die aan deze handelingen gekoppeld zijn. Dit kan er toe leiden dat belastingen een marktverstorend effect hebben. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin de inkomstenbelasting wordt verhoogd: als gevolg hiervan gaan mensen op de arbeidsmarkt een hoger loon eisen. Dit kan weer gevolgen hebben voor de loonkosten die werkgevers ervaren en daarmee de vraag naar arbeid beïnvloeden.

    Een belangrijk gevolg van het heffen van belasting is de belastingdruk die mensen ervaren; dit is het percentage van het totale inkomen waarover mensen belastingen betalen. Voorbeeld: Als het totale inkomen van iemand €10.000 bedraagt, en alle belasting die men betaald inclusief btw etc., is €3500, dan heeft diegene een belastingdruk van 35%.

    Een ander gevolg is eveneens het feit dat bij het overeenkomen van een brutoloon de belasting- en premieheffing deze discussie bemoeilijkt. De werkgever betaalt immers veel meer dan dat wat de werknemer na aftrek van alle belastingen op zijn rekening krijgt. Andere bekende gevolgen van belastingheffing zijn:

    Wie draagt de belastingen?

    Er wordt vaak aangenomen dat de belasting wordt gedragen door degene die belastingplichtig is. Je kunt hier een hoop theorieën op loslaten maar uiteindelijk bepaalt enkel de mark wie de belasting draagt en doen de bedoelingen van de markt er weinig toe.

    De regel is dat de marktpartij die het minst reageert op een prijsverandering het grootste deel van de belasting draagt. Bij tabaksaccijns zijn het bijvoorbeeld de zware rokers die zich niet laten afschrikken door prijsverhogingen. Die dragen de accijns dan voornamelijk zelf in plaats van de winkel die minder verkoopt.

    In het algemeen is er een duidelijke lijn in de uitkomsten van economisch onderzoek naar gedragsreacties op belastingen. Belastingplichtigen reageren snel en krachtig op tijdsaspecten. Als het gaat om het veranderen van de fiscale presentatie van economische handeling gaat het wat trager. Bij reële economische keuzen is het nog minder relevant, bijvoorbeeld bij het kopen van een auto.

    Hoe heeft belasting invloed op inkomensverdeling?

    De discussie hieromtrent gaat vaak over rechtvaardigheid. Zouden de rijken niet meer moeten betalen? Is het niet onrechtvaardig om mensen die harder werken zwaarder te belasten? Er moeten niet te snel conclusies worden getrokken over de verdeling van de belastingdruk. De inkomensheffing heeft een progressieve opbouw, naar mate je meer verdient betaal je meer inkomstenbelasting. Voor sociale premieheffing bestraat er een degressief effect, hoge inkomens dragen relatief minder bij omdat de sociale premieheffing loon-en inkomensgrenzen gebruik. Zo zijn er nog meer factoren die meespelen, zoals loonheffingen, heffingskortingen, premies en dergelijke. In het algemeen wordt het progressieve verloop van de inkomstenbelasting getemperd door de licht dalende druk van de premies volksverzekeringen maar met name door de afname van de druk van de indirecte belastingen.

    Welke reacties op belasting zijn er nog meer?

    • Belasting ontwijking: Hier tracht de belastingplichtige op legale wijze via belastingconstructie de afdracht te verminderen.

    • Belastingvlucht: Hier verlaat de belastingplichtige Nederland om op zoek te gaan naar een andere belastingjurisdictie waar men minder belasting hoeft af te dragen.

    • Belastingontduiking: Hier tracht men op illegale wijze de belasting aanslag te verminderen.

    1.5 Waarom heffen we belastingen?

    De klassieke doeleinden

    Zoals in de introductie aangegeven, worden belastingen gebruikt om allerlei overheidstaken te financieren; dit noemt men ook wel de fiscale doelstellingen van belastingen. Daarnaast kunnen er nog allerhande niet-fiscale doeleinden zijn die men tracht te bewerkstelligen door het heffen van belastingen, zoals het ontmoedigen van roken d.m.v. het heffen van accijnzen. Dit roept de vraag op aan welke eisen belastingen dienen te voldoen. Volgens Adam Smith moet het belastingstelsel voldoen aan vier eisen: 1) rechtvaardigheid, 2) rechtszekerheid, 3) uitvoerbaarheid en 4) neutraliteit.

    Rechtvaardigheidsbeginsel

    Het rechtvaardigheidsbeginsel ziet er op toe dat de belastingdruk over individuen gelijk verdeeld wordt en dat de draagkrachtverhoudingen niet worden gewijzigd door belastingheffing. Dit verwijst dus naar het draagkrachtbeginsel, draagkracht moet voor en na belasting gelijk zijn.De meest gangbare omschrijving van de individuele draagkracht is het inkomen boven het bedrag dat minimaal nodig is om te voorzien in de meest elementaire levensbehoeften.Nu er een bepaald bestaansminimum is, rechtvaardigt dit principe een licht progressieve heffingsdruk. Het daarbij behorende profijtbeginsel is gebaseerd op de gedachte dat burgers en bedrijven moeten bijdragen in de kosten van door de overheid tot stand gebrachte voorzieningen naar de mate van het profijt dat zij van die voorzieningen hebben.

    Rechtszekerheidsbeginsel

    Het begrip van rechtszekerheid doelt erop dat mensen van te voren moeten kunnen weten hoeveel belasting ze moeten betalen en waarover (voorzienbaarheid van belastingen). Zoals eerder al aangegeven, nemen mensen belastingen mee in de beslissingen die ze nemen; onzekerheid over belastingen kan ertoe leiden dat mensen beslissingen uitstellen en daarmee resulteren in economische inertie.

    De eis van uitvoerbaarheid

    De eis van uitvoerbaarheid heeft te maken met de gedachte dat de belastingheffing niet meer mag kosten dan dat het oplevert. Daarnaast ziet dit beginsel er ook op toe dat de heffing niet onnodig ingewikkeld is en daarmee onnodige kosten met zich meebrengt voor belastingplichtige.

    De eis van economische neutraliteit

    Het neutraliteitsprincipe houdt in dat belastingheffing geen invloed mag hebben op de keuzes die men maakt, of in ieder geval zo min mogelijk. Men moet er voor zorgen dat de meest verstorende vormen van belastingheffing worden vervangen door andere die beter voldoen aan de eis van neutraliteit.

    Veranderen de opvattingen over staat en markt?

    De bovengenoemde eisen zijn inmiddels algemeen aanvaard. Het draagkrachtbeginsel en het profijtbeginsel hebben echter hun waarde verloren omdat de opvattingen over de werking van de vrije markt zijn veranderd. De nachtwakerstaat bestaat niet meer. De markt werkt niet altijd naar behoren, bijvoorbeeld bij milieuvervuiling. Overheidstoezicht blijkt daarmee noodzakelijk om een goede vrije en eerlijke marktwerking te garanderen. Regulering en herverdeling zijn daarbij eveneens van belang.

    Belastingheffing als overheidsinstrument

    Zoals we eerder hebben gezien wordt de klassieke opvatting omtrent belastingheffing niet meer gedeeld door een groot deel van de maatschappij. Inmiddels vinden we het normaal dat belastingen worden ingezet als overheidsinstrument om gedrag te sturen. De meest in het oog springende doelstellingen die de overheid tracht te bereiken d.m.v. belastingheffing zijn:

    • Het stimuleren van economische groei en werkgelegenheid.

    • Een vergroening van de belastingmix.

    De economie vergroenen door bijvoorbeeld productiekeuzes, die het klimaat minder belasten, bloot te stellen aan een lager heffingstarief. Onderzoek leert dat verlaging van directe lasten op arbeid gefinancierd uit hogere lasten op een andere heffingsgrondslag niet zonder meer leidt tot lagere arbeidskosten en banengroei. Als je arbeid goedkopermoet maken moeten de milieuheffingen niet te effectief zijn in het tegengaan van vervuilend gedrag, want dat is er maar weinig belastingopbrengst uit de heffingen. De achterliggende gedachte daarbij is dat als overheidsuitgaven voor een groter gedeelte gefinancierd worden door nieuwe milieubelastingen in te voeren, de prijzen stijgen doordat deze belastingen doorwerken in de kostprijs van goederenproducten. Krijgen werknemers en uitkeringsontvangers de prijsstijging gecompenseerd via een verhoging van het brutoloon en de uitkeringen, dan veranderen de arbeidskosten voor werkgevers niet, ondanks de afgenomen belastingdruk op arbeid. De werkgelegenheid neemt in dat geval niet toe.

    Wat is inkomstenbelasting? - Chapter 2 (8)

    2.1 Inleiding

    Inkomstenbelasting wordt geheven van natuurlijke personen, mensen dus. De inkomstenbelasting treft bijna iedereen. Bij de berekening van het volgens de aanslag te betalen bedrag aan inkomstenbelasting komt de ingehouden loonbelasting daarop in mindering. De heffing van inkomstenbelasting vindt plaats samen met de premieheffing van de drie volksverzekeringen (art. 9.1 lid 3 Wet IB). De inkomstenbelasting is een directe belasting. Dit betekent dat de belasting wordt geheven van degene die de belasting ook moeten dragen.

    Hoe werkt het draagkrachtbeginsel door in de inkomstenbelasting?

    De inkomstenbelasting moet het draagkrachtbeginsel tot gelding brengen. Het karakter komt het meest naar voren in de tarieven die van toepassing zijn op het belastbare inkomen uit werk en woning. Die is namelijk progressief. Dat houdt in dat de belasting in absolute en relatieve zin toeneemt naarmate het inkomen hoger is. Dit komt naar voren in de tariefstructuur in box 1. Er wordt een progressief tarief toegepast. Bij box 3 wordt er een vast tarief van 30% over een verondersteld rendement van het vermogen van 4%. De belastingdruk daalt hierbij naarmate het werkelijk genoten rendement hoger is.

    Er is slechts tot op zekere hoogte rekening gehouden met draagkrachtaspecten bij de inkomstenbelasting.

    Het karakter van inkomstenbelasting?

    Tot de invoering van de Wet IB 2001 was er een synthetische inkomstenbelasting. Alle opbrengsten uit diverse bronnen van inkomen werden bij elkaar opgeteld. Sinds de Wet IB 2001 is er een analytische inkomstenbelasting. De opbrengsten uit de bronnen worden gerangschikt in één van drie boxen. Ook biedt de inkomstenbelasting een speelveld voor het nastreven van allerlei sociale en economische nevendoeleinden van de belastingheffing. Dit wordt ook wel instrumentalisering genoemd.

    2.2 Wat is de structuur van de Wet IB 2001?

    Algemene bepalingen?

    In artikel 1.8 Wet IB 2001 is het algemene beginsel van wederzijdse erkenning verwoord. Dat komt er op neer dat wanneer de Wet IV 2001 en daarop berustende bepalingen verwijzen naar Nederlandse voorschriften, overeenkomstige voorschriften van de lidstaten van de Europese Unie daarmee gelijkgesteld worden.

    Wat is het boxenstelsel?

    De Wet IB rangschikt de inkomensbestanddelen in drie boxen, namelijk box 1 voor inkomsten uit werk en woning, box 2 voor inkomen uit aanmerkelijk belang en box 3 voor inkomen uit sparen en beleggen.

    • Box 1: De inkomensbestanddelen die hierin horen staan opgesomd in art. 3.1 Wet IB. Het progressieve tarief kent vier schijven. Over inkomen in de eerste en tweede schijf is tevens 27,65% premie verschuldigd voor drie volksverzekeringen (AOW, AWBZ, Anw). Personen van 65 jaar en ouder worden vrijgesteld van de verplichting om premie voor de AOW te betalen. Het progressieve tarief voor box 1-inkomen is niet voor iedereen hetzelfde. Zo is het voor AOW-gerechtigden aanzienlijk lager omdat ze niet meer premie plichtig zijn (art. 10 lid 2 Wfsv). Ook betalen mensen die op 1 januari 2011 nog geen 65 waren een houdbaarheidsbijdrage, dit om de AOW betaalbaar te houden.

    • Box 2: Het inkomen uit aanmerkelijk belang omvat de voor- en nadelen die toevallen aan aandeelhouders met een belang van 5% of meer in het geplaatste kapitaal van een aandelenvennootschap. Hoe dit bedrag wordt bepaald staat in art. 4.1 en 4.12 Wet IB.

    • Box 3: De inkomstenbelasting kent een bijzondere regeling om inkomen uit vermogen te belasten

    Read more
    Boeksamenvatting bij Belastingrecht in Hoofdlijnen - Bresser - 7e druk

    Boeksamenvatting bij Belastingrecht in Hoofdlijnen - Bresser - 7e druk


    Wat is het belastingrecht in Nederland? - Chapter 1

    Wat is de oorsprong van de belastingen in Nederland?

    Art. 104 GW stelt dat er voor het heffen van belastingen een wettelijke basis nodig is; dit beginsel is niet verwonderlijk, als men bedenkt dat reeds in de 18e eeuw Amerikaanse kolonisten in opstand kwamen tegen de Britse kroon. Men vond namelijk dat men te veel belasting moest betalen, zonder dat daar enige vorm van inspraak tegenover stond. Dit beginsel zorgt er ook voor dat belastingheffing een financieringsmethode is die uniek is voor de overheid: geen andere instantie kan of mag dit doen. De overheid gebruikt dit financieringsinstrument om allerhande taken uit te oefenen die anders moeilijk te financieren zijn, omdat er vaak geen directe relatie bestaat tussen diegene die de taak uitvoert en de mensen die ervan profiteren; denk bijvoorbeeld aan de nationale defensie, het milieu, het houden van toezicht etc.

    In Nederland kennen we een verschil tussen belastingen en premies. Sociale premies zijn bedoeld om allerlei volks- en werknemersverzekeringen, zoals de WW en Bijstand, te bekostigen, waar belastingen terecht komen in een algemene pot voor het bekostigen van allerhande overheidstaken. Tevens maakt de overheid onderscheid tussen directe en indirecte belastingen: het verschil tussen beide wordt gemaakt doordat de eerste direct drukken op de belastingplichtige en bij de tweede deze worden afgewenteld. In hoeverre dit onderscheid in de praktijk ook daadwerkelijk op gaat, heeft te maken met marktomstandigheden op het moment van belastingheffing. Tevens heeft deze indeling zijn juridische betekenis inmiddels verloren.

    Belastingen kunnen gezien worden als een onvrijwillige afdracht die niet gecompenseerd wordt door een directe tegenprestatie, welke haar grondslag vindt in de wet en niet mag worden aangemerkt als straf.

    Het Nederlandse belastingstelsel is een accumulatie van een verscheidenheid aan belastingen, sommige met een lange historische traditie, zoals successiebelastingen, en andere van een meer recentere aard, zoals de crisisheffing. Historisch gezien werden in Nederland altijd productie en consumptie belast, sinds de laatste 130 jaar wordt meer het inkomen zelf belast.

    Welke belastingen zijn er allemaal?

    Zoals eerder al aangegeven is het Nederlandse belastingstelsel een verzameling van verschillende belastingen. De belangrijkste zijn:

    • Loonbelasting: Dit is een voorheffing van de inkomstenbelasting. Omdat de inkomstenbelasting per aanslag na het einde van het belastingjaar wordt geheven, kan dit leiden tot problemen. Allereerst wordt de overheid geconfronteerd met een lange periode waar men geen inkomsten heeft uit deze belasting en ten tweede wordt de burger geconfronteerd met een spaarverplichting; deze moet immers geld opzij zetten om later de inkomstenbelasting te kunnen betalen. Omdat veel burgers deze discipline niet kunnen opbrengen en de overheid haar inkomsten liever spreidt, zijn werkgevers en uitkeringsinstanties verplicht om een deel van het loon in te houden. Dit kan dan later verrekend worden met de inkomstenbelasting.
    • Inkomstenbelasting: Geldt voor iedereen die in Nederland woont, dan wel inkomsten in Nederland genieten. Deze belasting is opgedeeld in 3 groepen (boxen): de box inkomsten uit werk, de box inkomsten uit een aanmerkelijk belang en de box inkomsten uit vermogen (de vermogensrendementsheffing).
    • Vennootschapsbelasting: Een aparte winstbelasting voor sommige rechtspersonen en samenwerkingsverbanden.
    • Dividendbelasting: Een voorheffing op Box 2 inkomen uit aanmerkelijk belang, deze wordt waarschijnlijk afgeschaft.
    • Erf- en schenkbelasting: Wordt geheven bij de ontvangst van giften en erfenissen.
    • Omzetbelasting: Werkt in Nederland volgens het systeem van de BTW.
    • Accijnzen: Heffingen over het verbruik van bepaalde goederen waarvan men het gebruik wil ontmoedigen, zoals sigaretten en alcohol.
    • Overdrachtsbelasting: Heffing op het overdragen van onroerende zaken. Kent in Nederland 2 tarieven: 2% voor woningen en 6% voor overige zaken.
    • Assurantiebelastingen: Heffing op het afsluiten van een verzekering.
    • Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm): Heffing voor het registreren, ombouwen of het ter beschikking staan van een auto aan een in Nederland wonend persoon.
    • Motorijtuigbelasting: Heffing op het houderschap van auto’s.

    Daarnaast zijn er nog allerhande lokale belastingen zoals de Waterschapsheffing, de Hondenbelasting etc.

    Wat is het verschil tussen formeel en materieel belastingrecht?

    Net als in andere rechtsgebieden kent het belastingrecht ook het onderscheid tussen formele en materiële rechtsregels. Materiële rechtsregels gaan in op de vraag wanneer en wie belastingplichtig is. Formele rechtsregels zien toe op de procedure van belastingheffing, zoals de bevoegdheid tot het vaststellen van belastingaanslagen.

    Wat zijn de consequenties van het heffen van belasting?

    Het heffen van belastingen kent allerlei gevolgen. Elke handeling die economisch van aard is, of het nu over werk gaat of over de aanschaf van een onroerend goed, kent fiscale consequenties. Nu mensen geacht worden rationeel van aard te zijn en alle beschikbare informatie mee te nemen in hun beslissingen, heeft het bestaan van belastingen gevolgen voor de beslissingen die mensen maken: is het voor mij zinvol om meer te gaan werken, kan ik beter een huis huren of kan ik beter kopen? Dit zijn allemaal vragen die worden beïnvloed door de belastingen die aan deze handelingen gekoppeld zijn. Dit kan er toe leiden dat belastingen een marktverstorend effect hebben. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin de inkomstenbelasting wordt verhoogd: als gevolg hiervan gaan mensen op de arbeidsmarkt een hoger loon eisen. Dit kan weer gevolgen hebben voor de loonkosten die werkgevers ervaren en daarmee de vraag naar arbeid beïnvloeden.

    Een belangrijk gevolg van het heffen van belasting is de belastingdruk die mensen ervaren; dit is het percentage van het totale inkomen waarover mensen belastingen betalen. Voorbeeld: Als het totale inkomen van iemand €10.000 bedraagt, en alle belasting die men betaald inclusief btw etc., is €3500, dan heeft diegene een belastingdruk van 35%.

    Veel discussies omtrent de gevolgen van belasting gaan over het begrip inkomensherverdeling. Andere bekende gevolgen van belastingheffing zijn:

    • Belasting ontwijking. Hier tracht de belastingplichtige op legale wijze via belastingconstructie de afdracht te verminderen.
    • Belastingvlucht. Hier verlaat de belastingplichtige Nederland om op zoek te gaan naar een andere belastingjurisdictie waar men minder belasting hoeft af te dragen.
    • Belastingontduiking. Hier tracht men op illegale wijze de belasting aanslag te verminderen.

    Waarom heffen we belastingen?

    Zoals in de introductie aangegeven, worden belastingen gebruikt om allerlei overheidstaken te financieren; dit noemt men ook wel de fiscale doelstellingen van belastingen. Daarnaast kunnen er nog allerhande niet-fiscale doeleinden zijn die men tracht te bewerkstelligen door het heffen van belastingen, zoals het ontmoedigen van roken d.m.v. het heffen van accijnzen. Dit roept de vraag op aan welke eisen belastingen dienen te voldoen. Algemeen wordt aangenomen dat dit er vier zijn: 1) rechtvaardigheid, 2) rechtszekerheid, 3) uitvoerbaarheid en 4) neutraliteit.

    Het rechtvaardigheidsbeginsel ziet er op toe dat de belastingdruk over individuen gelijk verdeeld wordt en dat de draagkrachtverhoudingen niet worden gewijzigd door belastingheffing. Nu er een bepaald bestaansminimum is, rechtvaardigt dit principe een licht progressieve heffingsdruk.

    Het begrip van rechtszekerheid doelt erop dat mensen van te voren moeten kunnen weten hoeveel belasting ze moeten betalen en waarover (voorzienbaarheid van belastingen). Zoals eerder al aangegeven, nemen mensen belastingen mee in de beslissingen die ze nemen; onzekerheid over belastingen kan ertoe leiden dat mensen beslissingen uitstellen en daarmee resulteren in economische inertie.

    De eis van uitvoerbaarheid heeft te maken met de gedachte dat de belastingheffing niet meer mag kosten dan dat het oplevert. Daarnaast ziet dit beginsel er ook op toe dat de heffing niet onnodig ingewikkeld is en daarmee onnodige kosten met zich meebrengt voor belastingplichtige.

    Het neutraliteitsprincipe houdt in dat belastingheffing geen invloed mag hebben op de keuzes die men maakt, of in ieder geval zo min mogelijk. Zoals we eerder hebben gezien wordt deze klassieke opvatting omtrent belastingheffing niet meer gedeeld door een groot deel van de maatschappij. Inmiddels vinden we het normaal dat belastingen worden ingezet als overheidsinstrument om gedrag te sturen. De meest in het oog springende doelstellingen die de overheid tracht te bereiken d.m.v. belastingheffing zijn:

    • Het stimuleren van economische groei en werkgelegenheid.
    • Een vergroening van de economie, door bijvoorbeeld productiekeuzes, die het klimaat minder belasten, bloot te stellen aan een lager heffingstarief.

    Hoe is de inkomstenbelasting geregeld in Nederland? - Chapter 2

    Wat is inkomstenbelasting?

    Inkomstenbelasting wordt geheven van natuurlijke personen. De inkomstenbelasting treft bijna iedereen. Bij de berekening van het volgens de aanslag te betalen bedrag aan inkomstenbelasting komt de ingehouden loonbelasting daarop in mindering. De heffing van inkomstenbelasting vindt plaats samen met de premieheffing van de drie volksverzekeringen (art. 9.1 lid 3 Wet IB). De inkomstenbelasting is een directe belasting. Dit betekent dat de belasting wordt geheven van degene die de belasting ook moeten dragen.

    De inkomstenbelasting moet het draagkrachtbeginsel tot gelding brengen. Dit komt naar voren in de tariefstructuur in box 1. Er wordt een progressief tarief toegepast. Bij box 3 wordt er een vast tarief van 30% over een verondersteld rendement van het vermogen van 4%. De belastingdruk daalt hierbij naarmate het werkelijk genoten rendement hoger is.

    Tot de invoering van de Wet IB 2001 was er een synthetische inkomstenbelasting. Alle opbrengsten uit diverse bronnen van inkomen werden bij elkaar opgeteld. Sinds de Wet IB 2001 is er een analytische inkomstenbelasting. De opbrengsten uit de bronnen worden gerangschikt in één van drie boxen. Ook biedt de inkomstenbelasting een speelveld voor het nastreven van allerlei sociale en economische nevendoeleinden van de belastingheffing. Dit wordt ook wel instrumentalisering genoemd.

    Wat is de structuur van de Wet IB 2001?

    De Wet IB rangschikt de inkomensbestanddelen in drie boxen, namelijk box 1 voor inkomsten uit werk en woning, box 2 voor inkomen uit aanmerkelijk belang en box 3 voor inkomen uit sparen en beleggen.

    Box 1: De inkomensbestanddelen die hierin horen staan opgesomd in art. 3.1 Wet IB. Het progressieve tarief kent vier schijven. Over inkomen in de eerste en tweede schijf is tevens 27,65% premie verschuldigd voor drie volksverzekeringen (AOW, AWBZ, Anw). Personen van 65 jaar en ouder worden vrijgesteld van de verplichting om premie voor de AOW te betalen.

    Box 2: Het inkomen uit aanmerkelijk belang omvat de voor- en nadelen die toevallen aan aandeelhouders met een belang van 5% of meer in het geplaatste kapitaal van een aandelenvennootschap. Hoe dit bedrag wordt bepaald staat in art. 4.1 en 4.12 Wet IB.

    Box 3: Bij het inkomen uit sparen en beleggen geldt een tarief van 30%. Dit wordt ook wel de vermogensrendementsheffing genoemd. Er wordt geacht dat het een rendement van 4% oplevert. Er wordt dus 1.2% geheven over het belastbare vermogen op de peildatum. Wat in werkelijkheid aan rendement is genoten, doet door het forfaitaire karakter van de heffing niet ter zake.

    Bij de berekening wordt rekening gehouden met de op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten. Deze staan limitatief opgesomd in art. 6.1 lid 2 Wet IB. Het inkomen in een box kan door deze aftrekposten niet negatief worden.

    Het kan voorkomen dat een bepaald voordeel in meer dan één van de boxen past. Art. 2.14 Wet IB regelt dan de rangorderegeling. Dit houdt bijvoorbeeld in dat een voordeel dat een onderdeel van de winst vormt en tegelijkertijd als een loonbestanddeel valt aan te merken, enkel als winst in de heffing wordt betrokken.

    Van neutraliteit tussen de boxen is geen sprake. De wet stelt dus regels om te bereiken dat belastingplichtigen ook werkelijk worden belast in de box die de wetgever voor hun inkomens- en vermogensbestanddelen in gedachten heeft. Art. 2.14 lid 3 Wet IB geeft een nadere regeling voor box-hopping. Daarnaast kan tussen de boxen kan geen verliesverrekening plaatsvinden. Over je jaargrenzen heen, kunnen de verliezen wel verrekend worden met een positief resultaat uit dezelfde box in andere jaren. Box 1 met de drie voorafgaande en de negen volgende kalenderjaren, box 2 met het voorafgaande kalenderjaar en de negen volgende kalenderjaren, box 3 kan nooit lager zijn dan nul.

    Wat houdt de subjectieve belastingplicht in?

    Aan de inkomstenbelasting zijn enkel natuurlijke personen onderworpen. Er zijn twee soorten belastingplichtigen te onderscheiden. Ten eerste de binnenlandse belastingplichtigen (art. 2.1 lid 1 onderdeel a Wet IB). De binnenlandse belastingplichtige is voor het gehele inkomen, waar ook verkregen, in Nederland belastingplichtig. Of iemand in Nederland woont, wordt beoordeeld naar de feiten en omstandigheden (art. 4 AWR). Het gaat erom waar het centrum van het persoonlijk leven zich bevindt. Ten tweede zijn er de buitenlandse belastingplichtigen (art. 2.1 lid 1 onderdeel b Wet IB). Van diensten van onze overheid profiteren ook personen die niet in Nederland wonen, maar die wel inkomen uit Nederland genieten. De buitenlandse belastingplichtigen worden hier in de belastingheffing betrokken op grond van het bronbeginsel. De buitenlandse belastingplicht ontstaat bij het genieten van binnenlands inkomen.

    Wanneer personen samen een huishouden vormen, moeten positieve en negatieve inkomstenbestanddelen aan een van beiden worden toegerekend. Art. 5a AWR gaat over het partnerbegrip.

    Wat houdt de objectieve belastingplicht in?

    Na het vaststellen van de subjectieve belastingplicht rijst de vraag wanneer de belastingplichtige ook belastingschuldige is. Er moet dan aan drie voorwaarden zijn voldaan:

    1. De belastingplichtige moet in een bepaald jaar één of meer positieve belastbare inkomens hebben (box 1, 2 of 3).

    2. Het over die belastbare inkomens berekende bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting moet het gezamenlijke bedrag van de heffingskorting overtreffen (art. 2.7 lid 1 Wet IB).

    3. Werknemers worden alleen inkomstenbelasting verschuldigd voor zover hun belasting niet al in de vorm van loonbelasting is voldaan.

    Voor een groot deel van de werknemers kan er worden volstaan met de heffing van loonbelasting.

    De wet kent het begrip ‘verzamelinkomen’ (art. 2.18 Wet IB). Dit is het gezamenlijke bedrag van de inkomens uit de drie boxen, verminderd met het daarin begrepen te conserveren inkomen. Het speelt onder andere een rol bij de aftrekbare specifieke zorgkosten en de drempel voor de giftenaftrek.

    Wat houdt het fiscale inkomensbegrip in?

    Over het fiscale inkomensbegrip zijn diverse theorieën ontwikkeld. Voorbeelden zijn de bronnentheorie en de vermogensvergelijkingstheorie. Bij de bronnentheorie was er sprake van inkomen als de voordelen uit een duurzame bron vloeien. Buiten een bron om verkregen baten, vormen in deze visie geen inkomen. Er wordt dus een scherp onderscheid gemaakt tussen de bron en de daaruit voortvloeiende baten. De vermogensvergelijkingstheorie kent een veel ruimer inkomensbegrip. Het inkomen is hierbij gelijk aan de groei van het vermogen in een bepaald tijdvak, vermeerderd met wat in dat tijdvak is geconsumeerd. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen de inkomenssfeer en de vermogenssfeer.

    Ons fiscale inkomensbegrip stoelt hoofdzakelijk op de bronnentheorie. Er moet sprake zijn van een in de wet genoemde bron. Enkel de voordelen die uit deze bronnen voortvloeien worden tot het inkomen gerekend.

    De wetgever wenst pas tot heffing over te gaan wanneer voordelen zijn gerealiseerd. De belasting wordt dus pas geheven nadat zij de belastbare baten hebben ontvangen of ter beschikking hebben gekregen. Dit wordt het reële stelsel genoemd.

    De Hoge Raad heeft drie eisen gesteld waaraan voldoen moet zijn voordat er gesproken kan worden van bron van inkomen:

    1. Voordeel beogen: De belastingplichtige heeft het subjectieve oogmerk om voordelen te verwerven.

    2. Voordeel verwachten: Deze voordelen moeten redelijkerwijze objectief kunnen worden verwacht.

    3. Deelname aan het economische verkeer: De belastingplichtige neemt deel aan het economische verkeer. Het gaat daarbij niet alleen om daadwerkelijke deelname, maar ook om de gerichtheid op deelname aan het economische verkeer.

    Wat is er geregeld omtrent de belastbare winst uit onderneming?

    Belastbare winst is het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen, verminderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling.

    Winst uit onderneming is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die worden verkregen uit een onderneming (art. 3.8 Wet IB). Uit de jurisprudentie volgt dat er sprake is van een onderneming bij een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, waarmee beoogd wordt door deelname aan het maatschappelijk verkeer winst te behalen. De winst moet redelijkerwijs te verwachten zijn. De wet sluit illegale of moreel omstreden activiteiten dus niet uit van belastingheffing.

    Een objectieve onderneming doelt op de organisatie die op grond van objectieve feiten en omstandigheden als een onderneming valt aan te merken. Een subjectieve onderneming doelt vooral op de persoon voor wiens rekening een objectieve onderneming wordt gedreven. Bij het objectieve karakter van het ondernemingsbegrip hoort dat feitelijke omstandigheden het beeld van de onderneming opbouwen.

    Bij het bepalen wat het begin en wat het einde is van de onderneming is de naar buiten kenbare wil van de belastingplichtige belangrijk. Als de kennelijke bedoeling bestaat om tot oprichting van een onderneming te komen, bestaat de onderneming vanaf de eerste voorbereidingshandelingen.

    Het is belangrijk om te weten waar de winst uit voort komt, uit de onderneming of uit een andere bron. Dit is van belang omdat er dan andere regels gelden. Het verrichten van arbeid is essentieel voor de aanwezigheid van een onderneming, maar er is niet steeds sprake van een onderneming. De arbeid van de werknemer is namelijk geen activiteit binnen de eigen onderneming, maar wordt ingezet in de onderneming van een ander. Voor de vraag of er winst uit onderneming of uit overige werkzaamheden is genoten, moet je kijken of iemand met voldoende mate van zelfstandigheid in betekenende mate via een organisatie van kapitaal en arbeid duurzaam deelneemt aan het maatschappelijke productieproces.

    Nadat de onderneming is vastgesteld, moet er worden gekeken wie de winst uit onderneming

    Read more