Samenvatting bij Pleitwijzer: succesvol pleiten in de praktijk - Klink & Broekers-Knol - 9e druk


Wanneer ontstond de retorica? - Chapter 1

De retorica is ontstaan in Athene door de opkomst van de democratie in de politiek en de rechtspraak. De sofisten waren professionele onderwijzers die mensen leerden pleiten en debatteren. Zij gaven tegen betaling retorische adviezen, welke na verloop van tijd in geschreven vorm werden vastgelegd in de technai. In de technai werden de spelregels voor het openbare debat uitgelegd en daarnaast stonden er aanwijzingen in om het debat te winnen. Belangrijk is een geschrift van Antifon (480 voor Christus) geweest. Daarin adviseerde hij niet alleen de aanklager in strafzaak, maar gaf hij ook aan hoe de verdediger hierop het beste kon reageren. Protagoras benoemde de praktijk van het advocatenpleidooi als die van de kunst om sterke argumenten af te zwakken en zwakke argumenten overtuigend te maken.

Welke vier wetten voor succesvolle communicatie zijn te onderscheiden? - Chapter 2

Ten tijde van de Romeinse Republiek werd de retorica door Cicero en zijn volgeling Quintilianus tot een systeem uitgebouwd, waarbij welsprekendheid (eloquentia) een ideaal werd. Het werd een manier van leven en uit deze retorische traditie zijn vier wetten voor succesvolle communicatie af te leiden:

Publieksgerichtheid.

Een spreker moet zijn publiek kennen. Hij moet zich laten leiden door de kernmerken van zijn publiek, daardoor wordt zijn betoog overtuigender. Men moet aansluiting zoeken bij de reeds bestaande opvattingen van het publiek. De doxa is de heersende mening van de verstandige mensen in de gemeenschap. Wil men veel overtuigende argumenten bedenken dan is belangrijk dat de pleiter en de tegenpleiter zich verplaatsen in elkaars positie en in die van de rechter.

Logos, pathos en ethos.

Aristotelis was van mening dat de overtuiging van het publiek op drie niveaus tegelijk tot stand kwam. Allereerst door de logos: men overtuigt door goede argumenten. Daarnaast door de pathos: door het publiek in de juiste stemming te brengen om de argumenten op waarde te schatten, door het juiste gevoel op te roepen. Tot slot door de ethos: door in woorden en gedrag te laten zien dat de spreker zelf een positief te waarderen karakter bezit, dat hij over een gunstig imago beschikt. Binnen het betoog van de spreker komt ethos naar voren doordat het beeld dat de spreker van de karakters van de betrokkenen geeft moet kloppen. Voor een overtuigend betoog dienen logos, pathos en ethos is evenwicht te zijn.

Goede voorbereiding.

Quintilianus zei dat de spreker vijf verschillende stadia diende te doorlopen beginnend bij de eerste kennismaking met het probleem tot aan de presentatie in de rechtszaal. Allereerst komt de inventio, het oriënterend onderzoek. Alle voor- en tegenargumenten voor de stelling dienen te worden gevonden. Inventio gaat niet enkel om het eigen standpunt, ook dient te worden gekeken naar het standpunt dat de tegenpartij of een neutrale derde zal verdedigen. Hierna komt het dispositio. Dat is de fase waarin de argumentatie gestructureerd wordt. Hoofd- en bijzaken moeten worden onderscheiden.

Er moet een keuze gemaakt worden welke argumenten genoemd gaan worden en in welke volgorde. Ook wordt alvast gekeken hoe op de te verwachten argumenten van de tegenpartij gereageerd kan worden. Daarnaast worden de kenmerken van de situatie waarin betoogd zal worden bekeken. Denk daarbij aan de maximale spreektijd die de betoger zal krijgen. De structuur van het betoog is nu vastgesteld, daardoor treedt de volgende fase in waarin het kiezen van de juiste bewoordingen en daarbij het afstemmen van het logos, pathos en ethos centraal staat. Het elocutio is het werken aan een overtuigende verwoording van de argumentatie. Belangrijk is daarbij amplificatio, wat inhoudt dat hetgeen wat veel aandacht dient te krijgen van de rechter moet worden opgeblazen en hetgeen wat zoveel mogelijk aan de aandacht van de rechter voorbij zou moeten gaan moet worden geminimaliseerd. De volgende fase is de memoria, het uit het hoofd leren van het betoog. Het laatste stadium is de actio, wat betekent dat het betoog overtuigend moet worden gepresenteerd. Daarbij is het treffen van een goede mentale voorbereiding noodzakelijk en zal men aandacht moeten besteden aan technieken van stemgebruik en mimiek.

Een gestructureerd betoog.

Een gestructureerd betoog bestaat uit vijf onderdelen. Allereerst komt het exordium aan bod. Dat is een inleiding die erop gericht is de aandacht van het publiek te trekken en de stemming van het publiek gunstig te beïnvloeden ten opzichte van de spreker. De centrale stelling wordt gepresenteerd. Daarna volgt het tweede onderdeel, het narratio. Dat is een uiteenzetting van de feiten van het probleem waar het om gaat. Vervolgens komen de argumenten voor de eigen aangevoerde stellingen naar voren, dat wordt het probatio genoemd. Na het probatio volgen weerleggingen van de tegenargumenten, refutatio. De juridische kern van het betoog bestaat uit de probatio en de refutatio. De volgorde die tussen deze twee het beste kan worden aangehouden, verschilt per betoog. Het hangt af van de lokale omstandigheden van het proces en de afweging zal gemaakt moeten worden door zo publieksgericht mogelijk te werk te gaan. Tot slot eindigt het betoog met het peroratio, hetgeen een slotwoord inhoudt welke rechtstreeks tot het oordelend publiek is gericht. Vaak is het peroratie emotioneel van aard.

Wat is het onderscheid tussen moderne en klassieke pleitretoriek? - Chapter 3

De moderne pleitretoriek verschilt van de klassieke pleitretoriek. Tegenwoordig vindt communicatie in gerechtelijke procedures vaker schriftelijk dan mondeling plaats. Schriftelijke communicatie werd permanent ten tijde van de totstandkoming van wettenverzamelingen die door het keizerlijke gezag, onder andere door Justinianus en Napoleon, werden ondersteund. Daardoor ging onder recht vallen datgene wat geschreven en gedrukt stond en wat door rechtsgeleerden door commentaar werd voorzien. Dit in tegenstelling tot hetgeen wat leeft in het rechtsgevoel van mensen (de heersende mening). Enkel op gronden van rechtvaardigheid een debat winnen lukte niet meer. Inspelen op emoties van mensen of het redeneren op basis van waarschijnlijkheden kreeg minder ruimte dan voorheen.

Het moderne pleidooi laat ruimte over voor zowel mondelinge als schriftelijke communicatie. Daarbij zijn er ook overeenkomsten tussen de moderne en klassieke retorica te vinden. Men redeneert vandaag de dag toch nog steeds op basis van waarschijnlijkheden. Ook doet men nog wel eens een beroep op de overtuigingen die redelijke mensen erop nahouden en ook dient de advocaat ervoor te zorgen dat het publiek van mening wordt dat zijn cliënt een positief imago (ethos) bezit. Tot slot blijven ook vandaag de adviezen uit de klassieke tijd belangrijk.

Gelet op het bovenstaande blijven de vijf stadia van de klassieke retorica hun gelding behouden. Men dient te beginnen met een brede oriëntatie om de verschillende gezichtspunten te onderzoeken. De tweede fase, het dispositio, is in de moderne tijd belangrijker geworden. Alle argumenten moeten worden opgesteld, waarna niet alleen een keuze moet worden gemaakt welke argumenten wel en welke niet voor het desbetreffende betoog in aanmerking komen, ook dient te worden besloten in welke volgorde dit zal geschieden. De elocutio volgt: de passende verwoording van de argumenten. De memoria, het uit het hoofd leren van het betoog, is belangrijk om het betoog krachtiger te laten zijn. De spreker mag het betoog niet voorlezen, hij dient enkel pleitnotities te maken. Tot slot is in de moderne procespraktijk de actio (de overtuigende presentatie) minder van belang. Enkel bij een kort geding is deze van zwaarwegend belang, omdat het mondelinge gedeelte daar centraal staat.

Wat is het gevaar van de retoriek? - Chapter 4

Het gevaar van de retoriek is het feit dat iemand gelijk kan krijgen, zonder het daadwerkelijk te hebben. De sofisten gaven retorische adviezen en droegen om die reden bij aan de ontwikkeling ervan. Zij vroegen geld voor hun adviezen, hetgeen niet iedereen zich kon veroorloven. Daardoor was de strijd oneerlijk geworden. Plato wees de retorica af in zijn dialoog Gorgias, omdat hij het ermee oneens was dat iemand gelijk kon krijgen zonder het ook echt te hebben. Gorgias was een bekende sofist, die in zijn dialoog verdedigde dat iemand die de retorica beheerst van een slimme arts zou kunnen winnen.

Een redenaar zou daarmee zelfs een patiënt kunnen overtuigen een verkeerd medicijn in te nemen. Gorgias noemde om deze reden de kunst van het overtuigen superieur aan de andere wetenschappen en kunsten. Plato was het met deze stelling oneens. Hij was van mening dat kunsten en wetenschappen onderscheiden dienen te worden in degene die werkelijk goed zijn voor de mens en in de kunsten en wetenschappen die enkel oppervlakkige effecten met zich meebrengen en op de lange termijn niet echt van belang zijn. De retorica valt onder de slechte kunsten. Tegenover elke onechte kunst staat een ware kunst, waarbij de kunst van de retoriek staat tegenover die van de kunst van het wetgeven. Wetgeving stelt namelijk regels die daadwerkelijk goed voor de mens zijn.

In Athene krijgt Plato ongelijk, de retoriek leeft daar juist enorm op doordat de technieken voor iedereen toegankelijk gemaakt worden. De verschillende technieken en begrippen worden na verloop van tijd algemeen bekend. Doordat de retorische vaardigheden nu gelijker verdeeld waren, was ook het gevaar van het verschil in kennis weggenomen.

Aristotelis wilde de gevaren van de retorisch beperken, door de technieken van de kunst van het overtuigen zo op te zetten dat het voor anderen mogelijk werd deze te beoordelen in plaats van ervoor te zorgen dat deze werden uitgesloten. In zijn boek Retorica, schreef Aristotelis over argumentatieve technieken die passend zijn voor een debat over kwesties waar men met waarschijnlijke in plaats van met vaststaande kennis moet werken. Hij ging er vanuit dat effectief communiceren samengaat met ethisch communiceren. Maakt men gebruik van de mogelijkheid anderen te overtuigen, dan is het gevolg dat ethische beoordeling mogelijk wordt. De adviezen van Aristotelis lijken op die van de sofisten en zijn dus gericht op succesvol pleiten, echter lijden de adviezen van Aristotelis ertoe dat de spreker zich wel ethisch verantwoord opstelt. Een aforisme is een algemene waarheid in een puntige formulering. Aristotelis gebruikt de algemene stelregel, waarbij het betoog een schijn van algemeenheid krijgt. Belangrijk is dat men daarbij wel aansluiting zoekt bij de vooroordelen van het publiek. De redenaar moet zoeken naar waar de heersende vooroordelen van het publiek vandaan komen. Zo kan de spreker deze vooroordelen vervolgens in algemene termen opnoemen om zijn gelijk te halen. Maar wil de spreker echt succes hebben dan zal hij ook moeten aansluiten bij algemene waarheden die leven bij het publiek. De spreker zal dan als ethisch goede spreker aanschouwd worden. Dit laat zien dat de hoofdregel van de ethiek niet alleen een technisch, maar ook een ethisch aspect heeft.

Wat is het nut van decorum, probatio en refutatio? - Chapter 5

Belangrijk is dat de betoger begrijpt dat er ook een tegenpleiter aanwezig is en een publieksinstantie bestaat, waaraan de betoger zich zal moeten aanpassen. Er bestaat een wederzijdse afhankelijkheid tussen de activiteit van de betoger en die van de andere betrokkenen. Bij een rechtszaak strijden de betrokkenen niet alleen met elkaar, zij werken ook samen hetgeen een matigend effect met zich meebrengt. Een samenwerking zorgt ervoor dat er onuitgesproken verwachtingen ontstaan, denk daarbij aan ongeschreven afspraken of conventies, waaraan men zich moet houden. Vooral Cicero heeft over onderwerp veel geschreven. Volgens Cicero staat de gehele toespraak in het teken van het decorum. Decorum houdt het vereiste van passendheid in, lettend op gedrag dat adequaat is binnen de sociale context. Het uit zich in de logos, de pathos en de ethos. De spreker dient zich bewust te zijn van de verwachtingen die het publiek heeft. Hij moet het publiek niet tegenwerken, maar hij moet samen met het publiek naar de conclusie toe zien te werken.

Amplificatie is het opblazen van een belangrijk punt. Dit kent echter wel zijn grenzen. De spreker moet niet teveel uitweiden, dan zullen mensen het betoog irrelevant gaan vinden. Omgekeerd dient de spreker niet zomaar voorbij te gaan aan een belangrijk punt. Dit wordt minimaliseren genoemd, het publiek zal dit als zwak ervaren. Volgens Grice moet de spreker zoveel informatie geven als nodig is om een redelijk oordeel te vellen. Grice noemt dit de regel van kwantiteit. Andere vormen van het samenwerkingsbeginsel die Grice noemt zijn: regels van kwaliteit, van relatie en van stijl. Doordat de betoger afhankelijk is van de samenwerking met het publiek, staat het samenwerkingsbeginsel centraal. De spreker moet erop letten dat hij niet te deftig of dubbelzinnig gaat praten.

Dubbelzinnigheid leidt vaak tot verzet, de spreker dient namelijk duidelijke taal te gebruiken. Quintilianus waarschuwde al voor het gevaar dat teveel duistere taal tot een negatief oordeel van het publiek zou leiden en afbreuk zou doen aan de overtuigingskracht van de spreker. Volgens hem dient een betoger een zo eenvoudig en helder mogelijke spreekstijl te hanteren, daardoor zou de luisteraar de argumenten beter kunnen onthouden. De tegenpleiter zal vervolgens de mogelijkheid hebben de argumenten te weerleggen. Probatio en refutatio zorgen ervoor dat het publiek de zaak van twee kanten kan bekijken, namelijk vanuit de kant van de betoger en vanuit de kant van de tegenpleiter. Of samenwerking tussen de spreker goed verloopt hangt vooral af van de kwaliteit van het publiek. Een geschoold publiek zorgt meestal voor een hoger discussieniveau. Guépin schreef ‘De Beschaving’, waarin hij dit toelichtte. Een publiek dat bekend is met sofistische trucs, zou deze manier van redeneren kunnen afwijzen en daardoor zal de spreker bji een dergelijk publiek niet makkelijk meer kunnen winnen.

Niet alleen de ethische techniek, maar ook het samenwerkingsbeginsel leidt ertoe dat de gevaren van de kunst van het pleidooi verminderen. Bij een behoorlijke proces dienen de twee partijen gelijke kansen te krijgen om hun standpunt naar voren te brengen en gehoord te worden door een onafhankelijke en onpartijdige rechter (zie artikel 6 EVRM). Zo kan men een goed evenwicht tussen de retorische strategieën van procespartijen mogelijk maken, er ontstaat een retorische situatie. Belangrijk daarbij is, dat telkens dezelfde grondstructuur wordt aangehouden waarbij pleiter en tegenpleiter voor een onafhankelijke instantie staan. Daarnaast zijn natuurlijk ook vrijheid van meningsuiting en het verbod op geweld onmisbaar voor een goed debat. In 1827 schreef de jurist Johannes van der Linden ‘De ware pleiter’, waarin hij de kunst van het pleitdooi uitlegde. Hij was van mening dat er een wanverhouding bestond tussen de aandacht die gegeven werd aan de inhoud van het geldende recht en de aandacht die gegeven werd aan het leren van argumenten voor juridische problemen. Een benodigd evenwicht ontbrak.

Welke functie heeft het pleidooi in het proces? - Chapter 6

Het pleidooi heeft in het civiele proces een lange tijd enkel een aanvullende functie vervuld. Het begon met een lange schriftelijke procedure, waarin de standpunten naar voren werden gebracht. Daarna konden beide partijen nog een pleidooi aanvragen. De laatste jaren is het belang van het pleidooi stukje bij beetje toegenomen. Het kort geding werd steeds belangrijker, waarbij enkel een inleidende dagvaarding bij de rechter bekend is en de rechter daardoor voor verdere informatie afhankelijk is van het pleidooi. Het pleidooi boet aan betekenis in door de comparitie. De rechter kan een comparitie verzoeken om meer informatie bij de advocaten of partijen los te krijgen.

In de administratiefrechtelijke procedures is het pleidooi zeer belangrijk. Belanghebbende moeten gehoord worden, waarbij advocaten bijstand kunnen verlenen. In strafzaken wordt immer gepleit en staat het pleidooi centraal bij het voeren van de verdediging voor de verdachte.

In de klassieke retorica worden drie soorten reden onderscheiden, namelijk de politieke, de gerechtelijke en de feestrede. Elke rede heeft een verschillend onderwerp en verschillende rol van het publiek. Dat maakt eveneens de taak van de spreker anders. Hier wordt enkel de gerechtelijke rede besproken, waarin het gaat om het aanklagen dan wel het verdedigen van een aangeklaagde. De pleiter heeft vijf taken: zoeken, structureren, verwoorden, onthouden en uitvoeren.

Welk nut heeft retorica bij de rechter? - Chapter 7

De eerste taak bestaat uit het zoeken naar wat de pleiter eigenlijk wil gaan zeggen. Tegenwoordig dienen pleidooien kort en bondig te zijn. Toch is een strategie die aan logische, psychologische en ethische eisen voldoet onmisbaar. Het publiek staat centraal in de retorica. De spreker kan het publiek beïnvloeden door zijn redenering, door zijn karakter en door in te spelen op het gevoel van het publiek. De spreker moet zich van te voren oriënteren op zijn publiek, zodat hij het publiek leert kennen. Het publiek zal in Nederland vaak bestaan uit beroepsrechters en uit professionals die zijn gespecialiseerd in het recht en die gewend zijn met een ruime keuzevrijheid een oordeel te vellen over een zaak.

Een eerste tegenwerping van het nut van de retorica betreft die van de verwachting dat de rechter enkel het recht toepast en dat hij gebonden is aan bestaande rechtsregels. Maar dat is onjuist, de rechter kan beïnvloed worden op momenten dat er interpretatievraagstukken voorbij komen. De rechter zal keuzes moeten maken bij de selectie en kwalificatie van feiten en hij zal rechtsregels moeten interpreteren. Op momenten dat de rechter over interpretatieruimte beschikt, vaak in bestuursrechtzaken, zal de pleiter zijn invloed kunnen uitoefenen. Een tweede tegenargument betreft die van de aanname dat een beroepsrechter enkel gevoelig is voor juridische argumenten en dat hij de retorische technieken zou kunnen doorzien. Dit betekent echter niet dat de retorica geen effect kan hebben. De pleiter moet vooral zijn strategie aanpassen aan de professionele toehoorder, waarbij de eigenschappen van deze toehoorder bekeken moeten worden. Een rechter kan goed luisteren en is in staat zich duidelijk uit te drukken. Hij is onafhankelijk en onpartijdig. Daarnaast is hij besluitvaardig, beschikt hij over overtuigingskracht en inlevingsvermogen. Tot slot zijn zelfvertrouwen, zelfreflectie en de mogelijkheid rustig te blijven belangrijke eigenschappen van de gemiddelde Nederlandse rechter. Het is dus vooral belangrijk voor een pleiter dat hij zich bewust is van deze eigenschappen.

Niet alleen de kenmerken van het publiek spelen mee, ook de omstandigheden, waarin gepleit zal gaan worden, moeten in ogenschouw worden genomen. De procedurele context bestaat uit het type procedure, de fase van de procedure, de rol van de cliënt, het procesrecht en de mate waarin de rechter actief is. Ook kan het doel per proces verschillen en moet van te voren enigszins bekend zijn hoe lang gepleit mag worden. De vorm en inhoud van het pleidooi worden beperkt door de beslissingsdwang van de rechter. Beslissingsdwang houdt in dat een rechter binnen een redelijke termijn moet beslissen over de zaak. Daarbij zal hij relevante gezichtspunten moeten gaan selecteren en daarmee zal hij dus ook enkele argumenten buiten beschouwing moeten laten. Tot slot dient nog vermelding dat in juridische procedures veel gewerkt wordt met autoriteitsargumenten. Dat zijn argumenten die hun kracht ontlenen aan het feit dat zij passen binnen het geldende recht of dat zij aansluiten bij gezaghebbende overtuigingen.

Argumenten zijn beweringen die gedaan worden om een standpunt aannemelijk te maken. Het betoog (argumentatie) bestaat uit het standpunt enerzijds en het geheel van ondersteunende beweringen anderzijds. Ware uitspraken en feiten van algemene bekendheid behoeven geen argumentatie.

Wat zijn ethos, pathos en logos? - Chapter 8

Aristotelis beschreef in zijn ‘Retorica’ het doel van de retorica. Het doel zou zijn het ontwikkelen van het vermogen om in te kunnen zien wat met betrekking tot elk onderwerp overtuigingskracht heeft. De overtuigingsmiddelen zijn aan elkaar gelijkwaardig: ethos, pathos en logos. Logos heeft betrekking op het intellectuele vermogen van het publiek. De ethos en pathos doen een beroep op de emotie en het intuïtie van de toehoorders.

Ethos (karakter).

Aristotelis vindt dat het karakter of het imago van een pleiter centraal staat. Non-verbale en verbale communicatie van de spreker dient consequent te zijn. Bij het pleidooi moet de pleiter zowel aandacht besteden aan zijn eigen ethos, als aan het ethos van zijn cliënt. De pleiter wil namelijk een positief beeld van de verdachte laten zien. De verwachtingen van het publiek zijn richtgevend bij het creëren van een positief ethos. Onder andere geloofwaardigheid en betrokkenheid kunnen een rol spelen. Dit betekent niet dat het ethos overeenkomt met de werkelijkheid, vaak is ethos maar fictie en acteerwerk. Goed acteren kun je leren door zelfreflectie en door ervaring op te doen. Emoties oproepen bij anderen lukt pas als men zich bewust is van het eigen inlevingsvermogen en deze zo ver mogelijk heeft ontwikkeld. Volgens Martha Nussabaum kunnen juristen pas emoties bij anderen oproepen als zij hun verbeelding en vermogen tot sympathie ontwikkelen. Dit kunnen juristen onder andere doen door veel literatuur te lezen.

Tot slot is het gevoel van belang dat een redelijk persoon geloofwaardiger lijkt dat bijvoorbeeld een opvliegend persoon. Het ethos doet een beroep op dergelijke gevoelens, het wil het dat het publiek zijn intuïtie (verborgen overtuiging) te rade gaat.

Pathos (gevoel).

Pathos is een emotioneel overtuigingsmiddel, waarbij de pleiter probeert het gevoel van de luisteraar te bespelen. Aristotelis wees dit overtuigingsmiddel aanvankelijk af, wegens de irrationaliteit en verwerpelijkheid ervan. Later kwam hij hierop terug, omdat hij begreep dat het publiek niet louter op rationele gronden beslist. In zijn tweede ‘Retorica’ boek noemt Aristotelis de emoties die van invloed kunnen zijn op het oordeel van het publiek, namelijk woede, mildheid, liefde, vriendschap, haat, schaamte, angst, medelijden en jaloezie. De pleiter moet drie vragen beantwoorden, voordat hij een bepaalde emotie op kan roepen. Voorbeeld: Wat is jaloezie? Op wie is men jaloers? Wanneer is met jaloers? Belangrijk is te realiseren dat de gemoedsgesteldheid van de rechter enerzijds van invloed is op het feit of de rechter al dan niet naar de pleiter wil luisteren en anderzijds is zijn gemoedsgesteldheid van invloed op zijn uiteindelijke beslissing.

Logos (argumenteren)

Logos doet een beroep op het intellect van het publiek dat uit redelijk denkende mensen bestaat. De logos bestaat uit de argumenten en de redenering die met deze argumenten ontstaat.

Twee vragen staan centraal:

  1. Eerste vraag: waar vinden we de goede argumenten?

Autoriteitsargumenten kunnen volgens Aristotelis op vijf verschillende plaatsen worden gevonden: de wet, de getuigenverklaringen, de bekentenissen, het contract en de eed. In de moderne tijd kennen we ook nog het verdrag, de rechtspraak, de rechtsbeginselen, de dogmatiek en de maatschappelijke opvattingen.

Aristotelis geeft adviezen over hoe de pleiter de autoriteitsargumenten het beste in zijn pleidooi kan verwerken. Volgens Aristotelis moet de pleiter als een geschreven rechtsregel ongunstig uitvalt voor de zaak, alle juridische middelen aanwenden om gelding van die regel onmogelijk te maken. De pleiter moet zich bijvoorbeeld beroepen op het universele recht. Als het geschreven recht wel gunstig uitvalt, dan adviseert Aristotelis dat de pleiter alle juridische middelen moet aanwenden om aan te tonen dat de regel geldig en van toepassing is in de zaak. De pleiter moet dan bijvoorbeeld beweren dat de rechter niet ongehoorzaam mag zijn aan de wet. In de huidige tijd is het advies vooral in het contractenrecht nog handig.

In elke procedure kan de pleiter argumenten vinden door deze vragen af te lopen:

  1. Waar zijn de relevante feiten en staan deze vast?

  2. Hoe moeten deze feiten gekwalificeerd worden?

  3. Is aan alle voorwaarden voor de kwalificatie voldaan?

  4. Zijn er omstandigheden die deze feiten en/of de kwalificatie in een ander daglicht stellen?

  5. Is voldaan aan eventuele formele vereisten?

  6. Is de procedure correct geweest?

Topoi (meervoud van topos) is een gemeenplaats, een vindplaats van argumenten voor beide partijen. Er bestaan algemene en bijzonder topoi. Bijzondere topoi zijn relevant voor een bepaald onderwerp. Denk daarbij aan de wetsgeschiedenis, het systeem van het recht, de rechtshistorie, de juridische praktijk, het handelsverkeer, het doel van de rechtsregel en de rechtsvergelijking. Algemene topoi zijn gemeenschappelijk aan alle onderwerpen. Aristotelis benoemt daarbij:

De tegenstelling: Een tegenovergesteld begrip wordt gebruikt om een conclusie te bereiken.
Het meerdere of het mindere: Bedoelt wordt dat hetgeen voor het meerder geldt, ook voor het mindere geldt.
Het precedent: Er wordt een vergelijking gemakt met een eerder oordeel in een vergelijkbaar geval.
Analogie: Als in een eerder vergelijkbaar geval op een bepaalde manier is beslist, dan moet nu ook zo beslist worden.
A-contrario: Als in een eerder vergelijkbaar geval op een bepaalde manier is beslist, maar het desbetreffende geval wijkt op bepaalde punten af van het eerdere geval, dan moet anders beslist worden.

Het deel en het geheel: Hetgeen onwaar is voor het geheel, is onwaar voor de onderdelen. Omgekeerd is hetgeen waar is voor de onderdelen, waar voor het geheel.
Oorzaak en gevolg: Mocht het gevolg goed of slecht zijn, dan is de oorzaak goed of slecht. Ook wel wordt dit doel en middelen genoemd. Als het doel goed is, dan zijn de middelen goed.

Definitie: Er wordt een definitie vastgesteld van wat iets is en daaruit wordt de conclusie getrokken met betrekking tot het onderwerp.

  1. Tweede vraag: Wat zijn overtuigende redeneringen?

Men kan op inductieve en op deductieve weg redeneren. Een deductieve redenering is een redenering waarbij vanuit het algemene naar het bijzondere wordt geredeneerd. Bij een inductieve redenering wordt vanuit het bijzondere naar het algemene geredeneerd. Deductie wordt in de retorica enthymeem genoemd. Inductie noemt men het voorbeeld.

Maior-premisse (een algemene regel): Alle olifanten zijn grijs.

Minor-premisse (bijzondere regel): Dombo is een olifant.

Conclusie: Dombo is grijs.

Toch is het enthymeem geen echt syllogisme. Ten eerste zijn de uitspraken van de premisse niet waar. Ze zijn enkel algemeen aanvaard en geaccepteerd. Ten tweede is de vorm vaak incompleet. De maior wordt soms weggelaten, omdat men er vanuit gaat dat deze algemeen bekend is. Het enthymeem is een deductieve redenering, waarbij van een algemene regel naar de bijzondere wordt geredeneerd. Aristotelis vond dat het enthymeem een overtuigende indruk bij het publiek achterliet, doch vond hij het voorbeeld overtuigender. Het voorbeeld is een inductieve manier van redeneren, waarbij de spreker een aantal voorbeelden noemt. Uit deze voorbeelden destilleert de spreker vervolgens de algemene regel, welke wordt toegepast op het concrete geval. De overtuiging die het voorbeeld met zich meebrengt is daarin gelegen dat het voorbeeld berust op waarnemingen uit de werkelijkheid, terwijl het enthymeem alleen berust op waarschijnlijkheden.

Zowel het enthymeem als het voorbeeld komen in de rechtspraktijk voor. Deductie wordt gebruikt om te kijken wat een algemene rechtsregel betekent voor een concreet geval. Vaak is sprake van een gemankeerd syllogisme. Dat is een enthymeem waarvan de stellingen niet helemaal waar, maar enkel discutabel zijn. Het voorbeeld wordt in het recht gebruikt, als deze op precedenten is gebaseerd. Het eerdere geval waarin werd beslist gebruikt men als voorbeeld van hoe in dit soort gevallen al dan niet geoordeeld moet worden. De a-contrario en de analogie redenering zijn gebaseerd op voorbeelden.

Wiarda schreef ‘Drie typen van rechtsvinding’, waarin hij verschillende manieren beschreef hoe het voorbeeld in een juridische redenering gebruikt kon worden bij de methode van gevalsvergelijking. Deze methode gebruikt men bij lastige gevallen, waarbij rechtsregels niet gebruikt kunnen worden.

In de moderne argumentatieleer worden de topoi niet enkel als vindplaats van argumenten gebruikt, ook dienen zij als argumentatieschema’s en redeneervormen. Voor het recht zijn de belangrijkste argumentatieschema’s:

  1. Causale redenering: tussen twee gebeurtenissen van oorzaak en gevolg wordt een verband gelegd. Dat verband doet zich voor in een bepaalde situatie (oorzaak) uit het heden, waaruit een bepaald gevolg in de toekomst afgeleid kan worden. Het verband kan zich ook voortdoen uit een bepaalde situatie in het heden (gevolg), waaruit afgeleid kan worden dat er een bepaalde oorzaak in het verleden moet zijn geweest.

  2. Analogieredenering: men vergelijkt het probleem met gelijksoortige gevallen. Zijn er veel overeenkomsten, dan geldt wat voor een gelijksoortige situatie geldt ook voor het onderzochte probleem.

  3. Pragmatische/instrumentele redenering. Er wordt een maatregel voorgesteld om een doel te bereiken.

  4. Autoriteitsredenering. Er wordt een conclusie getrokken, omdat de autoriteit/deskundige dat zegt.

  5. Eigenschap-oordeelredenering. Er wordt een oordeel geveld op basis van een of meer kenmerken of eigenschappen van een situatie of gedraging.

Welke tegenargumenten kun je verwachten? - Chapter 9

Voor een overtuigend betoog is anticipatie op tegenargumenten noodzakelijk, het zorgt ervoor dat van te voren enigszins duidelijk is wat de tegenpleiter ongeveer zal gaan beweren. De tegenargumenten zijn op dezelfde plaatsten te vinden als de voorargumenten. Denk daarbij aan de feitelijke onderbouwing van het argument, de kwalificatie van de feiten, de interpretatie van het recht en de aard van de redenering. Bij de aard van de redenering horen bij elk type redeneringen een paar standaardvragen, te weten:

Analogie

Zijn de situaties voldoende vergelijkbaar?
Zijn er geen verschillen die juist in casu van belang zijn?

Causaliteit

Hebben soortgelijke oorzaken steeds soortgelijke gevolgen?
Oorzaak-gevolg Zijn er nog andere voorwaarden vereist om het gevolg te laten
opreden?
Zijn er omstandigheden waardoor he gevolg achterwege zou kunnen blijven?

Gevolg-oorzaak

Kan het geconstateerde gevolg ook door andere oorzaken zijn opgetreden?
Instrumenteel Is het gestelde doel wenselijk?
Leidt het middel tot het gestelde doel?
Leidt het middel tot ongewenste nevengevolgen? Zo ja,
Wegen de voordelen dan tegen de nadelen op?
Is het middel praktisch uitvoerbaar?

Autoriteit

Is de autoriteit erkend door dit publiek?
Heeft de autoriteit dit inderdaad gezegd?
Zijn er andere autoriteiten die iets anders zeggen?
Rechtvaardigt de uitlating van deze autoriteit de conclusie?
Is de uitlating te verenigen met andere gezaghebbende bronnen?

Eigenschap-oordeel

Rechtvaardigt de eigenschap het oordeel?
Zijn er andere eigenschappen die een andere oordeel rechtvaardigen?

Meer vragen kunnen gevonden worden door het interne en het externe perspectief erbij te betrekken. Het interne perspectief is het perspectief van de deelnemer van het recht. Vanuit dit perspectief kan gevraagd worden of de oplossing past in het rechtssysteem of in de rechtstaat. Het externe perspectief is het perspectief van de buitenstaander. Vanuit dit perspectief kan gevraagd worden of de oplossing maatschappelijk, economisch of religieus gezien aanvaardbaar is.

Wat zijn de belangrijkste redeneerfouten? - Chapter 10

Drogredenen hebben geen eenduidige beschrijving. Het zou overtredingen van discussieregels genoemd kunnen worden, doch ook redeneringen die geldig lijken maar het in kwestie niet zijn, kunnen onder het begrip vallen.

De belangrijkste drogredenen zijn:

  • Ad hominem: door het gedrag van de ander negatief voor te stellen ga je op de persoon spelen. Het ethos wordt overdreven.

  • Ad populum: de pathos wordt overdreven (demagogie), er wordt extreem ingespeeld op gevoelens van het publiek.

  • Met betrekking tot de logos kunnen de volgende drogredenen genoemd worden:

  • Hellend vlak: Uit een oorzaak worden verregaande toekomstige gevolgen afgeleid. Deze drogreden hoort bij een causale redenering.

  • Stroman: Het argument van de tegenpartij wordt verdraaid en het verdraaide argument wordt bestreden (schijndiscussie).

Nu volgen drogredenen die ook bij de logos thuishoren, maar eigenlijk redeneerfouten zijn. Desalniettemin kunnen deze drogredenen toch overtuigend overkomen.

  • Overhaaste generalisatie: Uit onvoldoende materiaal worden conclusies getrokken.

  • Valse analogie: Er worden onvergelijkbare grootheden met elkaar vergeleken.

  • Valse causaliteit: Ten onrechte wordt een oorzaak-gevolg verband gelegd.

  • Cirkelredenering: Het argument is een herhaling van het standpunt. In een dergelijke redenering kunnen standpunt en argument worden omgedraaid, zonder dat er een andere redenering ontstaat.

Hoe deel je je betoog in? - Chapter 11

De tweede taak van de pleiter betreft die van het structureren. Er moest beslist worden hoe het betoog geordend wordt en wat er precies in gezegd gaat worden. Na het verzamelen van gegevens dienen deze gegevens geordend te worden in de vijf onderdelen van de klassieke indeling.

  • Het eerste onderdeel betreft die van de inleiding. De functies van de inleiding zijn de aandacht van het publiek trekken, het publiek leergierig maken en het publiek welwillend stellen.
  • Het tweede onderdeel bestaat uit de uiteenzetting. In de uiteenzetting worden enkel chronologisch de relevante feiten van de zaak genoemd. De feiten mogen worden weergegeven met een subtiele partijdigheid, bijvoorbeeld door de feiten zo te presenteren dat deze onder een toepasselijke wetsbepaling zullen vallen. Zo kan de uiteenzetting helpen bij de argumentatie. Verder is het handig veel feiten van algemene bekendheid te gebruiken en over voldoende bewijsmateriaal te beschikken. In de uiteenzetting mag tot slot ook de rechtsvraag toegelicht worden.
  • Het derde en vierde deel omvat de argumentatie. De argumentatie bestaat uit de weergave van de argumenten die het standpunt ondersteunen (probatio) enerzijds en uit een weerlegging van het betoog van de tegenpleiter (refutatio) anderzijds. Het is een strategische keuze om te beslissen of de tegenargumenten al in het probatio aan bod komen, waarbij ze worden ontkracht, of dat pas op de tegenargumenten gereageerd wordt wanneer de tegenstander deze opnoemt. Volgens Cicero moet een pleiter immer beginnen met het sterkste argument en voor het slot iets goeds bewaren. De doorsnee-argumenten komen in het midden aan bod, niet de kwaliteit maar de kwantiteit zorgt dan voor overtuigingskracht.
  • Het vijfde en tevens laatste onderdeel van het betoog is de afsluiting. In de afsluiting komt een kort maar krachtige samenvatting van de belangrijkste argumenten en van de conclusie. Belangrijk is dat er in de afsluiting geen nieuwe informatie staat. Aristoteles was van mening dat in de afsluiting ook nog pathos gebruikt moest worden.

Vandaag de dag wordt de klassieke indeling nog steeds aangehouden. Echter dient een lang verhaal duidelijke blokken te bevatten en een bondige conclusie te bezitten, zodat de luisteraar in staat is het verhaal te onthouden. Vooral complexere argumentaties worden minder overtuigend naarmate de structuur onduidelijk is. Een oplossing kan zijn het handhaven van de klassieke volgorde, waarbij regelmatig samenvattingen worden geven van de argumenten en tussenconclusies getrokken worden. Een andere oplossing is het volgen van de klassieke indeling per argument. De indeling loopt dan als volgt: het pleidooi begint met een inleiding waarin kort de zaak wordt geschetst. Daarna komt er een behandeling van de bij elk argument horende relevante feiten. De probatio en de refutatio volgen. Elke argument wordt afgesloten met een conclusie, waardoor elk argument op zich een betoogje wordt. Tot slot komt de afsluiting, waarin enkel en alleen de tussenconclusies herhaald hopen te worden. De laatste oplossing om ervoor te zorgen dat men het betoog ook echt onthoudt is het gebruiken van de pleitnotities. Het overhandigen van een schematische weergave van het pleidooi aan de rechter kan een goede geheugensteun voor de rechter zijn.

Welke stijlkenmerken dient een juridisch pleidooi te bezitten? - Chapter 12

Nu komt de derde taak van de pleiter aan bod, namelijk het verwoorden. Het is kunst de juiste woorden te vinden. Een juridisch pleidooi dient de volgende stijlkernmerken te bezitten: correcte spelling en zinsopbouw, duidelijke formulering en to the point, passende woordkeuze en een levendig en doeltreffend geheel.

Let op het belangrijke verschil tussen het pleidooi en de pleitnota. De pleitnota is een tekst waarin het standpunt van de pleiter staat, deze wordt aan de rechter afgegeven en gaat daardoor als echt processtuk fungeren. Het pleidooi is enkel de schriftelijke basis voor de presentatie tijdens de zitting.

Het eerste stijlkenmerk betreft die van de taalzuiverheid. Zinnen mogen niet te lang zijn en dienen volledig te zijn (in elke zin moet een onderwerp en een gezegde in staan). Verder maken tang- en kettingconstructies het betoog onnodig lastig, die moeten dus worden vermeden. Een tweede stijlkernmerk is de duidelijkheid. Het standpunt moet duidelijk naar voren worden gebracht evenals de argumenten waarmee het standpunt ondersteund wordt. Men dient zich beknopt, concreet en specifiek uit te drukken. Deftige termen kunnen het betoog onnodig zwaar maken. Denk daarbij aan termen als ‘mitsdien’ en ‘in dier voege’, dit soort termen maken het betoog oubollig. Vaak schrijft men zinnen in de passieve vorm en maakt het gebruik van de naamwoordstijl. Wat het betoog duidelijker kan maken is juist het gebruik van de actieve vorm en het vermijden van de naamwoordstijl. Het derde stijlkernmerk betreft de passendheid. Met passend wordt bedoeld dat de woordkeus en de toon van het pleidooi zijn afgestemd op de situatie.

Taalgebruik moet neutraal zijn en ook moet rekening worden gehouden met de toehoorders. Het doel is de rechter te overtuigen, maar rechters zijn verschillend. Zo is de neemt de ene rechter een actievere houding aan dan de andere. Natuurlijk moet men vooral een stijl hanteren die bij het persoon als spreker past. Het belangrijkste is eerlijk en betrouwbaar over te komen. Het vierde en laatste stijlkenmerk is de levendigheid en doeltreffendheid. Levendigheid draagt eraan bij dat de aandacht van het publiek erbij blijft. Ook helpt het de rechter te overtuigen. Daarbij zijn stijlmiddelen belangrijk. Een stijlmiddel is een bewuste afwijking van normaal letterlijk taalgebruik. Het is een kunstgreep met de taal en zorgt voor extra aandacht, vermaak en het stuurt de oordeelsvorming.

Hoe wordt een betoog verlevendigd? - Chapter 13

Stijlmiddelen leven het betoog op en kunnen het oordeel van het publiek sturen. Daarmee moet voorzichtig worden omgegaan, teveel stijlmiddelen maken het betoog ongeloofwaardig. De verschillende soorten stijlmiddelen worden hier opgesomd:

Retorische vraag: een retorische vraag is een vraag waarop de pleiter geen antwoord verwacht. Het antwoord zit al in d e vraag zelf, waardoor publiek gestimuleerd wordt zichzelf een reactie te geven. De retorische vraag betrekt enerzijds het publiek bij het betoog en anderzijds zet het de toeschouwers aan tot denken en handelen.
Ironie: er is sprake van ironie wanneer er een bewering wordt gedaan, terwijl uit de situatie blijkt dat eigenlijk het tegenovergestelde bedoeld wordt. Ironie moet subtiel overgebracht worden, dan kan de spreker laten zien dat hij het publiek serieus neemt. Daardoor zal het publiek zich gevleid voelen en mogelijk positiever over de pleiter oordelen.

Humor: een grap of anekdote maakt het betoog levendiger en geeft het betoog een rustmomentje. Ook kan humor sympathie opwekken. Men moet wel voorzichtig zijn, teveel humor zal het betoog afzwakken.

Registerwisseling: een registerwisseling is het opeens gebruiken van woorden uit een ander, vaak lager, register. Denk daarbij aan het wisselen van heel formeel taalgebruik, maar alledaagse spreektaal. Het trekt vooral de aandacht van het publiek.
Uitweiding en inperking: uitweiding wordt ook wel amplificatie genoemd. Amplificatie is het uitgebreid ingaan op bepaalde gegevens of argumenten. Zo wordt de aandacht gevestigd op bepaalde delen van het betoog, waarvan de pleiter denkt dat deze het belangrijkst zijn. Inperking wordt ook wel minimalisatie genoemd. Bij minimalisatie worden bepaalde feiten of argumenten onderbelicht. Daarmee hoopt de pleiter dat zwakke plekken in het betoog minder opvallen.

Tegenstelling: een tegenstelling wordt ook wel antithese genoemd. Er worden twee of meer zaken, handelingen, personen of argumenten met elkaar gecontrasteerd. Zo worden de onderlinge verschillen duidelijk. Men kan de argumentatie ook verdelen in enerzijds de voorstanders van een bepaald standpunt (inclusief de pleiter) en anderzijds de tegenstanders van een bepaald standpunt. Dat wordt de hij/zij strategie genoemd.

Metafoor en vergelijking: bij een metafoor wordt ‘iets’, een handeling of een persoon in termen van iets anders beschreven. De vergelijking toont verwantschap met de metafoor. Bij een vergelijking worden eveneens twee zaken met elkaar verbonden. Echter, nu vindt geen gelijkschakeling tussen onderwerp en vergelijkingsobject plaats. Metaforen en vergelijkingen kunnen ornamenteel zijn, waarbij he stijlmiddel in het betoog vooral een verlevendigende rol speelt, of ordenend, waarbij het de bedoeling is de waarneming en waardering van het publiek te beïnvloeden.

Concretisering: een concretisering is een illustratie van een abstract probleem of complexe situatie aan de hand van een sprekend voorbeeld. Mensen kunnen zich het probleem dan beter voorstellen.
Drieslag: de drieslag wordt ook wel de tricolon genoemd. Een alliteratie is een klankherhaling van medeklinkers. Een assonantie is een klankherhaling van klinkers. Een drieslag zorgt ervoor dat mensen het onthouden.

Herhaling: herhaling zorgt ervoor dat mensen het beter onthouden. Vaak wordt de herhaling in de conclusie gebruikt.

Hoe onthoud je je pleidooi? - Chapter 14

Taak vier van de pleiter is het onthouden van het pleidooi. Plato schreef het boek ‘Phaedrus’, waarin hij beschreef waarom de geschreven taal zowel gif als geneesmiddel (pharmakon) tegelijkertijd was. Geneesmiddel, omdat we dankzij de taal zaken kunnen vastleggen. Gif, omdat het schrift ons geheugen aantast.

Voorlezen maakt het pleidooi saai, het pleidooi dient daarom zoveel mogelijk uit het hoofd voorgedragen te worden.

Werken met systeemkaartjes, waarbij op elk onderdeel van het pleidooi enkele trefwoorden geschreven staan, kan daarbij helpen.

Maximaal vijf trefwoorden mogen per onderdeel worden genoteerd, in totaal mogen er maximaal vijftien systeemkaartjes worden gebruikt.

Werken met prints van sheets is ook een mogelijkheid. Op de sheets mag niet teveel tekst voorkomen.

Tot slot is het oefenen van het pleidooi voor een spiegel, vriend of familie onmisbaar voor een goede voorbereiding.

Wat is van belang bij de presentatie van een betoog? - Chapter 15

De vijfde en daarmee laatste taak van de pleiter is het uitvoeren en presenteren van het betoog. Om overtuigend over te komen dient het betoog goed gepresenteerd te worden. Controleer daarom voorafgaand aan de presentatie of de kleding netjes zit. Probeer zenuwen zoveel mogelijk binnen de perken te houden en neem een ontspannen houding aan wanneer je recht voor het katheter staat (ga er niet overheen leunen, blijf rechtop staan).

Doe het betoog uit je hoofd en houd oogcontact met de rechter en de andere procespartijen. Mochten er negatieve signalen uit het publiek opdoemen, probeer deze dan door overtuigingskracht om te zetten in positieve zin. Tot slot moet de pleiter beleefd en correct betogen en dient het pleidooi rustig te worden voorgedragen.

Hoe werkt een betoog in de praktijk van een proces? - Chapter 16

In het boek wordt uitgegaan van een pleidooi in een civiele zaak. Nu wordt eerst het proces in eerste aanleg in hoofdlijnen besproken.

Er zijn twee hoofdtypen procedures, te weten de dagvaardingsprocedure en de verzoekschriftprocedure. Bij een dagvaardingsprocedure wordt namens de eisende partij aan de wederpartij een dagvaarding uitgereikt door een gerechtsdeurwaarder. De verzoekschriftprocedure wordt ingeleid door een aan de rechter gericht verzoekschrift. De dagvaardingsprocedure kent meer formaliteiten dan de verzoekschriftprocedure en de bij de dagvaardingsprocedure is de schriftelijke vorm belangrijker dan de mondelinge presentatie, in tegenstelling tot de verzoekschriftprocedure. Zo worden in de dagvaardingsprocedure ook meer processtukken gewisseld, waardoor de behandeling geconcentreerder wordt. De verzoekschriftprocedure staat erom bekend snel, informeel en goedkoop te zijn. Welke van de twee procedures gevolgd moet worden staat in de wet. Een dagvaardingsprocedure wordt besloten met een vonnis, een verzoekschriftprocedure moet een beschikking.

De dagvaardingsprocedure begint met de dagvaarding door de eiser. Daarna volgt inschrijving van de dagvaarding op de rol, daardoor wordt de zaak bij de rechter gebracht. Vervolgens geeft de gedaagde een conclusie van antwoord, waarop weer een comparatie na antwoord volgt. Tot slot geeft de rechter een vonnis.

De drie stukken waaruit de dagvaarding bestaat zijn de kop van persoonsgegevens en dergelijke, de gronden van de eis en de eis zelf. De substantiëringsplicht betekent dat de eiser, mocht de dader zich al voor de dagvaarding tegen de eis hebben verweerd, in de dagvaarding de verweren van de gedaagde en de daarvoor opgegeven gronden aangeeft. De bewijsdraagplicht houdt in dat de eiser in de dagvaarding bewijsmiddelen of getuigen moet aandragen om zijn door gedaagde betwiste eis te bekrachtigen.

In de conclusie van antwoord krijgt de gedaagde de mogelijkheid zich te verweren. Hij zal daarbij bewijsmiddelen moeten aandragen of getuigen oproepen.

De rechter beveelt na de conclusie van antwoord een comparitie van partijen. Dit kan hij nalaten, als hij denkt dat de zaak daarvoor ongeschikt is. Na de comparitie verschijnen de partijen persoonlijk voor de rechter. Het doel van de comparitie is de verdere gang van zaken te bespreken, informatie in te winnen bij partijen of het bereiken van een schikking.

Mocht er geen comparitie na antwoord hebben plaatsgevonden, dan hebben elk der partijen de mogelijkheid het pleidooi aan te vragen. De rechter mag dit verzoek niet weigeren, hij kan enkel weigeren als wel een comparitie heeft plaatsgevonden. Pleidooien mogen door de partijen zelf en door hun advocaten worden gehouden. De pleitnota wordt aan de rechter overhandigd, daardoor gaat het tot de officiële processtukken behoren. Het bevat een samenvatting van het voorgedragen pleidooi, mocht er in de pleitnota meer staan dan wat tijdens het pleidooi was voorgedragen dan verliest de pleitnota zijn geldigheid als officieel processtuk. Dat komt doordat alleen het gesproken woord telt. Wel mag de advocaat tijdens zijn pleidooi verwijzen naar een nadere toelichting in de pleitnota.

Pleitnotities zijn aantekeningen van de advocaat, waarin de belangrijkste punten van het pleidooi staan. Het helpt de advocaat het betoog uit zijn hoofd te doen. Tijdens het pleidooi kunnen bewijsmiddelen worden getoond aan de rechter. Als het pleidooi van de advocaten van de eiser en gedaagde is afgelopen dan geeft de rechter de mogelijkheid tot repliek en dupliek.

De verzoekschriftprocedure begint met het verzoekschrift. Daarna komt een verweerschrift, waarop een mondelinge behandeling volgt. Tot slot eindigt de procedure met een beschikking.

He verzoekschrift is gericht tot de rechter en dient goed gemotiveerd te zijn en de gronden te bevatten waarop het berust. Het is aan de rechter te bepalen wie er tot de belanghebbenden behoren, deze kunnen namelijk een afschrift van het verzoekschrift krijgen en tegen het verzoek verweer voeren met een verweerschrift. Dat verweerschrift dient eveneens gemotiveerd te zijn en de gronden te bevatten waarop het berust. Het verzoekschrift wordt in het openbaar en mondeling in behandeling genomen. Het begint met een mondelinge toelichting door de advocaat van de verzoeker. Daarna volgt een mondelinge toelichting door de advocaat van de verweer of van de belanghebbende. Vervolgens beantwoorden beide partijen (of advocaten) de eventuele vragen van de rechter. Tot slot volgt mondelinge repliek en dupliek door de advocaten van de partijen.

Op welke wijze zet je het betoog op? - Chapter 17

Het vaststellen van de feiten is een belangrijke zaak. Daarbij kunnen onder andere helpen: goed luisteren naar de cliënt, als een onderzoeker te werk gaan, achterdocht laten zien van gegevens die als vaststaand gepresenteerd worden, creatief en inventief zijn in feitenmateriaal verzamelen en het verifiëren van informatie.

Het betoog heeft een kop-romp-staartstructuur, waarbij de kop de inleiding is, de romp de hoofdmoot (uiteenzetting van feiten, toelichting van de rechtsvraag en de argumentatie) en de staart de afsluiting. Men begint bij de inleiding. In de inleiding wordt het geschil tussen de partijen wordt geschetst. Daarnaast wordt de rechtsvraag en het belang van de cliënt benoemd. Ook het standpunt van de cliënt dient in de inleiding naar voren te worden gebracht. Daarna volgt de uiteenzetting. Dat is een helder en chronologisch overzicht van de feiten, waarin een subtiele partijdigheid mag doorklinken. Tevens wordt in de uiteenzetting een toelichting op de gestelde rechtsvraag gegeven. Na de uiteenzetting komt de argumentatie aan bod. Dit betreft een weergave van de argumenten die het standpunt onderbouwen en een weerlegging van het betoog van de tegenstander. Tot slot eindigt de pleiter met de afsluiting. Daarin staat een samenvatting van de belangrijkste argumenten en wordt aangegeven welke conclusie uit al deze argumenten zou moeten worden afgeleid.

Om een heldere structuur daadwerkelijk te bewerkstelligen dient van de voren het pleidooi in drie fasen schriftelijk voorbereid te worden. In de eerste fase stelt de pleiter een argumentenlijst op met als doel dat de pleiter het onderwerp goed begrijpt en er een structuuropbouw van een juridisch betoog ontstaat. In fase twee komt de rechtsgeleerde beschouwing. Daarin kan een zorgvuldige uitwerking, onderbouwing en aanvulling gegeven worden van de in de argumentenlijst weergegeven argumentatie. In de derde fase maakt de pleiter de pleitnota. De pleitnota kan helpen de rechter te overtuigen van het gelijk van de cliënt.

Tijdens de mondelinge behandeling van het betoog moeten vooral de sterke punten van de argumentatie worden benadrukt. Belangrijk is niet nogmaals in te gaan op wat in de schriftelijke voorfase al naar voren is gekomen. Dat wekt irritatie.

Hoe werken argumenten, beschouwing en pleitnota in de rechtspraktijk? - Chapter 18

De pleiter maakt een argumentenlijst met daarin een heldere analyse van het probleem. Het probleem dient juridisch gekwalificeerd te worden en vervolgens moeten de voor- en tegenargumenten worden bedacht, waarvan de belangrijkste worden geselecteerd. Het doel van een dergelijke argumentenlijst is een eerste oriëntatie op de zaak enerzijds en een inventarisatie van de belangrijkste voor en tegen argumenten anderzijds. Daardoor zal de structuur voor het betoog ontstaan. Uit dit doel vallen een aantal subdoelen af te leiden. De argumentenlijst is de rode draad van het pleidooi. Doordat de hoofdpunten zijn opgenomen in de lijst, is dit de lijn die de pleiter moet aanhouden en wordt de lijst de belangrijkste leidraad bij de voorbereiding. Daarnaast kan de lijst als geheugensteun worden gebruikt en kan de lijst tijdens de zitting helpen als de pleiter in tijdnood komt. De doorslaggevende argumenten kunnen dan nog snel worden opgesomd.

Er zijn enkele instructies voor het opstellen van de lijst. De pleiter moet beginnen met het identificeren van de partijen in het geding (het inwinnen van informatie over de partijen). Daarna moet uit de feiten de probleemstelling (rechtsvraag) worden afgeleid, welke vervolgens een juridische kwalificatie krijgt. Belangrijk is de artikelen van verdragen, wetten en van toepassing zijnde jurisprudentie en regelgeving te noteren. Daarna moet de pleiter zowel de voor- als de tegenargumenten bedenken en de tegenargumenten gaan weerleggen. Men mag niet vergeten de bijbehorende vindplaatsen van de genoemde argumenten te vermelden. De pleiter sluit de argumentenlijst af door een korte aanduiding te geven van de door hem gewenste uitkomst (vordering). Tot slot dient vermelding dat de lijst overzichtelijk en beknopt moet zijn, dus maximaal 1 of 2 A4tjes.

De rechtsgeleerde beschouwing heeft als doel de korte juridische argumentatie uit de argumentenlijst verder uit te werken, te onderbouwen en aan te vullen. Het standpunt van de eigen partij krijgt de nadruk. In de rechtsgeleerde beschouwing komt ook het feitencomplex naar voren. Alle gezichtspunten van de voor- en tegenargumenten moeten aan bod komen en het betoog dient onderbouwd te zijn met behulp van wetgeving, jurisprudentie en literatuur. De pleiter moet beginnen met het verzamelen van relevante wetgeving en literatuur. De beschouwing begint met een inleiding waarin het desbetreffende geschil wordt uitgelegd, de rechtsvraag wordt genoemd, waarin de vraagstukken staan die door de pleiter worden onderzochten en waarin het standpunt van de cliënt staat. De kern van de beschouwing bestaat uit een juridische exposé (uiteenzetting), waarin de juridische vraagstukken worden behandeld. De kern vormt de argumentatie van de beschouwing, die nadruk ligt op het standpunt van de cliënt. Elk vraagstuk vraagt analyse van wets- en verdragsbepalingen. Daarnaast moet de pleiter onderzoeken of de dergelijke bepalingen van toepassing zijn, dus of aan de voorwaarden is voldaan. De feiten van de zaak moeten worden getoetst aan de wetten en verdragen. De argumenten dienen te kloppen, er mogen geen redeneerfouten of formeringsfouten worden gemaakt. Voor het weerleggen van de tegenargumenten geldt hetzelfde. De beschouwing wordt afgesloten met een samenvatting van de belangrijkste argumenten en een conclusie die daaruit zal moeten volgen. De pleiter mag bij het opstellen van een rechtsgeleerde beschouwing vooral niet vergeten zo zorgvuldig, overzichtelijk en gestructureerd mogelijk te werk te gaan. Systematiek helpt daarbij.

De derde stap uit de voorbereiding betreft die van de pleitnota. De pleitnota is een soort vertaling van de rechtsgeleerde beschouwing. Het doel er van is de rechter te overtuigen. De pleiter schrijft in zijn pleitnota een schriftelijk betoog om de rechter te overtuigen van het gelijk van de cliënt. De pleitnota wordt enerzijds opgesteld als basis voor het mondelinge pleidooi, dit wordt ook wel het schriftelijke pleidooi of de uitgebreide pleitnota genoemd, anderzijds wordt de pleitnota opgesteld die vervolgens als processtuk wordt ingeleverd, deze heeft een wat zakelijkere toon.

Pleitnota’s zijn belangrijk omdat het volledig uitschrijven van de tekst ervoor zorgt dat de pleiter zelf voldoende overzicht krijgt in de structuur van het pleidooi. De structuur moet logisch, helder, beknopt en tegelijkertijd begrijpelijk zijn. Een pleitnota kan daarbij helpen. Verder zal het uitschrijven van een pleidooi naar een pleitnota de mogelijkheid scheppen anderen commentaar over de pleitnota te vragen. Daarnaast fungeert de pleitnota als geheugensteun tijdens het pleidooi en is de pleitnota ook een geheugensteun voor de rechter als hij weken later het vonnis moet geven. Tevens staan in de pleitnota verwijzingen naar literatuur en jurisprudentie, waarnaar tijdens het pleidooi dan enkel verwezen hoeft te worden. Tot slot is de pleitnota handig als op het laatste moment ineens iemand anders het pleidooi moet houden. Deze kan dan aan de hand van de pleitnota een heel end komen.

Bij het opstellen van de pleitnota is het noodzaak sympathie van de rechter te wekken voor het standpunt van de cliënt. Daarvoor moeten onder andere de energie, de deskundigheid en de taal- en pleitvaardigheid ingezet worden. Denk daarbij aan het ethos van pleiter en van de cliënt. Door vooral de nadruk te leggen op punten die in het voordeel van de cliënt werken, kan de pleiter een positief beeld van zijn cliënt laten zien. De pleiter zelf zal door zijn uitstraling en geloofwaardigheid, betrouwbaarheid en autoriteit aan overtuiging kunnen inwinnen. De gesproken tekst van de pleitnota (het pleidooi) mag maximaal dertig minuten in beslag nemen. Daardoor moet een beslissing worden gemaakt welke twee of drie hoofdpunten er aan bod zullen komen. Natuurlijk is heldere, duidelijke taal onmisbaar. Onder andere het vermijden van schrijftaal en het gebruik van korte zinnen kunnen daarbij helpen.
De opzet van de pleitnota is als volgt. De pleitnota begint met de inleiding waarin kort het geschil, de rechtsvraag en het standpunt van de cliënt staat beschreven. Daarna komt de uiteenzetting van de feiten, een nadere toelichting op de rechtsvraag, de argumentatie en de juridische uiteenzetting. De pleitnota eindigt met de afsluiting, waarin een samenvatting van de belangrijkste argumenten wordt gegeven en de daaruit af te leiden conclusie. Deze opzet dient te worden gevolgd. Een pakkende opening is echter onmisbaar. Het zorgt voor de aandacht en nieuwsgierigheid van de rechter. Daarnaast laat het zien dat de pleiter zelfvertrouwen heeft.

Er zijn een aantal mogelijkheden om een pakkende opening te realiseren:

  • Beginnen met een retorische vraag.

  • Beginnen met een kernachtige schets van de zaak, eventueel door het oproepen van een tegenstelling. Beginnen met een gezegde, spreuk of een citaat.

  • Beginnen met inhaken op de actualiteit.

  • Beginnen met iets wat op het eerste gehoor een volstrekt irrelevante sfeertekening of anekdote lijkt.

  • Beginnen met het opvoeren van een historisch figuur of een vooral uit de geschiedenis.

Na de opening wordt de zaak eigenlijk van micro- naar macro niveau getild, duidelijk wordt wat het belang van de zaak is in maatschappelijke context. De pleiter moet kort weergeven hoe zijn betoog is opgebouwd. Het betoog wordt afgesloten met een pakkende afsluiting (in het Engels: bracketing, tussen accolades plaatsen). Dat gebeurt door in de afsluiting terug te komen op de opening.

Om op een effectieve manier gebruik te maken van stijlmiddelen, moeten deze in vijf functies verdeeld worden, namelijk sturing, ritme, vloeiend verloop, beeldend taalgebruik en smaakmakers.

  • Sturing: Het gehoor van het publiek kan gestuurd worden door de uitweiding of inperking. Een goede timing en verwoording is daarbij essentieel. Sturing leidt tot nauwere betrokkenheid die weer tot meer begrip voor het standpunt van de cliënt kan leiden.

  • Ritme: Voor ritme behoren de drieslag, de herhaling, de assonantie en de alliteratie tot de mogelijkheden.

  • Vloeiend verloop: De overgangen van het ene deel van naar het andere deel dienen vloeiend te verlopen. Dat kan door het stijlmiddel de retorische vraag of door de concretisering. Terugblikken of een opsomming geven is ook een optie.

  • Beeldend taalgebruik: Om beeldend taalgebruik te verzinnen is het handig veel literatuur te lezen. Zelf metaforen verzinnen kan natuurlijk ook.

  • Smaakmakers: Dit is een van de moeilijkste uitdadingen. Citaten en humor in het betoog invoegen verlevendigt het betoog, echter de citaten en de humor moeten wel echt toepasselijk zijn. Bij ironie loert het gevaar dat de pleiter te ver gaat, waardoor hij anderen kwetst. Ironie en humor dienen enkel subtiel gebruikt te worden.

De lay-out van de pleitnota is als volgt: bovenaan vermeldt de pleiter dat het de pleitnota van meneer y zijn. In de linkerbovenhoek worden de naam van het rechtscollege, het rolnummer van de zaak en de datum van de zitting waarop wordt gepleit, gezet. In de rechterbovenhoek wordt melding gemaakt van de namen van partijen en hun advocaten en procureurs. De aanhef zal er uitzien als: Meneer/ mevrouw de Voorzitter, Edelachtbaar College of Meneer/mevrouw de President (bij een kort geding). De tekst van het pleidooi volgt in korte, genummerde alinea’s. Links en rechts moet een brede marge aangehouden worden. Handig daaraan is, dat er nog aantekeningen of steekwoorden kunnen worden vermeld. Het eigen exemplaar van de pleiter mag in grote letters worden geprint, dat vergemakkelijkt het lezen tijdens het pleidooi. De pagina’s moeten van nummering zijn voorzien en mogen slechts aan één zijde bedrukt zijn. Anders moet de pleiter telkens omslaan, nu kan de pleiter de blaadjes terzijde schuiven, dat maakt een minder rommelige indruk en daardoor lijkt het ook alsof de pleiter het pleidooi goed uit zijn hoofd kent.

Pleitnotities zijn korte aantekeningen van de belangrijkste punten van het pleidooi. Enkel het gesproken woord telt. In de ingeleverde pleitnota mag niet meer staan, dan tijdens de zitting aan bod is gekomen. Anders maakt de pleitnota geen deel meer uit van de processtukken. Met het pleidooi kan de pleiter sympathie wekken bij de rechter. Daarom dienen de woorden vriendelijk en respectvol te zijn. Belangrijk daarbij is het standpunt van de tegenstander ook serieus te nemen.

Hoe gaat het mondelinge gedeelte van het juridisch pleidooi in zijn werk? - Chapter 19

Het mondelinge gedeelte bestaat uit de inhoud enerzijds en de presentatie anderzijds. Het kan voorkomen dan de pleiter er tijdens het voordragen van het pleidooi achter komt dat hij het pleidooi enigszins wil veranderen. Bijvoorbeeld: als de tegenpleiter mag beginnen met pleiten en al een helder overzicht van de feiten geeft. Het zou voor de pleiter onnodig zijn die feiten opnieuw op te noemen. De pleiter zou ook enige irritatie kunnen ontdekken bij de rechter. Hij zal dan ‘play it by the ear’ moeten spelen. Daarmee wordt bedoeld dat de pleiter moet proberen de irritatie bij de rechter weg te nemen door het pleidooi te veranderen en door te improviseren. Tot slot verdient opmerking dat het tijdens het mondelinge pleidooi niet handig is citaten en verwijzen uit de pleitnota op te sommen. Een enkele verwijzing naar de pleitnota is meer dan voldoende.

Het meest belangrijk bij het houden van een presentatie is dat de pleiter zichzelf blijft. Een eigen stijl ontwikkelen is daarbij essentieel. Dat kan je doen door de basisvaardigheden te leren en door daaraan te blijven werken. Men dient de beginnen met het oefenen van de stem, de houding en het oogcontact. Vervolgens komen los van de tekst spreken, het vermijden van stopwoorden, het beantwoorden van vragen, het reageren op onverwachte vragen en het toneelspelen aan de beurt.

Het is vooral zaak helder en duidelijk te praten en goed te articuleren. De pleiter moet leren luid te spreken, zodat hij goed verstaanbaar is en controle krijgt over zijn stem. Het nachtkaarseffect is het laten wegzakken van het geluid aan het einde van de zin. Het jongejuffrouweffect is het enigszins vragend en op een hogere toon laten eindigen van een zin. Dat de pleiter ervoor zorgt dat hij niet telkens op dezelfde toonhoogte blijft praten, draagt eraan bij dat het publiek de aandacht vasthoudt. Hij moet variatie aanbrengen in intonatie. Verder kan het aanbrengen van pauzes ervoor zorgen dat het publiek de tijd krijgt het gezegde op zich te laten inwerken. Ook kunnen pauzes het betoog spannender maken of omgekeerd rust aanbrengen. Een neveneffect van pauzes is het feit dat de rechter zich ook weer kan concentreren op hetgeen je voordraagt. Pauzes worden ingevoegd op dezelfde plek als de plaats waar in de pleitnota de leestekens staan.

Ook de houding die een pleiter aanneemt speelt mee. Natuurlijk kan een pleiter nerveus zijn. Dat valt vaak ook aan zijn houding af te lezen. Toch dienen de kenmerken van non-verbale nervositeit zoveel mogelijk te worden vermeden. Rust en zelfverzekerdheid, rechtop staan, ontspannen schouders laten vertrouwen zien. Let erop niet wijdbeens te gaan staan of gekruiste armen te hebben. Zet de voeten enkel iets uit elkaar en zet de handen los op het katheter. De pleiter hoeft niet enkel stokstijf achter het katheter te staan en de handen stil te houden, hij mag met mate handgebaren gebruiken om het betoog kracht bij te zetten. De pleiter moet daarmee voorzichtig zijn, want teveel gebruik van handgebaren leidt de aandacht af van de inhoud van het betoog. De gezichtsuitdrukking kan bepalend zijn voor hetgeen de pleiter met zijn houding uitstraalt. Een vriendelijke geïnteresseerde blik, een lichte glimlach, het kan allemaal zolang de omstandigheden dat rechtvaardigen. Mimiek dient in bedwang te worden gehouden, enkel mag dit functioneel worden ingezet mocht dat handig zijn.

Oogcontact leggen kan goed uitpakken. Het aankijken van de rechter zorgt ervoor dat de rechter meer bij het pleidooi betrokken raakt en hij aandacht krijgt voor de inhoud van het pleidooi. Oogcontact zorgt voor een zelfverzekerde uitstraling en zorgt ervoor dat de pleiter reacties als irritatie of verveling kan opmerken. Daardoor kan de pleiter er iets aandoen en proberen erop in te spelen. Belangrijk is niet de rechter met een glazige, starende blik te fixeren. Dat wordt er namelijk geen contact met de rechter gelegd. De pleiter kan in deze situatie komen, als hij het pleidooi zo goed heeft geleerd dat hij deze als het ware opdreunt waarbij hij de rechter strak aankijkt. Pleiten moet zoveel mogelijk los van de tekst plaatsvinden. Belangrijk is het pleidooi niet zo erg uit het hoofd te kennen, dat de betoger met een starende blik de tekst gaat opdreunen. Natuurlijk is helemaal oplezen ook geen optie. Het advies is dan ook in ieder geval het begin en het einde van het pleidooi los van de tekst te kunnen opnoemen. Verder is het handig te tekst op te delen in kleine stukken en gestructureerd te oefenen. Een tip is verder nog trefwoorden bij te schrijven en de pleitnota in grote letters uit te printen, dan is een enkele blik naar het papier vaak voldoende.

De pleiter moet proberen stopwoorden te vermijden. Voorbeelden van stopwoorden zijn: zeg maar, begrijpt u, volstrekt, uh, etc. Vaak wordt het stopwoordje uh gebruikt, omdat de pleiter bang is dat er anders een stilte valt. Die angst is onterecht. Stopwoorden moeten zoveel mogelijk vermeden worden, het komt het betoog niet ten goede.

Tijdens de zitting zal de pleiter soms vragen moeten beantwoorden. Mocht de rechter tijdens het pleidooi de pleiter onderbreken om een vraag te stellen, dan is het belangrijk dat de pleiter de rechter blijft aankijken. Bij de beantwoording moet de pleiter proberen zo zelfverzekerd mogelijk over te komen, zonder dat dit arrogant of kleinerend overkomt. Verder is het onzinnig om maar een antwoord te verzinnen, als de pleiter het antwoord stiekem niet weet. Daar heeft niemand iets aan. Het antwoord moet kort en to the point zijn, nadere toelichting mag als de rechter daar om vraagt. Dit zijn voorbeelden van relevante zinsneden die gebruikt kunnen worden: ‘een hele interessante zienswijze’, ‘ik had dat nog nooit zo overwogen’ en ‘een verassende gedachte’. Dit soort taalgebruik dient te worden vermeden: ‘ik ben blij dat u dat zegt’, of ‘daar hebt u een goed punt.’ Als de pleiter een antwoord wil formuleren dient hij altijd te beginnen met ‘meneer/mevrouw de Voorzitter’ of met ‘edelachtbaar College.’ Dat toont namelijk respect. Handig is op het moment dat de rechter de onderbreekt de hand te leggen op de plaats waar de pleiter was. Dan weet de pleiter na de beantwoording nog waar hij zijn verhaal moet voortzetten.

Een goede pleiter kan goed omgaan met onverwachte zaken. Het is noodzaak dat de pleiter krachtig reageert als er, buiten zijn verwachting om, iets gebeurt waarmee hij geen rekening had gehouden. Natuurlijk kan het bijvoorbeeld voorkomen dat er tijdens de zitting plotseling nieuwe stukken aan het licht komen. Belangrijk is daarbij niet te laten zien wat de betoger eigenlijk denkt en ‘cool as a cucumber’ te blijven (doen alsof er niets aan de hand is).

Ondanks het feit dat de pleiter van mening kan zijn dat zijn cliënt eigenlijk ongelijk heeft, mag de pleiter dat natuurlijk niet laten merken. Jezelf blijven is belangrijk, maar de pleiter mag af en toe best wat toneelspelen. Wanneer er onverwachte zaken optreden, dan moet de pleiter bijvoorbeeld ook cool as cucumber blijven. Het staat allemaal in het teken van het wekken van sympathie bij de rechter.

Wil de pleiter een lastig feitenpakket zo duidelijk mogelijk aan de rechter laten zien, dan kan het gebruik van demonstratiemateriaal en videobeelden daarvoor een handig hulpmiddel zijn. Ook zorgt het ervoor dat de rechter zich het feitencomplex later beter kan herinneren. Als de pleiter gebruik wil maken van demonstratiemateriaal is een goede voorbereiding noodzakelijk en mag dit materiaal niet teveel tijd in beslag nemen.

Vaak worden mensen zenuwachtig als ze in het openbaar moeten praten. Een klein beetje nervositeit is niet erg, integendeel, het stimuleert de adrenalineproductie. Dat komt de concentratie, de energie en de geest ten goede. Een teveel aan nervositeit daarentegen is slecht voor de presentatie. Onder andere helpt een goede inhoudelijke voorbereiding van de pleitnota de nervositeit te beperken. Ook moet de betoger zich niet van te voren al negatief beoordelen en daarmee achterwege laten wat wel goed gaat. De pleiter moet zich bewust zijn van zijn positieve punten, dat komt zijn zelfvertrouwen ten goede. Vergelijkbaar hiermee is het zogenoemde psyching up. Men bereidt zich metaal voor op de nog te leveren prestatie door zich voor te stellen dat hij of zij zich er glansrijk doorheen slaat. Het gevolg is dat de pleiter in zichzelf gaat geloven.

De pleiter moet niet teveel eisen aan zichzelf stellen. Natuurlijk mogen er tijdens het pleidooi dingen mis gaan. Dat is namelijk niet te vermijden en bovendien zou een geheel perfect betoog kunstmatig kunnen overkomen.

Op het moment dat het pleidooi gegeven moet worden is het handig even de papieren te ordenen, rustig achter het katheder te gaan staan en een paar keer rustig adem te halen. Het publiek zal vaak niet eens doorhebben dat de pleiter eigenlijk heel zenuwachtig is. Het moment van de opening is vaak het meest zenuwslopende moment. Daarna zullen de zenuwen afnemen en kan het betoog rustig vervolgd worden. Tot slot baart oefening kunst. Het oefenen kan op allerlei manieren: met een cassetterecorder, of tijdens een vergadering, voor de spiegel etc.

Als de pleidooien van de voor- en tegenstander zijn gehouden, dan is het tijd voor het repliek en het dupliek. Hierop kan de pleiter zich nauwelijks voorbereiden. Een tactiek kan zijn een argument in het pleidooi achterwege te laten, zodat deze tijdens het repliek of tijdens het dupliek aan bod kan komen. Het argument krijgt op die manier meer aandacht. Een gevaar van deze tactiek is het feit dat het kan voorkomen dat het pleidooi van de tegenstander totaal geen aanknopingspunt biedt om het achterwege gelaten argument tijdens het repliek dan wel tijdens het dupliek aan te voeren. Er moet tijdens het repliek en dupliek vooral gereageerd worden op hetgeen in het pleidooi van de tegenpartij aan bod is gekomen. Ook dient het repliek en het dupliek voor het beantwoorden van eventueel gestelde vragen door de tegenpartij uit het pleidooi.

Om in het repliek en dupliek te kunnen reageren, dient de pleiter goed te luisteren naar het verhaal van de tegenstander. Tijdens zijn betoog maakt de pleiter een schifting in relevante en minder relevante gegevens. Ook bekijkt de pleiter de eventuele mogelijkheden tot het sluiten van een compromis. Op het moment dat de pleiter zijn eigen pleidooi houdt, luistert hij goed naar de rechter en geeft hij antwoord op diens vragen.

De procedure voor de rechter heeft de vorm van een debat. Er is een stelling, deze houdt in dat het standpunt van partijen ten aanzien van één of meer rechtsvragen de juiste is. Vervolgens proberen beide partijen schriftelijk of mondeling de rechter te overtuigen dan het standpunt van hun cliënt klopt. Pas als de repliek en dupliek aanvangen, vindt er meer plaats dan enkel het voeren van een juridisch debat. Nu komt het namelijk aan op een geheel openbare gedachtewisseling.

Om bij het repliek en dupliek adequaat te reageren op hetgeen de tegenpleiter bij pleidooi heeft aangevoerd, zijn luistervaardigheid en bedrevenheid essentieel. Men kan bedrevenheid ontwikkelen in het thinking on your feet om een verkeerde redenering van de tegenstander te ontdekken. Dit dient precies op het moment van repliek dan wel van dupliek plaats te vinden. De zwakke plekken moeten aan het licht komen en deze kritiek dient ondersteund te zijn door argumenten. Denk daarbij aan het aantonen van drogredenen in het betoog van de tegenstander.

Kritisch lezen en scherp luisteren helpen bij het ontwikkelen van debatvaardigheid. Bij elke aangevoerde stelling, moet de pleiter zich afvragen of deze voldoende wordt ondersteund door de naar voren gebrachte argumenten. Mocht dat niet het geval zijn, dan is het zaak te onderzoeken waar dat precies aan ligt.

Een tip voor het repliek of het dupliek is het maken van aantekeningen op het moment dat de tegenstander zijn pleidooi houdt, dat maakt adequaat reageren makkelijker. Daarnaast moet de pleiter altijd bekijken of het wel nodig is het repliek en dupliek te houden. In het geval dat de tegenstander een heel slecht pleidooi heeft gehouden, waaraan de rechter zich zichtbaar geïrriteerd heeft, kan het beter zijn het repliek of dupliek achterwege te laten. Tevens moet de pleiter zich altijd realiseren dat repliek en dupliek kort en bondig dienen te zijn en niet herhalen wat al in het pleidooi is gezegd. Tot slot verdient opmerking dat de pleiter altijd zijn aandacht erbij moet houden. Het kan namelijk voorkomen dat de pleiter erg zenuwachtig is, vervolgens toch een goed pleidooi weet neer te zetten en daarna tevreden gaat zitten. Hij is dan zo opgelucht dat het voorbij is, dat het pleidooi van de tegenstander hem ontgaat. Dat is een groot gevaar en mag niemand overkomen!

De Nederlandse Orde van Advocaten heeft enkele gedragscodes opgesteld. Die worden hier niet besproken, wel gaan we in op een aantal adviezen. Te beginnen met het feit dat het verstandig is alleen verstek te laten gaan als het echt niet anders kan. Doe dat tijdig en bij de daarvoor aangewezen instantie. Vertel de beslissing om verstek te laten gaan netjes aan je cliënt en als de gelegenheid dat toelaat zoek dan vervanging. Een volgend advies is simpelweg op tijd te komen en bereikbaar te zijn. Natuurlijk dien je wel je telefoon uit te zetten tijdens de zitting. Daarnaast is kan het in het voordeel van de cliënt werken, als er collegiaal met elkaar wordt omgegaan. Blijf ook beleefd als andere dat niet tegen u zijn. Tevens moet de pleiter niet het doel uit ogen verliezen. Op het doel dient hij zich te concentreren en hij mag zich daarvan niet laten afleiden. Eveneens dient de pleiter overtuigend de rol van pleiter te vervullen voor de cliënt. Tot slot het advies dress for succes. De toga zorgt vanzelf voor zelfvertrouwen. Natuurlijk zijn er ook andere situaties denkbaar, waarin zonder toga moet worden gepresenteerd. Ga dan gepast gekleed.

Welke adviezen zijn relevant bij pleiten in bestuursrechtelijke of fiscale zaken? - Chapter 20

Voor het procederen in fiscale zaken en bestuursrechtelijke zaken zijn enkele adviezen op te noemen.

Het bestuursorgaan stuurt een gemachtigde die de belangen van zijn cliënt, het standpunt van het bestuursorgaan, gaat vertegenwoordigen. Dat brengt een aantal eisen met zich mee, waaraan de gemachtigde moet voldoen. In de eerste plaats zal de gemachtigde zich ervan moeten vergewissen of de zaak verdedigbaar is ter zitting. Het kan namelijk voorkomen dat de gemachtigde van mening is dat het bestuursorgaan een onverdedigbare beslissing heeft genomen. Het zou dan nutteloos zijn het op een zitting te laten aankomen, de gemachtigde kan het bestuursorgaan beter adviseren de beslissing te herzien en te vervangen door hetgeen volgens hem de juiste beslissing zou zijn. Is het wel tot een zitting gekomen, dan is de tweede eis dat de gemachtigde van beide partijen zich er van bewust moeten zijn dat de zaak efficiënt moet worden behandeld (keep it short and simple).

Herhalingen moeten worden voorkomen, de zaak moet enkel kort en krachtig worden samengevat. Een derde eis laat zich zien als de gemachtigde als eerste het woord heeft gedaan. Men dient erop bedacht te zijn dat de rechter het dossier al kent en dat het geen zin heeft feiten te herhalen die de tegenstander al heeft gezegd of die in het dossier staan. Ook een vierde eis heeft hierop betrekking, namelijk dat verwijzingen al in het verweerschrift staan en dat deze daardoor niet nog eens hoeven te worden opgenoemd. De vijfde eis geldt voor de gemachtigde van het bestuursorgaan, deze dient ambtelijk taalgebruik te vermijden en normaal spreektaal te hanteren. De wederpartij mag bij naam genoemd worden (dus niet: ‘betrokkene’). Wees er van bewust dat het pleidooi nimmer hetzelfde mag zijn als hetgeen al in het verweerschrift staat. De laatste eis gaat over een David-en-Goliath-situatie. Daarvan is sprake als de wederpartij tegenover het bestuursorgaan staat.

Mocht de gemachtigde van het bestuursorgaan zich ter terechtzitting in een dergelijk situatie geplaatst voelen, dan mag hij geen ambtelijk jargon of gecompliceerde juridische citaten gebruiken. De gemachtigde dient begrijpelijk te spreken en hij moet aan de rechter laten zien dat de wederpartij als individu echt telt voor het bestuursorgaan. Belangrijk is begrip te tonen voor het standpunt van de wederpartij zonder daarbij het eigen standpunt prijs te geven. Enkel dient de gemachtigde uit te leggen waarom het standpunt van het desbetreffende bestuursorgaan formeel-juridisch juist en redelijk is.

Hoe gaat het requisitoir? - Chapter 21

Het doel van het requisitoir is het overtuigen van de rechtbank van de schuld van de verdachte. De Officier van Justitie doet dat met behulp van bewijsmiddelen en juridische argumenten. In het requisitoir vermeldt hij de strafeis. Hij draagt het requisitoir voor en is verplicht deze op schrift te stellen om het tot de officiële processtukken te laten behoren. Het requisitoir vangt aan met 'Meneer‘/Mevrouw de Voorzitter, leden van de rechtbank. Daarna volgt kort een beschrijving van de opbouw. De opbouw begint met de inleiding, daarna volgt de juridische uiteenzetting met daarin de voorvragen uit 348 SV en de hoofdvragen uit 350 SV. Ter afsluiting komt de conclusie, daarin staat de strafeis. De toon van het requisitoir mag beschuldigend klinken, echter niet kwetsend.

De officier moet beginnen met de feiten die de Officier van Justitie als vaststaand had gegeven en welke door veel bewijsmiddelen worden ondersteund. Daarna moet de officier vertellen wat naar het oordeel van het Openbaar Ministerie de relevante bewijsmiddelen zijn die tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde kunnen leiden. Ook moeten er, mochten die er zijn, nog andere rechtsvragen worden behandeld. Zo begrijpt de rechtbank waarom het Openbaar Ministerie van mening is dat er een veroordeling plaats zou moeten vinden.

In het requisitoir kunnen eventueel de te verwachten verweren van de tegenstander worden weerlegd, maar natuurlijk kan ook het repliek worden afgewacht. Een tip is verder niet teveel theorie uit de literatuur uit te gaan leggen, de rechters zijn namelijk al bekend met het recht. Behandeling van theorie dient enkel bij hele specifieke leerstukken te geschieden. Verder moet de officier altijd oppassen met retoriek. De vindplaatsen die wel echt genoemd moeten worden, mogen tijdens het requisitoir worden opgenoemd, zodat enkel naar de geschreven tekst van het requisitoir mag worden verwezen. De conclusie dient de volgende vorm aan te nemen: feit bewezen, feit strafbaar, dader strafbaar, er kan worden gekomen tot veroordeling. Tot slot formuleert de officier een strafeis en geeft de relevante feiten en omstandigheden die daartoe aanleiding hebben gegeven.

Als laatste verdient nog opmerking dat de officier geen pleitnotities maakt. De advocaat van de tegenspartij doet dat wel.

Wat is de rol van retoriek in het heden? - Chapter 22

Met de cultuur van het woord wordt een cultuur bedoeld waarin niemand meent de waarheid in pacht en te hebben en waarin verschillen van mening niet met de vuist maar via de rede worden beslecht. Plato was het niet eens met deze cultuur. Hij was overtuigd van de mogelijkheid tot ware kennis. Plato schreef het boek Gorgias, waarin hij de retorica omschrijft als een ‘kookkunst voor de ziel’: net zoals de kookkunst mensen niet kan genezen, brengt de retorica hen niet dichter bij de waarheid. Het omgekeerde doet zich juist voor. Handige trucs geven een behendige spreker de mogelijkheid zijn tegenstanders van leugens te overtuigen. Plato zei dat een redenaar geen werkelijke kennis van zaken nodig had. Een redenaar hoefde enkel een listige manier van overtuigen te verzinnen. Mensen die er geen verstand van hadden konden op die manier de indruk krijgen dat de redenaar zelfs meer wist dat een deskundige.

Vandaag de dag zijn mensen van mening dat er geen algeheel geldende en aanvaardbare waarheid bestaat. Er bestaan wel verschillende zienswijzen op de werkelijkheid. Daaruit valt niet een eenzijdige ‘wezen’ te destilleren. Met name van het recht is dit belangrijk. Er zijn in het recht altijd twee of meer standpunten die tegenover elkaar staan. Asser-Vranken was van mening dat het recht een discursieve grootheid is. Daarmee wordt bedoeld dat over de betekenis van een wettelijke bepaling of een gerechtelijke uitspraak voortdurend wordt getwist. De rechter kan enkel tot een oordeel komen, als de beide partijen met behulp van woorden argumenten aanvoeren. Doordat de argumenten aan elkaar tegengesteld zullen zijn, worden de voor en tegens van het standpunt duidelijk. Het gevolg is dat de rechter niet afhankelijk is van de verbale slimmigheden van de beide pleiters, maar zelfstandig en onafhankelijk zijn visie op de desbetreffende zaak kan vormen.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.