Oefenvragen bij Thema’s in Management Accounting van De Boer et al. - 1e druk


Wat is een bedrijf? - TentamenTest 1

Vragen

Vraag 1

Strategieformulering is een belangrijke verantwoordelijkheid van besturen van organisaties. Strategieformulering betreft

  1. alleen de vaststelling van de doelstellingen van de organisatie
  2. zowel de vaststelling van de doelstellingen van de organisatie als vaststelling van de middelen waarmee de organisatie haar doelstellingen zal verwezenlijken
  3. alleen de vaststelling van de middelen waarmee de organisatie haar doelstellingen zal verwezenlijken
Vraag 2

De balanced scorecard is een instrument om planning en control mee uit te oefenen. Op hoeveel van de volgende grootheden kan de term ‘balanced’ betrekking hebben in de zin dat er een balans moet worden gevonden in het rapporteren over:

  1. financiële versus niet-financiële maatstaven
  2. kortetermijn versus langetermijn doelen
  3. leidende versus volgende prestatie-indicatoren
  4. interne versus externe prestatieperspectieven
Vraag 3

Planning en control wordt uitgeoefend met zogenaamde management control systemen. Toepassing van een dergelijk management control systeem, de zogenaamde balanced scorecard is in dit verband een uiting van prestatiemanagement. Deze stelling is

  1. Juist
  2. Onjuist
Vraag 4

Een organisatie kent diverse niveaus van planning. Hoeveel van de volgende besluiten hebben betrekking op tactische planning:

  • het vaststellen van de organisatiestructuur
  • het bepalen van de machines benodigd voor productie
  • het opstellen van een productieplan
  • het definiëren van interessante product-marktcombinaties
  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. geen een
Vraag 5

Planning en control wordt uitgeoefend met zogenaamde management control systemen. Als budgettering wordt gebruikt voor de uitoefening van management control, is er sprake van toepassing van de zogenaamde PDCA-cyclus. Deze stelling is

  1. Juist
  2. Onjuist

Antwoordindicatie

Vraag 1

B

Uitleg: Strategieformulering is de vertaling van missie en visie in concrete doelstellingen (meestal in termen van product-marktcombinaties) en het aangeven hoe deze doelstellingen bereikt dienen te worden.

Vraag 2

D

Vraag 3

A

Uitleg: Management control betreft sturen en beheersing door middel van planning, realisatie, vergelijking tussen beide en handelen (bijsturing). Dat betreft dus de elementen van de PDCA-cyclus. Prestatiemanagement betreft het vaststellen van kritische succesfactoren en de toepassing van prestatie-indicatoren, hetgeen expliciet naar voren komt bij de toepassing van de balanced scorecard, i.c. daar wezenlijke bestanddelen van vormen.

Vraag 4

B

Uitleg: Tactische planning betreft o.a. het vaststellen van de organisatiestructuur en het bepalen van de machines benodigd voor productie. Het bepalen van interessante product-marktcombinaties is ondersdeel van strategische planning. Een vorm van operationele planning is het opstellen van een productieplan.

Vraag 5

A

Uitleg: Management control betreft sturen en beheersing door middel van planning, realisatie, vergelijking tussen beide en handelen (bijsturing). Dat betreft dus de elementen van de PDCA-cyclus.

Wat is budgettering en prestatiemanagement? - TentamenTest 2

 

Vragen

Vraag 1

Planning en control wordt uitgeoefend met zogenaamde management control systemen. Toepassing van een dergelijk management control systeem, de zogenaamde balanced scorecard is in dit verband een uiting van prestatiemanagement. Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist
Vraag 2

Management control kan worden uitgeoefend met behulp van budgettering.
Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Antwoordindicatie

 

Vraag 1

 

Antwoord A.

Uitleg: Management control betreft sturen en beheersing door middel van planning, realisatie, vergelijking tussen beide en handelen (bijsturing). Dat betreft dus de elementen van de PDCA-cyclus. Prestatiemanagement betreft het vaststellen van kritische succesfactoren en de toepassing van prestatie-indicatoren, hetgeen expliciet naar voren komt bij de toepassing van de balanced scorecard, i.c. daar wezenlijke bestanddelen van vormen.

Vraag 2

Antwoord onbekend

Wat is rapportage? - TentamenTest 3

 

Vragen

Vraag 1

Als divisiemanager wilt u de ‘return on investment’ (ROI) van uw divisie berekenen over de afgelopen periode. De winstmarge die uw divisie realiseert, is u bekend. Welk gegeven over de afgelopen periode heeft u nodig om de ROI van uw divisie te berekenen:

  1. de omloopsnelheid van het gemiddeld geïnvesteerd vermogen van uw divisie
  2. het gemiddeld geïnvesteerd vermogen van uw divisie
  3. het ‘residual income’ (RI) van uw divisie
  4. de omzet van uw divisie
Vraag 2

Een onderneming is onderverdeeld in vier divisies. In de afgelopen periode zijn onderstaande cijfers gerealiseerd:

DivisiesABCD
gegevens per divisie (in mlj €):    
omzet480400600800
winst40???6080
gemiddeld geïnvesteerd vermogen320300400480

De ‘return on investment’ (ROI) van de onderneming in zijn geheel (i.c. de vier divisies tezamen) over die periode is 15,2%. Hoe hoog was de winst van divisie B?

  1. € 48,0 mlj
  2. € 49,9 mlj
  3. € 66,5 mlj (afgerond)
  4. € 166,6 mlj (afgerond)
Vraag 3

U bent directeur van een onderneming met vier divisies. De divisies die verschillend in omvang zijn, o.a. blijkend uit het gemiddeld geïnvesteerd vermogen, beoordeelt u op basis van hun ‘return on investment’ (ROI). Daarnaast kijkt u ook naar het zogenaamde ‘Residual income’ (RI). U beschikt over de afgelopen periode over de volgende gegevens per divisie:

  • de winst van elke divisie
  • de ‘return on investment’ (ROI) van elke divisie
  • de minimaal geëiste winst die elke divisie moet realiseren
  • de omzet van elke divisie

Om het ‘residual income’ (RI) van elke divisie af te leiden, heeft u de omzet per divisie niet nodig. Deze stelling is

  1. Juist
  2. Onjuist
Vraag 4

We nemen nogmaals de gegevens uit de vorige vraag als uitgangspunt (u bent directeur van een onderneming met vier divisies etc.). De som van de ‘return on investment’ (ROI) van alle divisies gedeeld door vier geeft de ROI van de onderneming als geheel. Deze stelling is

  1. Juist
  2. Onjuist
Vraag 5

Onderneming Indusz is een grote industriële onderneming met vier divisies. De afgelopen periode laat de volgende gerealiseerde cijfers zien:

DivisiesABCD
gegevens per divisie (in mlj €):    
omzet600300500800
winst8096120180
gemiddeld geïnvesteerd vermogen8008007501200

Het minimaal vereiste rendement per divisie is 15%. Hoe groot is het ‘residual income’ (RI) voor de onderneming in totaliteit (i.c. de vier divisies tezamen)?

  1. € 146,0 mlj negatief
  2. € 64,0 mlj negatief
  3. € 56,5 mlj negatief
  4. € 71,4 mlj positief
Vraag 6

Onderneming Bierema is een grote industriële onderneming met vier divisies. De afgelopen periode laat de volgende gerealiseerde cijfers zien:

DivisiesABCD
gegevens per divisie (in mlj €):    
omzet480200360800
winst40244496
gemiddeld geïnvesteerd vermogen320140400480

Minimaal vereiste rendement per divisie: 15%

De divisies beoordelen hun winstgevendheid op basis van de ‘return on investment’ (ROI). Als een investering in een actief en de bijbehorende activiteit leidt tot een hogere ROI, zal een divisie dat doen. De directie kijkt ook naar de ROI, maar vindt de invloed van beslissingen op het ‘residual income’ (RI) doorslaggevend. Een verslechtering daarvan als gevolg van (des)investeringen wordt als ‘suboptimaal’ beschouwd. Evenzo vindt de directie het ‘suboptimaal’ indien divisies investeringen achterwege laten als gevolg van een verslechtering van hun ROI, terwijl door die investering hun RI zou zijn verbeterd. Stel dat voor elk van de divisies geldt dat ze in een activiteit kunnen investeren met de volgende kenmerken:

  • gerealiseerde omzet € 40
  • gerealiseerde winst € 5
  • gemiddeld geïnvesteerd vermogen € 30
  • (bedragen in miljoenen euro’s).

Hoeveel suboptimale beslissingen zullen worden genomen? (nb: cijfers achter de komma zijn ook van belang)

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4

Antwoordindicatie

Vraag 1

A

Uitleg: De ROI kan worden bepaald als product van de omloopsnelheid (= omzet gedeeld door gemiddeld geïnvesteerd vermogen) en de winstmarge.

Vraag 2

A

Uitleg: Als de ROI van het geheel 15,2% is, dan is de winst in totaliteit (320+300+400+480) * 15,2% = 228. Dat betekent dat de winst van B 48 moet zijn geweest.

Vraag 3

A

Uitleg: ‘Residual income’ is het verschil tussen de divisiewinst en de minimaal geëiste winst. Die laatste is het product van het minimaal geëiste rendement dat de divisie moet realiseren en het (gemiddeld) geïnvesteerde vermogen van de divisie. Het (gemiddeld) geïnvesteerde vermogen is af te leiden uit de divisiewinst en de ROI, aangezien de ROI wordt berekend als de divisiewinst gedeeld door het (gemiddeld) geïnvesteerde vermogen van de divisie. En een vergelijking met één onbekende is op te lossen. De omzet van de divisie is dus een overbodig gegeven.

Vraag 4

B

Uitleg: De divisies zijn verschillend in omvang. Dan kunt u niet zonder meer relatieve grootheden zoals de ROI’s bij elkaar optellen. Voor de RI’s (die absoluut zijn) had dat overigens wel gekund.

Vraag 5

C

Uitleg: Zie onderstaande berekening.

RIABCDTotaal
werkelijke winst8096120180476
vereiste winst120120112,50180532,50
RI-40-247,500-56,50
Vraag 6

B

Uitleg: Zie onderstaande berekening.

 ABCDTotaal
ROI-oud12,50%17,14%11,00%20,00%15,22%
ROI-nieuw12,86%17,06%11,40%19,80%15,34%
mutatie t.o.v. vorige ROI0,36%-0,08%0,40%-0,20%0,12%
RI:ABCDTotaal
werkelijke winst45,0029,0049,00101,00224,00
vereiste winst52,5025,5064,5076,50219,00
RI-7,503,50-15,5024,505,00
mutatie t.o.v. vorige RI0,500,500,500,502,00

Beredeneerd: voor twee divisies is de ROI van de nieuwe investering zelf (16,67%) lager dan de ROI die ze hadden. De investering zal hun totale ROI dus verslechteren en ze zullen de investering nalaten. Echter doordat de ROI van de investering hoger is dan de vereiste ROI, zou hun RI zijn verbeterd (zoals die voor alle divisies zou zijn verbeterd). Er zijn dus twee suboptimale beslissingen.

Wat zijn kosten en kostensoorten? - TentamenTest 4

 

Vragen

Vraag 1

Welke van de volgende stellingen is juist:

  1. Een discontopercentage is een ander woord (synoniem) voor interestpercentage.

  2. Een interestpercentage is een rentepercentage, maar niet elk rentepercentage is een interestpercentage.

  3. Als toekomstige bedragen contant worden gemaakt, heet het toegepaste rentepercentage een interestpercentage.

  4. Bij berekening van vermogenskosten over het eigen vermogen heet het toegepaste rentepercentage een discontopercentage.

Vraag 2

De economische levensduur van een machine met een aanschafprijs van € 580.000 is 5 jaar. Die levensduur is gebaseerd op een kostprijs per machine-uur van € 90,00. Het cumulatief aantal machine-uren (dus tot en met het 5e jaar) bedraagt 18.000 en de daarbij behorende cumulatieve complementaire kosten zijn € 1.284.000. Aan het eind van dat 5e jaar wordt de machine voor € 104.000 verkocht. Dat leidt tot:

  1. een boekwaardewinst van € 104.000

  2. geen boekwaardeverlies of -winst (want die is € 0)

  3. een boekwaardeverlies van € 140.000

  4. een boekwaardeverlies van € 336.000

Vraag 3

U gaat als assistent van een manager aan de slag bij een divisie van de grote drukkerij. U wordt verantwoordelijk gesteld voor een bepaald project en het rendement ervan. Dat project vergt een investering van € 50.000 in een nieuwe drukmachine. De levensduur daarvan is vier jaar. De restwaarde van die machine is aan het einde van die looptijd nul. Uw inschatting is dat u na vier jaar in aanmerking kunt komen uw baas op te volgen. Het zou mooi zijn als in het laatste (vierde) jaar de winst van het investeringsproject zo hoog mogelijk is. In uw streven in dat jaar de afschrijvingskosten zo laag mogelijk te houden, kunt u de machine het beste afschrijvingen op basis van de volgende afschrijvingsmethode:

  1. afschrijving op basis van een vast percentage van de boekwaarde

  2. afschrijving op basis van een annuïteit

  3. lineair afschrijven

Vraag 4

Marisca Janssen is in het eerste jaar van haar studie aan de RUG, nu zes jaar geleden, als bijverdienste gestart met het bakken van taarten en cupcakes. Aanvankelijk werden deze vooral gebakken op bestelling van vrienden en bekenden, maar de klantenkring groeide snel en de bijverdienste werd een bedrijfje. De groei versnelde verder nadat Marisca zich specialiseerde in één product, te weten de chocoladetaart. Dit verfijnde en door de afnemers zeer gewaardeerde product, wordt vanuit heel Noord-Nederland besteld. Deze opgave heeft verder betrekking op de chocoladetaart. In de maand mei 2018 heeft Marisca voor het bakken van de chocoladetaarten de volgende kosten gemaakt:

Arbeid

€12.000

Grondstoffen

€5.000

Afschrijvingskosten

€3.100

Totaal

€20.100

Bij het verbruik van grondstoffen (vooral een deegmengsel) ontstaat afval. Bij het snijden van de taarten uit grote lappen van het deegmengsel resteren namelijk onvermijdelijk stukjes deegmengsel, die verder niet te gebruiken zijn. Gewoonlijk eindigt 10% van de grondstofkosten in afval. In mei 2018 is echter minder nauwkeurig gewerkt en moest helaas worden vastgesteld dat het afval 12% van de grondstofkosten bedroeg. Die afval heeft geen waarde. Bij de financiële afsluiting van de maand mei stelt Marisca vast dat er 2.000 taarten zijn geproduceerd. Echter, bij de kwaliteitscontrole is gebleken dat 9% van de taarten niet voldeed aan de hoge eisen die worden gesteld aan het product van Marisca. Dat zou normaal gesproken slechts 6% moeten zijn. De taarten die niet zijn goedgekeurd, kunnen als merkloos product worden verkocht voor een prijs van €6 per stuk.

Marisca past de bedrijfseconomische principes toe zoals u die in de cursus hebt geleerd.

De kosten per goede taart zijn (afgerond):

  1. € 10,00

  2. € 10,05

  3. € 10,26

  4. € 10,66

Vraag 5

Administratie- en accountantskantoor Penning verricht de administratie voor klanten in het midden- en kleinbedrijf. Twee van de medewerkers van Penning, Nora van Galen en Jacques Boissevin, hebben als taak facturen voor die bedrijven te verwerken in de boekhouding. Zij hebben beide klanten met administraties die mogen worden beschouwd als uniform qua complexiteit. De ervoor vereiste kennis en de kwaliteit van hun werk zijn ook gelijk. Van Galen werkt 3 dagen per week, Boissevin 2 dagen. Een dag telt 8 werkzame uren. Elke week verwerkt Van Galen 360 facturen, Boissevin 180. De loonkosten per uur van Van Galen zijn € 36,00 per uur, tegenover € 32,40 per uur voor Boissevin.

Boissevin gaat met pensioen en de directie van Penning benadert Van Galen met de vraag of zij de klanten van Boissevin over wil nemen. Dat wil ze wel, want ze heeft geldnood en wil graag meer uren per week werken. Ook wil ze desnoods wel meer uren per dag werken. Van Galen haar arbeidsproductiviteit blijft in de nieuwe situatie dezelfde als in de uitgangssituatie, evenals haar uurloon.

Haar werkweek krijgt een omvang van:

  1. 36 uur

  2. 40 uur

  3. 38,4 uur

  4. 48 uur

Antwoordindicatie

Vraag 1

Antwoord b. is juist. Als toekomstige bedragen contant worden gemaakt, heet het toegepaste rentepercentage een discontopercentage. Als de toekomstige waarde van een huidig bedrag wordt berekend, noemen we het toegepaste rentepercentage een interestpercentage. Beide zijn rentepercentages, maar niet elk rentepercentage is dus een interestpercentage. Discontopercentage en interestpercentage zijn dus zeker geen synoniemen, want ze geven elk een heel andere betekenis aan het begrip rentepercentage.

Vraag 2

Antwoord c. is juist.

Waarde van de machine-uren t/m het 5e jaar: 18.000 * € 90,00 = € 1.620.000.

Cumulatieve complementaire kosten zijn € 1.284.000.

Component voor afschrijvingen derhalve: € 336.000.

Restwaarde aan het einde van het 5e jaar € 580.000 -/- € 336.000 = € 244.000. De machine wordt verkocht voor € 104.000; ergo, een boekwaardeverlies van € 140.000.

Vraag 3

Antwoord a. is juist. Bij afschrijving op basis van een annuïteit is sprake van een jaarlijks vast bedrag van de som van interest- en afschrijvingskosten. Doordat steeds meer wordt afgelost en de restschuld dus steeds lager wordt, daalt de interestcomponent. Het bestanddeel afschrijvingskosten stijgt dan in de loop der tijd. Bij lineaire afschrijving schrijft u elk jaar evenveel af. Bij afschrijving op basis van een vast percentage van de boekwaarde zijn de afschrijvingen in eerdere jaren hoger dan in latere jaren. In dat laatste jaar moeten die dan lager zijn in vergelijking met het gemiddelde (lineair) en het laagst van allemaal.

Vraag 4

Antwoord c. is juist. Zie uitwerking hieronder.

Opgave Monica taarten

        
    

Naar

€ naar

Aantal

Kosten per

 
    

Resultaten

Voorraad

Producten

product

 
    

rekening

goederen

   

Arbeid

 

12.000

      

Grondstoffen, waarvan

 

5.000

      

* in product

4.400

       

*onvermijdelijke afval

500

       

*vermijdbaar afval

100

       

Afschrijvingskosten

 

3.100

      

Productiekosten

 

20.100

---------

100

20.000,00

2.000

10,00000

Ongekeurde producten

         

Opbrengst afval:

 

0

      
         

Na kwaliteitscontrole

        

*onvermijdelijke uitval

120

1.200

      

*vermijdbare uitval

60

600

      
*goedgekeurde producten1.82018.200,00      
Totaal 20.000-------60019.4001.82010,65934Goedgekeurde producten
    700(c)   
Opbrengst uitval:        
*onvermijdelijk120-720      
*vermijdbaar60-360      
Vermindering kosten -1.080,00--------360-720   
    34018.6801.82010,26374Goedgekeurde producten

Vraag 5

Het juist antwoord is a. Zie onderstaande berekening.

  

(0)

(0)

(0)

 

(1)

  

Van Galen

Boissevin

Totaal (gemiddeld)

 

Van Galen

Gegevens:

      

Afgehandelde facturen

X

360

180

540

 

540

Uren

N

24

16

40

 

36

Loonkosten per uur

UL

€36,00

€32,40

€34,56000

 

€36,00000

    

(gewogen)

  
       

Arbeidsproductiviteit = X/N

 

15,000

11,250

13,5000000

 

15,000

       

Kosten per factuur = UL / (X/N)

P

€2,4000

€2,8800

€2,5600

 

€2,40

       

Totale kosten = N * UL

 

€864,00

€518,40

€1.382,40

 

€1.296,00

Wat is de kostprijsberekening? - TentamenTest 5

 

Vragen

Vraag 1

Twee bedrijfseconomen, Wildeboer en Koopmans, van een grote onderneming hebben verschillende opvattingen over de stijging van de constante kosten als gevolg van investeringen in overcapaciteit voor de vervaardiging van pakken suiker. Wildeboer vindt de investering overbodig en beschouwt hem als irrationeel, Koopmans beweert echter dat de investering noodzakelijk is om seizoensfluctuaties in de productie op te vangen. Bij toepassing van integrale standaardkostprijsmethode zal de kostprijs van een pak suiker als gevolg van de investering:

  1. niet worden beïnvloed volgens beide bedrijfseconomen

  2. niet worden beïnvloed volgens Wildeboer en stijgen volgens Koopmans

  3. stijgen volgens Wildeboer en niet worden beïnvloed volgens Koopmans

  4. stijgen volgens beide bedrijfseconomen

Vraag 2

Het fabriceren van een bepaald product vergt constante kosten, alsook variabele kosten. De controller van het bedrijf past de integrale standaard kostprijsmethode toe voor het berekenen van de kostprijs van dat product. Hij vraagt zich af wat de invloed is van het verhogen van de normale productie op de hoogte van de kostprijs. Als hij die verhoogt, ziet hij de kostprijs stijgen.

De variabele kosten:

  1. moeten progressief stijgend zijn

  2. moeten degressief stijgend zijn

  3. kunnen zowel progressief als degressief stijgend zijn, maar niet proportioneel variabel

  4. kunnen zowel progressief stijgend, degressief stijgend als proportioneel variabel zijn

Vraag 3

Deze vraag betreft Toine Schoemans. Hij is vanuit Budel naar Utrecht gekomen en studeert daar diergeneeskunde. Collega-studenten spraken al snel hun hoge waardering uit over de worstenbroodjes, die Toine regelmatig van huis meekreeg als hij in weekenden zijn ouders had bezocht. Daarom besloot Toine in zijn tweede studiejaar als bijverdienste op woensdag- en vrijdagmiddagen van 13.00-17.30 uur een ambachtelijke kraam in Brabantse worstenbroodjes te starten op de Neude, in het centrum van Utrecht. Deze kraam is een groot succes, ook al heeft Toine weinig variatie in zijn assortiment: hij verkoopt slechts één type. Maar mogelijk dat de kracht van een formule de simpelheid er van is, bedenkt Toine.

Toine overweegt een studiegenoot in de maand mei gedurende tien uren in het centrum van Utrecht folders rond te laten delen om klanten te attenderen op de kraam van Toine. Deze student zou hij dan €10 per uur gaan betalen. Bij deze vorm van beloning zou het ‘gedrag’ van de loonkosten van het ronddelen van de folders in de maand mei kunnen worden getypeerd als:

  1. direct en variabel

  2. indirect en variabel

  3. direct en constant

  4. indirect en constant

Vraag 4

Voor uw bedrijf dat fietshandvaten met verlichting op de uiteinden fabriceert en verkoopt, onderscheidt u volgende kostencategorieën:

 DirectIndirect
VariabelIII
ConstantIIIIV

U besluit de opslagmethode toe te passen. Hoeveel van bovenstaande kostencategorieën spelen een rol bij het toepassen van deze methode?

  1. een

  2. twee

  3. drie

  4. vier

Antwoordindicatie

Vraag 1

Antwoord b. is juist. Wildeboer vindt de kostenstijging irrationeel en dus verspilling. Die wordt buiten de kostprijsberekening gehouden (i.c. ze wordt direct ten laste van het resultaat gebracht), waardoor de kostprijs niet wordt beïnvloed. Is de kostenstijging rationeel, hetgeen Koopmans van mening is, dan moet ze er in worden opgenomen en stijgt de kostprijs.

Vraag 2

Antwoord a. is juist. Bij toenemende productie en gelijkblijvende constante kosten zullen de constante kosten per eenheid (als onderdeel van de integrale standaardkostprijs) lager worden. Om dan toch de kostprijs te laten stijgen, zullen die progressief stijgend moeten zijn.

Vraag 3

Het juiste antwoord is c. Als een bedrijf slechts één product produceert, zoals het geval is bij de kraam van Toine, dan zijn alle kosten direct. Verder zijn de kosten van het ronddelen van de folders constante kosten. De kosten van het ronddelen van de folders variëren weliswaar met het aantal uren dat de student werkt, maar niet met de omvang van de productie en verkoop van de producten, te weten de worstenbroodjes.

Vraag 4

Antwoord d. is juist. U heeft zowel alle directe als indirecte kosten nodig om de opslagmethode toe te passen, want het gaat er per definitie om de indirecte kosten toe te rekenen naar rato van de directe kosten. Zie ook de opgave over de fabricageboekhouding.

Hoe werken de integrale kostprijsmethode en variabele kostencalculatie? - TentamenTest 6

 

Vragen

De volgende drie vragen gaan over ondernemer Fuchs. Hij produceert en verkoopt eenvoudige koptelefoons. Over de afgelopen maand beschikt hij over de volgende gegevens:

Productie werkelijk: 30.000 stuks

Productie normaal: 40.000 stuks

Verkopen: 25.000 stuks

Constante kosten: € 200.000

Variabele kosten: € 3 per stuk (proportioneel variabel)

Verkoopprijs: € 9

Fuchs past de integrale standaardkostprijsmethode toe. Alle kosten zijn tevens normale kosten.

Vraag 1

Het behaalde transactieresultaat in de betreffende maand bedraagt:

  1. € 45.000 winst
  2. € 25.000 winst
  3. € 0
  4. € 15 .000 verlies
Vraag 2

Het bezettingsresultaat op de vaste kosten in de betreffende maand bedraagt:

  1. € 48.000 verlies
  2. € 40.000 verlies
  3. € 50.000 winst
  4. € 60 .000 winst
Vraag 3

Ondernemer Fuchs wordt geconfronteerd met een stijging van zijn variabele kosten met 10%. De hele bedrijfstak wordt daarmee geconfronteerd, zodat hij deze nieuwe kosten als normaal beschouwt. Om zijn winstgevendheid niet (te veel) te laten verslechteren, besluit hij zijn verkoopprijs met 10% te verhogen. 
Als de andere cijfers gelijk blijven, zal als gevolg van deze prijs- en variabele kostenverhoging het break-even punt:

  1. 
Verschuiven naar een lagere productie
  2. Niet verschuiven
  3. Verschuiven naar een hogere productie
Vraag 4

Voor een onderneming geldt dat in een bepaalde periode de eindvoorraad hoger was dan de beginvoorraad. Voor die periode zal het perioderesultaat hoger zijn bij een:

  1. Integrale kostprijsmethode
  2. Variabele kostencalculatie
Vraag 5

Van de productie van een onderneming wordt elke maand 90% in dezelfde maand verkocht en de rest in de maand daarna. Productie en verkopen bedragen elke maand 10.000 eenheden. De keus van de onderneming tussen het toepassen van de integrale standaardkostprijs methode of de variabele kostencalculatie heeft geen invloed op de waarde van de voorraad op de balans.

Deze stelling is

  1. Juist
  2. Onjuist

Antwoordindicatie

Vraag 1

B

Vraag 2

C

Vraag 3

A

Vraag 4

A

Vraag 5

B

Wat zijn budgettering en verschillenanalyse? - TentamenTest 7

 

Vragen

De volgende vier vragen gaan over de onderneming Zonneschijn.

De onderneming Zonneschijn verkoopt tuinstoelen. De producten worden gewaardeerd tegen de integrale standaard kostprijs.

Over de afgelopen maand zijn de volgende gegevens bekend:

  •  

    Begroot

    Werkelijk

    Productie

    2.000 (tevens normaal)

    2.200

    Verkopen

    1.900

    1.450

    Verkoopprijs

    € 60

    € 50

    Manuur per product

    0,5 (tevens normaal)

    0,7

    Kosten per manuur

    € 22 (tevens normaal)

    € 24

    Constante productiekosten

    € 60.000 (tevens normaal)

    € 80.000

Vraag 1

Het negatieve verkoopprijsverschil op tuinstoelen voor Zonneschijn in de betreffende maand is: 


  1. € 8.500
  2. € 14.500
  3. € 7.250
  4. € 15.500
Vraag 2

Bij onderneming Zonneschijn is sprake van een negatief efficiencyverschil op manuren van:


  1. € 8.660
  2. € 4.840
  3. € 9.680
  4. € 6.240
Vraag 3

Bij onderneming Zonneschijn is sprake van een negatief prijsverschil op manuren van: 


  1. € 3.080
  2. € 2.940
  3. € 4.240
  4. € 3.160
Vraag 4

Een verandering in de normale productie zal invloed hebben op het verkoopomvangverschil op tuinstoelen voor Zonneschijn in de betreffende maand.

Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Antwoordindicatie

Vraag 1

B

Vraag 2

C

Vraag 3

A

Vraag 4

A

Wat zijn beslissingsondersteunende calculaties? - TentamenTest 8

 

Vragen

Vraag 1

De investeringsprojecten X en Y vergen een gelijk investeringsbedrag van € 200.000. Voor elke investering is de looptijd (levensduur) 10 jaar. Als X een hogere gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit heeft dan Y, dan moet de netto contante waarde van X hoger zijn dan die van Y.

Deze stelling is:

  1. Juist

  2. Onjuist

Vraag 2

Het afgelopen jaar heeft het bedrijf Stardust o.a. 1.000 exclusieve plafondlampen geproduceerd en verkocht. Dat aantal is gelijk aan de normale productie. Deze lampen worden geproduceerd in series van 50 stuks en verkocht in winkels in Europa, de regio die Stardust tot haar normale afzetgebied rekent.

De volgende gegevens zijn beschikbaar:

Verkoopprijs per lamp

€2.000

Arbeidskosten per lamp

€600

Materiaalkosten per lamp

€400

Seriekosten (per serie)

€10.000

Constante kosten

€300.000

De arbeids- en materiaalkosten zijn proportioneel variabel, de seriekosten trapsgewijs variabel (waarbij elke serie een ‘traptrede’ is). Alle kosten zijn normaal en werkelijk. Een winkelketen die alleen op de Zuid-Afrikaanse markt actief is, heeft Stardust aangeboden eenmalig 100 lampen te kopen die ze onder hun eigen merk op de markt willen brengen. Stardust hanteert bedrijfseconomische principes en wil de winst maximaliseren. Ze heeft voldoende productiecapaciteit om aan alle vraag te voldoen. Wat is de minimale prijs voor een lamp waarboven de Zuid-Afrikaanse winkelketen moet bieden om Stardust over te halen deze order te accepteren?

  1. € 1.000

  2. € 1.200

  3. € 1.500

  4. € 2.000

De volgende vier vragen gaan over onderneming IceAge BV.

Na lang wikken en wegen kan Danny nog steeds niet besluiten over de aanschaf van een ijsmachine voor haar ijstaartenfabriek. Ze vraagt u mee te denken over dat besluit. Danny heeft onder andere een nieuwe machine op het oog met een aankoopbedrag van € 60.000. Deze machine zal in 5 jaar met gelijke bedragen per jaar worden afgeschreven. Na die 5 jaar zal de machine tegen restwaarde worden verkocht van € 10.000. Danny en u bestempelen dit investeringsvoorstel als investeringsscenario 1.

De omzet wordt in het eerste jaar geschat op € 40.000 met een jaarlijkse groei geraamd op € 6.000. Die omzet bestaat uit gelijksoortige ijstaarten met een verkoopprijs van € 10. De grondstofkosten en de arbeidskosten bedragen 30% respectievelijk 40% van de verkoopprijs. Omzetbelasting speelt geen rol. Over de winst moet 25% vennootschapsbelasting worden betaald.

Vraag 3

Om Danny duidelijkheid te verschaffen over het rendement van deze investering, berekent u de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit ervan. Die bedraagt:

  1. 12 %

  2. 16,8%

  3. 16 %

  4. 22,4%

Vraag 4

Danny voelt het meest voor de nieuwe machine, dus voor investeringsscenario 1. Ze vraagt u een scenario-analyse toe te passen, waardoor de volgende veranderingen worden aangebracht in investeringsscenario 1:

  • De restwaarde van de nieuwe machine wordt op nul gezet (dus van € 10.000 naar € 0).

  • De grondstofkosten worden elk jaar met € 2.000 verlaagd.

Danny en u bestempelen dit scenario als investeringsscenario 3. U vergelijkt de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit van investeringsscenario 3 (GBR 3) met die van investeringsscenario 1 (GBR 1).

U zult constateren dat:

  1. GBR 3 lager is dan GBR 1

  2. GBR 3 gelijk is aan GBR 1

  3. GBR 3 hoger is dan GBR 1

Vraag 5

Stel dat Danny ook een gebruikte machine kan kopen van € 50.000 met een restwaarde van nul na 5 jaar (investeringsscenario 2). De overige gegevens blijven gelijk. U laat uw economische licht schijnen over de terugverdienperiode en vergelijkt die van investeringsscenario 2 (TVP 2) met die van investeringsscenario 1 (TVP 1). Rekenend in jaren van 2 decimalen stelt u vast dat de hoogte van TVP 1 gelijk is aan 4,38 jaar.

Tevens zult u constateren dat:

  1. TVP 2 korter is dan TVP 1

  2. TVP 2 gelijk is aan TVP 1

  3. TVP 2 langer is dan TVP 1

NB: de terugverdienperiode moet worden gelezen als de boekhoudkundige terugverdienperiode

zoals die steeds in colleges en opgaven is toegepast.

Vraag 6

Danny en u laten de scenario’s 2 en 3 voor wat ze zijn: investeringsscenario 1 is nog steeds het uitgangspunt. Om haar nog beter te informeren, berekent u de netto contante waarde voor dat scenario (NCW 1). Van de uitkomst wordt Danny toch een beetje verdrietig: -/- € 933 (afgerond) bij toepassing van een vermogenskostenvoet van 10%. U kunt Danny wat opbeuren (lees: dit negatieve resultaat verbeteren) door de vermogenskostenvoet te verlagen.

Deze stelling is:

  1. Juist

  2. Onjuist

Antwoordindicatie

Vraag 1

Antwoord b. is juist. De netto contante waarde is het verschil tussen investeringsbedrag en de contante waarde van de jaarlijkse netto geldontvangsten. Die laatsten worden beïnvloed door de spreiding in de tijd: naarmate netto geldontvangsten immers eerder in de tijd vallen, is de contante waarde hoger, dat is immers de gedachte waarop de gehele netto contante waardemethode is gebaseerd (tijdvoorkeur). Die spreiding van geldontvangsten kan bij Y gunstiger zijn dan bij X, ook al heeft X een hoger gemiddeld rendement.

Vraag 2

Antwoord b. is juist. Een incidentele order wordt geaccepteerd als de verkoopprijs > variabele kostprijs (different costs for different purposes). De variabele kostprijs van een lamp is 600 + 400 + (10.000 / 50) = 1.200.

Vraag 3

Antwoord a. is juist;

Winst voor belasting

= -/- (€ 60.000 -/- € 10.000) + (100% -/- 30% -/- 40%) (40+46+52+58+64 duizend €) = € 28.000

winst na belasting = € 28.000 * (1 -/- 0,25) = € 21.000

gemiddelde winst na belasting = € 21.000 / 5 = € 4.200

gemiddeld geïnvesteerd vermogen = ( € 60.000 + € 10.000 ( = restwaarde) ) / 2 = € 35.000

GBR = € 4.200 / € 35.000 = 12%

Vraag 4

Antwoord c. is juist(en niet a., zoals abusievelijk eerst was aangegeven). Het gemiddeld geïnvesteerd vermogen is bij investeringsscenario 3 lager. De jaarlijkse kosten blijven gelijk, doordat de toename aan afschrijvingskosten gelijk is aan de afname aan grondstofkosten. De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit van investeringsscenario 3 zal door het lagere gemiddeld geïnvesteerd vermogen dus hoger worden.

Vraag 5

Antwoord a. is juist. De terugverdienperiode berekent in hoeveel tijd de uitgave van de oorspronkelijke investering terug is verdiend uit de (cumulatieve) jaarlijkse netto geldontvangsten. Het investeringsbedrag wordt lager. De reeks netto geldontvangsten tot en met het vijfde jaar is gelijk (met uitzondering van de ontvangst van de restwaarde op het einde van het jaar, maar voor dat moment is TVP 1 al bereikt). De terugverdienperiode zal door het lagere investeringsbedrag dus korter worden.

Vraag 6

Antwoord a. is juist. Als u toekomstige netto geldontvangsten contant maakt tegen een lagere discontovoet, zal dat een positief effect hebben op de contante waarde.

Hoe om te gaan met inventaris, de balans en de winst-en-verliesrekening? - TentamenTest 10

 

Vragen

 

Vraag 1

 

U begint een handeltje in bijzondere boeken. Bij aanvang beschikt u nergens over: geen bezittingen, geen vermogen. De volgende financiële feiten doen zich in de eerste maand van uw ondernemerschap voor (uiteraard voor rekening van uw onderneming):

  1. U koopt per ING en ontvangt een eerste druk van De komst van Joachim Stiller van Hubert Lampo voor € 160.

  2. U betaalt € 30 per ING-bank voor uw maandelijkse contributie van boekwinkeltjes.nl.

  3. U koopt per kas en ontvangt een zeldzame druk van De avonden van Gerard Reve voor € 260.

  4. U verkoopt en levert datzelfde boek voor € 380. Het geld ontvangt u per ING-bank.

  5. U neemt € 30 op bij de ING-bank door te pinnen.

  6. U betaalt € 50 per kas voor uw maandelijkse telefoonrekening i.v.m. inkoop- en verkoopactiviteiten.

Wat is uw resultaat na afhandeling van alle 6 punten?

  1. €120 verlies

  2. €40 verlies

  3. €10 winst

  4. €40 winst

Antwoordindicatie

Vraag 1

Antwoord d. is juist. Op de resultatenrekening worden kosten en opbrengsten vermeld, dus af- en toenames van het eigen vermogen als gevolg van bedrijfsactiviteiten. Het saldo van kosten en opbrengsten is winst (of verlies). Stortingen en onttrekkingen van eigen vermogen (uit respectievelijk naar privé) zijn weliswaar veranderingen in het eigen vermogen, maar geen opbrengsten of kosten; overigens doen die zich niet voor. Bij de punten 2 (€ 30) en 6 (€ 50) ontstaan kosten, bij punt 4 kosten (€ 260) en opbrengsten (€ 380).

Hoe rangschik je de grootboek rekeningen? - TentamensTests 11 + 13

 

Vragen

Vraag 1

Het Nederlandse boekhoudstelsel deelt grootboekrekeningen in met behulp van rubrieken. Het eerste nummer van een grootboekrekening verwijst naar de rubriek waarin die thuis hoort.

Hoeveel van de volgende rubrieken bevatten resultatenrekeningen:

  • rubriek 1

  • rubriek 4

  • rubriek 7

  1. 1

  2. 2

  3. 3

  4. geen een

Vraag 2

Het Nederlandse boekhoudstelsel deelt grootboekrekeningen in met behulp van rubrieken. Het eerste nummer van een grootboekrekening verwijst naar de rubriek waarin die thuis hoort. Waar het gaat om eigen vermogen en lang vreemd vermogen,

  1. moeten eigen vermogen en lang vreemd vermogen worden opgenomen in rubriek 0

  2. moet eigen vermogen worden opgenomen in rubriek 0 en lang vreemd vermogen in rubriek 1

  3. moet eigen vermogen worden opgenomen in rubriek 1 en lang vreemd vermogen in rubriek 0

  4. moeten eigen vermogen en lang vreemd vermogen worden opgenomen in rubriek 1

Antwoordindicatie

Vraag 1

Antwoord a. is juist.

Vraag 2

Antwoord a. is juist.

Hoe maak ik de kolommenbalans op? - TentamenTest 12

 

Vragen

 

Vraag 1

U handelt in zakken doppinda’s. Een pretpark heeft 500 zakken op rekening bij u gekocht voor € 250. Heeft u wel geleverd, de betaling door de klant laat maar op zich wachten. U dringt aan dat u uw geld wilt hebben. Tot uw vreugde ziet u een dag later dat het pretpark inderdaad heeft betaald per ING-bank, waar uw tegoed vlak voor de ontvangst € 150 was. Als gevolg van de betaling door de klant veranderen zowel de debetzijde als de creditzijde van de balans.

Deze stelling is:

  1. Juist

  2. Onjuist

Vraag 2

U bent aan het eind van de maand bezig voor uw onderneming te bepalen wat het resultaat is over die periode, hoe dat is ontstaan en hoe uw balansposities zijn. Om u van dit alles een beeld te vormen, heeft u alle noodzakelijke boekingen verricht. Tijdens het doorlopen van het boekhoudkundige proces constateert u dat het credittotaal van de saldibalans hoger is dan het debettotaal. Dit betekent:

  1. dat uw totale vermogen is toegenomen in die maand

  2. dat uw onderneming winst heeft gemaakt in die maand

  3. dat uw onderneming verlies heeft gemaakt in die maand

  4. dat u een fout heeft gemaakt

Antwoordindicatie

Vraag 1

Antwoord b. is juist. Zie het rekeningschema in het boek. Er vindt een substitutie plaats aan de debetzijde van de balans: uw tegoed bij de ING-bank wordt hoger (toename bezit) en uw debiteurenpost wordt lager (eveneens afname bezit).

Vraag 2

Antwoord d. is juist. De saldibalans zou in evenwicht moeten zijn, i.c. de debet- en credittellingen moeten aan elkaar gelijk zijn. Zie de stappen in het boekhoudkundige proces.

Hoe maak je gebruik van een journaal en journaalposten? - TentamenTest 14

 

Vragen

Vraag 1

U neemt de volgende journaalpost op in uw boekhouding (waarbij xxx een fictief bedrag voorstelt):

920 Verkoopresultaat xxx

aan 899 Overboekingsrekening xxx

Welk financieel feit heeft u met die boeking in uw journaal verwerkt?

  1. Een positief verkoopresultaat heeft u overgeboekt naar rubriek 9.

  2. Een positief verkoopresultaat heeft u overgeboekt naar rubriek 8.

  3. Een negatief verkoopresultaat heeft u overgeboekt naar rubriek 9.

  4. Een negatief verkoopresultaat heeft u overgeboekt naar rubriek 8.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Antwoord c. is juist. Zie het rekeningschema in het boek. Verkoopresultaten staan in rubriek 8. Een negatief verkoopresultaat impliceert dat rubriek 8 een debetsaldo vertoont. Om dat weg te boeken, moet rubriek 8 worden gecrediteerd met de overboekingsrekening.

Hoe verwerk je informatie over de resultaten van een onderneming? - TentamenTest 15

 

Vragen

Industriële onderneming Boho BV uit Groningen maakt snelheidsbegrenzers voor vrachtauto's. Over juli 2012 beschikt de onderneming over de volgende gegevens:

Verkoopopbrengst van in juli gefactureerde en afgeleverde orders

€ 300.000

Directe fabricagekosten van deze orders

€ 70.000

Directe verkoopkosten van deze orders

€ 30.000

Indirecte fabricagekosten in juli

€ 60.000

Indirecte verkoopkosten in juli

€ 50.000

Opslagpercentage indirecte fabricagekosten

In procenten van de directe fabricagekosten

50%

Opslagpercentage indirecte verkoopkosten

In procenten van de verkoopopbrengst

20%

Nb: alle bedragen zijn exclusief omzetbelasting.

Er waren geen voorraden gereed product of goederen in bewerking aan het begin of aan het eind van de maand juli 2012.

Vraag 1

Wat is de kostprijs van de verkopen over juli 2012?

Vraag 2

Wat is het verkoopresultaat over juli 2012?

Vraag 3

Wat is het resultaat over juli 2012 op indirecte fabricagekosten en indirecte verkoopkosten?

Vraag 4

Wat is het netto resultaat over juli 2012?

Antwoordindicatie

Vraag 1

105.000

Vraag 2

105.000 positief

Vraag 3

I. 25.000 negatief; II. 10.000 positief

Vraag 4

90.000 positief

Wat is de fabrieksboekhouding? - TentamenTest 16

 

Vragen

 

Binnen een bedrijf is er sprake van onenigheid. De accountmanager verdenkt namelijk dat de boekhouder (van de afdeling Controle) haar onjuiste informatie verschaft over de resultaten van haar productdivisie B-Care. Die boekhouder beweert namelijk dat de nettowinstmarge van één van de productgroepen binnen de divisie, te weten de luiers, slechts 10% is, terwijl de accountmanager van mening is dat die marge veel hoger ligt. De nettowinstmarge wordt daarbij gedefinieerd als het nettoresultaat (perioderesultaat) van de productgroep in procenten van de betreffende omzet exclusief OB. De accountmanager verzoekt je daarom op basis van onderstaande gegevens de boekhouding bij te werken, zodat zij de door u berekende uitkomsten kan vergelijken met die van Controle.

 

Over de maand mei 2016 zijn m.b.t. de kosten en opbrengsten van luiers de volgende gegevens verzameld:

Feit 1. Van de reeds eerder in rubriek 4 geboekte kosten behoren tot

  • de directe verkoopkosten van luiers € 1.250.000
  • de indirecte verkoopkosten van luiers € 1.750.000

Feit 2. De indirecte verkoopkosten van luiers worden aan de verkochte producten doorberekend met behulp van een opslagpercentage van 16% van de omzet exclusief omzetbelasting (zie het volgende punt).

Feit 3. Gefactureerd en afgeleverd (tevens totale omzet van mei 2016) zijn luiers

  • tegen opbrengstprijzen € 14.500.000
  • omzetbelasting 19% € 2.755.000
  • totaal € 17.255.000
  • De fabricagekostprijs van deze luiers was € 8.875.000

In het grootboek komen o.a. de volgende rekeningen voor:

130 Debiteuren700 Voorraad gereed product
180 Te vorderen OB800 Fabricagekostprijs verkopen
181 Te betalen OB810 Directe verkoopkosten
499 Overboekingsrekening815 Toeslag indirecte verkoopkosten
550 Indirecte verkoopkosten840 Opbrengst verkopen
555 Opslag indirecte verkoopkosten899 Overboekingsrekening
599 Overboekingsrekening900 Resultaat indirecte kosten
600 Fabricagerekening920 Verkoopresultaat
Vraag 1

Geef de journaalposten van de feiten 1, 2 en 3.

Vraag 2

M.b.t. de indirecte verkoopkosten: Bereken het resultaat op de indirecte verkoopkosten en geef aan of het een voor- of nadelig resultaat is.

Vraag 3

M.b.t. het verkoopresultaat: Bereken het verkoopresultaat en geef aan of het een voor- of nadelig resultaat is.

Vraag 4

M.b.t. de nettowinstmarge: Bereken de nettowinstmarge die is behaald in de betreffende periode op basis van bovenstaande gegevens.

Antwoordindicatie

Journaalposten A

a1.

 

810 Directe verkoopkosten

 

€ 1.250.000

   
 

Aan

499 Overboekingsrekening

   

€ 1.250.000

 
  

550 Indirecte verkoopkosten

 

€ 1.750.000

   
 

Aan

499 Overboekingsrekening

   

€ 1.750.000

 

a2.

 

815 Toeslag indirecte verkoopkosten

€ 2.320.000

    
 

Aan

555 Opslag indirecte verkoopkosten

  

€ 2.320.000

  

a3.

 

130 Debiteuren

  

€ 17.255.000

  
 

Aan

181 Te betalen OB

    

€ 2.775.000

 

Aan

840 Opbrengst verkopen

   

€ 14.500.000

 
  

800 Fabricagekostprijs verkopen

€ 8.875.000

    
 

Aan

700 Voorraad gereed product

   

€ 8.875.000

 
Journaalposten & vragen B

b1.

 

Doorberekende indirecte kosten:

  

€ 2.320.000

  
  

Werkelijke indirecte kosten:

   

€ 1.750.000 -/-

 
  

Resultaat op indirecte kosten:

 

voordelig

€ 570.000

  

b2.

 

599 Overboekingsrekening

 

€ 570.000

   
 

Aan

900 Resultaat indirecte kosten

   

€ 570.000

 

c1.

 

840 Opbrengst verkopen

 

€ 14.500.000

   
  

800 Fabricagekostprijs verkopen

€ 8.875.000

    
  

810 Directe verkoopkosten

 

€ 1.250.000

   
  

815 Toeslag indirecte verkoopkosten

€ 2.320.000 -/-

    
  

Verkoopresultaat:

voordelig

€ 2.055.000

   

c2.

 

899 Overboekingsrekening

 

€ 2.055.000

   
 

Aan

920 Verkoopresultaat

    

€ 2.055.000

d1.

Berekening nettowinstmarge:

      
  

900 Resultaat indirecte kosten

 

570.000

   
  

920 Verkoopresultaat

  

2.055.000 +/-

  
  

Nettoresultaat (perioderesultaat)

2.625.000

    
  

840 Opbrengst verkopen

 

14.500.000

   
  

Nettowinstmarge:

  

Nettoresultaat / verkopen = 18,10%

  
Indirecte verkoopkosten, verkoopresultaat en nettowinstmarge

Uw advies: uw accountmanager heeft alle reden ontevreden te zijn met het standpunt van de boekhouder van ConcernControl. De werkelijke nettowinstmarge is 7% in plaats van 5%. Blijkbaar kijkt de boekhouder niet naar het resultaat op indirecte kosten (als je alleen het verkoopresultaat deelt door de omzet kom je inderdaad op 5% uit). De accountmanager dient er dus op aan te dringen dat resultaat ook in de berekeningen te betrekken. Blijkbaar is het opslagpercentage voor indirecte verkoopkosten te hoog en moet dat neerwaarts worden bijgesteld (er vanuit gaande dat de omzet een normale omvang heeft).

Hoe werkt de fabrieksboekhouding? - TentamenTest 17

 

Vragen

In het grootboek van onderneming Toppas NV komen o.a. de volgende rekeningen voor:

499 Overboekingsrekening 
540 Indirecte fabricagekosten545 Opslag indirecte fabricagekosten
600 Verbruik grondstoffen610 Standaard verbruik grondstoffen
601 Directe personeelskosten611 Standaard directe personeelskosten
602 Toeslag indirecte fabricagekosten612 Standaard toeslag indirecte fabricagekosten
700 Voorraad gereed product710 Voorraad goederen in bewerking

De volgende gegevens moeten voor juni 2016 nog in het grootboek worden verwerkt:

Feit 1.

  • Grondstoffenverbruik € 275.000
  • Directe personeelskosten € 195.000

Feit 2.

  • Toeslag voor indirecte fabricagekosten € 231.000

Feit 3. Kosten gereed product (tegen standaard kostprijs):

  • Grondstoffenverbruik € 242.700
  • Directe personeelskosten € 195.000
  • Toeslag voor indirecte fabricagekosten € 202.000 +/+
  • Totaal € 639.700

Feit 4. Producten in bewerking per 1 juni 2016:

  • 0 producten.

Feit 5. Producten in bewerking per 30 juni 2016 (o.b.v. standaardkosten):

  • Grondstoffenverbruik € 13.500
  • Directe personeelskosten € 6.000
  • Toeslag voor indirecte fabricagekosten € 9.200 +/+
  • Totaal € 28.700
Vraag 1

Journaliseer bovengenoemde feiten.

Vraag 2

Maak een cijferopstelling waaruit het saldo van rubriek 6 zo gespecificeerd mogelijk blijkt.

Vraag 3

Stel dat de bedragen genoemd bij punt 5. niet de standaardkosten, maar de werkelijke (dus de nacalculatorische) kosten betreffen van de producten in bewerking, welke wijziging in de journaalpost(en) genoemd onder punt a. moet dan plaatsvinden?

Vraag 4

Uitgaande van voorgaande vraag, maak een cijferopstelling waaruit het saldo van rubriek 6 opnieuw zo gespecificeerd mogelijk blijkt.

Vraag 5

Wat is de betekenis van het bij het genoemde saldo in vraag 4 als van de standaardkosten was uitgegaan bij onderhanden werk? (zie ook vraag 1 en 2)

Vraag 6

Wat is de betekenis van het bij het genoemde saldo in vraag 4 als van de werkelijke kosten was uitgegaan bij onderhanden werk? (zie ook vraag 3 en 4)

Antwoordindicatie

   
Antwoord bij vraag 1 t/m 4, uitwerking kolommenbalans:

Rekening

Oorspronkelijke

Voorafgaande

 

 

Saldibalans

Journaalposten

 

 

Debet

Credit

'nr'

Debet

Credit

'nr'

12

100.000

 

 

 

 

 

41

 

152.000

 

 

8.100

k

79

 

144.000

 

 

 

 

120

 

34.000

 

 

 

 

130

86.000

 

e

204.680

 

 

140

 

64.000

 

 

 

 

180

18.000

 

 

 

 

 

181

 

56.000

 

 

32.680

e

300

13.000

 

 

 

 

 

400

21.000

 

 

 

 

 

410

78.000

 

 

 

 

 

411

42.000

 

 

 

 

 

431

4.000

 

 

 

 

 

450

8.000

 

 

 

 

 

455

8.000

 

 

 

 

 

490

6.000

 

 

 

 

 

499

 

 

 

 

87.000

a

 

 

 

 

 

28.000

b

 

 

 

 

 

20.000

f

 

 

 

 

 

32.000

g

540

 

 

b

28.000

 

 

545

 

 

 

 

26.100

c

550

 

 

g

32.000

 

 

555

 

 

 

 

32.680

h

599

 

 

 

 

1.220

i

600

 

 

a

87.000

133.350

d

 

 

 

c

26.100

 

 

 

 

 

d

20.250

 

 

700

45.750

 

d

119.350

110.000

e

710

20.250

 

d

14.000

20.250

d

800

 

 

e

110.000

 

 

810

 

 

f

20.000

 

 

815

 

 

h

32.680

 

 

840

 

 

 

 

172.000

e

499

 

 

j

9.320

 

 

900

 

 

i

1.220

 

 

920

 

 

 

 

9.320

j

999

 

 

k

8.100

 

 

Totaal

450.000

450.000

 

712.700

712.700

 

Uitwerking gewijzigde saldibalans:

Gewijzigde

Resultatenrekening

Balans

Rekening

Saldibalans

 

 

 

 

 

Debet

Credit

Debet

Credit

Debet

Credit

 

100.000

 

 

 

100.000

 

012 Machines

 

160.100

 

 

 

160.100

041 Eigen vermogen

 

144.000

 

 

 

144.000

076 Leningen o/g

 

34.000

 

 

 

34.000

120 ING

290.680

 

 

 

290.680

 

130 Debiteuren

 

64.000

 

 

 

64.000

140 Crediteuren

18.000

 

 

 

18.000

 

180 Te vorderen OB

 

88.680

 

 

 

88.680

181 Te betalen OB

13.000

 

 

 

13.000

 

300 Voorraad halffabricaten

21.000

 

21.000

 

 

 

400 Verbruik halffabricaten

78.000

 

78.000

 

 

 

410 Directe loonkosten

42.000

 

42.000

 

 

 

411 Indirecte loonkosten

4.000

 

4.000

 

 

 

431 Afschrijvingskosten machines

8.000

 

8.000

 

 

 

450 Kosten proefopstelling

8.000

 

8.000

 

 

 

455 Reclamekosten

6.000

 

6.000

 

 

 

490 Algemene kosten

 

167.000

 

167.000

 

 

499 Overboekingsrekening

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

28.000

 

28.000

 

 

 

540 Indirecte fabricagekosten

 

26.100

 

26.100

 

 

545 Opslag ind. fabricagekosten

32.000

 

32.000

 

 

 

550 Indirecte verkoopkosten

 

32.680

 

32.680

 

 

555 Opslag ind. verkoopkosten

 

1.220

 

1.220

 

 

599 Overboekingsrekening

 

 

 

 

 

 

600 Fabricagerekening

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

55.100

 

 

 

55.100

 

700 Voorraad gereed product

14.000

 

 

 

14.000

 

710 Voorraad goed. in bewerking

110.000

 

110.000

 

 

 

800 Kostprijs verkopen

20.000

 

20.000

 

 

 

810 Directe verkoopkosten

32.680

 

32.680

 

 

 

815 Toeslag ind. verkoopkosten

 

172.000

 

172.000

 

 

840 Opbrengst verkopen

9.320

 

9.320

 

 

 

899 Overboekingsrekening

1.220

 

1.220

 

 

 

900 Resultaat indirecte kosten

 

9.320

 

9.320

 

 

920 Verkoopresultaat

8.100

 

8.100

 

 

 

999 Overboekingsrekening

899.100

899.100

408.320

408.320

490.780

490.780

Totaal

Vraag 5

Aangezien de goederen in bewerking tegen genormeerde bedragen op de balans staan, hebben alle verschillen tussen werkelijke en genormeerde kosten betrekking op de totale productie van de periode.

Vraag 6

Aangezien de goederen in bewerking tegen werkelijke kosten op de balans staan, hebben alle verschillen tussen werkelijke en genormeerde kosten betrekking op de voorraad gereed product die in juni tot stand is gekomen.

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Samenvatting Management accounting (oude druk uit 2009)

Samenvatting Management accounting (oude druk uit 2009)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Deel 1

Management accounting is de (financiële) informatieverschaffing voor de besluitvorming en de procesbeheersing (zoals kostprijsbepaling) van de ondernemingsleiding. Dit wordt ook wel de interne verslaggeving genoemd, omdat deze informatie alleen voor de onderneming zelf wordt gebruikt. Daartegenover staat externe verslaggeving/Financial accounting, dit is gericht op de oordeelsvorming en besluitvorming van derden, ook wel de buitenwacht genoemd. Deze buitenwacht bestaat uit alle andere belanghebbenden bij de onderneming behalve de ondernemingsleiding (bv. Werknemers, aandeelhouders, overheid).

 

Er zijn verschillen en overeenkomsten tussen management en Financial accounting, hieronder schematisch weergegeven.

MA=management accounting --> interne verslaggeving

FA= Financial accounting --> Externe verslaggeving

 

Overeenkomst

Verschillen

Verschaffen beide financiële informatie

Bij MA heeft de bedrijfsleiding constant de toegang tot de gegevens en bij FA moeten de derden wachten op de kwartaalverslagen/jaarrapporten. *

 

Bij MA zijn er geen wettelijke regels, bij FA wel.

 

Veel hogere frequentie van informatieverschaffing bij MA dan bij FA.

 

MA is veel gedetailleerder dan FA.

 

Bij Ma is er veel sneller informatie beschikbaar dan bij FA

 

Bij FA wordt er geprobeerd een zo rooskleuring mogelijk beeld te laten zien en dat is bij MA niet het geval.**

 

* Bij FA is het bedrijf gebonden aan de publicatieplicht, hiermee heeft de wetgever een minimum gegeven voor de informatieverstrekking waaraan een bedrijf moet voldoen. Dit is vastgelegd in Titel 9 Boek 2 BW. Tevens moet erbij vermeld worden dat er sommige belanghebbenden zijn die bepaalde verslaggeving kunnen afdwingen buiten de verplichte externe verslaggeving om zoals banken.

** Het schapen van een rooskleuriger beeld dan het werkelijk is wordt creative accounting genoemd.

 

Het financieringsprobleem kan in ruime en in enge zin worden uitgelegd. Het financieringsprobleem in enge zin is de samenstelling van vermogen en heeft dus betrekking op de passiefzijde van de balans. Het financieringsprobleem in ruime zin omvat de samenstelling van het vermogen, maar ook hoe het vermogen is geïnvesteerd. Dit heeft dus betrekking op beide zijde van de balans.

 

Contingency benadering, deze benadering houdt in dat er voor geen enkel bedrijf een standaardoplossing aanwezig is. Er moet bij elk bedrijf anders worden gehandeld. Hierbij zijn 4 kenmerken van belang:

  • de aard van de ondernemingsactiviteiten: hiermee wordt gedoeld op de verandering van een product in een bedrijf, er worden namelijk inputs in een bedrijf gestopt, deze worden d.m.v. transformatie/ omgezet naar de outputs die worden verkocht. Hierop wordt dan de winst gecreëerd.

Schematisch weergegeven:

 

Input --> transformatieproces --> Output

Er zijn globaal 4 soorten ondernemingen te onderscheiden aan de hand van deze inputs, outputs en transformatieprocessen.

  1. landbouw en extractie --> veel natuur gebruik

  2. industrie

  3. handel --> geen duidelijk transformatieproces.

  4. dienstverlening --> geen fysiek product

Het ene bedrijf maakt meer gebruik van arbeidskracht en de ander meer van de natuurlijke bronnen.

  • De grootte van de onderneming: hoe groter de onderneming is, hoe meer administratie er is dus zal de administratie moeten worden geformaliseerd en bij een klein bedrijf is dit niet nodig.

  • De mate van onzekerheid: als de omgeving van de onderneming helemaal stabiel is dan is ondernemen niet zo moeilijk, helaas is dit nooit het geval. Onder andere door de sterk wisselende consumentenvoorkeuren, sterk stijgende concurrentieverhoudingen en veranderingen in wetgeving hebben grote invloed op de omgeving van een bedrijf. Er moet veel onderzocht worden voor nieuwe en goed concurrerende producten en de regelgeving moet regelmatig moet gecontroleerd.

  • De ondernemingscultuur: de verhoudingen tussen werknemers zijn hierbij erg belangrijk. Namelijk de verhouding tussen managers en ondergeschikten. Is er veel ruimte voor vrijheid van de ondergeschikten of moeten zij zich houden aan strakke plannen opgedragen van bovenaf.

Bijlage:

Hierin worden aan de hand van een paar voorbeelden het verschil getoond tussen kosten en opbrengsten aan de ene zijde en uitgaven en ontvangsten aan de andere zijde.

 

Soms worden kosten direct in de periode gemaakt waarin zij ook daadwerkelijk uitgaven zijn, maar dit is niet altijd zo. Hetzelfde geld voor opbrengsten en ontvangsten. Het verschil tussen deze is:

 

Ontvangsten en uitgaven --> de daadwerkelijke/feitelijke geldstroom die de kas in en uit gaat. Hier praten wij dus echt over “tastbaar” geld dat de kashoeveelheid verhoogt of verlaagt.

Opbrengsten en kosten --> dit zijn bedragen die worden verdiend of uitgegeven in een bepaalde periode. Deze worden niet perse direct in de kas ontvangen of uit de kas gehaald, want hier vallen ook bv de crediteuren en debiteuren onder. Deze betalen pas later, maar worden wel al tot de opbrengsten en kosten gerekend.

 

Het verschil tussen de gemaakte kosten en de opbrengst is de winst, maar niet altijd is de eigen vermogenstoename gelijk aan de winst. Dit komt door persoonlijke onttrekkingen of stortingen in het EV van het bedrijf.

 

Wanneer en verschillen zijn tussen ontvangsten en uitgaven ontstaan er transitorische posten, dit zijn posten waarin het verschil tussen deze 2 wordt vermeld met de daarbij genoemde reden.

 

Deel 2

Ten behoeve van producten worden productiemiddelen gebruikt, zoals arbeidskracht en grondstoffen. Deze productiemiddelen, ook wel offers genoemd worden meegenomen in de kostprijs. Tot hoever deze worden meegenomen in de kostprijs hangt af van het kostenbegrip. Bij het ruime kosterbegrip worden alle offers in de kostprijs opgenomen, maar bij het enge kostenbegrip worden alleen de doelmatig gebrachte offers opgenomen, hierbij wordt verspilling dus daarbuiten gehouden. Dit wordt het normatieve karakter van het enge kostenbegrip genoemd. Bij het enge kostenbegrip wordt er uit gegaan van de kosten die het had mogen kosten en niet wat het heeft gekost (inclusief de verspillingen). De verspillingen worden niet in de kostprijs meeberekend, maar worden op een aparte post ten laste van de resultatenrekening gebracht.

 

Er zijn verschillende dimensies die meespelen bij het bepalen van de kosten, namelijk:

  • Het hoeveelheidselement: hierbij kunnen verschillende soorten grootheden dienst doen, zoals gewerkte uren, gebruikte kilogrammen e.d. Er worden bepaalde standaarden ontwikkeld voor het bepalen van de kosten, omdat dan duidelijk wordt wat er wordt verspild. Soms moet er wel duidelijk overwogen worden welke methode het beste is. Zo zou het technisch mogelijk zijn om met betere grondstof minder verspilling te krijgen, maar als dit veel duurder is weegt dit niet op tegen het economische aspect.

  • Het prijselement: de kostprijs dient altijd te worden gebaseerd op de actuele kosten, ook wel vervangingswaarden genoemd. Wanneer er namelijk uit wordt gegaan van historische prijzen is de kans groot dat deze niet reëel zijn. Alsnog kunnen er kostenverschillen ontstaan tussen het moment van inkoop en van verkoop, deze worden voorraadresultaten of holding gains genoemd.

  • De factor tijd: er moet altijd eerst geïnvesteerd worden voordat er opbrengsten komen uit een onderneming. Hiervoor is dus duidelijk tijd nodig. De tijd die verloopt tussen de investering in een productiemiddel en het moment waarop deze investering weer in geldvorm wordt omlooptijd. Hierbij zijn er 3 verschillende soorten productiemiddelen waarbij deze tijd verschilt:

    • duurzame productiemiddelen: lange omlooptijd --> enkele jaren

    • bulkgoederen: groot inkopen vanwege korting --> omlooptijd enkele maanden

    • just-in-time principes: nauwelijks omlooptijd.

Het betekend dus dat er tijd zit tussen het de investeringsuitgaven en de verkoopontvangsten daarom moet er rekening worden gehouden met rentefactor, de investeringen dienen gefinancierd te worden.

De rentekosten zijn afhankelijk van 3 factoren:

  • het geïnvesteerd vermogen

  • de omlooptijd

  • het interestpercentage

 

Daaruit kun je een formule opmaken om de rentefactor te bepalen:

(P x Q) x (1 + i)^t

 

P = prijselement

Q = hoeveelheidselement

i = gehanteerde interestpercentage

t = omlooptijd

 

Samengestelde interest: hierbij wordt rente berekend over de rente, hier wordt gesproken van rente op rente

Enkelvoudige interest: hierbij wordt alleen rente berekend over het geïnvesteerd vermogen niet over de rente zelf.

 

In een onderneming moet geld worden geïnvesteerd voordat er geld uit kan komen. Dit kan worden gedaan door het investeren van eigen vermogen, dit is vermogen dat door de eigenaren worden afgedragen. Dit wordt ook wel permanent vermogen genoemd, omdat het in principe niet hoeft worden terug betaald aan de eigenaren, tenzij anders besloten. Voor dit geïnvesteerde geld ontvangt men als een soort ‘rente’ dividend, dit wordt bepaald aan de hand van de prestaties van de onderneming.

De investeringen in de onderneming kunnen ook worden gefinancierd met vreemd vermogen, dit wordt ter beschikking gesteld door schuldeisers en wordt ook wel tijdelijk vermogen genoemd, want wordt binnen een afgesproken tijd afgelost met als vergoeding voor ter beschikking stelling: rente. Hierin heb je nog het verschil tussen kort vreemd vermogen (binnen een jaar afgelost) en lang vreemd vermogen (langer dan na 1 jaar afgelost).

 

Voor MA zijn de kosten voor dividend en rente gelijk, het kost allebei geld. Voor FA is het juist zo dat alleen de rente wordt gerekend tot de kosten en de dividend tot de winstverdeling.

 

De kostenvoet van het VV wordt berekend door de volgende formule:

    1. A) x ( B x C )

A = De vennootschapsbelasting over de winst gedeeld door 100, in het boek wordt er

uitgegaan van 35. Dus dan --> 35 / 100 = 0.35

B = Hier moet het percentage van de lening worden ingevuld van het totaal aantal

Leningen, maar deze moet wel door 100 worden gedeeld.

dus wanneer er een schuld is van 100000 en er is maar 1 lening dan wordt B -->

1, want 100% / 100 = 1, maar wanneer er meerdere leningen zijn met verschillende

rentepercentages dan wordt dit anders. Vb. er zijn 2 leningen, 1 van 100000 tegen

9% en 1 van 300000 tegen 7% dan wordt B --> 100.000 / (100.000 + 300.000) = 0.25%

C = Dit staat voor het rentepercentage. Als we het voorbeeld bij B aanhouden dan wordt C bij de lening van 100.000 --> 9%, maar zoals al bij B gezegd zijn er vaak meerdere leningen.

Dan wordt de formule uitgebreid, want dan wordt de eerste lening uitgewerkt bij B en C en moet je de volgende lening exact hetzelfde berekenen en optellen bij B en C. Dus met het voorbeeld wordt de formule dan:

 

(1-0.35) x (0.25 x 9 + 0.75 x 7) = 4.875 %

 

Zo kun je uitrekenen wat de kostenvoet van het VV is, ook al zijn er 20 leningen.

 

Nu gaan we over naar de kostenvoet van het EV. Voor aandeelhouders is het risico om te investeren een stuk groter. Als zij het geld wegzetten bij de bank kunnen ze het altijd terug eisen en hebben ze constante rente. Daarom moeten de eigenvermogen verschaffers wel tevreden gehouden worden. Om te bepalen hoe groot het risico is voor de belegger is de Béta- coëfficiënt (Bc) bedacht. Hiermee is dit risico te bepalen. De Bc is voor een perfect gespreide aandelenportefeuille --> 1 en voor een risicoloze belegging (zoals een spaarrekening) --> O.

Wanneer het risico boven de 1 uitstijgt is het risicovoller om in dit aandeel te beleggen dan de gemiddelde aandelenmarkt en als hij onder de 1 komt is het juist minder risicovoller.

 

Aan de hand van deze Bc is een formule bedacht om de kostenvoet van het EV te berekenen:

Risicovrije kostenvoet + Béta x (overall rendement aandelenmarkt – risicovrije kostenvoet)

 

Uit deze formule kun je afleiden dan als de Bc hoger is dan 1 dan is het risico hoger en stijgt ook de kostenvoet van het EV, omdat deze geldverschaffers hun risico gecompenseerd willen zien. Alle gegevens in deze formule worden gegeven of kun je afleiden uit de tekst en hoeven dus niet zelf berekend te worden.

 

Partiële investering: hierbij wordt een direct verband gelegd tussen de betreffende investering en hoe deze wordt gefinancierd. Zo zouden de vermogenskosten van grondstoffen net zo hoog zijn als die van de rekening-courant als ze daar door zijn aangeschaft. Dit is alleen niet in het echt te realiseren, want dan zouden de kosten van de inzet van productiemiddelen afhangen van de keuze van financiering. Daarom wordt bij de bepaling van de vermogenskosten het uitgangspunt van totale financiering gehanteerd. Deze gemiddelde vermogenskosten zijn de kosten van de financiering van de gehele onderneming bij een optimale financiële structuur. Hierbij legt de onderneming bepaalde doelen vast waarmee je de kostenvoet van het EV en VV kan berekenen of eruit af kan leiden. En vervolgens bepaald je dan welk deel de VV en EV van het totaal moeten zijn en dan doe je dit maal de kostenvoet.

Vb.

Kostenvoet VV = 6.175%

Kostenvoet EV = 10%

EV moet 25% van het totaal zijn, dus VV moet 75% van het totaal zijn.

Gemiddelde vermogenskostenvoet = 0,75 x 6.175% + 0,25 x 10% = 7.13%

 

Variabele kosten: het totale kostenbedrag per tijdseenheid afhankelijk van de bedrijfsdrukte, zoals grondstoffen, arbeidsuren. Deze kunnen op 3 verschillende manieren varieren met de bedrijfsdrukte, namelijk:

  • Lineair --> gelijk groeiend met de stijging in de bedrijfsdrukte

  • Progressief --> sterker groeiend met de stijging in de bedrijfsdrukte

  • Degressief --> minder groeiend met de stijging in de bedrijfsdrukte

Constante kosten: het totale kostenbedrag onafhankelijk van de bedrijfsdrukte, zoals het bedrijfspand, huur. Hier horen ook de afschrijvingen bij. Deze worden meegenomen in de kostprijs.

 

Naast de onderverdeling van constante en variabele kosten is er een onderscheid tussen 3 verschillende soorten kosten in de Angelsaksische literatuur:

  • Committed costs/capaciteitsafhankelijke kosten: dit zijn kosten die voortvloeien uit, de in het verleden genomen beslissing, om productiecapaciteit ter beschikking te hebben. Bv afschrijvingskosten op gebouwen en machines. Deze kosten zijn constant, want veranderen niet als de productie wordt opgevoerd. Er wordt besloten hoeveel er wordt geproduceerd in de komende periode d.m.v. een vastgestelde capaciteit. Niet alles kan/wordt hiervan benut dat hangt af van de vraag, maar alsnog blijven de kosten bestaan. Deze kosten zijn constante kosten, omdat ze vastgelegd worden per periode.

  • Dictionary costs/managementafhankelijke kosten: dit zijn kosten waar een management voor een periode een budget voor vaststelt, dus hoeveel kosten er gemaakt mogen worden. Vb. reclame kosten. Deze kosten zijn vaak de eerst waarop bespaard wordt, omdat ze elke periode opnieuw bepaald worden.

  • Engineerd costs: zijn de kosten die een directe, technische relatie hebben met de productie. Vb grondstofkosten. Deze kosten zijn variabel, omdat ze meestijgen of dalen met de productie.

 

Nog een nieuw onderscheid is die tussen directe en indirecte kosten. Directe kosten zijn de kosten waarvan duidelijk is ten behoeve van welke eenheid output ze zijn gemaakt. Ze zijn direct toe te rekenen aan een kostendrager. Dit is een calculatie-eenheid waarvoor een kostprijs voor betaald moet worden. Indirecte kosten/overheadkosten daarentegen zijn niet direct toe te rekenen aan een kostendrager. De indirecte kosten zijn in de afgelopen jaren steeds een groter deel uit gaan maken van de totale kosten door steeds meer gebruik van research en machines e.d.

 

Sunk costs: dit zijn kosten die voortvloeien uit in het verleden genomen beslissingen en niet door de huidige beslissingen beïnvloed worden. Deze spelen bij de huidige besluitvorming eigenlijk geen rol. Je moet voorgaande sunk costs achterwege laten en niet mee laten wegen met wat nu belangrijk is.

 

Zoals al eerder is vermeld is er voor elke onderneming een andere benadering nodig voor de kostenbepaling en de besluitvorming. Hierover zij J.M. Clark --> Different costs for different purposes.

 

Tot slot het onderscheid tussen private en maatschappelijke kosten

Private kosten: zijn de kosten die een beslisser zelf in zijn eigen portemonnee voelt.

Maatschappelijke kosten: uit zijn beslissing voor zichzelf kunnen kosten voortvloeien die heb niet als individu treffen, maar anderen in de samenleving in zijn geheel. Soms wordt de beslisser gedwongen rekening te houden met de maatschappelijke kosten die door de overheid privaat zijn gemaakt.

Opportunity costs: misgelopen nette-opbrengsten door het niet aan kunnen nemen van een order door beperkte productiecapaciteit. Bij het kiezen voor welke order worden knelpuntbeslissingen genomen.

 

Deel 3

De bedrijfsdrukte/bezettingsgraad in een onderneming geeft het activiteitenniveau van de onderneming aan. Dus dit is het deel van de productiecapaciteit dat wordt gebruikt.

 

Weer worden in de hoofdstuk de variabele en constante kosten benadrukt. Hierbij was het enige nieuwe element: Dat in handelsondernemingen veel variabele kosten zijn en in de industrie meer constante kosten en tot slot heeft de dienstverlening nagenoeg alleen maar constante kosten.

 

Naijlen van vaste kosten: hiermee wordt bedoeld dat wanneer de bedrijfsdrukte daalt en er eigenlijk een afname van de constante kosten nodig is, maar dit lukt niet meteen omdat dit een langer tijdsbestek nodig heeft. Hierdoor ontstaat het naijlen van constante kosten; de kosten lopen nog een stukje door ondanks de bedrijfsdrukte is afgenomen.

 

Om situaties als het naijlen te voorkomen probeert men om constante kosten te “variabiliseren”. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden namelijk:

  • duurzame productiemiddelen huren of leasen, waarbij het contract op elk moment beëindigt kan worden.

  • Personeel inhuren via een uitzendbureau.

  • Werk uitbesteden --> outsourcing genoemd

 

Constante kosten worden ook wel capaciteitskosten genoemd. Deze capaciteitskostenRead more

Stamplijst Accounting for Management Control

Stamplijst Accounting for Management Control

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Hoofdstuk A: Accounting en beslissingen maken in het bedrijfsleven

  • Management accounting levert informatie die gebruikt kan worden om te plannen, leiden, motiveren en controleren van een organisatie.

  • Feedback is tijdens de controle functie het belangrijkste mechanisme: het geeft namelijk aan of taken op schema liggen.

  • Een performance rapport vergelijkt de gebudgetteerde resultaten met de actuele resultaten.

  • Het werk van het management kan samengevat worden in de planning en controle cyclus (zie blz. 4), die laat zien hoe managementactiviteiten soepel lopen van plannen naar leiden en motiveren, controleren en terug naar plannen. Al deze activiteiten brengen beslissingen maken met zich mee.

  • Management accounting wordt gekarakteriseerd door een nadruk op de toekomst, relevantie en flexibiliteit van data, meer nadruk op actualiteit dan op nauwkeurigheid en focus op de afdelingen van een organisatie.

  • In de omgeving van een organisatie worden de volgende dingen steeds belangrijker: het gebruik van enterprise resource planning (ERP) systemen, bedrijfsethiek, winstgevendheid van klanten, het creëren van waarde en de duurzaamheid van de omgeving  environmental management accounting.

Hoofdstuk B: Kosten termen en concepten

  • De meeste productiebedrijven verdelen productiekosten in 3 categorieën: direct materials, direct labour en manufacturing overhead.

  • Direct materials zijn materialen die in het uiteindelijke product gaan of gebruikt worden hiervoor (en ook terug te zien zijn!).

  • Direct labour zijn arbeidskosten die makkelijk getraceerd kunnen worden voor individuele eenheden van producten.

  • Manufacturing overhead zijn alle kosten van productie behalve directe materialen en arbeid.

  • Manufacturing overhead gecombineerd met direct labour heet conversion cost (zetten materialen om in producten). Direct labour en direct materials gecombineerd heet prime cost (kostprijs).

  • Marketing or selling costs zijn alle kosten die nodig zijn om orders van klanten te krijgen en af te leveren. Administrative costs zijn alle uitvoerende, organisatorisch en administratieve kosten die geassocieerd worden met het algemene management van een organisatie in plaats van productie, marketing of verkoop. Dit zijn non-manufacturing costs.

  • Productkosten omvatten alle kosten die betrokken zijn bij het verwerven of maken van een product. Periodekosten zijn alle kosten die niet bij de productkosten horen.

  • Cost behaviour geeft weer hoe een kostenpost zal reageren op veranderingen in het level van bedrijfsactiviteiten.

  • Een variable cost is een kost die varieert, als geheel, in directe verhouding met veranderingen in het level van activiteiten

  • Een fixed cost is een kost die constant blijft, als geheel, onachtzaam of er veranderingen in het level van activiteiten zijn.

  • De contribution approach geeft de manager een winst- en verliesrekening (profit and loss statement) die rechtstreeks gericht is op het gedrag van kosten. De contribution margin wordt berekend door de variabele uitgaven van de sales af te trekken en helpt om de vaste kosten en winsten voor die periode te bedekken.

  • De differential cost zijn de verschillen in kosten tussen twee alternatieven. Een verschil in winsten tussen twee alternatieven heet differential revenue. Een differntial cost heet ook wel een incremental cost.

  • Opportunity cost is de potentiële winst die opgegeven wordt als één alternatief boven een andere wordt verkozen.

  • Een sunk cost is een kost die al gemaakt is en die niet meer veranderd kan worden, welke beslissing er nu of in de toekomst ook gemaakt wordt.

Hoofdstuk C: Beslissingen maken op korte termijn: kosten-volume-winst relaties

  • Cost-volume-profit (CVP) analysis is een van de meest krachtige tools die een manager heeft om de onderlinge samenhang van kosten, volume en winst te begrijpen. Op de volgende vijf elementen wordt gefocust:

  1. Prijzen van producten;

  2. Volume of niveau van de activiteit;

  3. Variabele kosten per unit;

  4. Totale vaste kosten;

  5. De mix van verkochte producten.

  • De contribution margin als een percentage van de totale sales heet de contribution margin ratio (CM ratio). CM ratio = Contribution margin / Sales.

  • Een incremental analysis kijkt alleen naar de items van winst, kosten en volume die zullen veranderen om een snelle en simpele berekening te maken.

  • Op het break-even point is de winst 0. De contribution margin method kan gebruikt worden om dit punt te berekenen:
    Break-even point in units sold = Fixed expenses / Unit contribution margin.

  • Break-even point in total sales = Fixed expenses / CM ratio

  • De relaties tussen inkomsten, kosten, winst en volume kunnen ook grafisch weergegeven worden door een cost-volume-profit (CVP) graph.

  • We kunnen de contribution margin formule uitbreiden om de nagestreefde winst (target profit) erin te verwerken: Units sold to attain the target profit = (Fixed expenses + Target profit) / Unit contribution margin.

  • De margin of safety is het teveel aan gebudgetteerde of echte sales boven het break-even volume van sales.
    Margin of safety = Total budgeted (or actual) sales – Break-even sales.
    Margin of safety percentage = Margin of safety in pounds / Total budgeted (or actual) sales

  • De operating leverage (hefboom) is een maatstaf voor hoe gevoelig een winst is voor een percentage verandering in sales.
    Degree of operating leverage = Contribution margin / Profit

  • De term sales mix betekent de relatieve proporties waarin de producten van een bedrijf worden verkocht.

  • Om gemixte kosten te analyseren (als niet duidelijk is wat vaste/variabele kosten zijn), kunnen we de high-low method gebruiken.
    Variable cost = Change in cost / Change in activity
    Fixed cost element = Total cost – Variable cost element

Hoofdstuk D: Relevante kosten voor het maken van beslissingen

  • Kosten die verschillen tussen alternatieven zijn relevant costs.

  • Een avoidable cost is een kost die geëlimineerd kan worden in zijn geheel of gedeeltelijk, door te kiezen voor een alternatief.

  • Twee soorten kosten zijn nooit relevant in beslissingen: sunk costs en future costs die niet verschillen tussen de alternatieven.

  • Kosten die in de ene beslissing relevant zijn, hoeven dat in een andere niet te zijn. Managers gebruiken different costs for different purposes.

  • Een beslissing om een gefabriceerd onderdeel zelf (intern) te maken in plaats van het te kopen van een leverancier, is een make or buy decision. Elke beslissing gerelateerd aan vertical integration is een make or buy decision.

  • Een special order is een eenmalige order die niet gezien wordt als normale bedrijfsvoering.

  • Als een gelimiteerde resource het bedrijf belemmert om aan de vraag tegemoet te komen, heeft het bedrijf een constraint (beperking). De machine of het proces dat de overall output limiteert heet de bottleneck – het is de constraint.

Hoofdstuk E: De principes van kostenallocatie: full costing

  • Absorption costing wijst zowel variabele als vaste kosten toe aan producten – ze worden op zo’n manier gemengd dat het lastig wordt voor managers om onderscheid te maken. Absorption costing ziet alle kosten van productie als productkosten, ongeacht of ze variabel of vast zijn. Daarom heet het ook wel de full cost method.

  • Een job-order costing system wordt gebruikt in situaties wanneer veel verschillende producten geproduceerd worden elke periode.

  • Een allocation base moet worden gebruikt – dat is een cost driver van overhead kosten. Een cost driver is een factor, zoals machine-uren, computer time of vlieguren die overhead kosten veroorzaakt.

  • Predetermined overhead rate = Estimated total overhead cost / Estimated total units in the allocation base. Dit is voor de periode begint. Het proces van overhead cost toewijzen aan jobs heet overhead application. De formule hiervoor is: Overhead applied to a particular job = Predetermined overhead rate x Amount of allocation base incurred by the job

  • Als er één predetermined overhead rate voor de hele fabriek wordt gebruikt, heet dat een plantwide overhead rate. In grotere bedrijven worden er vaak meerdere gebruikt per productieafdeling. Dit is een multiple predetermined overhead rate.

  • Afdelingen binnen een organisatie kunnen verdeeld worden in (1) operating afdelingen en (2) service afdelingen. Operating departments zijn alle afdelingen of units waar de centrale doeleinden van een organisatie worden uitgevoerd. Service departments houden zich niet direct bezig met de bedrijfsactiviteiten.

  • De direct method is de simpelste allocation methode. Het negeert de diensten verleent van de ene dienstafdeling aan een andere en wijst alle kosten direct toe aan de operating afdelingen.

Hoofdstuk F: Activity-based costing

  • Activity-based costing (ABC) is een kostprijsberekeningsmethode die ontworpen is om managers te voorzien van kosteninformatie voor strategische en andere beslissingen die de capaciteit potentieel beïnvloeden en daarmee de vaste kosten. Het doel van activity-based costing is het begrijpen van de overhead en de winstgevendheid van producten en klanten. Bij ABC worden kosten alleen toegewezen aan producten als er een goede reden is om te geloven dat de kosten beïnvloedt worden door beslissingen aangaande dat product.

  • Een activity is een evenement dat het gebruik van overhead resources veroorzaakt.

  • Het implementatieproces wordt opgebroken in de volgende vijf basisstappen:

  1. Identificeer en definieer activities en activity pools;

  2. Als het mogelijk is, traceer kosten dan direct naar activiteiten en cost objects;

  3. Wijs kosten toe aan activity cost pools;

  4. Bereken activity rates;

  5. Wijs kosten toe aan cost objects door gebruik te maken van de activity rates en activity measures.

  • Unit-level activities worden uitgevoerd elke keer dat een unit wordt geproduceerd. Deze kosten moeten plaatsvinden in proportie met het aantal units die geproduceerd worden.

  • Batch-level activities worden uitgevoerd elke keer dat een batch wordt behandeld of geproduceerd, ongeacht hoeveel units er in de batch zitten.

  • Product-level activities hebben betrekking op specifieke producten en moeten worden uitgevoerd, ongeacht hoeveel batches of units er worden geproduceerd of verkocht. Een voorbeeld zijn de advertentiekosten.

  • Customer-level activities hebben betrekking op specifieke klanten en bevatten activiteiten zoals verkoopgesprekken, die niet gebonden zijn aan een specifiek product.

  • Organization-sustaining activities worden uitgevoerd ongeacht welke klanten, producten, batches of units bediend/gemaakt worden. Een voorbeeld zijn de schoonmaakkosten of het verstrekken van een computernetwerk.

  • Een activity cost pool is een ‘bucket’ waarin kosten opeengestapeld worden die betrekking hebben op een specifieke activiteit. Een activity measure is een allocation base in een ABC systeem.

  • De derde stap in het implementeren van het ABC systeem is kosten herleiden die direct naar één van de activity cost pools kunnen gaan. Als een afdeling in meerdere activiteiten meedoet, worden de kosten van de afdeling verdeeld over de activity cost pools via een allocatieproces die first stage allocation heet. Dit is het proces waarbij overhead kosten worden toegewezen aan activity cost pools.

  • De vijfde stap in de implementatie van ABC heet second-stage allocation. Hier worden activity rates gebruikt om kosten toe te passen op producten en klanten.

Hoofdstuk G: Pricing, target costing en transfer pricing

  • De mark-up van een product is het verschil tussen de verkoopprijs en de kosten. Dit wordt vaak uitgedrukt in een percentage. Deze aanpak heet de cost-plus pricing omdat het van te voren vastgestelde mark-up percentage wordt toegepast op de cost base om de gestreefde verkoopprijs te bepalen: Selling price = Cost + (Mark-up percentage x Cost)

  • De price elasticy of demand meet de mate waarin het volume van unit sales wordt beïnvloedt door een verandering in prijs.

  • De prijselasticiteit van de vraag naar een product of dienst, εd, is: εd = ln (1 + % change in quantity sold) / ln (1 + % change in price)

  • Profit-maximizing mark-up on variable cost = (εd / (1 + εd)) – 1 Variable cost per unit
    Profit-maximizing mark-up on variable cost = (εd / (1 + εd)) Variable cost per unit

  • Yield management is het proberen te bereiken van een hoge bezettingsgraad (utilization) door variërende prijzen voor marktsegmenten en de tijd van boeking.

  • Yield percentage = Actual revenue / Maximum potential revenue

  • Mark-up percentage = ((Required ROI x Investment) + SG&A expenses) / on absorption cost Unit sales x Unit product cost

  • ROI = Net operating profit / Average operating assets

  • Target costing is het proces van het vaststellen van de maximale toegestane kosten voor een nieuw product en het dan ontwikkelen van een prototype dat winstgevend gemaakt kan worden voor die vastgestelde maximale toegestane kosten. Target cost = Anticipated selling price – Desired profit

  • Managers kunnen kostenverminderingen meer routine geven door een benadering die bekend staat als kaizen budgeting.

  • Een transfer price is de prijs die opgelegd wordt als een segment van het bedrijf goederen of diensten levert aan een ander segment van het bedrijf.

  • Als er sprake is van sub-optimization handelen managers in hun eigen belang.

  • Een negotiated transfer price is een transferprijs die overeengekomen is tussen verkoop- en inkoopafdelingen. De limieten waarin deze transferprijzen zitten bepalen de range of acceptable transfer prices.

  • De market price is de prijs die gevraagd wordt voor een product in de markt. Deze benadering is gemaakt voor situaties waarin er een intermediaire markt is voor het getransfereerde product of dienst. Een intermediate market is een markt waarin producten of diensten worden verkocht in hun huidige vorm naar externe klanten.

Hoofdstuk H: Winst plannen en controleren: budgetteren

  • Een budget is een gedetailleerd plan voor de verkrijging en het gebruik van financiële of andere middelen over een specifieke periode.

  • Een continuous or perpetual budget is een 12-maanden budget dat een maand (of kwartaal) verder vooruit kijkt als de huidige maand (of kwartaal) klaar is.

  • Een self-imposed budget of participative budget is een budget dat ontwikkeld is met de volledige medewerking en participatie van managers op alle levels.

  • Een budget committee zal normaal gesproken verantwoordelijk zijn voor het algemene zakenbeleid die bij het budgetteren hoort en voor het coördineren van de voorbereiding van het budget.

  • Het masterbudget bestaat uit een aantal afzonderlijke, maar onderling afhankelijke budgetten. Een sales budget is een gedetailleerd schema die de verwachte verkopen laat zien voor de gebudgetteerde periode.

  • Een cash budget is een gedetailleerd plan die laat zien hoe cash resources worden verworven en gebruikt over een specifieke periode.

  • Het production budget beschrijft het aantal eenheden dat geproduceerd moet worden elke budgetperiode om aan de verkoopbehoeften te voldoen en die voldoende eindvoorraad oplevert.

  • Het direct materials budget beschrijft de grondstoffen die ingekocht moeten worden om te voldoen aan het production budget en de voorraad. Dit is een stap in het gehele material requirements planning (MRP) van de organisatie.

  • Het direct labour budget wordt ook bepaald n.a.v. het production budget. Er moeten voldoende arbeidsuren gebudgetteerd worden zodat productiedoelen gehaald worden.

  • Het manufacturing overhead budget biedt een schema van alle kosten van productie anders dan direct materials en labour.

  • De carrying cost of the unsold units wordt berekend met het finished goods stock budget.

  • Het selling and administrative expense budget beschrijft de verwachte uitgaven voor gebieden anders dan manufacturing.

  • Het cash budget bestaat uit vier grote secties:

  1. The receipts section (ontvangsten).

  2. The disbursements section (uitgaven).

  3. The cash excess or deficiency section (overschot of tekort van cash).

  4. The financing section (financiering).

  • Een veel voorkomend kritiekpunt op budgetteren is dat budgetten een bepaald type van constrained management style produceert, activiteiten worden makkelijk gemeten en worden te historisch gebaseerd.

  • Een manier om budgetten te hervormen is zero-based budgeting. Managers zijn dan verplicht om alle gebudgetteerde uitgaven te verantwoorden, niet alleen veranderingen in het budget van het vorige jaar.

Hoofdstuk I: Standaardkosten en verschillenanalyse

  • Management by exception: verschil onderzoeken dat bestaat tussen daadwerkelijke

  • Read more