TentamenTests van Research Methods for the Behavioral Sciences - Stangor - 5e druk


Wat is gedragswetenschappelijk onderzoek? - Tentamens 1

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Kenmerk(en) van kritisch denken is/zijn:

  1. Vermijd drogredeneringen.
  2. Houd een open kijk op de verschillende aspecten van het probleem.
  3. Houd rekening met verborgen aannames (hidden assumptions).
  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

Vraag 2

Onderzoek is…

  1. Het goed bestuderen en lezen van specifieke documenten.
  2. Bestaande informatie verzamelen en hieruit een conclusie trekken.
  3. Kritisch denken en het aannemen van een oriëntatie.
  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

Vraag 3

Kwantitatieve data … en kwalitatieve data …

  1. Is bewijs in de vorm van nummers; is bewijs in de vorm van visuele beelden, woorden of geluiden.
  2. Is bewijs in de vorm van visuele beelden, woorden of geluiden; is bewijs in de vorm van nummers.
  3. Geeft betrouwbare resultaten; geeft onbetrouwbare resultaten.
  4. Komt minder vaak voor; komt vaker voor.

Vraag 4

Basic social research is gericht op vorderingen van fundamentele kennis, maar mist vaak…

  1. Een praktische korte termijntoepassing.
  2. Betrouwbaarheid.
  3. Validiteit.
  4. Alle bovenstaande antwoorden.

Vraag 5

Wat betekent het als Pearson's r = 0?

  1. Er is een negatief verband tussen variabele x en y.
  2. Er is geen verband tussen variabele x en y.
  3. Er is een positief verband tussen variabele x en y.
  4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

Vraag 6

Welk onderzoeksdesign wordt gebruik om uitspraken te doen over causale relaties?

  1. Beschrijvend onderzoek.
  2. Correlationeel onderzoek.
  3. Experimenteel onderzoek.
  4. Interventie onderzoek.

Vraag 7

Welke bewering(en) is/zijn juist?

I. Wetenschappelijk onderzoek kan stellingen met betrekking tot waarden bewijzen.
II. Wetenschappelijk onderzoek kan stelling met betrekking tot waarden ontkrachten.

  1. Alleen bewering I is juist.
  2. Alleen bewering II is juist.
  3. Beide beweringen zijn juist.
  4. Beide beweringen zijn onjuist.

Vraag 8

Onder kwantitatieve data vallen…

  1. Experimenten.
  2. Vragenlijsten.
  3. Inhoudsanalyse en bestaande statistiekenanalyse.
  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn mogelijk.

Open vragen

Vraag 1

Noem vier kenmerken van de wetenschappelijke methode.

Vraag 2

Wat is hindsight bias?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

Vraag 2

D. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

Vraag 3

A. Is bewijs in de vorm van nummers; is bewijs in de vorm van visuele beelden, woorden of geluiden.

Vraag 4

A. Een praktische korte termijntoepassing.

Vraag 5

B. Er is geen verband tussen variabele x en y.

Vraag 6

C. Experimenteel onderzoek.

Vraag 7

D. Beide beweringen zijn onjuist.

Vraag 8

D. Alle bovenstaande antwoorden zijn mogelijk.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Empirisch, objectief, transparant, en repliceerbaar.

Vraag 2

De neiging te denken dat je iets had kunnen voorspellen, terwijl je dat op basis van de aanwezige informatie niet had kunnen doen.

Hoe stel je een hypothese op? - Tentamens 2

 

MC-vragen

Vraag 1

Een “literature review” is…

  1. Een maatstaf voor hoe betrouwbaar een artikel is.
  2. Onderzoek naar eerder gedane bevindingen over dit onderwerp.
  3. Een korte samenvatting van een artikel.
  4. De afsluitende samenvatting van een artikel.

    Vraag 2

    Een “grounded theory” (gegronde theorie) houdt in dat …

    1. De theorie per definitie waar is.
    2. Veel theorieën op deze ene theorie zijn gebaseerd.
    3. Ideeën en thema’s verkregen zijn door data-observatie.
    4. Deze theorie op slechts één andere theorie is gebaseerd.

    Vraag 3

    Welke bewering(en) is/zijn juist?

    I. Een goede theorie is falsifieerbaar.
    II. Bij het ontwikkelen van een hypothese spelen intuïtie, observatie, en eerder gedaan onderzoek een rol.

    1. Alleen bewering I is juist.
    2. Alleen bewering II is juist.
    3. Beide beweringen zijn juist.
    4. Beide beweringen zijn onjuist.

    Open vragen

    Vraag 1

    Plaats de volgende begrippen in de juiste volgorde:

    • Onderzoeksvraag.
    • Hypothese.
    • Onderzoeksontwerp.
    • Theorie.
    • Data.

    Vraag 2

    Plaats de delen van een wetenschappelijk artikel in de juiste volgorde. De gebruikte woorden zijn:

    • Discussie.
    • Resultaten.
    • Abstract.
    • Introductie.
    • Methode.

    Vraag 3

    Zet de zes stappen voor het opstellen van een “literature review” in de goede volgorde.

    • Onderzoeksverslagen lokaliseren.
    • Referentielijst maken.
    • Onderwerp verfijnen.
    • Onderzoeksverslagen lokaliseren, lezen, en notities maken.
    • “Literature review” schrijven.
    • Onderzoek ontwerpen.
    • Notities organiseren.

    Vraag 4

    Wat wordt bedoeld met een afhankelijke en een onafhankelijke variabele?

    Vraag 5

    Hanna is onderzoeker voor bedrijf A in de provincie Groningen. Ze test diverse deodoranten om te onderzoeken of ze mensen lekkerder laten ruiken. Ze scheidt de deelnemers van haar onderzoek in drie groepen en laat ze allemaal dezelfde broek en trui dragen. De eerste groep spuit 0.5 liter deodorant A op, de tweede groep spuit 0.5 liter deodorant B op en de derde groep draagt geen deodorant. Elke deelnemer wordt vervolgens naar een kamer gebracht en twee onafhankelijke onderzoekers beoordelen hoe lekker ze ruiken ze zijn op een schaal van 1 tot 10.

    Wat is de afhankelijke, onafhankelijke en controle variabele?

    Vraag 6

    Vul de volgende zin aan: Een hypothese vormt de basis voor ... en ... onderzoek, maar niet voor ... onderzoek.

    Vraag 7

    Er wordt onderzoek gedaan naar het effect van gewelddadige films op de agressie van kinderen. Wat is in dit onderzoek de afhankelijke variabele? En wat is de onafhankelijke variabele?

    Antwoordindicatie MC-vragen

    Vraag 1

    B. Onderzoek naar eerder gedane bevindingen over dit onderwerp.

    Vraag 2

    C. Ideeën en thema’s verkregen zijn door data-observatie.

    Vraag 3

    C. Beide beweringen zijn juist.

    Antwoordindicatie Open vragen

    Vraag 1

    1. Theorie.
    2. Onderzoeksvraag.
    3. Onderzoeksontwerp.
    4. Hypothese.
    5. Data.

    Vraag 2

    1. Abstract.
    2. Introductie.
    3. Methode.
    4. Resultaten.
    5. Discussie.

    Vraag 3

    1. Onderwerp verfijnen.
    2. Onderzoek ontwerpen.
    3. Onderzoeksverslagen lokaliseren, lezen, en notities maken.
    4. Notities organiseren.
    5. “Literature review” schrijven.
    6. Referentielijst maken.

    Vraag 4

    Een onafhankelijke variabele wordt ook wel een voorspellende variabele genoemd. Een afhankelijke variabele wordt gezien als de uitkomst variabele.

    Vraag 5

    • Afhankelijk: de schaal van 1-10.
    • Onafhankelijk: de type deodorant.
    • Controle: de broek en de trui die elke deelnemer aan heeft.

    Vraag 6

    Een hypothese vormt de basis voor correlationeel en experimenteel onderzoek, maar niet voor beschrijvend onderzoek.

    Vraag 7

    • Onafhankelijke variabele = agressieve films.
    • Afhankelijke variabele = agressie.

     

    Een “literature review” is…

     

    1. Een maatstaf voor hoe betrouwbaar een artikel is.
    2. Onderzoek naar eerder gedane bevindingen over dit onderwerp.
    3. Een korte samenvatting van een artikel.
    4. De afsluitende samenvatting van een artikel.

     

    Welke rol speelt ethiek in onderzoek? - Tentamens 3

     

     

    MC-vragen

    Vraag 1

    Zijn de volgende uitspraken juist of onjuist?

    I. Onderzoeksfraude en plagiaat zijn twee vormen van scientific misconduct.
    II. Iets dat ethisch is, hoeft niet per se legaal te zijn.

    1. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
    2. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
    3. Beide stellingen zijn onjuist.
    4. Beide stellingen zijn juist.

    Vraag 2

    De term “informed consent” slaat op…

    1. Dat de onderzoeker met de proefpersonen praat.
    2. Dat de onderzoeker stap voor stap uitlegt wat er gaat gebeuren.
    3. Een overeenkomst dat de participant meedoet en de onderzoeker kan hem/haar hieraan houden en hiertoe verplichten.
    4. Een overeenkomst waarin participanten laten weten, dat zij willen deelnemen aan en bevestigen te weten wat het onderzoek inhoudt.

    Vraag 3

    Anonimiteit in onderzoek houdt in dat …

    1. De onderzoeker de participant niet ziet.
    2. De participant de onderzoeker niet ziet.
    3. Gegevens van de participant niet terug te leiden zijn naar de participant als individu.
    4. De participant over geen enkel gegeven van het onderzoek beschikt.

    Vraag 4

    Vertrouwelijkheid in onderzoek houdt in dat …

    1. De papieren met gegevens van de participant niet mogen worden doorverkocht.
    2. Bepaalde informatie die in vertrouwen is verteld aan de onderzoeker niet wordt doorgespeeld.
    3. De onderzoeker niks over het onderzoek vertelt tegen de participant.
    4. De onderzoeker als enige de data verwerkt.

    Vraag 5

    Wat is de functie van een IRB (Institutional review board)?

    1. De impact van onderzoeksprocedures op participanten in de gaten houden.
    2. In de gaten houden of alle onderzoeken die gepubliceerd worden wel betrouwbaar zijn.
    3. In de gaten houden of alle onderzoeken die gepubliceerd worden wel valide zijn.
    4. Het uitgeven van subsidies aan onderzoekers voor het doen van onderzoek.

    Vraag 6

    Af en toe kan het voorkomen dat je als onderzoeker een subsidie krijgt van een sponsor die bepaalde resultaten wil hebben. Hij koopt jou dan als het ware om, om tot deze resultaten te komen. Hoe moet je handelen?

    1. Luisteren naar deze sponsor, hij subsidieert jouw onderzoek en jij moet dus aan zijn/haar wensen en eisen voldoen.
    2. Niet luisteren naar deze sponsor, legitiem onderzoek kent geen restricties.
    3. Uitzoeken in hoeverre de gewenste resultaten overeen komen met de resultaten die de sponsor wil hebben, en de gemiddelde data publiceren.
    4. Met andere onderzoekers overleggen wat je moet doen.

    Open vragen

    Vraag 1

    Wat wordt bedoeld met debriefing?

    Vraag 2

    Wat houdt het begrip “principle of voluntary consent” in?

    Vraag 3

    Waar of niet waar: Anonimiteit en vertrouwelijkheid moeten altijd samengaan om aan de ethische richtlijnen van onderzoek te voldoen.

    Vraag 4

    Noem de vier basisprincipes van ethisch onderzoek.

    Antwoordindicatie MC-vragen

    Vraag 1

    D. Beide stellingen zijn juist.

    Vraag 2

    D. Een overeenkomst waarin participanten laten weten, dat zij willen deelnemen aan en bevestigen te weten wat het onderzoek inhoudt.

    Vraag 3

    C. Gegevens van de participant niet terug te leiden zijn naar de participant als individu.

    Vraag 4

    B. Bepaalde informatie die in vertrouwen is verteld aan de onderzoeker niet wordt doorgespeeld.

    Vraag 5

    A. De impact van onderzoeksprocedures op participanten in de gaten houden.

    Vraag 6

    B. Niet luisteren naar deze sponsor, legitiem onderzoek kent geen restricties.

    Antwoordindicatie Open vragen

    Vraag 1

    Dit proces vindt plaats wanneer een onderzoek afgerond is en kan helpen bij het verlichten van mogelijke schade veroorzaakt door het onderzoek. Dit proces beschrijft het werkelijke doel van het onderzoek.

    Vraag 2

    Participanten moeten expliciet en vrijwillig toestemmen met hun deelname.

    Vraag 3

    Niet waar.

    Vraag 4

    De vier basisprincipes zijn:

    1. Bescherming tegen fysieke en psychologische schade.
    2. Vrijheid van keuze.
    3. Bewustzijn van machtsverschillen tussen onderzoeker en participant.
    4. Eerlijk beschrijven van de aard en het gebruik van onderzoek.

     

    Zijn de volgende uitspraken juist of onjuist?

    I. Onderzoeksfraude en plagiaat zijn twee vormen van scientific misconduct.
    II. Iets dat ethisch is, hoeft niet per se legaal te zijn.

     

    1. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
    2. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
    3. Beide stellingen zijn onjuist.
    4. Beide stellingen zijn juist.

     

    Hoe meet je variabelen? - Tentamens 4

     

     

    MC-vragen

    Vraag 1

    Na het conceptualiseren van het onderwerp vindt operationalisatie plaats. Wat houdt de term “operationaliseren” in?

    1. Het daadwerkelijk uitvoeren van het onderzoek.
    2. Het onderzoeksconcept voorleggen aan jouw leidinggevende, zodat hij of zij goedkeuring kan geven voor het uitvoeren van het onderzoek.
    3. Een conceptuele definitie verbinden aan specifieke meeteenheden.
    4. Met de complete onderzoeksgroep nadenken over wie wat gaat betekenen binnen het onderzoek; een taakverdeling maken.

    Vraag 2

    De conceptuele hypothese is:

    1. Een hypothese met de variabelen als abstracte concepten.
    2. Een hypothese met de variabelen als erg duidelijke concepten.
    3. Een hypothese, waarbij de variabelen nog moeten worden beschreven.
    4. Een hypothese, die nog goedgekeurd moet worden door de onderzoeker.

      Vraag 3

      Welk meetniveau heeft de variabele schoolniveau, ingedeeld in vmbo, havo, vwo?

      1. Ordinaal
      2. Interval
      3. Nominaal
      4. Ratio

      Open vragen

      Vraag 1

      Match elk operationele variabele met een conceptuele variabele.
      Conceptueel:

      • educatie,
      • absenteïsme,
      • vrolijkheid,
      • pijn tolerantie,
      • persuasiveness.

      Operationeel:

      • aantal jaren op school,
      • aantal sterke versus zwakke argumenten,
      • aantal bijeenkomsten gemist per week,
      • hoelang een hand in koud water gehouden kan worden,
      • het aantal seconde dat iemand glimlacht per dag.

      Vraag 2

      Match de volgende drie methodes met de voorbeelden.
      Methodes:

      1. observaties,
      2. zelf rapporteren
      3. psychologisch.

      Voorbeelden:

      1. rapporteer hoe mensen zich voelen over zichzelf
      2. rapporteer het gedrag of sporen van bepaald gedrag
      3. rapporteer biologische informatie over een levend wezen.

      Vraag 3

      Vul de juiste woorden in op de plaats van de XXXX. Deelnemers worden gevraagd een getal te kiezen dat overeenkomst met de mate waarin ze het eens zijn met XXXX vragen. De deelnemers kunnen zoveel of zo weinig mogelijk informatie geven als ze willen in XXXX vragen. In XXXX vragen worden deelnemers gevraagd te kiezen tussen twee of meer opties.

      Gebruik de volgende woorden: negatief verwoorde, gedwongen keuzes, open, likert scale.

      Vraag 4

      Wat wordt er bedoeld met reactiviteit (reactivity)?

      Vraag 5

      Wat houdt het begrip conceptualisatie in?

      Vraag 6

      Wat is het verschil tussen de conceptuele en empirische hypothese?

      Vraag 7

      Zet de vier “levels” van meetmethoden in de goede volgorde, van laagste naar hoogste.

      • Ordinaal
      • Interval
      • Nominaal
      • Ratio

      Antwoordindicatie MC-vragen

      Vraag 1

      C. Een conceptuele definitie verbinden aan specifieke meeteenheden.

      Vraag 2

      A. Een hypothese met de variabelen als abstracte concepten.

      Vraag 3

      A. Ordinaal.

      Antwoordindicatie Open vragen

      Vraag 1

      • Educatie: aantal jaren op school.
      • Absenteïsme: aantal bijeenkomsten gemist per week
      • Vrolijkheid: het aantal seconde dat iemand glimlacht per dag.
      • Pijn tolerantie: hoelang een hand in koud water gehouden kan worden
      • Persuasiveness: aantal sterke versus zwakke argumenten

      Vraag 2

      Voorbeeld 1: rapporteer hoe mensen zich voelen over zichzelf - Methode: zelf rapporteren
      Voorbeeld 2: rapporteer het gedrag of sporen van bepaald gedrag – Methode: observaties
      Voorbeeld 3: rapporteer biologische informatie over een levend wezen – Methode: psychologisch

      Vraag 3

      Deelnemers worden gevraagd een getal te kiezen dat overeenkomst met de mate waarin ze het eens zijn met Likert-scale vragen. De deelnemers kunnen zoveel of zo weinig mogelijk informatie geven als ze willen in open vragen. In gedwongen keuze vragen worden deelnemers gevraagd te kiezen tussen twee of meer opties.

      Vraag 4

      Er is sprake reactivity wanneer het gedrag van mensen verandert door de aanwezigheid van iemand anders.

      Vraag 5

      Het begrip conceptualisatie heeft de volgende betekenis: het verfijnen van een idee door het een zeer duidelijke, expliciete definitie te geven.

      Vraag 6

      De conceptuele hypothese bevat abstract omschreven variabelen; de empirische hypothese daarentegen wordt beschreven in termen van specifieke meetmethoden van variabelen.

      Vraag 7

      Nominaal, ordinaal, interval, ratio.

       

      Na het conceptualiseren van het onderwerp vindt operationalisatie plaats. Wat houdt de term “operationaliseren” in?

       

      1. Het daadwerkelijk uitvoeren van het onderzoek.
      2. Het onderzoeksconcept voorleggen aan jouw leidinggevende, zodat hij of zij goedkeuring kan geven voor het uitvoeren van het onderzoek.
      3. Een conceptuele definitie verbinden aan specifieke meeteenheden.
      4. Met de complete onderzoeksgroep nadenken over wie wat gaat betekenen binnen het onderzoek; een taakverdeling maken.

       

      Hoe bepaal je de betrouwbaarheid en validiteit van een meting? - Tentamens 5

       

       

      MC-vragen

      Vraag 1

      Jan, onderzoeker aan de universiteit van Groningen, creëerde een schaal om obsessief-compulsieve stoornis te meten bij mensen die opgenomen zijn in klinische afdelingen. Jan stuurde zijn maatstaf naar drie andere psychiatrische ziekenhuizen om te zien hoe het ging op andere locaties. In het ziekenhuis van Jan meldde zijn meting dat 10% van de patiënten symptomen vertoonde van een obsessief-compulsieve stoornis. Deze resultaten zijn vergelijkbaar met het nationale gemiddelde. De andere drie ziekenhuizen rapporteerden percentages van 1%, 25% en 35%.

      Met welk type betrouwbaarheid kan de maatstaf van Jan een probleem vormen?

      1. Corollary reliability
      2. Interrater reliability
      3. Internal reliability
      4. Test-retest reliability

      Vraag 2

      Angela creëert een maatstaf voor hyperactiviteit bij kinderen. Ze is van mening dat voeding en lichaamsbeweging direct kunnen bijdragen aan hyperactiviteit. Haar meetinstrument bevat meer dan 30 items. Onder deze 30 items vallen de volgende: energieniveau, focusvermogen, dieet en lichaamsbeweging.

      Met welk type validiteit zou Angela een probleem kunnen krijgen?

      1. Discriminate validity
      2. Criterion validity
      3. Face validity
      4. Convergent validity

      Vraag 3

      Hoe wordt de mate waarin de scores op items van hetzelfde instrument met elkaar samenhangen genoemd?

      1. Face validity
      2. Content validity
      3. Divergent validity
      4. Internal consistency

      Open vragen

      Vraag 1

      Is een wetenschappelijk onderzoek door de BBC een betrouwbare wetenschappelijke bron?

      Vraag 2

      Is het tijdschrift Journal of Personality and Social Psychology een betrouwbare wetenschappelijke bron?

      Vraag 3

      Is wetenschappelijk bewijs gevonden op Wikipedia een betrouwbare wetenschappelijke bron?

      Vraag 4

      Is wetenschappelijk bewijs door een Oom die ooit psychologie gestudeerd heeft een betrouwbare wetenschappelijke bron?

      Vraag 5

      Vul de volgende woorden in op de goede plaats: meta-analyse, review artikelen, empirische artikelen, effectgroottes.

      Piet ontwerpt een onderzoek waarin hij de resultaten van ..... combineert en de omvang van alle gecombineerde resultaten berekend. Dit wordt ... genoemd. Dit soort onderzoek kan de statistische resultaten van individuele onderzoeken combineren om ... te identificeren. Dit type onderzoek maakt over het algemeen geen gebruik van ....

      Vraag 6

      Vul de volgende woorden in op de goede plaats: test-retest reliability, convergent reliability, reliability, validity, face validity, content validity, criterion validity.

      .... refereert naar de mate waarin een maatstaf de variabele die onderzocht wordt accuraat representeert. Dit concept bestaat uit verschillende facetten. ..... is de mate waarin een gegeven maatstaf daadwerkelijk de variabele meet die een onderzoeker wil meten. ..... evalueert in welke mate een maatstaf kijkt naar alle aspecten van een bepaalde variabele. .... geeft weer in welke mate een maatstaf gerelateerd is aan het daadwerkelijke gedrag.

      Vraag 7

      Hoe wordt de betrouwbaarheid gemeten tijdens een test-hertest procedure?

      Antwoordindicatie MC-vragen

      Vraag 1

      B: Interrater reliability. Er kan bijvoorbeeld een verschil zijn in de manier waarop het is uitgevoerd/toegepast per locatie.

      Vraag 2

      C: Face validity. Dieet, beweging en hyperactiviteit worden meegenomen in dezelfde maatstaf. Hierdoor kan het zijn dat ze niet precies meet wat ze eigenlijk wil meten.

      Vraag 3

      D. Internal consistency.

      Antwoordindicatie Open vragen

      Vraag 1

      Nee.

      Vraag 2

      Ja.

      Vraag 3

      Nee.

      Vraag 4

      Nee.

      Vraag 5

      Piet ontwerpt een onderzoek waarin hij de resultaten van empirische artikelen combineert en de omvang van alle gecombineerde resultaten berekend. Dit wordt meta-analyse genoemd. Dit soort onderzoek kan de statistische resultaten van individuele onderzoeken combineren om effectgroottes te identificeren. Dit type onderzoek maakt over het algemeen geen gebruik van review artikelen.

      Vraag 6

      Validiteit refereert naar de mate waarin een maatstaf de variabele die onderzocht wordt accuraat representeert. Dit concept bestaat uit verschillende facetten. Face validity is de mate waarin een gegeven maatstaf daadwerkelijk de variabele meet die een onderzoeker wil meten. Content validity evalueert in welke mate een maatstaf kijkt naar alle aspecten van een bepaalde variabele. Criterion validity geeft weer in welke mate een maatstaf gerelateerd is aan het daadwerkelijke gedrag.

      Vraag 7

      De test-hertest betrouwbaarheid is de mate waarin de scores op dezelfde variabele, op twee verschillende meetmomenten, met elkaar correleren.

       

      Jan, onderzoeker aan de universiteit van Groningen, creëerde een schaal om obsessief-compulsieve stoornis te meten bij mensen die opgenomen zijn in klinische afdelingen. Jan stuurde zijn maatstaf naar drie andere psychiatrische ziekenhuizen om te zien hoe het ging op andere locaties. In het ziekenhuis van Jan meldde zijn meting dat 10% van de patiënten symptomen vertoonde van een obsessief-compulsieve stoornis. Deze resultaten zijn vergelijkbaar met het nationale gemiddelde. De andere drie ziekenhuizen rapporteerden percentages van 1%, 25% en 35%.

       

      Met welk type betrouwbaarheid kan de maatstaf van Jan een probleem vormen?

      1. Corollary reliability
      2. Interrater reliability
      3. Internal reliability
      4. Test-retest reliability

       

      Hoe trek je een steekproef uit de populatie en hoe vat je de data samen? - Tentamens 6

       

       

      MC-vragen

      Vraag 1

      Aan het einde van een online onderzoek worden deelnemers gevraagd om hun vrienden over dit onderzoek te vertellen. Van welke sampling type is hier sprake?

      1. Multistage sampling
      2. Snowball sampling
      3. Convenience sampling
      4. Probability sampling

      Vraag 2

      De hoogleraar vraagt in zijn college aan psychologie studenten om een vragenlijst in te vullen. Van welke sampling type is hier sprake?

      1. Multistage sampling
      2. Snowball sampling
      3. Convenience sampling
      4. Probability sampling

      Vraag 3

      Studenten worden random gekozen door de het laatste cijfer van hun studentnummer. Van welke sampling type is hier sprake?

      1. Multistage sampling
      2. Snowball sampling
      3. Convenience sampling
      4. Probability sampling

      Vraag 4

      Kinderen van drie verschillende scholen worden random geselecteerd op basis van hun geboortedatum. Van welke sampling type is hier sprake?

      1. Multistage sampling
      2. Snowball sampling
      3. Convenience sampling
      4. Probability sampling

      Open vragen

      Vraag 1

      Welk type validiteit is het meest belangrijk wanneer een onderzoeker overweegt gebruik te maken van een poll of een survey?

      Vraag 2

      Kees stelt een onderzoek op om te kijken of anonimiteit invloed heeft op de politieke mening van studenten op de universiteit in Groningen. Hij kiest 156 deelnemers van de studie psychologie. Hij verdeelt de groep studenten in twee groepen. Daarna vraagt hij ieder een mening over politieke vraagstukken. Kees vertelt de studenten dat hun antwoorden anoniem blijven. In de andere groep worden de studenten gevraagd een mening te geven over hun politieke voorkeuren. Er wordt echter niet verteld of hun antwoorden anoniem gehouden worden of niet.

      Wat is de sampling methode? Wat is de sample? En wat is de populatie?

      De vragen 3 tot en met 6 gaan over onderstaand stam en blad diagram.

      StamBlad
      10
      20
      30
      40
      1367
      247
      24899
      007

      Vraag 3

      Wat is het minimum?

      Vraag 4

      Wat is het maximum?

      Vraag 5

      Wat is het gemiddelde?

      Vraag 6

      Wat is de modus?

      Antwoordindicatie MC-vragen

        Vraag 1

        B. Snowball sampling.

        Vraag 2

        C. Convenience sampling.

        Vraag 3

        D. Probability sampling.

        Vraag 4

        A. Multistage sampling.

        Antwoordindicatie Open vragen

        Vraag 1

        Construct validiteit.

        Vraag 2

        • Sampling methode: convenience sample.
        • Sample: psychologie studenten.
        • Populatie : studenten aan de universiteit.

        Vraag 3

        11

        Vraag 4

        47

        Vraag 5

        29.3

        Vraag 6

        39

         

        Vraag 1

         

        Aan het einde van een online onderzoek worden deelnemers gevraagd om hun vrienden over dit onderzoek te vertellen. Van welke sampling type is hier sprake?

        1. Multistage sampling
        2. Snowball sampling
        3. Convenience sampling
        4. Probability sampling

         

        Wat is naturalistisch onderzoek en welke varianten zijn er? - Tentamens 7

         

         

        MC-vragen

        Vraag 1

        Veldonderzoek en historisch-vergelijkend onderzoek:

        1. Lijken op elkaar, omdat ze beide niet waardenvrij zijn en te maken hebben met uiteenlopende soorten kwalitatieve data.
        2. Lijken niet op elkaar, omdat veldonderzoek niet waardenvrij is en historisch-vergelijkend onderzoek wel, maar hebben wel beide te maken met kwalitatieve data.
        3. Lijken op elkaar, omdat ze kijken naar processen en statistische kenmerken en beide een beperkte externe validiteit hebben.
        4. Lijken niet op elkaar, omdat veldonderzoek gebruik maakt van een ‘onderlegde theorie’ en historisch-vergelijkend onderzoek geen nieuwe concepten maakt op grond van de data.

        Vraag 2

        Geef aan welke van de volgende stellingen juist/onjuist is/zijn.

        I. Vergelijkend onderzoek richt zich op het onderzoeken van verschillen en overeenkomsten tussen culturen; sommige onderzoeken richten op uniciteit en andere op universaliteit van een concept.

        II. Bijna alle problemen van sociaal onderzoek gelden ook voor vergelijkend onderzoek, waarnaast het ook nog eens duur is en veel tijd kost.

        1. I is juist, II is onjuist.
        2. II is juist, I is onjuist.
        3. I en II zijn juist.
        4. I en II zijn onjuist.

        Vraag 3

        Geef aan welke van de volgende stellingen juist/onjuist is/zijn.

        I. Bij observationeel onderzoek staat de onderzoeker altijd 'achter de schermen'.

        II. Archief onderzoek levert geen ethische problemen op.

        1. I is juist, II is onjuist.
        2. II is juist, I is onjuist.
        3. I en II zijn juist.
        4. I en II zijn onjuist.

        Vraag 4

        Case studies gaan altijd over één participant.

        1. Waar.
        2. Niet waar.

        Vraag 5

        De generaliseerbaarheid van case studies is vaak laag.

        1. Waar.
        2. Niet waar.

        Vraag 6

        De ecologische validiteit van naturalistisch onderzoek is vaak laag.

        1. Waar.
        2. Niet waar.

        Vraag 7

        De reactiviteit van participanten is vaak hoog bij naturalistisch onderzoek.

        1. Waar.
        2. Niet waar.

        Vraag 8

        Tijdens het observeren van een groep kinderen letten alle onderzoekers op hetzelfde kind. Vijf minuten later richten alle onderzoekers zich op een ander kind. Dit is een voorbeeld van:

        1. Event steekproeftrekking.
        2. Individu steekproeftrekking.
        3. Tijd steekproeftrekking.
        4. Strata streekproeftrekking.

        Open vragen

        Vraag 1

        Noem een voordeel en nadeel van archief onderzoek.

        Vraag 2

        Hoe kun je de objectiviteit van naturalistisch onderzoek verhogen?

        Antwoordindicatie MC-vragen

          Vraag 1

          A. Lijken op elkaar, omdat ze beide niet waardenvrij zijn en te maken hebben met uiteenlopende soorten kwalitatieve data.

          Vraag 2

          C. I en II zijn juist.

          Vraag 3

          D. I en II zijn onjuist.

          Vraag 4

          B. Niet waar.

          Vraag 5

          A. Waar.

          Vraag 6

          B. Niet waar.

          Vraag 7

          B. Niet waar.

          Vraag 8

          B. Individu steekproeftrekking.

          Antwoordindicatie Open vragen

          Vraag 1

          • Voordelen: lang vergeten praktijken of praktijken uit andere culturen kunnen inspiratie zijn voor de oplossing van een huidig probleem; de implicaties reiken verder dan bij andere onderzoeksvormen; je kunt allerlei technieken gebruiken, terwijl de data kwalitatief blijven.
          • Nadelen: het neemt veel tijd in beslag; de praktische toepasbaarheid is niet altijd even duidelijk.

          Vraag 2

          Door gebruik te maken van systematische observatie, waarbij van tevoren wordt gespecificeerd wat, wie, wanneer, en waar wordt geobserveerd.

           

          Veldonderzoek en historisch-vergelijkend onderzoek:

           

          1. Lijken op elkaar, omdat ze beide niet waardenvrij zijn en te maken hebben met uiteenlopende soorten kwalitatieve data.
          2. Lijken niet op elkaar, omdat veldonderzoek niet waardenvrij is en historisch-vergelijkend onderzoek wel, maar hebben wel beide te maken met kwalitatieve data.
          3. Lijken op elkaar, omdat ze kijken naar processen en statistische kenmerken en beide een beperkte externe validiteit hebben.
          4. Lijken niet op elkaar, omdat veldonderzoek gebruik maakt van een ‘onderlegde theorie’ en historisch-vergelijkend onderzoek geen nieuwe concepten maakt op grond van de data.

           

          Hoe gebruik je inferentiële statistiek om een hypothese te toetsen? - Tentamens 8

           

           

          MC-vragen

          Vraag 1

          Geef aan welk antwoord onjuist is.

          1. Univariate statistiek beschrijft meer dan twee variabelen.
          2. Inferentiële statistiek bepaalt of je resultaten significant zijn.
          3. Bivariate statistiek beschrijft twee variabelen.
          4. Descriptieve statistiek beschrijft numerieke informatie en vat deze samen.

          Vraag 2

          Welk antwoord is onjuist?

          1. Een z-score van 1 betekent een afwijking van +1 standaardafwijking boven het gemiddelde.
          2. Een populatie met een hoog gemiddelde zal ook een hoge standaardafwijking hebben.
          3. Je berekent de z-score van een waarde door de standaardafwijking van de score af te trekken en de uitkomst door het gemiddelde te delen.
          4. 50% van de verdeling valt boven een z-score en 50% eronder.

          Vraag 3

          Welk antwoord is onjuist?

          1. Een type I fout is de fout dat je een nulhypothese accepteert, terwijl er in werkelijkheid wel een effect is.
          2. De kans dat je resultaten toe te schrijven zijn aan toeval is de statistische significantie, een kansberekening en daarom kan het niets met zekerheid zeggen.
          3. Een type II fout is de fout dat je een alternatieve hypothese verwerpt, terwijl er in feite wel sprake is van een effect.
          4. Een niveau van statistische significantie is een indicatie van de statistische significantie van een relatie. Meestal wordt uitgegaan van een niveau van 5%.

          Vraag 4

          Een onderzoeker wil het wiskundecijfer (Y) voorspellen uit de cijfers voor Engels (X1) en Nederlands (X2). De onderzoeker verwacht een positief verband tussen Y en X1 en X2. Hij verzamelt van 10 kinderen uit een VWO-klas de cijfers voor deze vakken en voert een regressieanalyse uit. Die levert het onderstaande resultaat op:

          ModelBStd. ErrorBetatp
          (Constant)-1.9262.725 -0.7070.503
          Engels1.2690.4360.8052.9070.023
          Nederlands-0.0460.404-0.032-0.1150.912

          Zijn B1 en B2 significant als er eenzijdig getoetst wordt met alfa = 0.02?

          1. B1 en B2 zijn beide niet significant.
          2. B1 wel, B2 niet.
          3. B1 niet, B2 wel.
          4. B1 en B2 zijn beide wel significant.

          Vraag 5

          We onderzoeken de invloed van 3 verschillende antipsychotica op mate van angst. De mate van angst wordt gemeten door middel van een vragenlijst, waarbij een hoge score duidt op veel angst. De onderzoeker vermoed dat conditie A betere resultaten oplevert dan andere condities. Daarnaast verwacht hij dat conditie B slechtere resultaten oplevert dan conditie C. Wat zijn de correcte alternatieve hypothesen bij deze vermoedens?

          1. Vermoeden 1: Ua – Ub – Uc < 0, Vermoeden 2: Ub – Uc > 0.
          2. Vermoeden 1: Ua – Ub – Uc < 0 Vermoeden 2: Ub – Uc < 0.
          3. Vermoeden 1: 2Ua – Ub – Uc < 0 Vermoeden 2: Ub – Uc > 0.
          4. Vermoeden 1: 2Ua – Ub – Uc > 0 Vermoeden 2: Ub – Uc < 0.

          Open vragen

          Vraag 1

          Wat wordt bedoeld met een nul-effect?

          Vraag 2

          Welk type fout maak je wanneer je de nulhypothese verwerpt, terwijl deze wel waar is?

          Vraag 3

          Wat is de power?

          Vraag 4

          Vul in: wanneer je een kleine effectgrootte verwacht, dan is de power ........

          Vraag 5

          Wat is het meestgebruikte significantieniveau in de gedragswetenschappen?

          Antwoordindicatie MC-vragen

          Vraag 1

          A. Univariate statistiek beschrijft meer dan twee variabelen.

          Vraag 2

          C. Je berekent de z-score van een waarde door de standaardafwijking van de score af te trekken en de uitkomst door het gemiddelde te delen.

          Vraag 3

          A. Een type I fout is de fout dat je een nulhypothese accepteert, terwijl er in werkelijkheid wel een effect is.

          Vraag 4

          B. B1 wel, B2 niet.

          Vraag 5

          C. Vermoeden 1: 2Ua – Ub – Uc < 0 Vermoeden 2: Ub – Uc > 0

          Antwoordindicatie Open vragen

          Vraag 1

          Dit houdt in dat een onderzoeker concludeert dat er geen verschil bestaat in de afhankelijke variabele. Dit kan ontstaan doordat er een fout bestaat in het design of dat de variabelen niet aan elkaar gerelateerd zijn. Er bestaat dus geen relatie.

          Vraag 2

          Type-1 fout

          Vraag 3

          Het onderscheidend vermogen van de test: de kans dat een significant verschil ook als dusdanig wordt herkend.

          Vraag 4

          Lager.

          Vraag 5

          α = .05

           

          Geef aan welk antwoord onjuist is.

           

          1. Univariate statistiek beschrijft meer dan twee variabelen.
          2. Inferentiële statistiek bepaalt of je resultaten significant zijn.
          3. Bivariate statistiek beschrijft twee variabelen.
          4. Descriptieve statistiek beschrijft numerieke informatie en vat deze samen.

           

          Hoe voer je correlationeel onderzoek uit? - Tentamens 9

           

           

          MC-vragen

          Vraag 1

          In een multipele regressie analyse wordt de invloed van meerdere .... variabelen onderzocht.

          1. Onafhankelijke.
          2. Afhankelijke.
          3. Nominale.
          4. Ordinale.

          Open vragen

          Vraag 1

          Wat wordt bedoeld met bivariate correlationeel onderzoek?

          Vraag 2

          Wat zijn de twee belangrijke componenten van bivariate correlationeel onderzoek? En wat houdt dit in?

          Vraag 3

          Wat wordt gemeten door effectgrootte?

          Vraag 4

          Wat wordt gemeten door de r-value?

          Vraag 5

          Wat houdt statistische significantie in?

          Vraag 6

          Wat wordt bedoeld met een multiple regression analysis?

          Vraag 7

          Hoe worden effectgroottes weergegeven in mutiple regression analysis?

          Vraag 8

          “Spuriousness” is een fenomeen dat vermeden moet worden binnen wetenschappelijk onderzoek, maar wat is dit precies? Leg dit begrip kort uit

          Vraag 9

          Hoe wordt onderzoek genoemd wat doorgaans gemanipuleerd wordt? En hoe wordt de variabele genoemd die gemanipuleerd wordt?

          Antwoordindicatie MC-vragen

          Vraag 1

          A. Onafhankelijke.

          Antwoordindicatie Open vragen

          Vraag 1

          Bivariate correlationeel onderzoek kan gebruikt worden om een associatie claim te testen. Deze test vergelijkt twee variabelen.

          Vraag 2

          De resultaten van deze testen hebben twee belangrijke componenten namelijk de richting (direction) en de strength. De direction is de richting. Deze component geeft aan of de associatie positief of negatief is. De tweede component is de strength. Deze geeft aan hoe nauw de variabelen geassocieerd zijn.

          Vraag 3

          De effectgrootte meet de strength van de associatie tussen twee variabelen.

          Vraag 4

          De r value meet de correlatie tussen twee variabelen. Een hoger r value stelt dat er een hogere associatie bestaat tussen twee variabelen.

          Vraag 5

          Statistische significantie refereert naar de conclusie die een onderzoeker maakt of de resultaten zijn ontstaan door toeval. Dit wordt gemeten door de p-value. Een hogere p value stelt dat de kans groter is dat een associatie ontstaan is door toeval.

          Vraag 6

          Een multiple regression analysis heeft betrekking op meer dan twee variabelen in dezelfde analyse. Een multiple regression analysis kan de interne validiteit verbeteren door te controleren voor een potentiele derde variabele.

          Vraag 7

          Effect sizes in multiple-regression analyses worden weergegeven door de beta. Dit is een gestandaardiseerde ffect size en b geeft het niet gestandaardiseerde effect size weer.

          Vraag 8

          Spuriousness komt voor wanneer twee variabelen causaal verbonden lijken, maar dit in realiteit niet zijn, omdat een derde, onvoorziene factor de ware oorzaak is.

          Vraag 9

          Wanneer onderzoekers een variabele in een onderzoek manipuleren, wordt dat onderzoek doorgaans een (n) experiment genoemd. De gemanipuleerde variabele wordt vaak de onafhankelijke variabele genoemd.

           

          In een multipele regressie analyse wordt de invloed van meerdere .... variabelen onderzocht.

           

          1. Onafhankelijke.
          2. Afhankelijke.
          3. Nominale.
          4. Ordinale.

           

          Wat is experimenteel onderzoek? - Tentamens 10

           

           

          MC-vragen

          Vraag 1

          Voor het uitvoeren van een ANOVA zijn bepaalde voorwaarden. Wat zijn die voorwaarden?

          1. De binnengroepsvariantie mag niet teveel verschillen van de tussengroepsvariantie, de onafhankelijke variabele moet normaal verdeeld zijn, en personen zijn onafhankelijk van elkaar.
          2. De binnengroepsvariantie mag niet teveel verschillen van de tussengroepsvariantie en de errortermen moeten normaal verdeeld zijn.
          3. De varianties in de verschillende condities mogen niet teveel verschillen, de onafhankelijke variabele moet normaal verdeeld zijn en de observaties zijn onafhankelijk.
          4. De varianties in de verschillende condities mogen niet teveel verschillen en de errortermen moeten normaal verdeeld en onafhankelijk zijn.

          Vraag 2

          De invloed van derde variabelen en spurieuze relaties kan met een experimenteel onderzoek beter worden gecontroleerd dan met een correlationeel onderzoek.

          1. Waar.
          2. Niet waar.

          Open vragen

          Vraag 1

          Wat wordt bedoeld met onafhankelijke groep designs?

          Vraag 2

          Wat wordt bedoeld met within-group designs?

          Vraag 3

          Welke twee typen van within group designs bestaan er?

          Vraag 4

          Wat is de F-statistiek?

          Vraag 5

          Wat bekent het als de waarde van F groter is dan 1?

          Vraag 6

          Stel, je doet een onderzoek naar de invloed van gewelddadige films op agressiviteit. Je selecteert 100 kinderen en verdeeld deze in twee groepen (wel en niet gewelddadige films). Wat zijn dan je degrees of freedom? Geef deze zowel voor de noemer als voor de teller.

          Vraag 7

          Noem twee voordelen van repeated measures (herhaalde metingen) ten opzichte van een between-participants design.

          Vraag 8

          Hoe kun je een carry-over effect bij een design met herhaalde metingen verminderen?

          Antwoordindicatie MC-vragen

          Vraag 1

          D. De varianties in de verschillende condities mogen niet teveel verschillen en de errortermen moeten normaal verdeeld en onafhankelijk zijn.

          Vraag 2

          A. Waar.

          Antwoordindicatie Open vragen

          Vraag 1

          Experimenten die verschillende deelnemers in verschillende omstandigheden vergelijken, staan bekend als designs met onafhankelijke groepen. Er zijn twee categorieën te onderscheiden. De eerste is het post test only design waarbij deelnemers slechts één keer worden getest op de afhankelijke variabele na het volgen van de manipulatie. De tweede is het pre-test / posttest-design waarbij deelnemers worden getest op de afhankelijke variabele vóór en na de manipulatie. Elk van deze ontwerpen kan nuttig zijn afhankelijk van de omstandigheden.

          Vraag 2

          Een within group design houdt in dat elke deelnemer van het onderzoek alle niveaus van de onafhankelijke variabele ervaart.

          Vraag 3

          Repeated-measures en concurrent-measures. Bij het ontwerp met herhaalde metingen (repeated-measures) worden deelnemers blootgesteld aan verschillende niveaus van de onafhankelijke variabele en na elke blootstelling getest op de afhankelijke variabele. De tweede is het ontwerp van parallelle metingen (concurrent measures), waarbij de deelnemers gelijktijdig interageren met de verschillende niveaus van de onafhankelijke variabele.

          Vraag 4

          De ratio tussengroepsvariantie / binnengroepsvariantie.

          Vraag 5

          Dat er meer variantie is tussen groepen dan binnen groepen (dus dat er een verschil is tussen de groepen).

          Vraag 6

          Voor de teller geldt: dfbetween = k -1 = 2 -1 = 1. Voor de noemer geldt: dfwithin = N - k = 100 - 2 = 98.

          Vraag 7

          Een verhoogde statistische power, en efficiëntie (er zijn minder participanten nodig).

          Vraag 8

          Door de volgorde van de condities af te wisselen voor verschillende participanten.

           

          Voor het uitvoeren van een ANOVA zijn bepaalde voorwaarden. Wat zijn die voorwaarden?

           

          1. De binnengroepsvariantie mag niet teveel verschillen van de tussengroepsvariantie, de onafhankelijke variabele moet normaal verdeeld zijn, en personen zijn onafhankelijk van elkaar.
          2. De binnengroepsvariantie mag niet teveel verschillen van de tussengroepsvariantie en de errortermen moeten normaal verdeeld zijn.
          3. De varianties in de verschillende condities mogen niet teveel verschillen, de onafhankelijke variabele moet normaal verdeeld zijn en de observaties zijn onafhankelijk.
          4. De varianties in de verschillende condities mogen niet teveel verschillen en de errortermen moeten normaal verdeeld en onafhankelijk zijn.

           

          Wat is een factorieel experimenteel design? - Tentamens 11

           

           

          MC-vragen

          Vraag 1

          Kijk naar onderstaande plot. Van welk(e) effect(en) is hier sprake?

          1. Een hoofdeffect voor geweld.
          2. Een hoofdeffect voor geslacht.
          3. Een hoofdeffect voor geweld en een hoofdeffect voor geslacht.
          4. Een hoofdeffect voor geweld, een hoofdeffect voor geslacht, en een interactie effect tussen geweld en geslacht.

          Vraag 2

          Kijk naar onderstaande plot. Van welk(e) effect(en) is hier sprake?

          1. Een hoofdeffect voor geweld.
          2. Een hoofdeffect voor geslacht.
          3. Een hoofdeffect voor geweld en een hoofdeffect voor geslacht.
          4. Er is geen hoofdeffect.

          Vraag 3

          Kijk naar onderstaande plot. Van welk(e) effect(en) is hier sprake?

          1. Een hoofdeffect voor geweld.
          2. Een hoofdeffect voor geslacht.
          3. Een hoofdeffect voor geweld en een hoofdeffect voor geslacht.
          4. Een hoofdeffect voor geweld, een hoofdeffect voor geslacht, en een interactie effect tussen geweld en geslacht.

          Vraag 4

          Kijk naar onderstaande plot. Van welk(e) effect(en) is hier sprake?

          1. Een hoofdeffect voor geweld.
          2. Een hoofdeffect voor geslacht.
          3. Een hoofdeffect voor geweld en een hoofdeffect voor geslacht.
          4. Een hoofdeffect voor geweld, een hoofdeffect voor geslacht, en een interactie effect tussen geweld en geslacht.

          Open vragen

          Vraag 1

          Wat wordt bedoeld met een factorial design?

          Vraag 2

          Welke drie typen factorial design bestaan er?

          Vraag 3

          Wat wordt bedoeld met een interactie effect?

          Vraag 4

          Welke twee typen interactie bestaan er?

          Vraag 5

          Wat betekent 'crossing the factors'?

          Vraag 6

          Stel, je hebt twee onafhankelijke variabelen in je onderzoek. Iedere onafhankelijke variabele heeft twee condities. Hoeveel groepen zijn er dan mogelijk in een factorieel design?

          Antwoordindicatie MC-vragen

          Vraag 1

          A. Een hoofdeffect voor geweld.

          Vraag 2

          B. Een hoofdeffect voor geslacht.

          Vraag 3

          D. Een hoofdeffect voor geweld, een hoofdeffect voor geslacht, en een interactie effect tussen geweld en geslacht.

          Vraag 4

          C. Een hoofdeffect voor geweld en een hoofdeffect voor geslacht.

          Antwoordindicatie Open vragen

          Vraag 1

          Een factorial design is een experiment dat alle mogelijke combinaties van meer dan één onafhankelijke variabele test.

          Vraag 2

          Een interactie effect houdt in dat het effect van een onafhankelijke variabele afhangt van een andere onafhankelijke variabele.

          Vraag 3

          Mixed factorial design, within-group factorial design en independent-groups factorial design.

          Vraag 4

          Cross over interactie en spreidingsinteractie.

          Vraag 5

          Crossing the factors betekent dat ieder level van iedere onafhankelijke variabele voorkomt met ieder level van iedere andere onafhankelijke variabele.

          Vraag 6

          4.

           

          Wat wordt bedoeld met een factorial design?

           

           

          Welke bedreigingen zijn er voor de validiteit van onderzoek? - Tentamens 12

           

           

          MC-vragen

          Vraag 1

          Welke stelling is juist?

          I. Vreemde variabelen veroorzaken random error.

          II. Verstorende (confounding) variabelen veroorzaken systematische error.

          1. Stelling I is juist.
          2. Stelling II is juist.
          3. Beide stellingen zijn juist.
          4. Beide stellingen zijn onjuist.

          Open vragen

          Vraag 1

          Wat wordt bedoeld met interne en externe validiteit?

          Vraag 2

          Wat wordt bedoeld met statistische validiteit en construct validiteit?

          Vraag 3

          Wat wordt bedoeld met een observer bias?

          Vraag 4

          Wat wordt bedoeld met een observer effect?

          Vraag 5

          Small N designs worden door diverse onderzoekers in twijfel getrokken. Ze vergroten echter wel een bepaalde vorm van validiteit. Welke vorm van validiteit wordt door een small N design versterkt?

            Vraag 6

            Noem vier manieren om de effecten van vreemde variabelen te controleren.

            Vraag 7

            Wat zijn de drie meest voorkomende bedreigingen voor de interne validiteit?

            Vraag 8

            Wat is een cover story en waarom wordt dit soms gebruikt?

            Vraag 9

            Vul aan: vreemde variabelen zorgen voor ...... error. Daardoor is ...... lager, wat leidt tot een verhoogd risico op een type ... fout.

            Antwoordindicatie MC-vragen

            Vraag 1

            C. Beide stellingen zijn juist.

            Antwoordindicatie Open vragen

            Vraag 1

            Interne validiteit houdt in dat er geen alternatieve verklaringen zijn voor de relatie tussen twee variabelen. De relatie tussen twee variabelen is onvervalst. Een hoge mate van externe validiteit houdt in dat de resultaten van een onderzoek toegepast kunnen worden op de besproken populatie. De resultaten zijn generaliseerbaar.

            Vraag 2

            Statistische validiteit houdt in dat de getallen en de berekeningen gerapporteerd door de onderzoeker betrouwbaar zijn. Construct validiteit houdt in dat een variabele juist geoperationaliseerd is. De variabelen zijn op de juiste manier gemeten.

            Vraag 3

            Er is sprake van een osbserver bias wanneer de onderzoeker al kennis heeft over het onderzoek. De bestaande kennis van de onderzoeker kan invloed hebben op de manier waarop de onderzoeker observeert.

            Vraag 4

            Er is sprake van een observer effect wanneer het gedrag van deelnemer van een onderzoek verandert door de verwachten die de onderzoeker opwekt.

            Vraag 5

            Interne validiteit. Small N designs worden vaak voorzichtig gemaakt om op deze manier de alternatieve hypothese uit te sluiten.

            Vraag 6

            Beperkte populatie design, voor-na design, gepaarde groepen design, en standaardisatie van condities.

            Vraag 7

            Placebo effect, vraagkenmerken, onderzoeker bias.

            Vraag 8

            Een cover story is een (deels) valse of misleidende bewering over wat er wordt onderzocht. Dit wordt gebruikt om ervoor te zorgen dat de participanten de onderzoekshypothese niet kunnen raden en zodoende de interne validiteit te waarborgen.

            Vraag 9

            Vreemde variabelen zorgen voor random error. Daardoor is de power lager, wat leidt tot een verhoogd risico op een type-2 fout.

             

            Welke stelling is juist?

             

            I. Vreemde variabelen veroorzaken random error.

            II. Verstorende (confounding) variabelen veroorzaken systematische error.

            1. Stelling I is juist.
            2. Stelling II is juist.
            3. Beide stellingen zijn juist.
            4. Beide stellingen zijn onjuist.

             

            Hoe verhoog je de externe validiteit van onderzoek? - Tentamens 13

             

             

            MC-vragen

            Vraag 1

            Welke stelling is juist?

            I. Een direct replicatie kan nooit precies het originele onderzoek herhalen.

            II. Een onderzoek is alleen repliceerbaar als het daadwerkelijk is gerepliceerd.

            1. Stelling I is juist.
            2. Stelling II is juist.
            3. Beide stellingen zijn juist.
            4. Beide stellingen zijn onjuist.

            Vraag 2

            Welke stelling is juist?

            I. Een onderzoek hoeft niet herhaald te worden wanneer de resultaten significant zijn.

            II. Conceptuele replicaties zijn minder nuttig in het verzekeren van een betrouwbare bevinding dan directe replicaties.

            1. Stelling I is juist.
            2. Stelling II is juist.
            3. Beide stellingen zijn juist.
            4. Beide stellingen zijn onjuist.

            Vraag 3

            Welke stelling is juist?

            I. Een meta-analyse is altijd gebaseerd op gearchiveerd (reeds gedaan) onderzoek.

            II. Een review studie is vaak minder objectief dan een meta-analyse.

            1. Stelling I is juist.
            2. Stelling II is juist.
            3. Beide stellingen zijn juist.
            4. Beide stellingen zijn onjuist.

            Vraag 4

            Welke stelling is juist?

            I. De generaliseerbaarheid van resultaten is vaak hoger bij veldexperimenten dan bij laboratoriumexperimenten.

            II. Hoe goed een experiment ook is ontworpen, er zijn altijd bedreigingen voor de externe validiteit.

            1. Stelling I is juist.
            2. Stelling II is juist.
            3. Beide stellingen zijn juist.
            4. Beide stellingen zijn onjuist.

            Open vragen

            Vraag 1

            Vul de onderstaande woorden in op de plek van de XXXX.

            Piet, docent aan de Rijksuniversiteit Groningen, vraagt zich af wat de relatie is tussen de temperatuur in een collegezaal en gevoelens die erbij horen. Hij vraagt zich af of het verminderen van de temperatuur in de zaal met 1* een effect zou hebben op gevoelens van de studenten die zich bevinden in de collegezaal. Om vast te stellen dat de verschillende niveaus van de onafhankelijke variabele voldoende verschillen, kiest hij ervoor om een XXXX uit te voeren door de studenten aan het einde van het college te vragen de waargenomen temperatuur in de ruimte op te schrijven. Hij constateert dat de deelnemers allemaal melden dat de ruimte 'comfortabel' is. Hij vraagt zich af of 1* eenvoudigweg niet groot genoeg is om opgemerkt te worden. Om zijn onderzoek voort te zetten, voert hij een XXXX uit door een klein aantal studenten te kiezen en te meten in hoeveel graden de kamertemperatuur moet worden gewijzigd voordat het merkbaar minder comfortabel is. Deze twee technieken helpen om de XXXX validiteit van de onafhankelijke variabele te bepalen. Beide technieken worden vaak gebruikt om de strength van het onderzoek te verbeteren.

            Gebruik de volgende woorden: pilot study, construct, external, internal, manipulatiecontrole

            Vraag 2

            Waarom is het belangrijk om een onderzoek te herhalen?

            Vraag 3

            Op welke vier manieren kan een onderzoeker een eerdere studie herhalen?

              Vraag 4

              Noem drie redenen waarom een meta-analyse (relatief) objectief is.

                Vraag 5

                Wat houdt generalisatie in bij wetenschappelijk onderzoek?

                Vraag 6

                Wat is ecologische validiteit?

                  Antwoordindicatie MC-vragen

                  Vraag 1

                  C. Beide stellingen zijn juist.

                  Vraag 2

                  D. Beide stellingen zijn onjuist.

                  Vraag 3

                  C. Beide stellingen zijn juist.

                  Vraag 4

                  C. Beide stellingen zijn juist.

                  Antwoordindicatie Open vragen

                  Vraag 1

                  Piet, docent aan de Rijksuniversiteit Groningen, vraagt zich af wat de relatie is tussen de temperatuur in een collegezaal en gevoelens die erbij horen. Hij vraagt zich af of het verminderen van de temperatuur in de zaal met 1* een effect zou hebben op gevoelens van de studenten die zich bevinden in de collegezaal. Om vast te stellen dat de verschillende niveaus van de onafhankelijke variabele voldoende verschillen, kiest hij ervoor om een manipulatiecheck uit te voeren door de studenten aan het einde van het college te vragen de waargenomen temperatuur in de ruimte op te schrijven. Hij constateert dat de deelnemers allemaal melden dat de ruimte 'comfortabel' is. Hij vraagt zich af of 1* eenvoudigweg niet groot genoeg is om opgemerkt te worden. Om zijn onderzoek voort te zetten, voert hij een pilot study uit door een klein aantal studenten te kiezen en te meten in hoeveel graden de kamertemperatuur moet worden gewijzigd voordat het merkbaar minder comfortabel is. Deze twee technieken helpen om de construct validiteit van de onafhankelijke variabele te bepalen. Beide technieken worden vaak gebruikt om de strength van het onderzoek te verbeteren.

                  Vraag 2

                  Het herhalen van een onderzoek zorgt ervoor dat het belang van het betreffende onderzoek binnen dat onderzoeksgebied vergroot wordt.

                  Vraag 3

                  De vier manieren waarop een onderzoek herhaald kan worden zijn:

                  1. exacte replicatie,
                  2. conceptuele replicatie,
                  3. constructieve replicatie,
                  4. participant replicatie.

                  Vraag 4

                  Een meta-analyse is relatief objectief, omdat:

                  • Het gebruik maakt van specifieke inclusie criteria om te bepalen welke studies wel en niet worden geïncludeerd.
                  • Er systematisch wordt gezocht naar de artikelen die voldoen aan de inclusiecriteria.
                  • Een statistiek voor effectgrootte wordt gebruikt (effect size) om de sterkte van het verband aan te duiden.

                  Vraag 5

                  De mate waarin verbanden tussen conceptuele verbanden kunnen worden aangetoond in een grote verscheidenheid van mensen, omgevingen, en (gemanipuleerde en/of gemeten) variabelen.

                  Vraag 6

                  De mate waarin het onderzoek is uitgevoerd in situaties die lijken op alledaagse levenservaringen van de participanten.

                   

                  Welke stelling is juist?

                   

                  I. Een direct replicatie kan nooit precies het originele onderzoek herhalen.

                  II. Een onderzoek is alleen repliceerbaar als het daadwerkelijk is gerepliceerd.

                  1. Stelling I is juist.
                  2. Stelling II is juist.
                  3. Beide stellingen zijn juist.
                  4. Beide stellingen zijn onjuist.

                   

                  Wat is een quasi-experimenteel onderzoeksdesign? - Tentamens 14

                   

                   

                  Open vragen

                  Vraag 1

                  Wat wordt bedoeld met een selectie effect?

                  Vraag 2

                  Wat wordt bedoeld met een testing threat?

                  Vraag 3

                  Wat wordt bedoeld met een regression threat?

                  Vraag 4

                  Wat wordt bedoeld met een muturation threat?

                  Vraag 5

                  Wat is het verschil tussen een experiment en een quasi-experiment?

                  Vraag 6

                  Wat wordt bedoeld met een single N design?

                  Vraag 7

                  Wat is het verschil tussen een small N design en een large N design?

                  Vraag 8

                  Wat houdt het begrip een stable baseline design in? En een multiple baseline design?

                  Vraag 9

                  Wat wordt bedoeld met een reversal design?

                  Vraag 10

                  Wat betekent regressie naar het gemiddelde?

                  Antwoordindicatie Open vragen

                  Vraag 1

                  Een selectie effect kan ontstaan wanneer een onderzoeker per ongeluk een voorwaarde creëert met een fundamenteel ander type deelnemer dan een andere voorwaarde. Een onderzoeker kan dit tegen gaan door willekeurig deelnemers aan elk niveau toe te wijzen. Dit wordt ook wel random assignment genoemd. Selectie effecten resulteren uit het feit dat één groep in een experiment systematisch verschilt van een andere groep, wat de interne validiteit in gevaar brengt.

                  Vraag 2

                  Een testing threat houdt in dat de toekomstige prestaties van de deelnemer veranderd worden vanwege interactie met een meetwaarde.

                  Vraag 3

                  Een regression threat houdt in dat extreme scores kunnen terug gaan naar de gemiddelde scores. Onderzoekers moeten de scores van de deelnemers op verschillende tijdstippen in het experiment vergelijken. Daarnaast is het belangrijk de scores ook te vergelijken met de gemiddelde scores.

                  Vraag 4

                  Dit houdt in dat het gedrag van deelnemers over een bepaalde periode spontaan kan veranderen. Dit wordt ook ‘spontaneous remission’ genoemd. Dit probleem kan voorkomen worden door een vergelijkingsgroep te gebruiken.

                  Vraag 5

                  Een experiment manipuleert een onafhankelijke variabele om de verandering in een afhankelijke variabele te zien. Een quasi experiment gebruikt over het algemeen dezelfde structuur, maar met een onafhankelijke variabele die niet echt door de onderzoeker kan worden gemanipuleerd. Een quasi experiment kan door zowel within group designs als between group designs worden uitgevoerd.

                  Vraag 6

                  Onderzoekers bestuderen enkele vraagstukken erg uitgebreid om op deze manier zoveel mogelijk data te verzamelen uit deze vraagstukken.

                  Vraag 7

                  In small N design wordt elk individu als een apart experiment gebruikt. In dit geval worden een paar deelnemers gebruikt. In een large N design worden zoveel mogelijk deelnemers verzameld. De onderzoekers kijken naar de gegevens van de steekproef als geheel. Small N en large N designs zijn vooral nuttig wanneer er wordt gekeken naar unieke individuen die representatief zijn voor belangrijke vraagstukken.

                  Vraag 8

                  Een stable baseline design houdt de deelnemers van een onderzoek gedurende een lange periode nauwlettend in de gaten voordat een behandeling begint. De deelnemers worden langere periode geobserveerd om te weten welk type gedrag typerend is. Een (meervoudig) baselinematig ontwerp registreert meer dan één type gedrag gedurende verschillende tijdsduren voordat behandelingen worden toegepast op elk specifiek gedrag.

                  Vraag 9

                  Een reversal design introduceert een behandeling en verwijdert het vervolgens om te zien of het gedrag zonder de behandeling zal terugkeren.

                  Vraag 10

                  Regressie naar het gemiddelde is de tendens van scores richting het gemiddelde op de tweede meting. Wanneer er een (sterke) correlatie is tussen de eerste en tweede meting, dan komt het vaak voor dat de score op de tweede meting meer richting het gemiddelde gaat, hoe extreem de score op de eerste meting ook was.

                  Wat wordt bedoeld met een selectie effect?

                  Join World Supporter
                  Join World Supporter
                  Log in or create your free account

                  Why create an account?

                  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
                  • Once you are logged in, you can:
                    • Save pages to your favorites
                    • Give feedback or share contributions
                    • participate in discussions
                    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
                  Follow the author: Vintage Supporter
                  Promotions
                  special isis de wereld in

                  Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

                  verzekering studeren in het buitenland

                  Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
                  Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

                  Access level of this page
                  • Public
                  • WorldSupporters only
                  • JoHo members
                  • Private
                  Statistics
                  [totalcount]
                  Comments, Compliments & Kudos

                  Add new contribution

                  CAPTCHA
                  This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
                  Image CAPTCHA
                  Enter the characters shown in the image.
                  WorldSupporter Resources
                  Boeksamenvatting bij Research Methods for the Behavioral Sciences - Stangor - 5e druk

                  Boeksamenvatting bij Research Methods for the Behavioral Sciences - Stangor - 5e druk


                  Wat is gedragswetenschappelijk onderzoek? - Chapter 1

                  Wat is de focus van dit boek?

                  De huidige samenleving staat gekenmerkt als innovatief door tal van technologische ontwikkelingen. Hoewel slechts honderd jaar geleden de eerste mensen een vlucht in een vliegtuig maakten, is vliegen tegenwoordig een veelvoorkomende manier van op vakantie gaan. Waar vijfhonderd jaar geleden de eerste pagina’s van een boek werden geprint, leest men boeken en het nieuws tegenwoordig vaak digitaal via bijvoorbeeld computers, iPads, en e-readers. Ondanks de voordelen die deze technologische ontwikkelingen teweeg hebben gebracht, heeft de mensheid nog steeds te maken met vele problemen, zoals: fysiek geweld, scheidingen, immuunsysteem ziekten, etnische conflicten, en terrorisme. Hoewel mensen tegenwoordig langer leven en het leven makkelijker is geworden door deze technologische ontwikkelen, is de kwaliteit van het interpersoonlijke en sociale gedrag niet per se even sterk toegenomen. Dit gedrag, zowel tussen mensen als tussen dieren, en het wetenschappelijk onderzoek dat hiermee verbonden is, vormen de focus van dit boek.

                  Wanneer spreken we van gedragswetenschappelijk onderzoek?

                  Gedragswetenschappelijk onderzoek richt zich op het gedrag tussen zowel mensen als dieren. Het doel van gedragswetenschappelijk onderzoek is om dit gedrag (bijvoorbeeld hoe mensen denken, voelen, zich ontwikkelen, en beslissingen nemen) beter te begrijpen. Gedragswetenschappers bestuderen dergelijk gedrag om het beter te begrijpen en, waar mogelijk, om methoden te ontwikkelen om de kwaliteit van leven te verbeteren. Gedragswetenschappen wordt in veel verschillende vakgebieden uitgevoerd, zoals: psychologie, sociologie, onderwijskunde, criminologie, en geneeskunde. Hoewel anderen, bijvoorbeeld politici, filosofen, en religieuze leiders, zich ook bekommeren om het menselijk gedrag, is er een belangrijk verschil met gedragswetenschappelijke onderzoekers. Waar de eerstgenoemden zich vooral baseren op persoonlijke overtuigingen, geloof, of intuïtie, zijn de beweringen van sociale gedragswetenschappers empirisch, wat betekent dat deze beweringen gebaseerd zijn op basis van een systematische verzameling en analyse van data. Data zijn gegevens die zijn verzameld door bijvoorbeeld observaties of metingen. Dus in plaats van het klakkeloos overnemen van de mening van een politicus of religieus leider, zal een gedragswetenschappelijk onderzoeker proberen bewijs te vinden voor een bepaalde bewering door middel van het (systematisch) verzamelen en analyseren van data. Hoewel gedragswetenschappelijk onderzoek een belangrijke bijdrage levert aan het vergroten van onze kennis over sociale problemen en het menselijk gedrag, heeft het ook beperkingen. Probeer tijdens het lezen van dit boek kritisch te blijven. Stel jezelf regelmatig de vraag wat gedragswetenschappelijke methoden kunnen bieden, maar ook wat de beperkingen en nadelen zijn van gedragswetenschappelijk onderzoek.

                  Waar baseert een 'dagelijks onderzoek' zich op?

                  Mensen zijn van nature nieuwsgierig. Wanneer de relatie tussen Jan en Christina verbroken wordt, is men nieuwsgierig. Wie heeft het uitgemaakt? Was er ruzie? Is één van de twee vreemdgegaan? Of het nou gaat om een relatiebreuk, een kabinetscrisis, of een terroristische aanslag, mensen zijn geïnteresseerd in wat er om ons heen gebeurt, waarom dingen gebeuren, en hoe we dat kunnen herhalen of juist voorkomen. Er wordt wel gezegd dat mensen ‘dagelijkse onderzoekers’ zijn. Veel mensen geloven dat de antwoorden op vragen over het menselijk gedrag kunnen worden gevonden door ervaring en intuïtie. Ze denken dat, omdat we ons hele leven met mensen leven, we toch zeker wel weten waarom mensen doen wat ze doen. Toch is onze intuïtie niet feilloos en kan het leiden tot foutieve conclusies. Een voorbeeld hiervan is wanneer je de uitkomst van een onderzoek leest, bijvoorbeeld dat tegenpolen elkaar aantrekken (‘opposites attract’). Vaak klinkt het zo logisch dat je denkt dat je dat ook vooraf wel had kunnen voorspellen. Het probleem is dat je bij het lezen van zo’n uitkomst gaat denken aan alle gevallen waarin dat inderdaad opgaat. Daardoor lijkt die uitkomst heel geloofwaardig. De neiging te denken dat je iets had kunnen voorspellen, terwijl je dat waarschijnlijk niet had kunnen voorspellen, wordt ook wel hindsight bias (achteraf bias) genoemd.

                  Wat is de wetenschappelijke methode?

                  Alle wetenschappers, of het nou psychologen, scheikundigen, of biologen zijn, maken gebruik van de wetenschappelijke methode. De wetenschappelijke methode is een set van assumpties, regels, en procedures die wetenschappers hanteren bij het doen van onderzoek. Het is een raamwerk voor het verzamelen, analyseren, en interpreteren van data. Onderdeel van de wetenschappelijke methode is bijvoorbeeld dat onderzoek empirisch moet zijn, dus gebaseerd op observaties of metingen. Een ander voorbeeld is dat onderzoek objectief moet zijn, dus (zo veel mogelijk) vrij van de voorkeur, opinie, of emoties van de onderzoeker(s). Een derde voorbeeld is dat onderzoek transparant (helder) en repliceerbaar (te herhalen) moet zijn. Het opschrijven van de procedure en resultaten moet zo gebeuren dat een andere onderzoeker precies snapt welke stappen er zijn genomen en hoe dit leidt tot de conclusie van het onderzoek. Idealiter moet een andere onderzoeker het onderzoek kunnen herhalen en op hetzelfde uitkomen. Al is dit natuurlijk lastig bij onderzoeken waarbij gebruik wordt gemaakt van proefpersonen, omdat ieder mens uniek is en (net) even anders reageert of handelt. De wetenschappelijke methode resulteert in een accumulatie (opeenstapeling) van wetenschappelijke kennis. Resultaten van het ene onderzoek worden gepubliceerd en vervolgonderzoek bouwt daarop voort door het onderzoek te herhalen, eventueel deels te wijzigen of iets toe te voegen, en dat vervolgens weer te publiceren.

                  Wat is de rol van waarden en feiten in onderzoek?

                  Hoewel wetenschappelijk onderzoek een belangrijke methode is om het menselijk gedrag te bestuderen, kunnen niet alle vragen hiermee worden opgelost. Om dit verder uit te leggen, maken we eerst een onderscheid tussen waarden en feiten. Waarden zijn persoonlijke beweringen zoals “Het is belangrijk om iedereen gelijk te behandelen” of “Abortus zou verboden moeten worden”. Feiten zijn objectieve beweringen die zijn vastgesteld door middel van empirisch onderzoek. Een voorbeeld hiervan is: er zijn 16.000 moorden gepleegd in de Verenigde Staten in 2002. Omdat waarden niet kunnen worden beschouwd als ‘goed’ of ‘fout’, kan wetenschappelijk onderzoek ze niet bewijzen of ontkrachten. De wetenschap kan wel feiten aandragen, die mensen kunnen helpen bij het (her)vormen van hun waarden. Bijvoorbeeld een feit als “Roken verhoogt de kans op longkanker. Van de mensen met longkanker, rookt 86%” kan eraan bijdragen dat iemand de waarde “Het is belangrijk om te stoppen met roken” vormt.

                  Een grijs gebied tussen waarden en feiten

                  Het onderscheid tussen waarden en feiten is niet altijd heel duidelijk. Dit heeft ermee te maken dat data, zeker in gedragswetenschappelijk onderzoek, geïnterpreteerd moet worden en vaak voor meerdere interpretaties vatbaar is. Een bekend voorbeeld is onderzoek naar etniciteit en IQ. Data van de Verenigde Staten tonen dat, gemiddeld genomen, blanke leerlingen beter scoren op gestandaardiseerde toetsen dan Afrikaans-Amerikaanse studenten. Verschillende onderzoekers hebben verschillende conclusies hieruit getrokken. Sommigen beweren dat dit verschil aantoont dat er genetische verschillen in intelligentie zijn tussen verschillende etnische groepen. Anderen beweren dat dit aantoont dat de verschillen veroorzaakt worden door verschillen in voeding, interesse, en scholing. Weer anderen beweren dat de gestandaardiseerde tests ‘partijdig’ is en daardoor makkelijker voor bepaalde etnische groepen dan voor anderen. Het interpreteren van de data speelt een grote rol in de gedragswetenschapper. Dit is minder belangrijk in bijvoorbeeld de natuur- of scheikunde. Desalniettemin is gedragswetenschappelijk onderzoek, net als natuur- en scheikunde, wetenschap. Gedragswetenschappelijke onderzoekers dienen dezelfde procedures te volgen als onderzoekers in andere velden. De wetenschappelijke methode vormt een raamwerk hiervoor.

                  De rol van waarden en feiten in het onderzoeksrapport

                  Hoewel objectiviteit onderdeel is van de wetenschappelijke methode, is het belangrijk om je te realiseren dat er altijd een bepaalde mate van subjectiviteit aan verbonden is en dat waarden een rol spelen in het proces. Zo spelen waarden bijvoorbeeld een rol bij het bepalen van het wie (participanten), wat (onderwerp), en hoe (procedure) van een wetenschappelijke studie. De wetenschappelijke bevindingen worden gerapporteerd in een onderzoeksrapport, ook wel publicatie genoemd. Een onderzoeksrapport is een document dat de bevindingen van een onderzoek presenteert aan de hand van een gestandaardiseerd format. In verschillende vakgebieden wordt gebruikt gemaakt van verschillende formats. In de gedragswetenschappen wordt meestal gebruik gemaakt van de APA: American Psychological Association. Dit format geeft aan onder andere aan wat er per sectie gerapporteerd moet worden. Verder geeft het ook aan hoe het opgeschreven moet worden aan de hand van bijvoorbeeld regels over citeren, spelling, en opmaak van tabellen en figuren. Terugkomend op de rol van waarden in wetenschappelijk onderzoek, kunnen we stellen dat twee onderdelen van een onderzoeksrapport over het algemeen relatief subjectief zijn: de introductie en de discussie. Zoals hierboven al werd genoemd spelen bij het selecteren van het wie, wat, en hoe, de waarden van een onderzoeker een rol. In de discussie worden de resultaten geïnterpreteerd, wat ook een bepaalde mate van subjectiviteit met zich meebrengt. Twee andere onderdelen daarentegen horen objectief te zijn: de methode en resultaten. Hierbij komt geen interpretatie of waardeoordeel aan bod.

                  Wat zijn de twee basistypen van onderzoek?

                  Er zijn grofweg twee typen van onderzoek te onderscheiden: basis en toegepast onderzoek. Basis onderzoek richt zich op het beantwoorden van fundamentele vragen over gedrag, waarbij er geen speciaal doel is anders dan het verwerven van meer kennis (intellectueel). Toegepast onderzoek daarentegen heeft als doel het verwerven van praktische kennis om oplossingen te kunnen bieden aan het probleem van de studie. Een voorbeeld is een interventiestudie, waarbij de effectiviteit van een interventie (een trainingsprogramma), bijvoorbeeld een bepaalde gedragstherapie wordt bestudeerd. Hoewel er een theoretisch onderscheid is tussen deze twee typen van onderzoek, blijkt dit onderscheid in de praktijk niet zo duidelijk te zijn. Basisonderzoek wordt vaak gestuurd door praktische problemen en toegepast onderzoek heeft meestal een sterke theoretische basis. Deze twee typen van onderzoek kunnen elkaar dan ook goed aanvullen en samen leiden tot meer kennis en verbetering van de kwaliteit van leven.

                  Wat zijn kenmerken van kritisch nadenken over onderzoek?

                  Het overkoepelende doel van dit boek is dat je kritisch leert nadenken over onderzoek. Je leert vragen beantwoorden als: “Hoe werd het onderzoek uitgevoerd?” “Hoe werden de data geanalyseerd?” en “Zijn de conclusies een objectieve weerspiegeling van de data?” Daarnaast ga je leren hoe je zelf een onderzoek kunt opzetten en uitvoeren. Zowel bij het zelf opzetten van onderzoek als bij het lezen of beoordelen van het onderzoek van anderen is het belangrijk dat je kritisch blijft nadenken. Thema’s als objectiviteit, transparantie, en repliceerbaarheid vormen hierbij een rode draad.

                  Welke drie typen onderzoeksdesigns zijn er?

                  Een onderzoeksdesignis een specifieke methode om data te verzamelen, te analyseren, en te interpreteren. Er zijn grofweg drie soorten onderzoeksdesigns te onderscheiden: beschrijvend, correlationeel, en experimenteel. Ieder design is geschikt voor het beantwoorden van een ander type onderzoeksvraag en heeft andere voor- en nadelen. Een veelgebruikte methode is dan ook om de verschillende designs te combineren. De drie designs zullen hieronder kort worden toegelicht.

                  Beschrijvend onderzoek

                  Beschrijvend onderzoek heeft als doel om vragen te beantwoorden over de huidige ‘stand van zaken’. Dit type onderzoek biedt een inkijk in gedachten, gevoelens, of gedrag op een gegeven moment en een gegeven plaats. Het geeft een beschrijving van een momentopname. Voorbeelden van beschrijvend onderzoek zijn surveys (vragenlijsten), interviews, en natuurlijke observaties. Natuurlijke observaties zijn observaties in de natuurlijke context, bijvoorbeeld het bestuderen van kinderen die in de speeltuin aan het spelen zijn. Bij beschrijvend onderzoek staat de onderzoeker ‘aan de zijlijn’ en grijpt niet in. Beschrijvend onderzoek kan zowel kwalitatief als kwantitatief zijn of een combinatie van beide. Bij kwalitatief onderzoek worden de resultaten weergegeven in woorden. Dit onderzoek richt zich meestal op interpretaties, ervaringen en betekenis. Dit heeft als voordeel dat het levendig is en gedrag in de originele vorm beschrijft. Het nadeel echter is dat het vaak meer subjectief is en de interpretatie en waarden van de onderzoeker een grote rol spelen. Bij kwantitatief onderzoek worden de resultaten uitgedrukt in cijfers middels statistische toetsen. Hoewel het over het algemeen objectiever is dan kwalitatief onderzoek, zijn de resultaten vaak minder levendig voor de lezer en kan het voelen alsof het verder van de werkelijkheid afstaat. Vaak wordt daarom ook een combinatie van beiden aangeraden. Terugkomend op beschrijvend onderzoek kunnen we stellen dat het als voordeel heeft dat een beeld geeft van gedrag op dat moment. Het nadeel is dat het geen inzicht geeft in de ontwikkeling of invloed van dat gedrag op een later moment. Beschrijvend onderzoek beperkt zich tot een momentopname.

                  Correlationeel onderzoek

                  Correlationeel onderzoek heeft als doel om de relatie tussen twee of meer variabelen onderzoeken. Een variabele is een eigenschap die verschillende waarden kan aannemen tussen de studieobjecten (mensen, dieren, tijden, plaatsen). Voorbeelden zijn geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, en inkomen. De meest gebruikte maat om verbanden tussen variabelen te kwantificeren (in een getal uit te drukken) is de Pearson product-moment correlatie coëfficiënt, aangegeven met het symbool r. Deze coëfficiënt heeft een range (bereik) van -1 tot 1. Dit wordt ook wel genoteerd als [-1; 1]. Negatieve waarden duiden op een negatief verband. Bijvoorbeeld: als X groter wordt, dan wordt Y kleiner. Positieve waarden duiden op een positief verband: als X groter wordt, dan wordt Y ook groter. Waarden dichter bij -1 of 1 geven een sterker verband aan. Als de correlatiecoëfficiënt 0 is, dan is er een verband tussen de variabelen. Het is heel belangrijk om te onthouden dat een correlatie niets zegt over oorzaak en gevolg. Ook al is de relatie tussen X (opleidingsniveau) en Y (inkomen) heel sterk, bijvoorbeeld 0.95, dan wil dit niet zeggen dat opleidingsniveau de oorzaak is van de hoogte van het inkomen. Het kan andersom zijn. Het kan zijn dat andere variabelen de hoogte van het inkomen veroorzaken. Correlationeel onderzoek kan gebruikt worden om het verband tussen twee of meer eigenschappen uit te drukken in een getal, maar zegt niets over de oorzaak van deze relatie. Daarvoor is experimenteel onderzoek nodig.

                  Experimenteel onderzoek

                  Experimenteel onderzoek wordt gebruikt om onderzoeksvragen over causale relaties (oorzaak-gevolg) tussen variabelen te kunnen beantwoorden. Een voorbeeld van zo’n vraag is: “Leidt het kijken van gewelddadige films tot meer agressie?” Met andere woorden, experimenteel onderzoek richt zich op de oorzaak van bepaald gedrag. In tegenstelling tot beschrijvend onderzoek, heeft de onderzoeker bij experimenteel onderzoek een actieve rol. Er vindt een actieve manipulatie plaats van een gegeven situatie voor twee of meer groepen van individuen. Het is hierbij belangrijk dat deze groepen voor de manipulatie (zo) gelijk (mogelijk) zijn, zodat een eventueel gemeten verandering niet kan worden toegeschreven aan een andere oorzaak. Om de hierboven gestelde vraag over agressiviteit te kunnen beantwoorden, zou een onderzoeker bijvoorbeeld honderd kinderen kunnen selecteren die in groep 6 van de basisschool zitten. Deze honderd kinderen worden vervolgens willekeurig verdeeld in twee groepen van elk vijftig kinderen. Beide groepen worden gemeten op agressiviteit. Vervolgens krijgt de ene groep elke dag een gewelddadige film te zien. De andere groep kijkt elke dag naar een niet-gewelddadige film. Aan het einde van de week worden de kinderen weer gemeten op agressiviteit, waarbij de verwachting zou kunnen zijn dat de groep die gewelddadige films keek meer agressiviteit toont dan de andere groep. Een nadeel van experimenteel onderzoek is dat, vanwege praktische of ethische redenen, niet al het gedrag hiermee geobserveerd kan worden. Voorbeelden hiervan zijn: kindermishandeling, zwerven (daklozen), en racisme.

                  Hoe stel je een hypothese op? - Chapter 2

                   

                  Het ontwikkelen van de onderzoekshypotheses is een proces dat bestaat uit drie stappen. In hoofdstuk 2 worden deze drie stappen besproken.

                  Hoe kun je ideeën voor onderzoek opdoen?

                  Er zijn zoveel onderwerpen om te bestuderen: welke factoren leiden tot terrorisme, welke factoren dragen aan een succesvolle schoolloopbaan bij, hoe vogels elkaar herkennen, hoe en waarom kinderen gedragsproblemen ontwikkelen, enzovoort. Het opdoen van onderzoeksideeën is een voortschrijdend proces. Een onderzoeker is in zijn of haar hoofd continu hiermee bezig, bijvoorbeeld tijdens gesprekken met studenten, het geven van colleges, het lezen van artikelen, het luisteren naar de radio, het kijken van televisie. Aldoende ontwikkelen deze ideeën dan verder. Twee veelvoorkomende bronnen die kunnen bijdragen aan opdoen van ideeën zijn observaties en intuïtie. Het opdoen van ideeën door het observeren van dagelijks gedrag of problemen wordt ook wel de inductieve methode genoemd. Bij de inductieve methode vormen observaties en jouw eigen nieuwsgierigheid de bron van inspiratie. Hoewel intuïtie en observatie belangrijke bronnen van inspiratie zijn, is het belangrijk om je te realiseren dat deze bronnen alleen niet voldoende zijn. Het is ook belangrijk om bevindingen van eerder onderzoek mee te nemen bij het opdoen van ideeën en het opstellen van jouw onderzoek. Het leggen van een verband tussen jouw onderzoek en eerder gedaan onderzoek is erg belangrijk. Bij het analyseren van bestaand onderzoek zijn met name de volgende twee punten belangrijk: 1. Wat zijn de beperkingen van eerder gedaan onderzoek? En, in het verlengde hiervan, hoe zorg jij ervoor dat deze beperkingen jouw onderzoek juist niet belemmeren? 2. Zijn er tegenstrijdige resultaten te vinden in reeds gedane studies? In dat geval, bij welke bevindingen sluiten jouw resultaten aan? Het hebben van een 'open mind' en een voorzichtige en creatieve analyse van bestaand onderzoek zijn indicatoren voor

                  Read more
                  Boeksamenvatting bij Research Methods in Psychology: Evaluating a World of Information - Morling - 3e druk

                  Boeksamenvatting bij Research Methods in Psychology: Evaluating a World of Information - Morling - 3e druk


                  Wat is de psychologische manier van denken? - Chapter 1

                  Psychologie is gebaseerd op onderzoek en het doen van studies door psychologen. Psychologen kunnen gezien worden als wetenschappers en dus ook als empiristen. Empiristen baseren hun conclusies op systematische observaties. Psychologen baseren hun ideeën over gedrag op studies die ze met dieren op mensen in hun natuurlijke omgeving uit hebben gevoerd of in een omgeving die speciaal voor het onderzoek is gemaakt. Wie als psycholoog wil denken, moet als een onderzoeker denken.

                  Wie zijn de producenten en consumenten in onderzoek?

                  Psychologiestudenten die geïnteresseerd zijn in het afleggen van onderzoek, het afnemen van vragenlijsten, het onderzoeken van dieren, de hersens of andere thema’s uit de psychologie, worden producenten van onderzoek informatie genoemd. Deze studenten zullen wellicht artikelen publiceren en werken als een research wetenschapper of professor. Natuurlijk zijn er ook psychologiestudenten die niet in een laboratorium willen werken, maar die het wel leuk vinden om over onderzoek met dieren en mensen te lezen. Deze studenten worden als consumenten van onderzoek gezien. Zij lezen over onderzoeken en datgene wat ze gelezen hebben, kunnen ze toepassen in het werkveld, hun hobby of vrienden en familie. Deze studenten kunnen therapeuten, studieadviseurs of docenten worden. In de praktijk is het vaak zo dat psychologen beide rollen op zich nemen. Ze zijn zowel producenten als consumenten van onderzoek.

                  Voor de vakken die je nog gaat krijgen tijdens je studie psychologie, is het belangrijk om te weten hoe je een producent van onderzoek kunt zijn. Zelfs als je niet van plan bent om te gaan promoveren na je studie. Voor het afstuderen moet je natuurlijk een thesis schrijven en jouw thesis zal moeten voldoen aan de APA-normen. De APA-normen gaan vooral over hoe je referenties in je tekst moet noteren. Zo moet je in de tekst naar auteurs en het jaartal van publicatie verwijzen. In je referentielijst moet je de naam van de auteur(s) noteren, gevolgd door het jaartal waarin het artikel uitgegeven is, de titel van het artikel, naam van het tijdschrift, jaargang en tenslotte de pagina’s. Ook moet je volgens de APA-normen als lettertype Times New Roman gebruiken, lettertype 11 of 12, met regelafstand 2,0. Je zult ook een aantal vakken moeten volgen waarbij het doen van onderzoek belangrijk is. Daarvoor is het natuurlijk wel belangrijk om te weten hoe je proefpersonen random kunt toewijzen aan bepaalde condities en hoe je grafieken moet aflezen.

                  Echter, de meeste psychologiestudenten worden geen onderzoekers. Het is daarom belangrijk om een goede consument van onderzoek te zijn. Je zult dus onderzoeken moeten lezen, het begrijpen, er van leren en goede vragen er over stellen. De meeste informatie die een psycholoog opzoekt op het internet, is gebaseerd op onderzoek. Veel kranten hebben ook rubrieken die wetenschappelijke studies vermelden en tegenwoordig zijn er ook veel tijdschriften die de resultaten van bepaalde studies samenvatten. Het is echter wel zo dat alleen maar een deel van alle onderzoeken accuraat en bruikbaar is. Een groot deel van de onderzoeken is niet accuraat uitgevoerd. Het is belangrijk om te weten hoe je goede van slechte onderzoeken kunt onderscheiden. Kennis over onderzoeksmethoden helpt daarbij. Therapeuten moeten ook gepubliceerde studies goed kunnen interpreteren, zodat ze op de hoogte blijven van nieuwe en effectieve therapiesoorten. Voor therapeuten is het juist belangrijk om zogenaamde evidence-based treatments te volgen. Dat zijn therapieën die ondersteund worden door onderzoek. Als je in staat bent om wetenschappelijke artikelen te vinden, lezen en begrijpen, dan kun je het kaf van het koren scheiden.

                  Hoe benaderen wetenschappers hun werk?

                  Wat doen wetenschappers allemaal? Wetenschappers zijn empiristen en zij observeren de wereld dus systematisch. Daarnaast testen wetenschappers hun theorieën met studies en zij passen hun theorieën aan op de gevonden data. Wetenschappers benaderen toegepast onderzoek (problemen uit het dagelijkse leven) en basic onderzoek (bedoeld om bij te dragen aan de generale kennis) empirisch. Wetenschappers gaan ook steeds verder met onderzoeken. Zodra een wetenschapper een effect heeft gevonden, wil hij/zij vervolgonderzoek doen om er achter te komen waarom, wanneer, en voor wie het effect werkt. Daarnaast maken wetenschappers hun bevindingen bekend in de wetenschappelijke wereld en de media.

                  Hoe benaderen empiristen hun werk?

                  Empiristen baseren hun conclusies niet op intuïtie, hun ervaringen of observaties. Empirisme betekent dat bewijs van de zintuigen of instrumenten die zintuigen helpen (vragenlijsten, thermometer of foto’s) gebruikt wordt om conclusies te trekken. Empiristen willen systematisch zijn en ze willen ook dat hun werk onafhankelijk verifieerbaar is door andere wetenschappers en observatoren.

                  Wat is de theorie-data cirkel?

                  De theorie-data cirkel betekent dat wetenschappers data verzamelen om hun theorieën te testen, veranderen of updaten. Dit zal verder verduidelijkt worden met een voorbeeld uit de attachment psychologie. Wanneer baby’s kunnen kruipen, volgen ze hun moeders heel vaak. Ook baby aapjes blijven zich vaak vastklampen aan de haren van de moeder. Psychologen wilden weten waarom dieren zich zo hechten aan hun verzorgers. Een van de theorieën is de zogenaamde cupboard theorie. Dit houdt in dat moeders belangrijk zijn voor baby dieren, omdat moeders eten geven aan baby’s. De baby’s krijgen eten van hun moeder en ze zullen een prettig gevoel ervaren. Na verloop van tijd zal alleen al het zien van de moeder een baby blij maken. Een alternatieve theorie stelt dat baby dieren zich vaak vastklampen aan hun moeder omdat het hun comfort biedt. Dit heet de comfort contact theorie. Harlow heeft beide theorieën in een lab getest. Hij bouwde twee moeder apen (van gaas). De ene aap was alleen van gaas en had een fles met melk (dus deze aap gaf eten, maar geen comfort), de andere aap werd bedekt met een warm kleedje en gaf dus comfort, maar geen eten. Harlow liet baby aapjes in de kooien met de neppe moeders en hij keek hoeveel tijd ze doorbrachten met de moeders. Uit zijn onderzoek bleek dat de baby apen veel meer tijd doorbrachten met de warme moeder dan met de moeder die eten gaf. Dit suggereert dat de contact comfort theorie de juiste is.

                  Wat zijn theorieën, hypotheses en data?

                  Een theorie bevat beweringen die gaan over de relatie tussen variabelen. Theorieën leiden tot specifieke hypothesen. Een hypothese kan gezien worden als een voorspelling. Het zegt iets over wat de wetenschappers verwachten te observeren, als hun theorie klopt. Een enkele theorie kan veel hypothesen hebben. Data kan gezien worden als een set van observaties. Data kan een theorie ondersteunen of juist tegenspreken.

                  Wat zijn de kenmerken van goede wetenschappelijke theorieën?

                  Sommige theorieën zijn beter dan andere. De beste theorieën worden ondersteund door data, zijn falsifieerbaar en parsimonious (ofwel de meest simpele). Het spreekt voor zich dat goede theorieën gesteund moeten zijn door data. Ook moeten ze falsifieerbaar zijn. Dat betekent dat theorieën tot hypothesen moeten kunnen leiden die, wanneer ze getoetst worden, de theorie niet steunen. Daarnaast moet een theorie zo simpel mogelijk zijn. Als twee theorieën de data even goed uitleggen, maar de ene is simpeler dan de andere, dan moet er voor de simpele gekozen worden. Daarnaast is het belangrijk om te beseffen dat theorieën niks bewijzen. Er kan gezegd worden dat data een theorie ondersteunt of consistent is met een theorie, maar er mag niet gezegd worden dat een bevinding een theorie bewijst.

                  Wat is het verschil tussen toegepast en basisonderzoek?

                  Toegepast onderzoek wordt gedaan met praktische problemen. Wetenschappers hopen dat hun bevindingen direct toegepast zullen worden om een probleem op te lossen in de echte wereld. Basis

                  Psychologie is gebaseerd op onderzoek en het doen van studies door psychologen. Psychologen kunnen gezien worden als wetenschappers en dus ook als empiristen. Empiristen baseren hun conclusies op systematische observaties. Psychologen baseren hun ideeën over gedrag op studies die ze met dieren op mensen in hun natuurlijke omgeving uit hebben gevoerd of in een omgeving die speciaal voor het onderzoek is gemaakt. Wie als psycholoog wil denken, moet als een onderzoeker denken.

                  Wie zijn de producenten en consumenten in onderzoek?

                  Psychologiestudenten die geïnteresseerd zijn in het afleggen van onderzoek, het afnemen van vragenlijsten, het onderzoeken van dieren, de hersens of andere thema’s uit de psychologie, worden producenten van onderzoek informatie genoemd. Deze studenten zullen wellicht artikelen publiceren en werken als een research wetenschapper of professor. Natuurlijk zijn er ook psychologiestudenten die niet in een laboratorium willen werken, maar die het wel leuk vinden om over onderzoek met dieren en mensen te lezen. Deze studenten worden als consumenten van onderzoek gezien. Zij lezen over onderzoeken en datgene wat ze gelezen hebben, kunnen ze toepassen in het werkveld, hun hobby of vrienden en familie. Deze studenten kunnen therapeuten, studieadviseurs of docenten worden. In de praktijk is het vaak zo dat psychologen beide rollen op zich nemen. Ze zijn zowel producenten als consumenten van onderzoek.

                  Voor de vakken die je nog gaat krijgen tijdens je studie psychologie, is het belangrijk om te weten hoe je een producent van onderzoek kunt zijn. Zelfs als je niet van plan bent om te gaan promoveren na je studie. Voor het afstuderen moet je natuurlijk een thesis schrijven en jouw thesis zal moeten voldoen aan de APA-normen. De APA-normen gaan vooral over hoe je referenties in je tekst moet noteren. Zo moet je in de tekst naar auteurs en het jaartal van publicatie verwijzen. In je referentielijst moet je de naam van de auteur(s) noteren, gevolgd door het jaartal waarin het artikel uitgegeven is, de titel van het artikel, naam van het tijdschrift, jaargang en tenslotte de pagina’s. Ook moet je volgens de APA-normen als lettertype Times New Roman gebruiken, lettertype 11 of 12, met regelafstand 2,0. Je zult ook een aantal vakken moeten volgen waarbij het doen van onderzoek belangrijk is. Daarvoor is het natuurlijk wel belangrijk om te weten hoe je proefpersonen random kunt toewijzen aan bepaalde condities en hoe je grafieken moet aflezen.

                  Echter, de meeste psychologiestudenten worden geen onderzoekers. Het is daarom belangrijk om een goede consument van onderzoek te zijn. Je zult dus onderzoeken moeten lezen, het begrijpen, er van leren en goede vragen er over stellen. De meeste informatie die een psycholoog opzoekt op het internet, is gebaseerd op onderzoek. Veel kranten hebben ook rubrieken die wetenschappelijke studies vermelden en tegenwoordig zijn er ook veel tijdschriften die de resultaten van bepaalde studies samenvatten. Het is echter wel zo dat alleen maar een deel van alle onderzoeken accuraat en bruikbaar is. Een groot deel van de onderzoeken is niet accuraat uitgevoerd. Het is belangrijk om te weten hoe je goede van slechte onderzoeken kunt onderscheiden. Kennis over onderzoeksmethoden helpt daarbij. Therapeuten moeten ook gepubliceerde studies goed kunnen interpreteren, zodat ze op de hoogte blijven van nieuwe en effectieve therapiesoorten. Voor therapeuten is het juist belangrijk om zogenaamde evidence-based treatments te volgen. Dat zijn therapieën die ondersteund worden door onderzoek. Als je in staat bent om wetenschappelijke artikelen te vinden, lezen en begrijpen, dan kun je het kaf van het koren scheiden.

                  Hoe benaderen wetenschappers hun werk?

                  Wat doen wetenschappers allemaal? Wetenschappers zijn empiristen en zij observeren de wereld dus systematisch. Daarnaast testen wetenschappers hun theorieën met studies en zij passen hun theorieën aan op de gevonden data. Wetenschappers benaderen toegepast onderzoek (problemen uit het dagelijkse leven) en basic onderzoek (bedoeld om bij te dragen aan de generale kennis) empirisch. Wetenschappers gaan ook steeds verder met onderzoeken. Zodra een wetenschapper een effect heeft gevonden, wil hij/zij vervolgonderzoek doen om er achter te komen waarom, wanneer, en voor wie het effect werkt. Daarnaast maken wetenschappers hun bevindingen bekend in de wetenschappelijke wereld en de media.

                  Hoe benaderen empiristen hun werk?

                  Empiristen baseren hun conclusies niet op intuïtie, hun ervaringen of observaties. Empirisme betekent dat bewijs van de zintuigen of instrumenten die zintuigen helpen (vragenlijsten, thermometer of foto’s) gebruikt wordt om conclusies te trekken. Empiristen willen systematisch zijn en ze willen ook dat hun werk onafhankelijk verifieerbaar is door andere wetenschappers en observatoren.

                  Wat is de theorie-data cirkel?

                  De theorie-data cirkel betekent dat wetenschappers data verzamelen om hun theorieën te testen, veranderen of updaten. Dit zal verder verduidelijkt worden met een voorbeeld uit de attachment psychologie. Wanneer baby’s kunnen kruipen, volgen ze hun moeders heel vaak. Ook baby aapjes blijven zich vaak vastklampen aan de haren van de moeder. Psychologen wilden weten waarom dieren zich zo hechten aan hun verzorgers. Een van de theorieën is de zogenaamde cupboard theorie. Dit houdt in dat moeders belangrijk zijn voor baby dieren, omdat moeders eten geven aan baby’s. De baby’s krijgen eten van hun moeder en ze zullen een prettig gevoel ervaren. Na verloop van tijd zal alleen al het zien van de moeder een baby blij maken. Een alternatieve theorie stelt dat baby dieren zich vaak vastklampen aan hun moeder omdat het hun comfort biedt. Dit heet de comfort contact theorie. Harlow heeft beide theorieën in een lab getest. Hij bouwde twee moeder apen (van gaas). De ene aap was alleen van gaas en had een fles met melk (dus deze aap gaf eten, maar geen comfort), de andere aap werd bedekt met een warm kleedje en gaf dus comfort, maar geen eten. Harlow liet baby aapjes in de kooien met de neppe moeders en hij keek hoeveel tijd ze doorbrachten met de moeders. Uit zijn onderzoek bleek dat de baby apen veel meer tijd doorbrachten met de warme moeder dan met de moeder die eten gaf. Dit suggereert dat de contact comfort theorie de juiste is.

                  Wat zijn theorieën, hypotheses en data?

                  Een theorie bevat beweringen die gaan over de relatie tussen variabelen. Theorieën leiden tot specifieke hypothesen. Een hypothese kan gezien worden als een voorspelling. Het zegt iets over wat de wetenschappers verwachten te observeren, als hun theorie klopt. Een enkele theorie kan veel hypothesen hebben. Data kan gezien worden als een set van observaties. Data kan een theorie ondersteunen of juist tegenspreken.

                  Wat zijn de kenmerken van goede wetenschappelijke theorieën?

                  Sommige theorieën zijn beter dan andere. De beste theorieën worden ondersteund door data, zijn falsifieerbaar en parsimonious (ofwel de meest simpele). Het spreekt voor zich dat goede theorieën gesteund moeten zijn door data. Ook moeten ze falsifieerbaar zijn. Dat betekent dat theorieën tot hypothesen moeten kunnen leiden die, wanneer ze getoetst worden, de theorie niet steunen. Daarnaast moet een theorie zo simpel mogelijk zijn. Als twee theorieën de data even goed uitleggen, maar de ene is simpeler dan de andere, dan moet er voor de simpele gekozen worden. Daarnaast is het belangrijk om te beseffen dat theorieën niks bewijzen. Er kan gezegd worden dat data een theorie ondersteunt of consistent is met een theorie, maar er mag niet gezegd worden dat een bevinding een theorie bewijst.

                  Wat is het verschil tussen toegepast en basis onderzoek?

                  Toegepast onderzoek wordt gedaan met praktische problemen. Wetenschappers hopen dat hun bevindingen direct toegepast zullen worden om een probleem op te lossen in de echte wereld. Basis onderzoek is er niet op gericht om specifieke, praktische problemen op te lossen. Het is er juist op gericht om onze algemene kennis over bepaalde onderwerpen te vergroten. Een voorbeeld hiervan is het onderzoeken van de motivatie van depressieve personen. Vaak is het zo dat basis onderzoek later gebruikt zal worden voor toegepast onderzoek. Translationeel onderzoek is het gebruik van de kennis van basis onderzoek om applicaties voor de gezondheidszorg, psychotherapie en andere vormen van behandelingen te testen en ontwikkelen. Het kan eigenlijk als een brug gezien worden tussen basis en toegepast onderzoek.

                  Gaan onderzoekers verder?

                  Het gebeurt zelden dat psychologen maar een keer een onderzoek doen en dan stoppen. Meestal is het zo dat elk onderzoek tot nieuwe vragen leidt. Een onderzoek kan een simpel effect vinden, maar de onderzoeker zal vast willen weten waarom dit effect gebeurt, wanneer het gebeurt en wat de grenscondities zijn. Hij/zij zal daartoe een nieuw onderzoek opzetten om deze dingen te testen.

                  Hoe wordt wetenschappelijk werk gepubliceerd?

                  Wetenschappers publiceren hun onderzoek in wetenschappelijke bladen. Deze bladen komen vaak een keer per maand uit, maar het artikel zal pas gepubliceerd worden als het goedgekeurd is door experts. Wanneer je als wetenschapper je artikel opstuurt naar een blad, dan zal de redacteur van dat blad het artikel naar drie of vier experts van dat onderwerp sturen. Deze experts zullen de redacteur vertellen over de goede en slechte kanten van het artikel en de redacteur zal vervolgens beslissen of het artikel gepubliceerd zal worden of niet. Dit proces is rigoureus. De experts blijven anoniem en ze kunnen op die manier ongehinderd hun mening geven. De experts moeten er gewoon voor zorgen dat onderzoek dat goed uitgevoerd is en interessant is, gepubliceerd wordt. Als het artikel gepubliceerd is, dan kunnen andere wetenschappers die foutjes in het artikel hebben ontdekt commentaar opsturen. Ook kunnen wetenschappers het artikel citeren en verder onderzoek naar het onderwerp doen.

                  Hoe

                  Read more