Boeksamenvatting bij Jeugd en recht - Van der Linden et al. - 10e druk


Wat is de essentie van jeugdrecht, jeugdzorg en jeugdbescherming? - Chapter 1

Begripsaanduidingen

De onderstaande begrippen staan in het boek centraal:

Jeugdrecht

Het jeugdrecht is gericht op de optimale ontplooiing en bescherming van jongeren. Dit jeugdrecht bestaat uit alle wettelijke bepalingen met betrekking tot minderjarigen, de juridische relatie met hun ouders en hun bijzondere positie in de maatschappij. De volgende bepalingen behoren bij het jeugdrecht:

  • Regeling over de rechtspositie van de jongere in het Burgerlijk Wetboek

  • Bepalingen van het Burgerlijk Wetboek over het ingrijpen in de juridische en daardoor ook in de feitelijke verhouding tussen ouders en hun kinderen

  • Bepalingen van het jeugdstrafrecht en jeugdstrafprocesrecht

  • Bepalingen over de opzet, uitvoering en bekostiging van het jeugdrecht

Deze bepalingen zijn opgenomen in de Kinderwetten van 1901 (in werking sinds 1905) die het Nederlandse jeugdrecht beheersen.

Jeugdbescherming en jeugdbeschermingsrecht

Jeugdbescherming houdt in: ‘Alle bestaande vormen van hulpverlening voor die jongeren wier ontwikkelingsmogelijkheden door bepaalde omstandigheden belemmerd worden’. Jeugdbescherming is het nieuwe ‘bredere’ woord voor kinderbescherming. In de praktijk wordt jeugdbescherming meestal niet in zijn volle breedte gezien, maar wordt er alleen aan het onderdeel justitiële jeugdbescherming gedacht. Hiermee wordt een niet-vrijwillige vorm van jeugdbescherming bedoeld die gegrond is op een uitspraak van de rechter. Vrijwillige vormen van jeugdbescherming zijn bijvoorbeeld het medisch kleuterdagverblijf, Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en centra voor opvang en hulp aan drugsverslaafde jongeren. Die vorm van hulpverlening aan minderjarigen die berust op een rechterlijke uitspraak (gedwongen) wordt aangeduid met justitiële jeugdbescherming. Het gedeelte van de kinderwetten die hier betrekking op heeft wordt aangeduid met het begrip jeugdbeschermingsrecht.

Jeugdhulpverlening en jeugdwelzijnszorg

Onder jeugdhulpverlening wordt de bijzondere zorg voor jongeren verstaan. Dit tot het voorkomen, verminderen of opheffen van problemen of stoornissen die een ongunstige invloed kunnen hebben op hun ontwikkeling. Dit kan van lichamelijke, geestelijke, sociale of pedagogische aard zijn. Deze hulpverlening betreft alleen jongeren die bijzondere bescherming nodig hebben en omvat hiermee slechts een onderdeel van de totale jeugdwelzijnszorg. Er is een nauwe samenhang tussen de verschillende voorzieningen. Jeugdhulpverlening en jeugdwelzijnszorg kunnen niet meer afzonderlijk van elkaar worden gezien omdat zij zeer nauw samenhangen met de algemene zorg voor de mens in de samenleving.

Jeugdzorg

Jeugdzorg is de term die meer en meer wordt gebruikt voor jeugdhulpverlening en jeugdbescherming. Het houdt alle vormen van ondersteuning en hulp in aan jongeren, eventueel ouders, stiefouders en/of andere opvoeders, die opvoed- en opgroeiproblemen (dreigen te) hebben. Deze ondersteuning en hulp zijn gericht op het verminderen, voorkomen en opheffen van de problemen. Onder jeugdzorg valt de vrijwillige en gedwongen jeugdhulpverlening, de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen en de zorg voor jongeren met een verstandelijke beperking.

Historisch overzicht

De tijd voor 1901

De eerste vorm van armenzorg kenmerkte zich vooral door materiële hulp. Er werd voedsel en kleding uitgedeeld door de rijkere burgers en kerkelijke instanties gedreven door motieven van religieuze aard. Daarna ontstonden er weeshuizen en werden kinderen vaker opgevangen in pleeggezinnen (waar kinderen moesten werken om een plek in het gezin te krijgen – kinderarbeid). Deze vormen ontstonden door de langzaam opkomende visie dat kinderen zorg nodig hadden vanuit de maatschappij in plaats van dat zij als volwassenen werden behandeld na de kleutertijd en omdat de overheid zich wilde ontlasten van de rondzwervende jongeren. Eerst was zorg in particuliere handen maar de overheid kreeg hierin een steeds grotere taak. De vorm van kinderzorg was toen echter nog niet gericht op heropvoeding en resocialisatie, maar op het bewaken en beschermen van de maatschappij. Later kwam men pas tot het idee dat kinderen verzorgd en opgevoed moesten worden en zodoende ging het van materiële kinderzorg naar hulpverlening. Onder invloed van nieuwe wetenschappen als criminologie en psychologie ontstond er besef van de samenhang tussen verwaarlozing en crimineel gedrag en werden er rijksopvoedingsgestichten opgericht. Er groeide een behoefte aan sociale wetgeving, waarbij een van de eerste wetten het Kinderwetje van Van Houten (1874) was. Kinderen onder de 12 jaar mochten nu geen arbeid meer verrichten.

Kinderwetten van 1901

Voor 1901 hadden vaders een onaantastbare macht. Sinds 1901 is er sprake van ouderlijke macht die beperkt of ontnomen kan worden. In die tijd zijn er voogdijraden ontstaan, de voorlopers zijn van de huidige Raad van Kinderbescherming, die nodig zijn bij het beperken en ontnemen van gezag.

Naast bovengenoemde wijziging in het Burgerlijk Wetboek was er ook een wijziging in het strafrecht. Voorheen was er openbaar jeugdstrafrecht, maar sinds 1901 wordt een rechtszaak achter gesloten deuren behandeld; wel is de uitspraak openbaar.

Nieuwe straffen waren de tuchtschoolstraf en de terbeschikkingstelling voor jongeren. Voor de tenuitvoerlegging van deze straffen moesten eerst tuchtscholen gebouwd worden, hierdoor konden de kinderwetten pas in 1905 ingevoerd worden.

Daarnaast wordt een nieuwe wet opgericht, de Kinderbeginselenwet, die de volgende zaken mogelijk maakt:

  • subsidiëring van particuliere instellingen op het gebied van kinderzorg

  • de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen

  • de organisatie van de jeugdbescherming

Kinderwetten na 1905

In 1905 werden de Kinderwetten van 1901 ingevoerd. Zij vormen de basis van onze huidige wetten en jeugdbescherming. In 1921 wordt de ondertoezichtstelling voor jongeren ingevoerd, wat een minder ingrijpende maatregel is dan ontzetting of ontheffing. Hiermee wilde men escalatie van gezins- en opvoedingsproblemen voorkomen. Tegelijkertijd kwam er een nieuw soort rechter bij: de kinderrechter. Zijn taken liggen vooral op het gebied van ondertoezichtstelling en jeugdstrafrecht. Er is hierdoor sprake van toegenomen overheidsinvloed, omdat voogdijinstellingen zich nu moeten houden aan voorwaarden die door de overheid worden gesteld.

In 1947 kwam er een herziening van de burgerlijke kinderwet. Ook moesten voogdijinstellingen zich houden aan de voorwaarde3n die door de overheid werden gesteld. In 1956 werden bestaande voogdijraden gereorganiseerd, werden hun taken uitgebreid en werd de nieuwe naam: de Raden voor de Kinderbescherming. In 1996 zijn deze tot één landelijke Raad voor de Kinderbescherming omgevormd. Vanaf 1956 was er ook de mogelijkheid tot adoptie.

In 1965 kwam er een wijziging in het civiele recht, namelijk dat kinderen onder de twaalf jaar niet strafrechtelijk vervolgd mogen worden. Ook werd dit uitgebreid met de maatregel dat kinderen in een inrichting voor buitengewone behandeling geplaatst konden worden. In dit jaar werd ook het kinderstrafrecht en kinderstrafprocesrecht ingevoerd.

In 1978 kwam het blokkaderecht voor pleegouders. In 1989 kwam de Wet op de jeugdhulpverlening, die zorgde voor één samenhangend jeugdbeleid en gericht was op decentralisatie van bevoegdheden. Vanaf 1995 kwamen er vele wetswijzigingen. Onder andere werd de tuchtschool vervangen door jeugddetentie, werd de rechtspositie van een minderjarige en zijn ouders versterkt en werden er taakstraffen ingevoerd.

Recente wetswijzigingen

In 2001 werd de wet Taakstraffen ingevoerd. Hiermee werden taakstraffen een sanctie in het jeugdrecht. Niet alleen moet je jongere een werkstraf uitvoeren, maar het is daarnaast ook de bedoeling dat de schade wordt herstelt en dat de jongere meewerkt aan een leerproject.

In 2011 wordt voor het ouders of voogden verplicht om de terechtzitting van de jeugdige bij te wonen. Dit kan door de rechter zelfs worden afgedwongen, zo nodig worden de ouders door de politie opgehaald. Ook kwam er in 2011 een wet die het voor slachtoffers van twaalf- en dertienjarige daders mogelijk maakte een schadevergoeding van de ouders van de dader te eisen. Daarnaast werd de PIJ (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) maatregel in dit jaar aangescherpt; de sanctie duurt vanaf 2011 niet twee, maar drie jaar.

In 2012 werd de vrijheidsbeperkende maatregel voor jongeren ingevoerd. Ook het gebieds- en contactverbod en de meldplicht vallen hieronder.

Vanaf 2014 is er sprake van het adolescentenrecht. Jeugdigen tot 23 jaar kunnen hierdoor volgens het jeugdstrafrecht worden berecht.

De organisatie van de jeugdhulpverlening

Hoewel het particulier initiatief (gebaseerd op religieuze overwegingen) altijd als eerste heeft ingespeeld op probleemjongeren, heeft de overheid wel steeds meer een voorwaardenscheppende rol gespeeld. In de jaren zestig en zeventig is alternatieve hulpverlening ontstaan die gericht was op vrijwillige hulpverlening, mede omdat er zoveel twijfel was over het plaatsen van minderjarigen in justitiële inrichtingen. Doordat deze hulp vooral preventief was, droeg dit bij aan een snelle afname van het aantal jongeren dat onder een jeugdbeschermingsmaatregel viel. Later is de hulpverlening steeds verder uitgebreid en heeft zich meer gespecialiseerd. Op een gegeven moment ontstond behoefte aan een geïntegreerde aanpak van de problemen met de onderwijssector, de jeugdhulpverlening, de jeugdbescherming en de jeugd-ggz. Vervolgens werden er verschillende nota’s opgesteld, onder andere nota Wiersma, waarin uitgangspunten zijn geformuleerd voor een organisatie van de justitiële kinderbescherming. De nota omvat het beleid en de inrichting van de organen. Dit alles voor een beter functionerende jeugdbescherming. Dit heeft geresulteerd in de Wet op de jeugdzorg, die in werking ging op 1 januari 2005. Sindsdien in jeugdzorg een ingeburgerd begrip: ondersteuning van en hulp aan jeugdigen en hun ouders.

Samenwerkingsvormen

Er was geen sprake van een duidelijke organisatie. De Maatschappij tot het Nut van het Algemeen heeft hier verandering in gebracht. Zij hebben een vereniging opgericht waar personen en instellingen lid van konden worden die zich bezighielden met de zorg voor verwaarloosde, misdadige en verlaten kinderen. Dit werd de Nederlandse Bond tot Kinderbescherming. In 1970 verschenen de richtlijnen die zij hadden opgesteld waarin uitgangspunten geformuleerd waren voor het goed functioneren van de jeugdhulpverlening. Deze richtlijnen betekenden een belangrijke bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de jeugdhulpverlening. Dit resulteerde in verschillende samenwerkingsverbanden, die overigens inhoudelijk per regio soms niet heel veel samenwerkten. Dit in tegenstelling tot de Bureaus Jeugdzorg, die juist wel meer inhoudelijk samen gingen werken.

Bureau Jeugdzorg is een samenwerkingsverband tussen:

  • de jeugdafdeling van de RIAGG

  • de Raad voor de kinderbescherming

  • voogdij- en gezinsvoogdijinstelling

  • AMK (vroeger: Bureaus Vertrouwensartsen)

  • Adviesbureau voor jeugd en gezin

  • Jongerenadviescentrum

  • Het jeugdrecht is gericht op de optimale ontplooiing en bescherming van jongeren, en bestaat uit alle wettelijke bepalingen met betrekking tot minderjarigen, de juridische relatie met hun ouders en hun bijzondere positie in de maatschappij.
  • Jeugdzorg houdt alle vormen van ondersteuning en hulp in aan jongeren, ouders en/of andere opvoeders, die opvoed- en opgroeiproblemen (dreigen te) hebben. Onder jeugdzorg valt de vrijwillige en gedwongen jeugdhulpverlening, de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen en de zorg voor jongeren met een verstandelijke beperking.

Wat is de plaats van jongeren in het Nederlandse recht? - Chapter 2

In november 1989 is het Verdrag op het gebied van de rechten van het kind opgesteld. Nederland heeft dit verdrag in 1990 ondertekend en in 1995 geratificeerd. Sinds 1995 is het daarom pas geldig in Nederland. Het verdrag beschrijft dat de overheid de plicht heeft om het kind te beschermen tegen elke vorm van discriminatie en tegen ouders en instellingen die hun verantwoordelijkheidsplicht verzuimen. Het recht van het kind/ jongere is moeilijk terug te vinden, omdat dit voortvloeit uit de rechten en plichten van de ouders en andere opvoeders. Zo hebben ouders de plicht om voor hun kind te zorgen, maar heeft een kind het recht om verzorgd te worden. Familierechtelijke betrekkingen nemen een belangrijke plaats in bij het jeugdrecht. De groeikansen van een jongere worden namelijk sterk bepaald door de kwaliteit van de relaties binnen het gezin.

In de volgende punten worden de regels beschreven die de voorwaarden moeten bieden om recht te doen aan de positie van de jongere in het gezin en de samenleving. Dit zijn: afstamming, minderjarigheid, gezag, woonplaats, alimentatie, naam, nationaliteit, burgerlijke stand, hoorrecht en medische behandeling.

Afstamming

Afstamming heeft te maken met bloedbanden tussen de biologische ouders en het kind. Niet elke biologische ouder is echter ook de juridische ouder van het kind. Moeders wel vaker dan vaders. Behoorlijk wat vaders hebben slechts de beperkte rol van ‘zaaddonor’ of daadwerkelijke verwekker. Alleen wanneer de ouder ook juridisch gezien ouder van het kind is, is er sprake van familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en de ouder. Wel kan door het huwelijk aanverwantschap ontstaan tussen de ene echtgenoot en de familiebetrekkingen van de andere echtgenoot. Wensouders, die hun kind met behulp van IVF verwekken en vervolgens implementeren in de baarmoeder van een andere ouder, kunnen slechts de juridische ouders van het kind worden door het kind te adopteren. De draagmoeder en eventuele echtgenoot moeten via de officiële weg ontheven worden van het ouderlijk gezag. In de praktijk is men hierin zeer terughoudend, omdat adoptie als kinderbeschermingsmaatregel dan oneigenlijk gebruikt wordt. Wanneer kinderen geboren worden tijdens een huwelijk van twee vrouwen, kunnen kinderen vanaf 2014 twee juridische moeders hebben. Het kind kan door de duo-moeder ook worden erkend. Via gerechtelijke vaststelling van het ouderschap kan worden afgedwongen dat de duo-moeder de juridische ouder van het kind niet is, indien zij dit wilt.

Geboorte

Afstamming door geboorte is het meest gebruikelijk. Zelfs wanneer de echtgenoot niet de daadwerkelijke verwekker is, zijn ouders die met elkaar getrouwd zijn de juridische ouders van het kind wat uit de echtgenote geboren wordt. En hierdoor zijn er ook familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en beide ouders. Wanneer het kind een ongehuwde moeder heeft, krijgt het kind de geslachtsnaam van de moeder. Wanneer het kind gehuwde ouders heeft, kunnen de ouders kiezen of ze de geslachtsnaam van de vader of die van de moeder aan het kind geven. Een kind wat geboren wordt binnen 306 dagen na de ontbinding van het huwelijk door de dood van de vader, staat nog steeds in familierechtelijke betrekkingen met de vader en zijn familie. De moeder kan het vaderschap wel ontkennen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, als de ouders sinds de 306e dag voor de geboorte van het kind gescheiden geleefd hebben.

De ontkenning van het huwelijkse vaderschap

Beide (ex)-echtgenoten én het kind kunnen het huwelijkse vaderschap ontkennen als de man niet de biologische vader van het kind is. De moeder moet dit binnen één jaar na de geboorte van het kind doen. De vader moet doen dit binnen één jaar nadat hij vernomen heeft dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is. Dit kan alleen als de moeder haar echtgenoot bedrogen heeft over de daadwerkelijke verwekker van het kind. Biologisch vaderschap kan overigens getest worden met DNA-onderzoek. Als het kind nog minderjarig is, is het kind belanghebbende in de rechtszaak en wordt er een onafhankelijke curator aangesteld om de zaak te beoordelen. Wanneer een minderjarig kind het vaderschap wil ontkennen, kan dit tot drie jaar na het bereiken van de meerderjarigheid. Wanneer een meerderjarig kind het vaderschap wil ontkennen, moet dit binnen drie jaar nadat het kind vernomen heeft dat de vader vermoedelijk zijn biologische vader niet is. Zowel de ouders als het kind moeten het verzoek om ontkenning indienen bij de rechter.

Erkenning

Een man, hij hoeft niet de verwekker van het kind te zijn, kan met toestemming van de ongehuwde moeder het vaderschap erkennen, zodat er een juridische band ontstaat tussen het kind en de vader en daardoor ook familierechtelijke banden en erfgenaamschap. De vader heeft daarmee de plicht om zijn kind te onderhouden, maar heeft er geen gezag over. Wanneer de vader ook gezag wil over het kind, zal hij met de ongehuwde moeder moeten trouwen, een geregistreerd partnerschap moeten aangaan of samen met de moeder bij de rechtbank om gezamenlijk ouderlijk gezag moeten vragen. Als beide ouders dat willen, kan het kind de geslachtsnaam van de vader krijgen. Vanaf 2014 gelden bovenstaande regels ook voor duo-moeders. Voor erkenning van minderjarigen jonger dan zestien jaar, moet de moeder voorafgaand toestemming geven. Kinderen van twaalf jaar en ouder moeten zelf ook schriftelijke toestemming geven voor de erkenning van het vaderschap. Vanaf de geboorte bestaan er familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en zijn verwekker. Erkenning heeft geen terugwerkende kracht, dus werkt pas vanaf het moment dat waarop zij is gedaan.

Erkenning is niet mogelijk:

  • Als het een man of vrouw is met wie de moeder geen huwelijk zou mogen sluiten.

  • Als de vader of duo-moeder die wil erkennen jonger dan zestien jaar is.

  • Zonder schriftelijke toestemming van de moeder en de minderjarige van twaalf jaar en ouder.

  • Als de vader of duo-moeder wegens een geestelijke stoornis onder curatele staat, zonder toestemming van de kantonrechter.

  • Als er al twee (juridische) ouders zijn.

  • Door een man of vrouw die al getrouwd is met een andere vrouw; tenzij er sprake was van een nauwe band tussen de man en de moeder.

Bij vernietiging van de erkenning vervallen de in het leven geroepen rechtsgevolgen.

Doordat sinds 2014 ook duo-moeders een kind kunnen erkennen, lijkt de positie van kinderen in een lesbische relatie steeds meer op die van kinderen in een traditionele (hetero) relatie. Om juridisch ouder te worden hoeft de duo-moeder het kind nu niet meer te adopteren. Indien de moeders met elkaar getrouwd zijn, ontstaat het juridisch ouderschap voor de duo-moeder van rechtswege. Naast erkenning heeft de duo-moeder ook de mogelijkheden het ouderschap te ontkennen en is er een mogelijkheid tot gerechtelijke vaststelling van het moederschap.

Gerechtelijke vaststelling van het ouderschap

Gerechtelijke vaststelling van het ouderschap wordt gedaan, wanneer de vader of duo-moeder niet meer in staat is om het ouderschap te erkennen doordat hij of zij overleden is of wanneer deze het niet wil. De rechter beslist dan toch dat er familierechtelijke betrekkingen tussen de vader of duo-moeder en het kind moeten ontstaan. De ouder krijgt net als bij erkenning niet het gezag over het kind, maar er ontstaat wel onderhoudsplicht. Kind en moeder zijn degenen die gerechtelijke vaststelling van het ouderschap mogen aanvragen. Het verzoek kan gedaan worden binnen vijf jaar na de geboorte van het kind of binnen vijf jaar na het bekend worden van de identiteit en/of verblijfplaats van de vader of duo-moeder. De vaststelling van het ouderschap werkt terug tot de geboorte van het kind en kan een wijziging van geslachtsnaam inhouden met toestemming van de in leven zijnde ouders.

Vaderschapsactie

De vaderschapsactie houdt in dat er geen familierechtelijke betrekkingen ontstaan tussen de man en het kind, maar dat de man wel onderhoudsbijdrage moet betalen voor het kind, omdat hij de verwekker van het kind is. Wanneer een andere man het kind als het zijne erkent, vervalt de onderhoudsplicht.

Adoptie

Sinds 1956 kunnen kinderen aangenomen (geadopteerd) worden. Er ontstaan dan familierechtelijke betrekkingen tussen de al dan niet gehuwde ouders (of de alleenstaande ouder) en het kind. Ook twee mensen van hetzelfde geslacht kunnen een kind adopteren. De familierechtelijke betrekkingen met de oorspronkelijke bloedbanden en aanverwanten verdwijnen bij adoptie. Het kind krijgt ook de achternaam van de adoptiefouders.

Minderjarigheid

Het begrip minderjarigheid is ontstaan voor de bescherming van kinderen en jongeren. De bescherming komt voor rekening van de ouders, aangezien zij de plicht tot verzorging en opvoeding hebben van hun minderjarige kinderen. De handelingsonbekwaamheid van minderjarigen houdt in dat zij niet zelfstandig onvernietigbare rechtshandelingen kunnen uitvoeren.

Inhoud van het begrip minderjarigheid

Minderjarigheid is de leeftijd van 0 tot 18 jaar. Meerderjarigheid is de leeftijd van 18 jaar en ouder. Wanneer een minderjarige (met toestemming van de ouders) in het huwelijk treedt, krijgt deze de status van meerderjarigheid. Soms moeten minderjarige moeders meerderjarig worden verklaard omdat ze anders het gezag niet kunnen krijgen over het kind. De minderjarigheid heeft zowel betrekking op de persoon als op het vermogen van de minderjarige. Het belangrijkste kenmerk is dat de jongere onder het gezag staat van ouders of voogden en dat hij niet zonder meer handelingsbekwaam is.

Consequenties van minderjarigheid

Minderjarigen staan onder het gezag van hun ouders en ouders hebben daarom de plicht om voor hun kinderen te zorgen. Ouders zijn ook verplicht om te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die nog geen eenentwintig jaar zijn en niet getrouwd of geregistreerd zijn (geweest).

Ouders zijn aansprakelijk voor onrechtmatige daden van minderjarigen tot zestien jaar; echter, ouders van veertien- en vijftienjarigen worden niet aansprakelijk gehouden als ze geprobeerd hebben om de gedragingen van hun kind tegen te houden. Vanaf zestien jaar zijn jongeren zelf aansprakelijk voor aangebrachte schade.

Volgens de wet zijn jongeren handelingsbekwaam, maar voor een groot aantal rechtshandelingen hebben jongeren eerst toestemming van de ouders nodig. Hierdoor is het mogelijk dat een ouder een aankoop van bijvoorbeeld een scooter ongedaan kan verklaren (eventueel via de rechter) ook als er al geld betaald is.

Minderjarigen kunnen geen ouderlijk gezag of voogdij uitoefenen, maar een minderjarige ongehuwde moeder kan wel zelf naar de rechter stappen om zich meerderjarig te laten verklaren. Ook kan zij hier in tegen in beroep gaan. Minderjarigen van twaalf jaar en ouder moeten gehoord worden in een rechtszaak; kinderen onder de twaalf jaar kunnen in de gelegenheid gesteld worden om hun mening kenbaar te maken. Minderjarigen mogen bovendien geen gezag of voogdij uitvoeren.

Uitzonderingen

Wanneer een jongere een beroep of eigen bedrijf heeft, kan deze vragen om handlichting bij de sector kanton van de rechtbank (kantonrechter). De handlichting houdt in dat de minderjarige de bevoegdheid krijgt om bepaalde rechtshandelingen zelfstandig te verrichten en dat wettelijke vertegenwoordigers hier geen stokje voor mogen steken. Eigenlijk mogen jongeren onder de zestien jaar nog niet werken. Op dit verbod van kinderarbeid zijn enkele uitzonderingen, zoals vanaf twaalf jaar het werken voor een Halt-project, vanaf dertien jaar het doen van lichte, niet-industriële arbeid, vanaf veertien jaar mag er gewerkt worden naast en in samenhang met onderwijs en vanaf vijftien jaar mogen jongeren ochtendkranten buiten schooltijd bezorgen. Ongehuwde moeders van zestien en zeventien jaar die het ouderlijk gezag willen hebben, kunnen wel zelfstandig verzoeken bij de kinderrechter om meerderjarig verklaard te worden.

Gezag

Gezag is de plicht tot opvoeden en verzorgen. Hierbij gaat het in ieder geval om het bevorderen van de persoonsontwikkeling en de plicht tot zorg en verantwoordelijkheid van het geestelijk en lichamelijk welzijn van kinderen. Tegenover de plichten en rechten van de ouders staat ook de plicht van de jongere om rekening te houden met de ouders en anderen in het gezin. Minderjarigen staan altijd onder het gezag van ouders of voogden. Voogdij wordt door één of twee anderen dan de ouder(s) uitgevoerd. Er zijn twee soorten van gezag over minderjarigen te onderscheiden: ouderlijk gezag en voogdij.

Ouderlijk gezag

Wanneer ouders in een afstammingsrelatie met hun kind staan, oefenen zij gezag uit over hun minderjarige kinderen. Dit wordt ouderlijk gezag genoemd.

Er zijn verschillende vormen van ouderlijk gezag:

  • Gezamenlijk gezag van ouders binnen het huwelijk: dit begint na de geboorte van het kind.

  • Gezamenlijk gezag van ouders buiten het huwelijk; de ouders verzoeken met instemming van beiden bij de kantonrechter om een aantekening in het gezagsregister.

  • Gezamenlijk gezag van een ouder en een ander dan een ouder; de ouder en de ander dan de ouder hoeven niet van verschillend geslacht te zijn. De ander moet wel een nauwe band met het kind hebben en al tenminste één jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek, samen met de ouder het kind hebben verzorgd.

  • Gezag van één ouder na scheiding; als beide ouders afzonderlijk om het gezag vragen, kiest de rechter voor die ouder waarbij het meest in het belang van het kind wordt gehandeld. Bij gegronde angst voor mishandeling of verwaarlozing zal de rechter het verzoek ook afwijzen.

  • Gezag van één ouder, anders dan na scheiding; als alleen het moederschap vaststaat

  • Gezag van één ouder na overlijden van de andere ouder.

  • Gezag na meerderjarigverklaring; zestien- of zeventienjarige moeders gaan van minderjarig naar meerderjarig.

Gedurende een huwelijk hebben beide ouders het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen. Dit gezag loopt meestal vanaf de geboorte tot aan de meerderjarigheid van het kind. Bij het overlijden van één van de ouders krijgt de langstlevende ouder het ouderlijk gezag.

Na echtscheiding hebben beide ouders nog steeds het ouderlijk gezag. Indien één van de ouders het ouderlijk gezag niet meer wil of als een ouder niet wil dat de andere ouder ouderlijk gezag heeft, moet de rechter hier een beslissing over nemen. Dit kan ook betekenen dat het ene kind uit het gezin onder het gezag van de ene ouder valt en het andere kind onder het gezag van de andere ouder. Dit kan ook bij scheiding van tafel en bed.

Indien twee ongehuwde ouders gezamenlijk ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen willen, moet dit bij de griffier van de rechtbank worden aangevraagd. De griffier kan de bijbehorende aantekening in het gezagsregister weigeren indien:

  • de ouders niet gezagsbevoegd zijn

  • één van de ouders ontzet of ontheven is uit het gezag en de andere ouder het gezag uitvoert

  • het gezag over het kind is opgedragen aan een voogd

  • de voorziening in het gezag over het kind is komen te ontbreken

Het gezag over een minderjarig kind kan ook worden uitgeoefend door een ander dan de ouder, indien een ouder met ouderlijk gezag en een ander dan de andere ouder dit verzoeken. De ander dan de ouder krijgt in dit geval geen ouderlijk gezag (het is immers niet de ouder van het kind), maar gezamenlijk gezag. Hiervoor gelden een aantal voorwaarden, zoals dat er een nauwe band moet zijn tussen het kind en de ander dan de ouder en de ouder met ouderlijk gezag het ouderlijk gezag alleen uitoefent. De rechter doet hierin uitspraak, waarbij ook de ouder zonder ouderlijk gezag wordt meegewogen en kinderen vanaf twaalf jaar worden gehoord. Indien er gezamenlijk gezag is tussen een ouder en een ander dan de ouder en de ouder overlijdt, heet het geen gezamenlijk gezag meer, maar voogdij.

Het ouderlijk gezag kan ook door slechts één ouder (vaak de moeder) worden uitgevoerd, bijvoorbeeld wanneer de vader van het kind onbekend is of wanneer de ouders van het kind nooit gehuwd zijn geweest. De vader krijgt bij verzoek het ouderlijk gezag alleen indien de rechter vindt dat dit in belang van het kind is. Indien er door beide ouders afzonderlijk om gezag wordt gevraagd, krijgt de ouder waarvan de rechter het het meest in het belang van het kind vindt het gezag.

Bij overlijden van één van de ouders oefen de andere ouder, indien deze al ouderlijk gezag had, alleen het ouderlijk gezag over het kind uit. Indien alleen de overleden ouder het ouderlijk gezag had, moet de rechter een beslissing nemen. Meestal krijgt de langstlevende ouder het ouderlijk gezag, tenzij er een gevaar bestaat voor verwaarlozing van het belang van het kind. Ook bij testamentaire voogdij (wanneer de overleden ouder met eenhoofdig ouderlijk gezag een voogd in het testament heeft benoemd) kan de rechter het ouderlijk gezag toch aan de langstlevende ouder toewijzen. Indien de rechter niet de langstlevende ouder maar een voogd met het gezag heeft benoemd, kan dit later ten allen tijden wijzigen in ouderlijk gezag voor de langstlevende ouder bij verzoek van de langstlevende ouder en een verandering in omstandigheden.

Ongehuwde minderjarige moeders (zestien/zeventien jaar) kunnen meerderjarig worden verklaard door de kinderrechter. Alleen dan kunnen deze moeders ouderlijk gezag over hun kind uitoefenen. De meerderjarigverklaring wordt alleen afgegeven indien de kinderrechter dit in het belang van moeder en kind vindt. Hiervoor wordt door de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek ingesteld.

Bij een verzoek om gezamenlijk gezag om te zetten naar de gezagsuitoefening door één ouder, dienen beide ouders aanwezig te zijn bij het verzoek aan de rechter. Ook bij het verzoek om het gezamenlijk gezag in te stellen, moeten beide ouders aanwezig zijn.

De bevoegdheden van ouders bestaan daarin dat ze bijvoorbeeld mogen beslissen waar een kind woont, met wie het kind omgaat, welk onderwijs het volgt en welke geneeskundige behandelingen het krijgt. Ouders zijn echter ook gebonden aan het Verdrag op het gebied van de rechten van het kind en aan de Leerplichtwet, dat houdt in dat ouders hun kinderen verplicht onderwijs moeten laten volgen vanaf vijf- tot zestienjarige leeftijd. Ouders mogen niet zomaar plukken van de vruchten van het werk van de jongere. Op oudere leeftijd kunnen ouders hun kind, wat inwoont, wel verplichten om naar draagkracht bij te dragen.

Voogdij

Wanneer een minderjarig kind onder het gezag van een meerderjarige staat die niet in afstammingsrelatie tot het kind staat, is er sprake van voogdij. Er zijn dus geen familierechtelijke betrekkingen tussen de voogd(en) en het kind. De voogdij kan bestaan uit een of twee personen. In het laatste geval wordt er gesproken over gezamenlijk gezag. De voogdij wordt toegewezen wanneer ouders niet in staat zijn om zelf het gezag over hun kind uit te oefenen. Hiervoor kunnen meerdere redenen zijn. In de praktijk wordt de voogdij over het kind meestal aan familie of goede vrienden van de ouders toegewezen. Bij ontzetting of ontheffing kan het kind ook een instelling, zoals Bureau Jeugdzorg, als voogd toegewezen krijgen.

Wanneer een voogd zijn werk niet goed doet, kan deze ontslagen worden en dan wijst de rechter een nieuwe voogd aan. Bloed- of aanverwanten van het kind, schuldeisers, de Raad voor de Kinderbescherming, andere belanghebbenden of de voogd zelf kunnen hierom verzoeken bij de rechtbank.

Er zijn enkele voorwaarden voordat iemand voogd kan worden. De persoon die voogd wordt, dient meerderjarig te zijn, niet te lijden aan langdurige psychiatrische stoornissen en niet onder curatele te staan. Rechtspersonen kunnen ook voogd worden, maar kunnen niet gezamenlijke voogdij uitoefenen, zelfs niet al is het maar één rechtspersoon en één natuurlijke persoon. Pleegouders kunnen ook verzoeken om voogdij, maar zij moeten dan wel minimaal één jaar het kind opgevoed en verzorgd hebben en het kind moet niet meer onder het gezag van één of beide ouders staan.

Er zijn twee verschillende vormen van voogdij:

  • Testamentaire voogdij: de ouders wijzen in hun testament of notariële akte iemand aan als voogd. Dit kan geen voogdijinstelling zijn.

  • Datieve voogdij: de voogdij wordt opgelegd door de rechter. Deze persoon moet zich daarvoor wel bereid hebben verklaard.

Een ouder met ouderlijk gezag kan in het testament een voogd aanwijzen. Deze voogd zal na het overlijden van de ouder het gezag over het kind krijgen. In dit geval wordt de voogd niet door de rechter benoemd maar door het testament: testamentaire voogdij. Indien de langstlevende ouder geen ouderlijk gezag heeft maar dit wel wilt, kan de rechter besluiten niet de testamentaire voogd maar de andere ouder het ouderlijk gezag te geven. Testamentaire voogdij start pas na het overlijden van de gezaghebbende ouder en indien de tot voogd aangewezen persoon het voogdijschap aanvaardt. De aangewezen voogd is dus niet verplicht het voogdijschap te aanvaarden.

De voogd heeft de plicht om te zorgen dat het kind in overeenstemming met de draagkracht van de opvoeders (ook wanneer de voogd zelf niet de opvoeder is) te zorgen voor een goede verzorging en opvoeding van het kind. De voogd is degene die beslist over medische behandelingen, schoolkeuze, de verblijfplaats van de minderjarige en het aangaan van het huwelijk van een minderjarige. Ook is de voogd mede verantwoordelijk voor het vermogen van de minderjarige. De kantonrechter heeft een controlerende rol, in die zin dat de voogd niet alles zelfstandig mag beslissen met betrekking tot rechtshandelingen die de voogd in het belang van het kind acht. Hij dient dit te doen in overleg met de sector kanton van de rechtbank.

In sommige gevallen wordt door de kinderrechter een tijdelijke voogd benoemd. Er is dan onduidelijkheid over wie benoemd is tot gezaghebbend. Deze situatie kan bijvoorbeeld ontstaan in de periode tussen het overlijden van de ouder en het accepteren van de voogdij door de testamentaire voogd. Indien de tijdelijke voogd niet meer nodig is, wordt deze door de rechter ontslagen. Bij het uitvoeren van tijdelijke voogdij houdt de ‘gewone’ voogd wel het gezag, maar kan deze het niet uitoefenen (dit doet de tijdelijke voogd).

Woonplaats

De jongere is afhankelijk van de juridische ouders of voogd over waar hij/zij woont, daarom heet dit een afhankelijke woonplaats. Het gaat hierbij om de juridische woonplaats van het kind, in werkelijkheid kan het kind in een internaat of tehuis zitten of op kamers wonen.

Weglopen van huis

Wanneer een kind wegloopt van huis, hebben de ouders het juridische recht om hun kind door de politie op te laten sporen en weer terug thuis te laten brengen. Het is strafbaar om kinderen te helpen bij het weglopen. Zorgvuldige hulpverlening is in sommige gevallen wel mogelijk. Het gaat dan meestal om kinderen die problemen ondervinden in hun relatie tot hun ouders. De hulpverlening wordt zorgvuldig genoemd omdat de Raad van de Kinderbescherming hiervan op de hoogte is en omdat ouders weten dat hun kind ergens hulp krijgt en van wie. Deze hulpverlening kan soms zelfs leiden tot een kinderbeschermingsmaatregel.

Alimentatie

Alimentatie betekent dat ouders, stiefouders en schoonouders verplicht zijn om met behulp van geld of door verstrekkingen in natura te voorzien in het levensonderhoud van kinderen, stiefkinderen en getrouwde kinderen. Andersom geldt deze verplichting ook, behalve tussen stiefkinderen en stiefouders.

Levensonderhoud en minderjarigen

Minderjarigen zijn voor levensonderhoud over het algemeen afhankelijk van de (stief)ouders. Doordat minderjarigen financieel afhankelijk zijn van hun ouders, zijn kinderen en jongeren in hun zelfstandigheid beperkt. Zo kunnen niet meewerkende ouders het op kamers gaan of het aansluiten bij clubs verhinderen. Door de wet studiefinanciering krijgen jongeren toch de kans om te beginnen met een studie en daarbij op kamers te gaan.

Naam en naamswijziging

Het begrip naam is zowel de voornaam als de achternaam (ook wel geslachtsnaam genoemd). Vanaf begin negentiende eeuw is het dragen van een geslachtsnaam verplicht. Wijziging van geslachtsnaam is alleen mogelijk bij de koning. Een KB (Koninklijk Besluit) houdt in dat er zowel een handtekening van de koningin nodig is als een handtekening van de minister van Justitie. Een verzoek tot wijziging van de voornaam moet ingediend worden bij de rechtbank. Dit gebeurt zo’n tweeduizend keer per jaar in Nederland.

Voornaam

Iedereen heeft een voornaam vanaf het moment dat de geboorteakte wordt opgemaakt bij de burgerlijke stand. De ambtenaar accepteert iedere naam, tenzij deze ongepast is of overeenstemt met de bestaande geslachtsnaam. Wanneer de geslachtsnaam ook een gebruikelijke voornaam is, mag dit wel.

Wijziging van de voornaam

Wijzigingen in de voornaam worden gedaan door de rechtbank. Vaak wordt dit aangevraagd door ouders van adoptiekinderen. Kinderen ouder dan twaalf jaar worden in de gelegenheid gesteld hun mening hierover te geven.

Geslachtsnaam

Bij de geboorte kunnen de ouders kiezen of ze hun kind de achternaam van de vader of van de moeder geven. De kinderen die hierop volgen krijgen dezelfde achternaam. Dit is om de eenheid in het gezin te houden.

Wijziging van de geslachtsnaam

De achternaam kan door de koning worden gewijzigd. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij dragers met bespottelijke namen, veelvoorkomende namen of namen van vreemde afkomst. Maar ook bij pleegkinderen die de naam van hun adoptiefouders krijgen, stiefkinderen die de naam van hun stiefvader krijgen of na erkenning van het vaderschap. De wijziging moet wel in het belang van het kind zijn. Over het algemeen is dit belang dat het kind dezelfde achternaam heeft als de andere leden van het gezin waarin het opgroeit.

Nationaliteit en naturalisatie

Omdat ieder land andere regels heeft over de vraag wie tot dat land behoren, kan het voorkomen dat iemand twee nationaliteiten heeft. Iemand die volgende de Nederlandse wet Nederlander is, kan volgens de Franse wet Fransman zijn. Iemand met de Nederlandse nationaliteit heeft de volgende rechten:

  • Actief en passief kiesrecht

  • Benoembaarheid in openbare diensten

  • Vrije keuze van arbeid, tenzij de wet beperkingen geeft

  • Toelating tot Nederlands grondgebied

  • Verbod op uitzetting

Verkrijgen van het Nederlanderschap

Er kan bij het bepalen van nationaliteit worden uitgegaan van twee beginselen; het nationaliteitsbeginsel en het territorialiteitsbeginsel. Iedereen die uit Nederlandse ouders geboren is, heeft automatisch de Nederlandse nationaliteit. Dit is het nationaliteitsbeginsel. Het territorialiteitsbeginsel houdt in dat wie in Nederland geboren is, eveneens Nederlander is. Nederlandse schepen en vliegtuigen behoren bij het Nederlandse grondgebied. Kinderen die gevonden worden op Nederlands grondgebied en waarvan men binnen vijf jaar nog steeds niet de nationaliteit weet, worden Nederlander. Staatlozen zijn mensen van wie de nationaliteit onbekend is en niet vast te stellen is. Soms wordt aan een vreemdeling de Nederlandse nationaliteit verleend. Dit wordt naturalisatie genoemd en daaraan zijn vele eisen verbonden.

Verlies van het Nederlanderschap

Het Nederlanderschap gaat voor een minderjarige verloren indien:

  • deze vrijwillig een andere nationaliteit verkrijgt

  • deze een verklaring van afstand aflegt

  • deze langer dan tien jaar onafgebroken in zijn of haar geboorteland verblijft en daarvan ook de nationaliteit bezit

  • het naturalisatiebesluit wordt ingetrokken

  • deze zich vrijwillig aansluit bij een krijgsdienst die hoort bij een staat welke gevechtshandelingen tegen Nederland verricht

Het Nederlanderschap gaat voor minderjarigen verloren indien:

  • het kind door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, erkenning, wettiging of adoptie een andere nationaliteit verkrijgt

  • deze een verklaring van afstand aflegt en een tweede nationaliteit bezit

  • een ouder vrijwillig een andere nationaliteit verkrijgt

Burgerlijke stand

Bij de burgerlijke stand dient zekerheid en inzicht te hebben in de staat van personen, zoals:

  • Geboorte

  • Meerderjarigheid

  • Minderjarigheid

  • Wettig of natuurlijk kind

  • Erkenning

  • Vernietiging van een erkenning

  • Wettiging

  • Adoptie

  • Herroeping van een adoptie

  • Transseksualiteit

  • Huwelijk

  • Echtscheiding

  • Overlijden

Deze staten staan aangetekend in akten uit de registers van de burgerlijke stand. De registers zijn openbaar en uittreksel hiervan zijn verkrijgbaar. Ook dient dit als bewijsmiddel om iemands staat nauwkeurig en zonder oordeel vast te stellen.

Hoorrecht

Minderjarigen van twaalf jaar en ouder moeten door de rechter in staat worden gesteld om gehoord te worden. Kinderen onder de twaalf jaar mag de rechter horen, maar dit is niet verplicht. Wanneer een kind wordt gehoord, gebeurt dit in een aparte ruimte en niet in de rechtszaal, om het voor het kind zo laagdrempelig mogelijk te houden.

Toepassing hoorrecht

Het hoorrecht geldt bij gezagszaken en kinderbeschermingszaken. Bij gezagszaken gaat het over ouderlijk gezag, voogdij, echtscheiding, scheiding van tafel en bed en de omgangsregeling na de scheiding. Bij kinderbeschermingszaken gaat het om ontzetting, ontheffing en ondertoezichtstelling.

Uitzonderingen

Uitzonderingen op het hoorrecht van minderjarigen van twaalf jaar en ouder:

  • Voorlopige voogdij (wegens het spoedeisende karakter van deze kinderbeschermingsmaatregel)

  • Kinderen die in het buitenland verblijven (vanwege praktische redenen)

  • Overdracht van voogdij

  • Ontslag van voogdij (als die zijn taak niet meer wil of kan uitvoeren)

  • Wanneer het voor lichamelijke en/of verstandelijke gehandicapten te bezwaarlijk is om naar de rechter te komen, kunnen zij thuis gehoord worden.

Procedure

Minderjarigen worden altijd zonder aanwezigheid van de ouders gehoord. Wel is er naast de rechter een griffier aanwezig, die aantekeningen maakt. De minderjarige is niet verplicht om aan de oproep gehoor te geven. Wanneer vermoed wordt dat een minderjarige niet uit eigen vrije wil handelt, kan de rechter de zaak aanhouden en de politie inschakelen om de minderjarige voor te laten leiden. De minderjarige heeft de mogelijkheid om een vertrouwenspersoon mee te nemen naar de zitting. De rechter moet beoordelen of dit het horen van de jongere wel of niet ten goede komt. De vertrouwenspersoon kan de jongere namelijk stimuleren in het zich vrij en veilig voelen om te praten, maar kan dit ook belemmeren.

Medische behandeling

Ouders bepalen of een kind een medische behandeling krijgt. Zij zijn in principe ook in staat om te beslissen dat een kind geen medische behandeling krijgt. Wanneer een minderjarige met spoed een medische behandeling nodig heeft, zoals een bloedtransfusie, en de ouders weigeren om hieraan mee te werken dan het kind onder voorlopige voogdij of voorlopige ondertoezichtstelling komen te staan. Het kind kan dan gered worden en later wordt de beschermingsmaatregel weer ingetrokken. Kortom: het zelfbeschikkingsrecht van het kind kan in conflict komen met de wensen van de ouders.

De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst

In de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) staat omschreven dat bij elke behandeling de toestemming van de patiënt vereist is. Bij minderjarigen onder de zestien jaar is hiervoor toestemming van de ouders nodig. Zestien- en zeventienjarige jongeren mogen ook zonder toestemming van de ouders een geneeskundige behandeling ondergaan indien zij in staat zijn om hun eigen belangen te waarderen. Voor minderjarigen van twaalf tot zestien jaar ligt het iets complexer. In principe is toestemming van de ouders vereist, maar als een jongere zonder toestemming de behandeling blijft wensen, dan is de arts degene die uiteindelijk beslist of de behandeling doorgaat en kan er tegen de wensen van de ouders ingegaan worden. De verantwoordelijkheid die de arts hierin draagt is minstens zo zwaar, als wanneer een arts moet beslissen over een zaak waarin ouders wel een behandeling wensen en de jongere zelf niet. Overigens zijn ouders verplicht om minderjarigen te geld te verstrekken om de medische behandeling te kunnen betalen, indien dit nodig is.

De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen

De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) is opgericht voor mensen vanaf twaalf jaar die een gevaar zijn voor anderen en zichzelf en niet willen opgenomen worden in psychiatrische inrichtingen. Deze wet is in de plaats gekomen voor de meer dan honderd jaar ouder Krankzinnigenwet. Minderjarigen onder de twaalf jaar kunnen opgenomen worden zonder dat hun toestemming hierover vereist is. De burgemeester is door BOPZ in de bevoegdheid gesteld om in crisissituaties een persoon met een psychische stoornis direct in bewaring te laten stellen. In minder dreigende situaties kan de rechter een machtiging geven om een dergelijke patiënt tegen zijn wil in op te nemen.

Wat zijn materiële en formele vereisten bij een adoptieproces? - Chapter 3

Voor adoptie moet het geadopteerde kind worden opgenomen. Bij een kind dat niet uit Nederland afkomstig is, gaat dit op een bijzondere manier. Daar lees je later in het hoofdstuk meer over.

Het juridische karakter van de maatregel

Ouders wilden na de Tweede Wereldoorlog hun rechtspositie tegenover pleegkinderen in hun gezin versterken. De Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen heeft zich sterk gemaakt voor de Adoptiewet. Deze wet werd in 1956 ingevoerd in het Burgerlijk Wetboek. De adoptiewet heeft ervoor gezorgd dat de juridische band tussen de oorspronkelijke familie verbroken wordt en het kind een volwaardige plaats krijgt binnen het pleeggezin en familierechtelijke betrekkingen met de familie van de adoptiefouders. Dit is een ingrijpende maatregel en daarom zijn er wel wat materiële en formele voorwaarden vastgesteld voordat men overgaat tot adoptie. De hoofdvoorwaarde is dat adoptie altijd in het belang van het kind moet zijn. Deze gedachte leefde in ieder geval bij de opstellers van de Adoptiewet, maar tegenwoordig gaat het vooral om de behoefte aan gezinsvorming.

Voorwaarden

Er zijn wel een aantal voorwaarden voor adoptie: voorwaarden betreffende het kind, voorwaarden betreffende de adoptanten en voorwaarden betreffende de ouders. Daarnaast de meer algemene voorwaarde dat het in het belang van het kind is en dat het kind niets meer heeft te verwachten van zijn ouders.

Voorwaarden betreffende het kind

Het kind dient bij het indienen van het adoptieverzoek minderjarig te zijn. Een uitzondering hierbij is als het een herhaald verzoek is waarbij het eerste verzoek is afgewezen. Een kind dat op de dag van toewijzing meerderjarig is, dient door de rechter gehoord te worden en toestemming te geven. Een andere voorwaarde is dat een kind dat op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, geen bezwaren heeft.

Voorwaarden betreffende de adoptanten

Het is geen vereiste dat de adoptanten zijn getrouwd. Het verzoek kan worden gedaan door twee personen van verschillend geslacht of op verzoek van één persoon alleen. Sinds 2001 kunnen ook twee personen met gelijk geslacht adopteren. Twee personen kunnen niet adopteren als er tussen hen een huwelijksbeletsel bestaat, zoals bij een broer en zus. Bij adoptie door twee personen moeten deze het kind minimaal gedurende één jaar hebben verzorgd en opgevoed. Bij adoptie door één persoon lag deze norm vroeger op minimaal drie jaar, maar sinds 2009 is dit ook minimaal één jaar. De enige uitzondering op de één jaar verzorging, is bijvoorbeeld als het kind wordt geboren tijdens de relatie van de moeder met een levensgezel van hetzelfde geslacht. Bijvoorbeeld bij twee vrouwen, van wie één zwanger is geworden door kunstmatige inseminatie. De adoptant dient minimaal achttien jaar ouder te zijn dan het kind. Voor een levensgezel van de adoptant die niet ook adoptiefouder wil worden, is er geen leeftijdsverschil vastgesteld. Het te adopteren kind mag geen kleinkind van de adoptant zijn.

Voorwaarden betreffende de ouders

Een minderjarige moeder van het adoptiekind moet op de dag van het adoptieverzoek ten minste de leeftijd van zestien jaar bereikt hebben. Voor de vader wordt er geen leeftijdsgrens gesteld, maar om als vader in beeld te komen (anders gezegd; om een kind te mogen erkennen) moet hij tenminste zestien jaar zijn. Ouders kunnen het verzoek om hun kind weg te geven ter adoptie tegenspreken. De rechter gaat aan de tegenspraak voorbij als het kind en de ouder niet of nauwelijks samengeleefd hebben of als de ouder het gezag misbruikt heeft of het kind verwaarloosd heeft.

Nationale adoptie

Bij nationale adoptie heeft men lang voorgestaan dat de juridische band tussen de adoptieouders klein was en de band met de adoptiefouders groot. Deze vorm van adoptie, waarbij het te adopteren kind in familierechtelijke betrekkingen met de eigen ouders blijft staan, wordt ‘zwakke adoptie’ genoemd. Zwakke adopties leidden in de praktijk vaak toe dat het kind via de rechter werd gedwongen om terug te keren naar de eigen ouders.

Internationale adoptie

Na 1965 nam het aantal kinderen dat voor adoptie in aanmerking zou komen sterk af. Dit kwam door betere voorlichting over anticonceptie en acceptatie van het ongehuwd moederschap. Hierdoor ontstonden de zogenaamde BOM-moeders. Dit leidde tot een kleiner aanbod van nationale adoptie, terwijl de vraag naar adoptiekinderen even groot bleef. Hierdoor richtte men de blik op het buitenland. De minister van Justitie heeft gezorgd dat er wettelijke procedures opgesteld werden om internationale adoptie te regelen. Uitgangspunt was dat de belangen van het kind dat geadopteerd zou worden zo goed mogelijk beschermd zouden worden. Een voorwaarde in de wet voor internationale adoptie, is dat aspirant-pleegouders een beginseltoestemming moeten hebben voordat ze een buitenlands kind mogen adopteren. Deze beginseltoestemming wordt gegeven als na uitgebreid onderzoek is gebleken dat de aspirant-pleegouders geschikt zijn bevonden voor internationale adoptie. Dit is eigenlijk ‘een verklaring van geen bezwaar’. Voordat een kind voor adoptie mag overkomen, moeten de eigen ouders van het kind toestemmen met het besluit om het kind te laten adopteren en het kind moet een gezondheidsverklaring hebben.

Voorwaarden

Voorwaarden voor internationale adoptie zijn onder andere:

  • Bij het indienen van het verzoek tot internationale adoptie, dient ten minste één van de ouders – of de alleenstaande aspirant-adoptiefouder – de leeftijd van 42 jaar nog niet bereikt te hebben.

  • Eenouderadoptie is toegestaan.

  • Twee personen van hetzelfde geslacht of twee personen die anders dan als man en vrouw getrouwd samenleven, komen niet in aanmerking voor het adopteren van een buitenlands kind.

  • Het leeftijdsverschil tussen aspirant-adoptiefouder(s) en het adoptiekind is maximaal 40 jaar.

  • Het adoptiekind moet jonger dan zes jaar zijn bij de overkomst naar de adoptiefouders.

Bijzondere omstandigheden

In bijzondere omstandigheden is het toegestaan dat ouders van 42 tot 44 jaar nog een verzoek doen op bijzondere omstandigheden, waardoor ze mogelijk wel een buitenlands kind ter adoptie mogen laten overkomen. 46-jarige leeftijd is de uiterste grens voor het verlenen of verlengen van een beginseltoestemming. Bijzondere omstandigheden waarbij de leeftijdscriteria worden overschreden zijn bijvoorbeeld:

  • Afwezigheid van risicofactoren

  • Bereidheid tot opneming van een gehandicapt kind

Verplichte voorlichting

Aspirant-adoptiefouders zijn verplicht om een voorlichtingscursus te volgen, die sinds 2004 meer dan €900 aan eigen bijdrage kost. Deze voorlichtingscursus wordt gegeven door de Stichting Adoptie Voorzieningen (SAV), waar nieuwe aanmeldingen voor buitenlandse adoptie worden geregistreerd en waar ouders worden getoetst en bij goedkeuring een beginseltoestemming krijgen. In 2012 is de eigen bijdrage die ouders moeten betalen verhoogd naar in totaal €1595. Indien het kind door de adoptie de Nederlandse identiteit verkrijgt, kunnen de ouders binnen drie jaar na de adoptie een tegemoetkoming in de kosten aanvragen.

De beginseltoestemming

De beginseltoestemming is drie jaar geldig en kan steeds met drie jaar verlengd worden. Bij de afwijzing van een beginseltoestemming kunnen aspirant-adoptiefouders om een herziening van de beslissing vragen. De minister wint dan advies in van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Wanneer deze het verzoek definitief afwijzen kunnen ouders zich nog wenden tot de bestuursrechter. Het adopteren van een kind zonder beginseltoestemming is strafbaar en indien dit toch gedaan wordt, kan Bureau Jeugdzorg het kind uit huis plaatsen. Bovendien is het niet toegestaan dat ouders op eigen houtje een kind opnemen uit het buitenland. Dit heeft in het verleden namelijk geleid tot praktijken die veel op kinderhandel leken. Er zijn daarom in Nederland zeven vergunninghouders die bemiddelen bij de plaatsing van een buitenlands adoptiekind.

Klachtrecht

De klachtencommissie bestaat uit mensen die door de minister van Justitie benoemd zijn en onafhankelijk zijn van de Raad van de Kinderbescherming, Inspectie Jeugdzorg en/of een vergunninghouder. Een vaak gehoorde klacht – tevens dus het belangrijkste aandachtspunt bij internationale adoptie – is de (lange) doorlooptijd van drie tot zeven jaar.

De betekenis van het Haags Adoptieverdrag 1993 voor de internationale adoptie

De landen die het Haags Adoptieverdrag ondertekend hebben, hebben elk een eigen Centrale Autoriteit. De Centrale Autoriteit in het land van de aspirant-adoptiefouders achterhaalt zoveel mogelijk gegevens met betrekking tot de herkomst en de achtergrond van het buitenlandse pleegkind. Indien gevraagd informeert de Nederlandse Centrale Autoriteit de Centrale Autoriteit van het andere land over hoe het gaat met het adoptiekind. De Centrale Autoriteit in het land van herkomst van het kind beslist of het kind daadwerkelijk in aanmerking komt voor internationale adoptie. De Centrale Autoriteit heeft tot taak contacten te onderhouden met de andere landen, elkaar informatie te verschaffen over de werking van het verdrag en eventuele belemmeringen weg te nemen. In Nederland is de minister van Justitie voor deze taken verantwoordelijk.

Adoptieprocedure

Het verzoek tot adoptie wordt ingediend bij de rechtbank. Ouders kunnen dit echter niet zelf doen, maar moeten een procureur (advocaat) inschakelen. De Raad van de Kinderbescherming kan desgevraagd onderzoek doen naar de gezinssituatie. Buitenlandse kinderen kunnen niet gehoord worden, maar bij nationale adoptie worden kinderen van 12 jaar en ouder gehoord en eventueel kan de rechter een jonger kind ook horen indien hij/zij dit nodig acht. Daarna zal achter gesloten deuren – zoals gebruikelijk in het kinderrecht – de zitting plaatsvinden. Dit betekent dat de zitting niet openbaar is. De eigen ouders van het kind en de Raad voor de Kinderbescherming zijn partijen die in beroep kunnen gaan tegen een toewijzing tot het adopteren. Adoptie heeft geen invloed op de voornamen die het kind bij de geboorte heeft gekregen, maar vaak willen de pleegouders deze wel veranderen. Daarom gaat een adoptieverzoek vaak samen met een verzoek tot voornaamswijziging van een kind.

Gevolgen

De familierechtelijke banden tussen de eigen familieleden houden op te bestaan en er komen nieuwe familierechtelijke banden tussen het kind en de familie van de adoptiefouder(s). Bij stiefouderadoptie ontstaan tussen het kind en de stiefouder (en diens familie) familierechtelijke banden. De familierechtelijke banden met de andere eigen ouder houden echter op te bestaan. Een kind kan immers maar twee juridische ouders hebben. De andere ouder is daarmee ook niet meer alimentatieplichtig. Er kunnen overigens wel omgangsregelingen getroffen worden om het contact met de eigen ouder voort te laten bestaan. Als minimaal een van de adoptiefouders de Nederlandse nationaliteit bezit, krijgt het kind eveneens de Nederlandse nationaliteit. Aan buitenlandse adoptie wordt de eis gesteld dat deze verbreking van familierechtelijke betrekkingen met de eigen ouders met zich meebrengt, net zoals bij Nederlandse adoptie. Dit wordt ook wel ‘sterkte adoptie’ genoemd. Bijna alle buitenlandse adopties zijn regelingen van sterke adopties, maar mocht dit niet zo zijn dan kan dit in Nederland nog omgezet worden.

De Wet conflicterenrecht adoptie

De Wet conflictenrecht adoptie is in 2004 in werking gesteld. Hierdoor is nu duidelijk welk recht moet worden toegepast indien er bij de adoptie partijen van verschillende nationaliteiten betrokken zijn. Ook vormt deze wet een aanvulling op het Haags adoptieverdrag en geeft de wet aan hoe in uitzonderingsgevallen moet worden gehandeld.

Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen van 27 november 2008

In 2012 is het herziende Europees Adoptieverdrag in werking gesteld. Dit verdrag vervangt het adoptieverdrag uit 1967. Ook dit nieuwe verdrag kan worden gezien als een aanvulling op het Haags adoptieverdrag, maar gaat alleen over de sterke adopties: bij deze adopties wordt er daadwerkelijk een blijvende ouder-kind relatie nagestreefd.

Herroeping

Tussen het tweede en het vijfde jaar na het bereiken van de meerderjarigheid kan de geadopteerde de adoptie herroepen. Hiermee worden de familierechtelijke banden tussen de adoptiefouders en de geadopteerde verbroken en de familierechtelijke banden tussen de eigen ouders worden hersteld. In de wet is wel vastgesteld dat deze herroeping in het kennelijk belang van het kind moet zijn. Toch komt het ook voor dat buitenlandse kinderen hun adoptie herroepen. Vaak is het zo dat de geadopteerde dan ouderloos wordt, omdat de ouders al voor de adoptie afstand hadden gedaan van hun kind. De Nederlandse nationaliteit gaat daarmee niet verloren. Herroepingen komen echter maar heel zelden voor; soms zelfs een aantal jaren helemaal niet.

Draagmoederschap

Sinds 1 november 1993 is het in Nederland bij de wet verboden om draagmoederschap te bevorderen of uit te dragen. Hiermee wordt bedoeld: het zwanger worden met het doel het kind na de geboorte af te staan aan wensouders. Overigens wordt niet de draagmoeder, maar de intermediair in het proces gestraft. Er zijn de laatste jaren verschillende voorbeelden geweest van illegaal draagmoederschap.

Hoe bepaalt de juridische vormgeving van de verhouding tussen ouders de juridische status van een kind? - Chapter 4

Het is van belang dat ouders hun band juridisch hebben weergegeven, want dit is bepalend voor de juridische status van een kind en de familierechtelijke betrekkingen. Sinds 2001 kunnen ook twee personen van hetzelfde geslacht trouwen. Naast het huwelijk bestaat er sinds 1998 het geregistreerd partnerschap.

Huwelijk

Vereisten

Om een huwelijk te kunnen sluiten, moet aan een aantal voorwaarden voldaan worden. Een eerste vereiste is dat beide partners die in het huwelijk willen treden, kenbaar moeten maken dat ze vrije toestemming geven om te gaan trouwen. Een tweede vereiste is de minimumleeftijd van achttien jaar. Wanneer een meisje zwanger is, aangetoond met zwangerschapsverklaring (verkregen bij een arts), kan zij op zestienjarige leeftijd in het huwelijk treden. Het derde vereiste is dat beide partners nog ongehuwd zijn. Dit betekent dat monogamie de regel is en polygamie en bigamie verboden zijn. De vierde vereiste is dat je met bepaalde personen niet mag trouwen, namelijk met bloedverwanten die in een rechte lijn van elkaar afstammen. Dit zijn ouders, kinderen, grootouders, kleinkinderen. Ook het trouwen met een (geadopteerde) broer of zus is niet toegestaan. Soms kan het huwelijksverbod voor broer en zuster door adoptie ontheven worden door de minister van Justitie.

Toestemmingen

Minderjarigen hebben om te trouwen toestemming nodig van hun ouders, of het nu de juridische ouders zijn of niet. Ook ouders die uit de macht ontzet zijn of een gescheiden ouder moet om toestemming gevraagd worden. Als er sprake is van voogdij, moet de voogd ook vooraf toestemming gegeven hebben. Wanneer een van de ouders geen toestemming geeft, kan de minderjarige zich wenden tot het sector kanton van de rechtbank. De kantonrechter hoort de personen die bezwaar hebben tegen het huwelijk en beslist of het huwelijk voltrokken mag worden of niet. De huwelijkssluiting mag niet binnen veertien dagen na dit besluit verricht worden, omdat de bezwaar makende partij de gelegenheid moet krijgen om in hoger beroep te gaan. De officier van Justitie kan een huwelijk ‘stuiten’, dat houdt in dat het huwelijk wordt tegengehouden in het belang van de minderjarige.

Formaliteiten

De echtgenoten wenden zich eerst tot de ambtenaar van de burgerlijke stand om mondelinge of schriftelijke aangifte te doen van hun voorgenomen huwelijk. Deze aangifte is slechts één jaar geldig en kan niet verlengd worden. Wanneer deze termijn verstreken is, moet er dus opnieuw aangifte gedaan worden. Bij de aangifte moeten een aantal akten overhandigd worden, zoals de geboorteakten of indien het een tweede huwelijk betreft, de overlijdensakte of de scheidingsakte van het eerdere huwelijk. De aanstaande echtgenoten moeten persoonlijk aanwezig zijn bij de huwelijksvoltrekking en er dienen minimaal twee tot maximaal vier meerderjarige getuigen aanwezig te zijn. Vindt een huwelijkssluiting plaats in een bijzonder huis, zoals een gevangenis of het ziekenhuis, dan zijn er vier tot zes meerderjarige getuigen nodig.

Een eventueel kerkelijk huwelijk mag pas plaatsvinden na de voltrekking voor de ambtenaar van de burgerlijke stand. Bij een huwelijk met een buitenlandse aanstaande echtgenoot, wordt de politie ingeschakeld om te kijken of deze persoon een legale verblijfsvergunning bezit of verzocht heeft. Als die persoon dat allebei niet gedaan heeft, wordt onderzocht of de persoon voornemens is om in Nederland te blijven. Overigens is deze verklaring niet vereist als ze duidelijk kunnen aantonen beiden niet in Nederland hun woonplaats te hebben.

Stuiting en nietigverklaring

Wanneer niet aan de eerder genoemde fundamentele vereisten voldaan wordt, kan de officier van Justitie het huwelijk stuiten. Bloedbanden in de rechte lijn, broers, zussen, voogden en eventuele echtgenoten van een van de aanstaande echtgenoten zijn bevoegd om het huwelijk te stuiten. Ook wanneer de officier van Justitie lucht krijgt van een voorgenomen schijnhuwelijk, moet hij dit huwelijk stuiten. Nietigverklaring van een huwelijk is alleen mogelijk na rechterlijke beslissing. De personen die om een nietigverklaring kunnen verzoeken zijn één van de echtgenoten zelf, eventuele echtgenoten van één van die echtgenoten, bloedverwanten in opgaande lijn van één van de echtgenoten en de officier van Justitie.

Gevolgen van het huwelijk

Echtgenoten beloven elkaar trouw, hulp en bijstand. De echtgenoot is alimentatieplichtig tot na het einde van het huwelijk en de echtgenoten zijn verplicht om samen te wonen en samen hun kinderen op te voeden en te verzorgen. De samenwoningsplicht vervalt als door een van de partijen een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed wordt aangevraagd. Voor sommige belangrijke rechtshandelingen heeft de echtgenoot toestemming van de andere echtgenoot nodig. In principe leven de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen. Hiervan kan worden afgeweken met de huwelijkse voorwaarden.

Einde van het huwelijk

Wanneer een van beide echtgenoten overlijdt, is het huwelijk automatisch ontbonden. Ook bij vermissing en een daarop gevolgd nieuw huwelijk of geregistreerd partnerschap van de niet-vermiste echtgenoot is het eerste huwelijk beëindigd. Ook door echtscheiding en beëindiging van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is het huwelijk ten einde.

Echtscheiding

Algemeen

Een scheiding is complexer dan het aangaan van een huwelijk, alleen al omdat het meer papierwerk is en vaak is ook de verhouding tussen beide echtgenoten al erg vertroebeld. Er zijn vele juridische gevolgen van echtscheiding:

  • geen verplichting meer tot samenwonen

  • scheiding en deling van de boedel

  • nieuwe vaststelling van de onderlinge vermogensrechtelijke verhouding

  • bepaling van de alimentatie

  • vastleggen van de hoofdverblijfplaats van de kinderen

  • eventueel wordt er een omgangsregeling vastgesteld

Sinds 2009 zijn ouders verplicht om een ouderschapsplan te overleggen alvorens zij gaan scheiden. In dit plan moeten controleerbare afspraken staan over de kinderen. Het ouderschapsplan moet ook worden opgesteld bij scheiding van tafel en bed en bij beëindiging van een geregistreerd partnerschap. Het ouderschapsplan omvat in ieder geval de volgende elementen:

  • verdeling van de zorg- en opvoedingstaken

  • informatieverstrekking

  • kosten van de opvoeding

Gronden

De enige reden om over te gaan tot echtscheiding is de duurzame ontwrichting van het huwelijk. Een meningsverschil tussen beide echtgenoten over deze stelling, pleit al in het voordeel van de echtgenoot die verzoekt om echtscheiding. Echtscheiding kan op verzoek van één of beide echtgenoten worden uitgesproken. In de praktijk komen eenzijdige verzoeken vaker voor dan gemeenschappelijke verzoeken.

Procedures

Als de echtgenoten er niet zelf uitkomen om afspraken te maken over de echtscheiding, kan geadviseerd worden om een mediator in te schakelen. Deze bemiddelt in oplossingen over scheidingszaken.

Gevolgen

De gevolgen van echtscheidingen zijn drastisch. De gemeenschap van goederen vervalt, dus moet de inboedel gescheiden en gedeeld worden. De onderlinge vermogensrechtelijke verhouding wordt opnieuw vastgesteld en de alimentatieverplichtingen worden bepaald. Veel inkomens laten in de praktijk echter niet toe, dat de ene echtgenoot alimentatie kan betalen aan de andere. De gemeente zal daarom vaak bij moeten springen in de vorm van een uitkering van de Wet werk en bijstand. Er bestaat ook onderhoudsplicht voor de kinderen. De inning van die bijdrage loopt vaak via het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, het LBIO. Verder vervalt de verplichting om samen te wonen en daardoor is het meestal noodzakelijk dat er ook een verblijfplaats voor de eventuele kinderen wordt vastgelegd. Indien daartoe aanleiding is, wordt er ook een omgangsregeling getroffen.

Scheiding van tafel en bed

Bij scheiding van tafel en bed wordt het huwelijk niet officieel ontbonden; wel is dezelfde reden als echtscheiding nodig om tot scheiding van tafel en bed over te gaan, namelijk duurzame ontwrichting van het huwelijk. Bij scheiding van tafel en bed wordt de plicht tot samenwoning afgenomen en er is geen gemeenschap van goederen meer. De echtgenoten worden dan ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. In principe blijft het gezag bij beide ouders, maar een verzoek om het gezag aan één ouder toe te wijzen kan ingewilligd worden. Na drie jaar kunnen de ouders gezamenlijk of één van hen verzoeken om een echtscheiding. In bijzondere gevallen, zoals na wangedrag, hoeft die termijn slechts één jaar te zijn. De gevolgen voor de kinderen zijn vergelijkbaar met de gevolgen van echtscheiding, want het blijft een feit dat de gezinsband verbroken is.

Andere samenlevingsvormen

Geregistreerd partnerschap

De inhoud en de beëindiging van een geregistreerd partnerschap werkt hetzelfde als bij het huwelijk. Het is mogelijk om een geregistreerd partnerschap om te zetten naar een huwelijk, en andersom ook.

Beëindiging van het geregistreerd partnerschap

Omdat geregistreerd partnerschap geen gerechtelijke procedure is, kunnen de kosten van een advocaat bespaard worden en is snellere ontbinding van het huwelijk (wat is omgezet naar partnerschap) mogelijk. Dit zijn de zogenaamde flitsscheidingen. Het verschil met het huwelijk is, dat er bij het geregistreerd partnerschap geen familierechtelijke betrekken ontstaan tussen de kinderen en de partner van de moeder.

Contractuele regeling

Deze vorm van samenleven voorziet in een oplossing voor gezamenlijke woning, verdeling van de boedel, inkomsten van de langstlevende partner en voor de nalatenschap. Het kind wat geboren wordt uit ouders die in deze samenlevingsvorm leven, heeft alleen de moeder als gezagsdragende ouder. De vader kan en mag het kind erkennen of het vaderschap gerechtelijk laten vaststellen door een aantekening in het gezagsregister.

Kinderen

In het geval van geregistreerd partnerschap of samenlevingscontract staat het kind dat uit deze relatie is geboren automatisch in familierechtelijke betrekking tot zijn moeder. Ongehuwde ouders die een kind krijgen hebben niet automatisch het gezag over hun kind. Alleen de moeder, maar dan moet zij wel meerderjarig zijn. Zij kunnen dit gezamenlijk gezag krijgen door een aantekening in het gezagsregister. Een rechtelijke beslissing is hiervoor niet nodig.

Ouders zijn na de scheiding beide onderhoudsplichtig ten opzichte van het kind. De ouder die niet belast is met het gezag of waarbij het kind niet woont, heeft wel recht op een omgangsregeling. Deze kan hiervoor de rechter om vaststelling van de regeling te vragen. Ook de minderjarige kan dit aanvragen.

Wat zijn de maatregelen van het Burgerlijk Wetboek? - Chapter 5

Overzicht van de maatregelen

Ingrijpen in de verhouding tussen ouders en kinderen mag alleen als de ouders het gezag niet (meer) op de juiste wijze uitoefenen. Tot die tijd zijn de ouders de verantwoordelijke voor de opvoeding van hun kinderen. Wanneer ouders die verantwoordelijkheid niet nemen kan het soms nodig zijn dat er ingegrepen wordt. Dit kan zijn door het ouderlijk gezag te beperken (ondertoezichtstelling) of het gezag te ontnemen (ontheffing of ontzetting). Ingrijpen heeft als doel hulpverlening te verstrekken aan het kind of de jongere die bescherming nodig heeft tegen de ontoelaatbare wijze van uitoefening van het gezag.

Justitiële maatregelen: laatste middel tot hulpverlening

Er bestaat dus zowel gedwongen hulpverlening als vrijwillige hulpverlening voor gezinnen met opvoedingsmoeilijkheden. Toegang tot de vrijwillige hulpverlening kan bijvoorbeeld worden verkregen via de huisarts. Vaak is deze hulpverlening voldoende. Wanneer dit niet het geval is, verschuift de vorm van hulpverlening naar zo vrijwillig mogelijk. In de Wet op de jeugdzorg is bepaald dat de jeugdzorg niet ingrijpender mag zijn dan strikt noodzakelijk. Alleen als alle andere vormen van hulpverlening niet slagen, mag er sprake zijn van gedwongen hulpverlening.

Beperking van het gezag: de ondertoezichtstelling

Inleiding

De kinderrechter kan het gezag van de ouders beperken door het kind onder toezicht te stellen van Bureau Jeugdzorg. Deze beperking houdt in dat ouders samen met de gezinsvoogd het gezag dragen over hun kinderen. Ondertoezichtstelling is een preventieve maatregel. De gezinsvoogd is de persoon die adviezen en aanwijzingen geeft, bedoeld om de gezinsband tussen ouders en de kinderen te bevorderen. Deze aanwijzingen kunnen een verplichtend karakter hebben. Wanneer ouders zich bijvoorbeeld niet aan de door gezinsvoogd opgestelde regels houden, kan de ouderlijke macht geheel ontnomen worden. Sinds 11 november 1995 is de maatregel van ondertoezichtstelling ingrijpend veranderd. Eerst lag de eindverantwoordelijkheid van de uitvoering hiervan bij de kinderrechter, maar nu ligt dit geheel bij Bureau Jeugdzorg. De rechtsprekende en uitvoerende taak zijn hierdoor duidelijk gescheiden.

Grond voor deze maatregel

De grond om tot ondertoezichtstelling over te gaan is, dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of – naar is te voorzien – zullen falen.

Bovendien moet deze maatregel in het belang van het kind zijn. Praktijkvoorbeelden zijn:

  • Gedrags-/opvoedingsstoornissen

  • Verslaving

  • Kindermishandeling

  • Crimineel gedrag

  • Ernstige problemen tussen ouders die hun weerslag hebben op de kinderen

Totstandkoming

Iedere minderjarige kan onder toezicht worden gesteld, tenzij het gaat om kinderen die geen deel meer uitmaken van het ouderlijk gezin, bijvoorbeeld als ze onder het gezag van een rechtspersoon staan. De ouders, de pleegouders of de Raad voor de kinderbescherming kunnen ondertoezichtstelling aanvragen bij de kinderrechter. De ondertoezichtstelling wordt door deze rechter voor maximaal één jaar uitgesproken. Daarna moet de zaak opnieuw worden bekeken (er moet een aanvraag tot verlenging worden ingediend). Indien het kind onder toezicht wordt gesteld, wordt Bureau Jeugdzorg de uitvoerder van de gezinsvoogdij. De ondertoezichtstelling wordt uitgesproken over een kind en niet over de ouders. Of er meer kinderen in het gezin onder toezicht worden geplaatst, is afhankelijk van de gezinssituatie. Het besluit tot ondertoezichtstelling vindt plaats achter gesloten deuren. Kinderen vanaf twaalf jaar moeten worden gehoord en kinderen onder de twaalf jaar moet de mogelijkheid hiertoe worden geboden. Het is mogelijk om in hoger beroep te treden tegen de ondertoezichtstelling. Omdat de ondertoezichtstelling toch vaak van groot belang is, wordt deze onmiddellijk na uitspraak door de kinderrechter van kracht tot aan het hoger beroep.

Zoals eerder aangegeven geldt de ondertoezichtstelling voor maximaal één jaar, waarna verlenging kan worden aangevraagd. De ondertoezichtstelling kan ook eerder worden beëindigd op verzoek.

Voorlopige ondertoezichtstelling

De kinderrechter kan een kind voorlopig onder toezicht stellen als het onderzoek naar de gevraagde ondertoezichtstelling te lang duurt en acute hulpverlening noodzakelijk is. Dit kan maximaal voor drie maanden.

Uitvoering van de maatregel

In de praktijk wordt de gezinsvoogdij vaak uitgeoefend door een professionele hulpverlener van Bureau Jeugdzorg. Dit kan eventueel ook gedaan worden door een vrijwilliger, maar dit gebeurt pas als alle mogelijkheden van vrijwilligere hulpverlening zijn gebruikt of als de verwachting is dat deze zullen mislukken. Een zo groot mogelijk behoud van de opvoeding door de ouders is het uitgangspunt bij de keuze voor de hulp en steun. De gezinsvoogd kan schriftelijke aanwijzingen geven aan de ouders voor de opvoeding van de jongere. Deze aanwijzingen zijn dwingend, wat betekent dat de ouders en jongere deze moeten opvolgen. Als ze dit niet doen, worden er sancties gesteld. Bij twee bijzondere problemen kan de gezinsvoogd zich wenden tot de kinderrechter: bij omgangsregelingen en bij medische behandelingen.

Uithuisplaatsing

Tijdens ondertoezichtstelling kan er sprake zijn van tijdelijke uithuisplaatsing in gevallen dat dit noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding of ter observatie. Deze uithuisplaatsing is altijd tijdelijk van aard. Ruim de helft van de kinderen die onder toezicht zijn geplaatst worden ook uit huis geplaatst. De uithuisplaatsing kan enkele jaren duren.

Bij ernstige gedragsproblematiek kan het kind in een gesloten inrichting worden geplaatst. Bij een verzoek hiertoe krijgt de jongere een advocaat toegewezen, aangezien deze maatregel ernstig ingrijpt in de vrijheid van het kind.

In de Wet op de gesloten jeugdzorg (2008) zijn er ingrijpende wijzigingen vastgelegd betreffende de gesloten inrichting (voorheen justitiële inrichting). Kinderen en jongeren tot 21 jaar kunnen hier worden geplaatst. Jongeren vanaf achttien jaar moeten zelf goedkeuring geven om hun behandeling in de gesloten inrichting af te maken, dit kan niet meer zomaar door de kinderrechter worden opgelegd.

Een jongere kan alleen door de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdzorg krijgen wanneer er een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg is dat dat verlangt. Hiervoor moet een gedragswetenschapper de jongere kort daarvoor hebben onderzocht. De kinderrechter kan ook een machtiging afgeven op basis van een verklaring van de Raad voor de Kinderbescherming. De maximale termijn van de machtiging is één jaar. In crisisgevallen kan de kinderrechter een tijdelijke machtiging afgeven.

Gedurende de looptijd van de machtiging kan de uithuisplaatsing weer worden opgeheven.

Positie van de jongere en zijn ouders tijdens de ondertoezichtstelling

De hulpverlening tijdens de ondertoezichtstelling houdt niet op bij de jongere, maar richt zich ook op de ouders. De juiste vorm van hulpverlening wordt mede in overleg met de ouders en de jongere bepaald. In de praktijk werkt de jongere vaak niet of slechts gedeeltelijk mee. De gezinsvoogd is ook wel een casemanager: hij of zij coördineert de verschillende vormen van hulpverlening waar het gezin mee te maken krijgt. Daarnaast is de gezinsmanager ook begeleider met bevoegdheden. De ondertoezichtstelling heeft immers een gedwongen karakter; de ouders zijn dus verplicht om mee te werken. Er kunnen door de gezinsvoogd sancties worden opgelegd indien dit niet gebeurd, maar een goede hulpverlening steunt op vertrouwen.

Plaats van de ondertoezichtstelling binnen het totale maatregelenpakket

De ondertoezichtstelling wordt gezien als de minst ingrijpende justitiële maatregel. In gevallen dat de ondertoezichtstelling uitloopt in ontheffing of ontzetting, wordt de maatregel vele malen ingrijpender. Ontheffing kan worden uitgesproken zes maanden na het ingaan van de ondertoezichtstelling of anderhalf jaar na een uithuisplaatsing. Ontzetting kan worden uitgesproken indien de aanwijzingen van de gezinsvoogdijinstelling totaal niet worden opgevolgd of wanneer de ouders een uithuisplaatsing belemmeren.

Ontneming van het gezag

Inleiding

Er zijn twee verschillende vormen van gezagsontneming: ontheffing en ontzetting. In tegenstelling tot ondertoezichtstelling gaat het bij gezagsontneming om de gehele ontneming van het gezag. Bij ontheffing en ontzetting wordt de gezagsrelatie en de feitelijke band tussen ouder en kind ontnomen. De familierechtelijke betrekkingen blijven bestaan en hierdoor ook de onderhoudsplicht. Gezagsontneming kan pas voltrokken worden, als het continueren van de gezinssituatie minder in het belang van het kind is, dan de gevolgen van gezagsontheffing of –ontzetting. Het nemen van deze ingrijpende maatregelen is alleen juist wanneer de ouders hun verplichtingen bij de verzorging van hun kind niet nakomen en als de gevolgen in het belang van het kind zijn.

Ontheffing

Dit kan aangevraagd worden door de Raad voor de Kinderbescherming of de officier van justitie. Men gaat alleen over tot ontheffing als er sprake is van onmacht of ongeschiktheid van de ouders tot opvoeding en verzorging van hun kind of kinderen. Ontheffing is in beginsel niet gedwongen, mits het in het belang van het kind is.

Gedwongen ontheffing

  • Als na een ondertoezichtstelling van zes maanden of uithuisplaatsing van anderhalf jaar terugkeer naar het gezin nog steeds onaanvaardbaar is, kan gedwongen ontheffing volgen.

  • Indien zonder ontheffing van de ene ouder de ontzetting van de andere ouder de kinderen niet aan diens invloed zou onttrekken.

  • Indien de ouder psychisch niet in staat is de situatie redelijk te beoordelen.

  • Indien na een jaar vrijwillige uithuisplaatsing (met instemming van de ouders) blijkt dat een terugkeer naar de ouders ernstig nadeel zal opleveren voor het kind of de kinderen.

Ontzetting

Ontzetting uit de ouderlijke macht komt ontzettend weinig voor. Dat is niet voor niets, want er zijn zwaarwegende redenen voor nodig. Men gaat alleen over tot ontzetting:

  • Als ouders hun gezag misbruiken of na grove verwaarlozing

  • Als ouders slecht levensgedrag hebben zoals alcoholisme of het bedrijven van prostitutie

  • Als ouders crimineel gedrag bedrijven met of tegen hun kinderen

  • Als ouders in ernstige mate de aanwijzingen en adviezen van de gezinsvoogd in de wind slaan of uithuisplaatsing bij ondertoezichtstelling belemmeren

  • Als er vrees is voor verwaarlozing

Ontzetting kan alleen door de rechter uitgesproken worden op verzoek van de andere ouder, bloed- en aanverwanten tot en met de vierde graad. Ook de Raad voor de Kinderbescherming of eventueel pleegouders en de officier van justitie zijn bevoegd om te verzoeken tot ontzetting.

Ontslag en ontzetting uit voogdij

Ook voogden kunnen uit hun macht ontzet worden. Hiervoor gelden dezelfde redenen als voor ontzetting, met uitzondering van de reden van slecht levensgedrag. Voogden kunnen ontslag aanvragen als ze het vanwege hun geestelijke of lichamelijke gezondheid niet zien zitten om hun beroep voort te zetten. Ook als de voogd de leeftijd van vijfenzestig jaar bereikt heeft kan hij ontslag nemen.

Procedures

Bij de rechtbank kan een verzoek tot (gedwongen) ontheffing en ontzetting uit de ouderlijke macht worden aangevraagd. Meestal wordt dit gedaan door de Raad van de Kinderbescherming. In het verzoek staat een voorstel over de manier waarop in het gezag moet worden voorzien en de gewenste maatregel.

Er zijn gesloten zittingen waarbij de volgende personen aanwezig zijn:

  • Aanvrager maatregel

  • Ouders/voogd

  • Afhankelijk van de leeftijd, het kind

  • Raad voor de Kinderbescherming

  • Voorgestelde (nieuwe) voogd

  • Eventueel pleegouders

  • Meestal 3 rechters, van wie één kinderrechter

Gevolgen van de maatregelen

De gezagdrager verliest het gezag over zijn kind bij (gedwongen) ontheffing en ontzetting. De familierechtelijke betrekkingen tussen de ouders en het kind blijven wel bestaan en hiermee ook de onderhoudsplicht naar draagkracht. Als de maatregel maar tegen één van de ouders gericht is, oefent de andere ouder alleen het gezag uit. Wanneer het beter is voor het kind als het uit de ouderlijke omgeving wordt gehaald, moet ook de andere ouder (gedwongen) worden ontheven of ontzet.

Herstel en proefherstel

Het is niet onherroepelijk wanneer ouders worden ontheven of ontzet uit de ouderlijke macht. Herstel in de ouderlijke macht is mogelijk als de rechtbank ervan overtuigd is dat een kind weer aan zijn ouder(s) mag worden toevertrouwd. De ontzetting of ontheffing wordt dan opgeheven en het kind kan weer thuis gaan wonen. Jammer genoeg komt dit maar zelden voor: slechts enkele malen per jaar. Meestal is er eerst een proefherstel van ten hoogste zes maanden, wat regelmatig niet verlengd kan worden wegens falend gezag van de ouders.

Schorsing van het gezag en voorlopige voogdij

Inleiding

Bij het ingrijpen in crisissituaties, kan de rechter gebruik maken van schorsing van het gezag en voorlopige voogdij. Eerder is al een andere manier van snel ingrijpen besproken: voorlopige ondertoezichtstelling. Van deze maatregelen wordt gebruik gemaakt, als kinderen echt niet meer langer thuis kunnen blijven.

De begrippen schorsing en voorlopige voogdij

Schorsing houdt in dat een of beide ouders het gezag niet meer mogen uitvoeren; het gezag blijft dus wel bestaan. Deze schorsing kan ook gedeeltelijk zijn, zo kunnen ouders bijvoorbeeld wel het beheer over de financiën van het kind blijven houden. Bij voorlopige voogdij gaat het om een tijdelijke maatregel van maximaal zes tot twaalf weken, die meestal gevolgd wordt door een andere kinderbeschermingsmaatregel.

Totstandkoming van schorsing en voorlopige voogdij

Beide maatregelen komen tot stand door uitspraak van de rechtbank of de kinderrechter (op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of Openbaar Ministerie).

Voortgezette hulpverlening

De gedwongen hulpverlening die hiervoor is besproken, eindigt wanneer de jongere meerderjarig is. Om te voorkomen dat hulpverlening aan jongeren te snel beëindigd wordt, kan Bureau Jeugdzorg gebruik maken van voortgezette hulpverlening. Hierbij kan gedacht worden aan begeleid op kamers gaan, voortgezette verzorging en verblijf in tehuis of pleeggezin. Het heeft echter een vrijwillig karakter, als jongeren hier niet mee instemmen, zal het niet doorgaan.

Wat valt onder strafrechttoepassing voor jongeren? - Chapter 6

Strafrecht

Inleiding

Feiten en gedragingen die met straf worden bedreigd staan in het Wetboek van Strafrecht. Hierin is wettelijk vastgelegd hoe ernstig de overtreding of misdrijf is. Lichte strafbare feiten worden overtredingen genoemd. Zwaardere strafbare feiten zijn misdrijven. Opsporing, vervolging en berechting zijn aan wettelijke regels verbonden: het strafrecht. Bij het strafrecht draait het om de verhouding tussen de burger en de staat. Bij familierechtelijke zaken staan de verhoudingen tussen burgers onderling centraal.

Strafrecht voor jeugdige personen

Bij jeugdigen die een strafbaar feit hebben gepleegd gelden niet alleen het ‘Wetboek van strafrecht’ en het ‘Wetboek van strafvordering’, maar ook andere regels die worden samengevat in de ‘Bijzondere bepalingen voor jeugdigen en jongvolwassenen’. De ‘Bijzondere bepalingen voor jeugdige personen’ bestaat uit het jeugdstrafrecht/kinderstrafrecht en jeugdstrafprocesrecht/kinderstrafprocesrecht. Bij een jongere wordt in het strafrecht meer gekeken naar de persoonlijke situatie, omdat deze de groei naar volwassenheid nog niet heeft voltooid. Het kan namelijk zo zijn dat het strafbaar gedrag van de jongere samenhangt met een stagnerende ontwikkeling.

Doelen van zowel het volwassen als het jeugdrecht zijn: vergelding, preventie, normmarkering en maatschappelijke orde. De doelen die alleen voor het jeugdstrafrecht gelden zijn resocialisatie en heropvoeding. Niet voor elk strafbaar feit moet de jeugdige naar de strafrechter, soms is er een andere oplossing: het civiele jeugd(hulpverlenings)recht.

Sinds 1 april 2014 is het jeugdstrafrecht aangevuld voor adolescenten (jongvolwassenen). De regels behorende bij het jeugdstrafrecht kunnen hierdoor worden toegepast op adolescenten tot 23 jaar.

Wet Mulder

Een aantal verkeersovertredingen worden administratiefrechtelijk afgedaan. Dit betekent dat diegene die zich niet aan bepaalde voorschriften houdt, een boete wordt opgelegd. Deze wet wordt ook wel ‘Wet Mulder’ genoemd. De Wet Mulder is de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV). In plaats van een met strafrechtelijke voorziening krijg je voor bepaalde overtredingen te maken met een geldboete aan de staat. Deze is voor volwassenen twee keer zo hoog (maximaal €390) als voor jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaar (maximaal €195). Het bijzondere aan deze sancties is dat betaling vereist is voordat beroepen kan worden op rechterlijke toetsing.

Verschillen met meerderjarigenrecht

Het belangrijkste verschil is dat er tijdens de zitting in het jeugdrecht een kinderrechter aanwezig is en bij het meerderjarigenrecht uiteraard niet. Een ander wezenlijk verschil is dat er voor het jeugdrecht een apart sanctiearsenaal is. Het vaste stelsel waarin voor elk strafbaar feit een maximum is aangegeven, wordt dus in het jeugdrecht doorbroken.

Leeftijdsgrenzen

Kinderen onder de twaalf jaar kunnen nooit vervolgd worden, verhoor is wel mogelijk indien de rechter dit waardevol vindt. De hechtenis kan niet langer dan zes uur duren, de nachturen (0.00 tot 9.00 uur) worden echter niet meegeteld, zodat het kind maximaal 15 uur kan vastzitten. Kinderen tussen de twaalf en zeventien jaar vallen in het jeugdstrafprocesrecht. Voor jongeren van zestien of zeventien jaar geldt een overgangsregeling bij ernstige delicten. In een dergelijk geval kunnen zij, ondanks hun jeugdigheid, een sanctie krijgen die hoort bij het meerderjarigenrecht. Voor achttien-, negentien- en twintigjarigen (ten tijde van het plegen van het delict) kan de rechter een uitzondering maken en jeugdstraffen of –maatregelen toepassen. Dit kan de rechter doen als de persoonlijkheid van de dader bijvoorbeeld nog erg kinderlijk is.

Diversie

Wanneer een jongere in contact is geweest met justitie, heeft de jongere vaak last van druk vanuit de sociale omgeving. Bovendien heeft hij of zij vaak een negatief toekomstperspectief. Vaak krijgt de jongere in zijn omgeving een etiket opgeplakt, waardoor het negatieve gedrag zich weer herhaalt. Daarom zijn er alternatieven bedacht in de zogenaamde diversie-filosofie. Dit heeft bijvoorbeeld geresulteerd in het Haltproject. Halt staat voor Het ALTernatief.

Strafrechtelijke procedure voor jeugdige personen

Inleiding

Er is sprake van een aanhouding als de verdachte niet vrijwillig naar het politiebureau gaat, maar daartoe gedwongen wordt. De hulpofficier van justitie (een hogere politieambtenaar) beoordeelt of iemand terecht is aangehouden.

Opsporen

In het kader van opsporingsonderzoek kunnen dwangmiddelen worden toegepast. Deze dwangmiddelen zijn ingrijpender wanneer de persoon van een zwaarder strafbaar feit wordt verdacht. De opsporingsambtenaar is de persoon, die bevoegd is om een verdachte te vragen naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats, geboortedatum, adres waarop hij staat ingeschreven en de woon- of verblijfplaats en om hem daartoe staande te houden. De opsporingsambtenaar moet daarbij van tevoren vermelden dat de verdachte niet hoeft te antwoorden.

Verhoor

Indien er sprake is van een ernstig strafbaar feit moet de verdachte naar het politiebureau voor aanvullend onderzoek. De verdachte kan vrijwillig naar het bureau gaan, maar als hij of zij dit niet wil, kan hij of zij ook worden gedwongen (dit heet aanhouding). Bij een heterdaad is iedereen bevoegd tot aanhouding. Indien er geen sprake is van een heterdaad kan de aanhouding alleen geschieden door een opsporingsambtenaar en alleen wanneer de verdachte wordt verdacht van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan of wanneer de verdachte valse informatie over zichzelf verstrekt. Meestal mag een verdachte na verhoor weer naar huis. Indien er geen vrijheidsbeperkende maatregel is, mag een verdachte maximaal zes uur voor verhoor worden vastgehouden (met uitzondering van 0.00 – 9.00 uur, deze tijd wordt niet meegerekend).

Salduz-arrest: een minderjarige verdachte kan vragen om een advocaat voor het eerste verhoor. De minderjarige verdachte mag een half uur met zijn of haar advocaat overleggen voordat het verhoor aanvangt. Ook tijdens het verhoor heeft de minderjarige verdachte recht op een advocaat of een vertrouwenspersoon (ouder of gezinsvoogd). Het overleg met een advocaat voor het verhoor bij minderjarigen is verplicht. De aanwezigheid van een advocaat tijdens het verhoor is niet verplicht. Het Salduz-arrest is vastgelegd door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en geldt voor alle Europese landen.

Politie

Als een jongere voor de eerste keer in aanraking komt met de politie, wordt dit een first-offender genoemd. In het beleid en de werkwijze rondom jeugdzaken staat terughoudendheid centraal. Er wordt niet alleen naar bewijsmateriaal gezocht, maar er wordt ook gekeken naar de persoonlijke situatie van de jongere. Normaal gesproken wordt een proces-verbaal opgemaakt van het opgespoorde bewijsmateriaal. Een proces-verbaal is een schriftelijk verslag met verklaring van één getuige, eventueel van de verdachte en met de bevindingen en waarnemingen van politieambtenaren. Het proces-verbaal zorgt ervoor dat de zaak een eigen leven gaat leiden. Om deze reden zijn ze hier ook zuinig mee. Soms wordt er ook gekozen voor een interne registratie gecombineerd met een waarschuwing. Dit wordt een ‘politiesepot’ genoemd en het heeft geen proces-verbaal tot gevolg. Soms kan ervoor gekozen worden om de ouders voor te lichten. Dit wordt dan geregistreerd in het politiesepot. Bij herhaaldelijk strafbaar gedrag, ook wel recidive genoemd, volgt een proces-verbaal. Dit geldt ook voor relatief ernstig strafbaar gedrag.

Halt

Halt staat voor Het ALTernatief en bestaat al sinds 1995. De eindverantwoordelijkheid ligt bij de officier van justitie. In de wet zijn bepaalde strafbare feiten vastgelegd die afgehandeld mogen worden door Bureau Halt. Het gaat voornamelijk om geweldsdelicten met een maximale schade van €900 per dader en een totale maximale schade van €4500. Ook bij vermogensdelicten van maximaal €150 kan de jongere naar Bureau Halt worden gestuurd. De jongere is echter niet verplicht om deel te nemen aan de HALT maatregel. Deze maatregel houdt een project in van maximaal twintig uur. Als een jongere aan het project heeft deelgenomen, kan hij of zijn niet meer voor het delict worden vervolgd.

Tussen 2002 en 2010 bestond er voor kinderen tot twaalf jaar de Stop-reactie. Deze bestaat niet meer, tegenwoordig kan de kinderrechter alleen nog een kinderbeschermingsmaatregel opleggen.

Officier van justitie

Een proces-verbaal gaat altijd naar de officier van justitie. Deze bepaalt of de zaak naar de strafrechter gaat voor vervolging of om de zaak te seponeren (schorsen). Bij vervolging wordt de verdachte vervolgens gedagvaard voor de kinder(straf)rechter. Dit betekent dat de verdachte een oproep krijgt om naar de terechtzitting te komen. Hierin staat ook de tenlastelegging. Dit is de gebeurtenis waarvoor de verdachte zich moet verantwoorden. De officier van justitie kan verder een onderzoek in laten stellen (door de Raad voor de Kinderbescherming) naar de al dan niet problematische achtergrond van een jongere en kan ouders ontheffen of ontzetten uit de ouderlijke macht en hij is bevoegd om ondertoezichtstelling aan te vragen.

Het opportuniteitsbeginsel van de officier van justitie houdt in dat deze in beginsel vrij is de zaak al dan niet te seponeren. Er zijn twee vormen van seponeren:

  • Voorwaardelijke seponeringen:
    De jongere betaalt de schikking, de geheel/gedeeltelijk aangebrachte schade of doet afstand van eigendommen en voorkomt daarmee de strafvervolging.

  • Kale sepots (onvoorwaardelijk):
    Er volgt geen reactie op het proces-verbaal van de kant van justitie.

Inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

Bij ernstige misdrijven is het maximaal toegestaan zes uur op het politiebureau te verblijven. Inclusief de nacht is dit vijftien uur. Bij ernstige/ingewikkelde zaken is dit te kort om het opsporingsverzoek af te ronden. Daarom volgt een inverzekeringstelling (van maximaal drie dagen) opgelegd door de hulpofficier van justitie. De inverzekeringstelling kan in belang van het onderzoek nog één maal verlengd worden met maximaal drie dagen, maar dan wel door de officier van justitie zelf. Daarna kan nog voorlopige hechtenis volgen (ingesteld door de kinderrechter of bij meerderjarigen de rechter-commissaris). Bij jongeren wordt soms geen voorlopige hechtenis uitgevoerd, maar gaat men over tot schorsing, met een aantal voorwaarden, waarvan de belangrijkste is dat er niet opnieuw strafbare feiten wordt gepleegd. Ook kan de jeugdreclassering worden ingeschakeld.

In het begin van een periode met inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis zit de verdachte in een politiecel. Een meerderjarige verdachte wordt vervolgens overgebracht naar een huis van bewaring. Een minderjarige verdachte gaat door naar een justitiële jeugdinrichting. Zo’n justitiële jeugdinrichting kan een opvanginstelling zijn of een behandelinstelling. Soms kan een jongere een scholings- en trainingsprogramma (Stp) volgen wat meestal buiten de opvanginrichting is. Een andere optie is om de jongere of het kind thuis in voorlopige hechtenis te houden. Het voordeel is dan dat de rechter kan beslissen dat het kind wel naar school gaat, maar verder thuis moet blijven. Dit is echter alleen mogelijk wanneer de ouders voor de volle honderd procent meewerken, en niet zonder controle van de jeugdreclassering.

Strafbare feiten en competentie

Overtredingen worden berecht door de kantonrechter, met uitzondering van bedelarij, landloperij en souteneurschap, want die worden altijd door de rechtbank behandeld. Misdrijven worden berecht door de rechtbank, met uitzondering van het misdrijf stroperij wat is begaan door meerderjarigen. Stroperij begaan door minderjarigen wordt wel door de rechtbank berecht. Overtredingen die samenhangen met een misdrijf worden ook berecht door de rechtbank.

Terechtzittingen

Wanneer personen onder en boven de achttien jaar samen een strafbaar feit hebben gepleegd, biedt de wet de mogelijkheid dat zij gezamenlijk worden gedagvaard. Maar in de praktijk komt het vaak voor dat de zaak wordt gesplitst. Dit is een formele beslissing, omdat de verdachten toch tegelijkertijd, maar dan afzonderlijk voor dezelfde rechter staan.

Het requisitoir is de toelichting op het standpunt van de officier van justitie na het verhoor van de verdachte. Hij eindigt met een eis: een bepaalde straf of maatregel die hij gewenst acht. De verdachte heeft recht op een weerwoord, meestal gedaan door zijn raadsman. De rechter kan echter gewoon een andere straf of maatregel opleggen dan de eis.

Straffen en maatregelen

Er kunnen verschillende straffen worden opgelegd. Bij een misdrijf zijn dit jeugddetentie, een taakstraf of een geldboete. Bij een overtreding kan alleen een taakstraf of een geldboete worden opgelegd. Er kunnen ook maatregelen genomen worden, zoals:

  • Schadevergoeding

  • Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (pij-maatregel)

  • Onttrekking aan het verkeer

  • Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

De zwaarste straf binnen het jeugdrecht is de jeugddetentie. Jongeren ten tijde van het misdrijf twaalf tot zestien jaar oud kunnen maximaal twaalf maanden jeugddetentie krijgen. Voor jongeren tot zestien jaar geldt een maximale duur van 24 maanden.

Een taakstraf kan bestaan uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van beide en duurt maximaal tweehonderd uur. Een werkstraf kan bijvoorbeeld zijn dat de schade hersteld moet worden of de jeugdige moet onbetaalde arbeid verrichten. De duur van de werkstraf is maximaal tweehonderd uur, de duur van de werk- en leerstraf tezamen mag maximaal 240 uur bedragen. Bij een straf tot honderd uur moet de jongere deze voldoen binnen zes maanden. Is de duur van de straf langer dan honderd uur, dan heeft de jongere een jaar voor het voltooien van de taakstraf.

De leerstraffen zijn door een speciale commissie goedgekeurd. Deze interventies zijn bedoeld om recidive te verminderen of te voorkomen. Enkele voorbeelden zijn:

  • Agressieregulatie op Maat

  • Brains 4 Use

  • Leren van Delict

  • Respect Limits

  • So Cool

Een geldboete kan bestaan uit een bedrag tussen de €3 – €3900. Deze mag, indien door de rechter bepaald, ook in gedeelten worden voldaan. Wanneer niet wordt betaald kan de rechter vervangende jeugddetentie opleggen. Elke niet betaalde volle €15 staat in verhouding tot maximaal één dag jeugddetentie. De vervangende jeugddetentie mag maximaal drie maanden aanhouden. Bij betaling van de boete vervalt de vervangende detentie.

De grootte van de boete hangt af van de draagkracht van de jeugdige, omdat deze boete het meeste effect heeft als de jeugdige hem zelf betaalt. De boete kan dus nogal eens lager uitvallen dan rechtvaardig voelt, omdat de opvoedkundige kant de overhand heeft.

De PIJ-maatregel, Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, is zeer ingrijpend en mag alleen door een meervoudige kamer van de rechtbank worden opgelegd. De maatregel kan alleen worden opgelegd indien er tijdens het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van het geestvermogen bestond. Daarnaast moet voor het misdrijf voorlopige hechtenis zijn toegestaan, moet de veiligheid van anderen in het geding zijn en moet de maatregel in het belang zijn voor de ontwikkeling van de jeugdige verdachte. Aan al deze drie voorwaarden moet zijn voldaan alvorens de PIJ-maatregel kan worden opgelegd. De maatregel geldt voor drie jaar en kan worden verlengd tot vijf jaar. Een verlenging tot zeven jaar is mogelijk bij een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van het geestesvermogen ten tijde van het misdrijf.

De PIJ-maatregel eindigt, indien er geen verlenging is, na twee jaar en in het derde jaar van de maatregel wordt passende nazorg verleend. De jongere mag in de periode dat hij of zij toezicht heeft geen strafbare feiten plegen. Ook wordt de jongere door de reclassering begeleid. Deze maatregelen gelden ook bij verlenging; in het laatste jaar is de maatregel beëindigd en wordt er passende nazorg geboden. Als de jongeren toch een strafbaar feit begaat in de periode van nazorg kan de jongeren voor één jaar worden teruggeplaatst in een inrichting.

Na een PIJ-maatregel van zeven jaar kan deze worden omgezet in een tbs-maatregel, indien de veiligheid van anderen in gevaar is. Tbs heeft maximale termijnen van vier en negen jaar, maar deze kunnen steeds worden verlengd.

Sinds 2008 bestaat ook de gedragsmaatregel (GBM). Een belangrijk strafdoel in het jeugdstrafrecht is heropvoeding. De gedragsinterventies van de GBM moeten erkend zijn door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie. De gedragsinterventies worden opgelegd voor een half jaar tot een jaar en de interventie kan eenmaal met dezelfde termijn worden verlengd.

De GBM wordt gevormd door alle gedragsinterventies samen. Een belangrijke reden om GBM op te leggen is het belang van je jeugdige. Ook de ernst van het misdrijf en de hoeveelheid misdrijven spelen mee bij de beslissing tot GBM.

Indien de GBM niet juist wordt uitgevoerd door je jongere, kan alsnog jeugddetentie worden opgelegd (ratio één maand GBM staat tot één maand jeugddetentie).

In 2012 is een nieuwe maatregel, de vrijheidsbeperkende maatregel, van kracht geworden. Een jeugdige overtreder kan nu een gebieds- en/of contactverbod en/of een meldplicht opgelegd krijgen. Het gebiedsverbod kan in zijn algemeen gelden, maar ook voor bepaalde dagen en tijden. Het contactverbod richt zich meestal op het contact tussen de dader en het slachtoffer, maar de dader kan ook een verbod krijgen contact te zoeken met mededaders of –verdachten. De meldplicht houdt in dat de dader zich op vaste tijdstippen moet melden bij een opsporingsambtenaar.

De vrijheidsbeperkende maatregel duurt maximaal twee jaar. Indien de jeugdige zich niet aan de maatregel houdt kan ook hier vervangende jeugddetentie opgelegd worden, met een minimum van drie dagen detentie per overtreding.

Andere maatregelen die kunnen worden opgelegd zijn:

  • onttrekking uit het verkeer

  • betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

  • betaling van een bedrag ten behoeve van het slachtoffer

Tenuitvoerlegging en voorwaardelijke invrijheidsstelling

De uitspraak van de rechter kan ten uitvoer worden gelegd op het moment dat deze onherroepelijk is geworden. Een opgelegde straf hoeft niet altijd geheel worden voldaan. Wanneer ene jongere bijvoorbeeld jeugddetentie krijgt opgelegd, kan de rechter die de straf eerder heeft opgelegd de jongere altijd met een proeftijd voorwaardelijk in vrijheid stellen. De proeftijd duurt maximaal twee jaar.

Scholings- en trainingsprogramma

Een scholings- en trainingsprogramma (Stp) kan bestaan uit een sociale vaardigheidstraining, het volgen van onderwijs, vrijetijdsbesteding, het vergroten van de kans op werk na de detentie. Verder kan bijzondere zorg geboden worden aan de jongere, zoals verslavingszorg, geestelijke gezondheidszorg (ggz), verstandelijk gehandicaptenzorg, enzovoort. En natuurlijk zijn er nog andere invullingen te bedenken die als doel hebben om te heropvoeden of resocialiseren.

Positie van de jeugdige verdachte en zijn ouders tijdens de strafprocedure

Inleiding

Een jeugdige heeft een kwetsbare positie en er bestaat veel kans dat de jongere zijn rechten niet gebruikt omdat hij hierover onwetend is. Dit zijn de oorzaken dat minderjarigen altijd een advocaat toegewezen krijgen.

Ouders

Ouders hebben het recht om contact te hebben met hun kinderen, ondanks dat ze gevangen zitten. Verder worden de ouders zoveel mogelijk betrokken bij de aanhouding, voorarrest, berechting en inverzekeringstelling. Als ouders aanwezig zijn bij de hoorzitting, mogen zij hun visie op de zaak geven; dat mag alleen als ze iets ter verdediging van hun kind te melden hebben.

Raadsman

Elke jongere die verdacht wordt van een misdrijf krijgt, indien dit nog niet gebeurd is, door de kinderrechter een raadsman. Deze advocaat verdedigt de jeugdige.

Vroeghulp

Een vroeghulpverlener is een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming. Tijdens de inverzekeringstelling komt er een raadsmedewerker van de Raad voor de Kinderbescherming langs om te praten met de jongere en een strafenquête in te laten vullen. Het kan een schokkende ervaring zijn voor een jongere om opgesloten te zitten, dus de vroeghulpverlener kan hem ook helpen met vragen over wat de jongere te wachten staat. Ook kan de vroeghulpverlener voor opvang van huisdieren zorgen, voor schone kleren en vragen beantwoorden over school, werk, ouders, de rechtszitting, enzovoorts.

Verschijnen bij zittingen

Overigens is de minderjarige verdachte verplicht om aanwezig te zijn tijdens de rechtszitting. Als de jongere niet op komt dagen, kan de rechter het bevel tot medebrenging geven en dan wordt de jongere thuis opgehaald door de politie en naar de rechtszaal gebracht.

Rechtsmiddelen

Ook een jongere kan in hoger beroep gaan tegen een uitspraak van de kinderrechter. Dit kan eenmaal worden gedaan. De zaak wordt dan behandeld door het gerechtshof. Na het hoger beroep kan de jongere ook nog in cassatie gaan bij de Hoge Raad.

Strafregisters

Justitiële gegevens over een minderjarige verdachte worden opgeslagen in strafregisters. Het algemene documentatieregister is een register waarin iemands totale justitiële verleden ligt opgeslagen inclusief proces-verbalen en hoe deze zijn afgehandeld. Het algemene documentatieregister is daarom ook alleen maar toegankelijk voor justitiële instellingen. Het strafregister is veel minder uitgebreid en is ook voor meer instanties toegankelijk gemaakt. Jongeren die zestien jaar of ouder waren, krijgen een strafblad voor het begaan van misdrijven waardoor hen jeugddetentie, de pij-maatregel, een boete van meer dan 113 euro of een taakstraf van meer dan veertig uur werd opgelegd. Voorwaardelijke maatregelen of voorwaardelijke straffen worden niet geregistreerd (in de vorm van strafblad). Een strafblad van een jeugdige veroordeelde wordt na verloop van vier jaar uit het strafregister verwijderd, in het geval van jeugddetentie of plaatsing in een justitiële jeugdinrichting. Als de plaatsing nog niet is geëindigd, dan wordt het strafblad pas verwijderd wanneer de plaatsing onvoorwaardelijk is beëindigd. In de overige gevallen wordt het strafblad na verloop van twee jaar verwijderd. Alleen zedenzaken vormen hierop een uitzondering; deze blijven altijd geregistreerd. Het is voor jongeren erg belangrijk dat de strafbladen op tijd verwijderd worden. De burgemeester krijgt namelijk van de justitiële documentatiedienst uittreksels uit het strafregisters voor de verklaringen van goed of slecht gedrag. Een verklaring van goed gedrag wordt niet gegeven als de burgemeester weet heeft van een misdrijf. En zo’n verklaring is vaak wel vereist tijdens een sollicitatiegesprek.

Het cliëntvolgsysteem jeugdcriminaliteit

In het cliëntvolgsysteem jeugdcriminaliteit (CVS-jc) worden gegevens opgenomen van jongeren tot achttien jaar die een proces-verbaal van de politie gekregen hebben. Ook jongeren die een Halt-project gevolgd hebben worden hierin geregistreerd. Wanneer kinderen van acht jaar en ouder te maken hebben gehad met een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om te kijken of er een kinderbeschermingsmaatregel moest opgelegd worden, worden zij eveneens opgenomen in het register CVS-jc. Het belangrijkste doel van het CVS-jc is de ondersteuning van de Raad voor de Kinderbescherming, de politie en het Openbaar Ministerie om zo goed mogelijk hun taken uit te kunnen voeren. Het CVS-jc wordt beheerd door de directeur van de Centrale Justitiële Documentatie.

De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden

Wanneer de jongere veroordeeld is voor een misdrijf waarbij voorlopige hechtenis mogelijk is, moet hij of zij celmateriaal afstaan voor het verkrijgen van het DNA-profiel. Dit profiel wordt opgeslagen bij het Nederlands Forensisch Instituut. De jongere kan bezwaar maken tegen het verwerken van het DNA-profiel binnen veertien dagen na de afname van het celmateriaal. In 2011 stonden er ruim zeventienduizend jongeren in de DNA-databank.

Hoe beïnvloedt de (nieuwe) jeugdwet het uitoefenen van jeugdzorg in de praktijk? - Chapter 7

Ouders zijn verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen. Wanneer zij vragen hebben kunnen ze terecht bij de jeugdzorg. Omdat de jeugdzorg zo enorm veelzijdig is en er verschillende specialisten zijn, konden mensen jarenlang niet goed de weg vinden in de jeugdzorg. Daarom is er sinds 2005 de Wet op de jeugdzorg (WJZ) die probeert om de gehele jeugdzorg inzichtelijk te maken. Gebleken is dat dit niet is gebeurd. Daarom wordt de WJZ vervangen door de nieuwe Jeugdwet. Het meest kenmerkende punt de centrale toegang tot de jeugdzorg met behulp van Bureau Jeugdzorg. Vanuit Bureau Jeugdzorg kan doorverwezen worden naar elke specifieke vorm van (jeugd)hulpverlening. Daarnaast zijn er nog een paar wettelijke bronnen die te maken hebben met de jeugdzorg, zoals:

  • Het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

  • Het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering

  • De Pleegkinderenwet

  • De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMVB’s)

Wet op de jeugdzorg (algemeen)

De WJZ verstaat onder jeugdzorg: ‘de ondersteuning van en hulp aan kinderen en jongeren, hun ouders, stiefouders of pleegouders, bij opgroei- en opvoedingsproblemen of het dreigen van dergelijke problemen’. Het gaat bij jeugdzorg dus om de aanpak van sociale, pedagogische, lichamelijke en geestelijke problemen die een gezonde ontwikkeling richting de volwassenheid belemmeren of dreigen te belemmeren. De zorg kan een aantal uren per week gegeven worden, maar soms kan het ook nodig zijn dat de jongere buiten het eigen gezin moet verblijven, bijvoorbeeld in een pleeggezin of een opvangtehuis. De WJZ werkt met het zo-zo-zo-beleid, wat inhoudt dat de jeugdzorg moet aansluiten bij de behoefte van de cliënt: zo dicht mogelijk bij huis, zo licht mogelijk en zo kort mogelijk. De WJZ regelt alleen de provinciaal gefinancierde zorg. Voor de geestelijke jeugdgezondheidszorg en de zorg voor gehandicapte kinderen en jongeren is er daarom de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) en voor overige civiele plaatsingen in justitiële jeugdinrichtingen is er de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj). De Wet op de jeugdzorg geldt voor alle jongeren tussen de nul en 23 jaar, met hun ouders of andere opvoeders. De verschillende vormen van jeugdzorg zijn:

  • Opvoedingsvoorlichting

  • Kinder- en jeugdpsychiatrie

  • Hulpverlening aan gehandicapte kinderen en jongeren

  • Hulpverlening aan kinderen die onder (gezins)voogdij of voorlopige voogdij staan

  • Uitvoering van jeugdreclassering

  • Meldpunt kindermishandeling

  • Verlenen van nazorg

  • Organiseren van pleegzorg

  • Ambulante hulpverlening

  • (Semi)-residentiële hulpverlening

Uitgangspunten en beleidsdoelstellingen

Volgens de wetgever staat de cliënt meer centraal in de Wet op de jeugdzorg, die transparanter, eenvoudiger en beter georganiseerd is. Er zijn vijf beleidsdoelstellingen die gehanteerd dienen te worden:

(1) De vraag van de cliënt moet centraal staan

  • Dus niet net als vroeger: men kiest uit de aanwezige vormen van hulpverlening die vorm die het dichtst in de buurt komt bij de vraag van de cliënt. Men kijkt dus niet meer naar het aanbod van hulp, maar naar datgene wat de cliënt nodig heeft.

(2) De cliënt heeft recht op jeugdzorg

  • Na een indicatiestelling door Bureau Jeugdzorg heeft de jongere en zijn/haar ouders recht op de vastgestelde benodigde zorg wanneer hiervoor een indicatie is gesteld.

(3) Eén herkenbare, centrale toegang tot de jeugdzorg

  • Dit is in de vorm van Bureau Jeugdzorg die – indien nodig – doorverwijst naar de benodigde zorg. Nadeel van deze monopolie is dat als cliënten niet meer met het Bureau Jeugdzorg uit hun provincie kunnen werken, ze moeten uitwijken naar een andere provincie.

(4) Integratie van Advies- en meldpunten kindermishandeling (AMK’s), de (gezins)voogdij en jeugdreclassering in Bureau Jeugdzorg

  • Met uitzondering van Nidos (een landelijke instelling voor jeugdige vreemdelingen) bestaan er dus geen aparte voogdijinstellingen meer. Ook het Aanmeldpunt Kindermishandeling en jeugdreclassering vallen onder Bureau Jeugdzorg. De regie van de jeugdreclassering blijft overigens gewoon in handen van de Raad voor de Kinderbescherming

(5) Gezinscoach

  • In de praktijk is gebleken dat er bij multi-problem-gezinnen vaak gebrek was aan goede coördinatie over de verschillende vormen van hulpverlening. Vaak kwamen meerdere instanties over de vloer, zonder dat ze van elkaar wisten wat er gedaan werd. Daarom is er een gezinscoach die ervoor zorgt dat de verschillende vormen van hulpverlening op elkaar afgestemd zijn en het gezin kan ondersteunen waar dit nodig is.

Structuur

De overheid heeft naar aanleiding van de Wet op de jeugdzorg vijftien Bureaus Jeugdzorg opgericht; in elke provincie één en in de drie grote gemeenten: Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Overigens kunnen die Bureaus Jeugdzorg wel meerdere vestigingen hebben zodat ze goed toegankelijk zijn voor de gehele stad of provincie.

Planning

De staatssecretarissen van VWS en van Veiligheid en Justitie stellen een vierjarenplan op met daarin de beleidspunten voor de komende vier jaar. De provinciebesturen dienen zich aan deze uitgangspunten te houden en hierover te communiceren met de Bureaus Jeugdzorg. Ook moeten de ministers een voortgangsrapport maken over de jeugdzorg en aanwijzingen geven aan de provinciebesturen over het uitvoeringsprogramma of het provinciale beleidskader. In het uitvoeringsprogramma staat een overzicht van de door Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders geleverde activiteiten en de kosten daarvan. De Bureaus Jeugdzorg zelf zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de te leveren (jeugd)zorg.

Praktijk

Hulpverlening dient altijd plaats te vinden op de minst ingrijpende manier. Dit moet zo dicht mogelijk bij de vaste verblijfplaats van het kind geschieden en de hulpverlening moet zo kort mogelijk zijn. In het kader van het zo-zo-zo-beleid dient vrijwillige hulpverlening voor justitiële hulpverlening te gaan en ambulante en semi-residentiële hulp voor residentiële hulp. Helaas blijkt dat in de praktijk crisisplaatsingen niet altijd voor kunnen gaan op vrijwillige plaatsingen, want er is een chronisch gebrek aan behandelplaatsen. Bij een volle instelling kun je niet de vrijwillig geplaatste cliënten wegsturen om plaats te maken voor gedwongen geplaatste cliënten.

Bureau Jeugdzorg

Takenpakket van BJZ:

  • Het beoordelen van een verzoek om hulp

  • Het maken van een indicatiebesluit wat past bij de minderjarige

  • Het organiseren van het AMK

  • Het uitvoeren van kinderbeschermingsmaatregelen

  • Het uitvoeren van jeugdreclassering (niet de regie hierover!)

  • Het ondersteunen van algemene voorzieningen en het bevorderen van vroege signalering van problemen

Na aanmelding moet Bureau Jeugdzorg onderzoeken wat er precies aan de hand is. Dit kan op verzoek van de cliënt zijn of op eigen initiatief. Hierbij staat de vraag centraal of de ouders of het kind hulp nodig hebben. Ook wordt er gekeken op welk gebied deze hulp dan gevraagd wordt. Dit kan zijn met opgroei-, opvoedings- of met psychiatrische problemen.

In het indicatiebesluit moet worden vastgesteld hoe lang de hulpverlening zal gaan duren en welke vorm het meest passend wordt geacht. De duur moet zelfs zeer nauwkeurig worden weergegeven, namelijk in uren per etmaal en dagen per week. Soms is niet precies helder welke problemen er precies gaande zijn. Daarom kan er gebruik gemaakt worden van observatiediagnostiek, waarbij binnen zes weken (kan ook verlengd worden tot twaalf weken) wordt uitgezocht welke problemen er zijn. Zoals gezegd, geeft het indicatiebesluit ook een oordeel over de benodigde zorg. Verschillende vormen van zorg zijn: persoonlijke zorg, huishoudelijke zorg, verpleging, ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding, behandeling en verblijf in verband met een psychiatrische aandoening of beperking, gedragsproblemen of begeleiding van psychosociale problemen. Verder staat in het indicatiebesluit vermeld binnen welke termijn er over gegaan moet worden tot jeugdhulpverlening en voor hoelang de aanspraak op de jeugdzorg geldt.

Meestal is de aanspraak op jeugdzorg gesteld op maximaal één jaar, maar in uitzonderlijke gevallen kan dit verlengd worden. Het indicatiebesluit wordt opgesteld door een multidisciplinair team, wat tevens de intakegesprekken aangaat. In dit multidisciplinaire team zijn een maatschappelijk medewerker, een (ortho)pedagoog en een (klinisch) psycholoog of een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige vertegenwoordigd. Soms worden nog andere deskundigen ingeschakeld.

Kwaliteitsregels

Er zijn verschillende kwaliteitsregels opgesteld omdat de kwaliteit van de jeugdzorg geregeld ter discussie is en wordt gesteld. Deze kwaliteitsregels leiden in de praktijk echter vaak tot bureaucratie en het zorgt voor een hoop administratieve rompslomp. Toch is het belangrijk dat er wordt voorzien in praktijkbegeleiding, supervisie en intervisie.

Werkplan

Om goede kwaliteitsregels op te kunnen stellen, wordt jaarlijks een werkplan gemaakt en dient er van elke cliënt een individueel hulpverleningsplan te zijn. In het werkplan wordt een goede aanzet gegeven tot de beleidsontwikkeling van de jeugdzorginstellingen. Het werkplan is eveneens een instrument wat gebruikt wordt voor evaluatie en aanpassingen van het beleid. Dit met het doel om kwaliteitsverbeteringen door te laten werken in de jeugdzorg.

Hulpverleningsplan

Het hulpverleningsplan is bedoeld om de kwaliteit van de geleverde zorg aan iedere cliënt afzonderlijk te kunnen toetsen. Daarom moet in het hulpverleningsplan in ieder geval vermeld worden wat de korte- en lange termijndoelen waren, een vermelding van de contactpersoon tijdens het hulpverleningsproces en wie er allemaal betrokken worden (pleegouders, leden uit het gezin en de omgeving, hulpverleningsinstanties) bij het hulpverleningsproces. Het hoort eveneens bij de kwaliteitsregels dat elke zorginstelling een cliëntenraad moet hebben die de gemeenschappelijke belangen van cliënten behartigt om verbeteringen aan te stippen bij het bestuur van de instelling.

Verder heeft iedere minderjarige recht op een cliëntvertrouwenspersoon. Deze komt op voor de lagere positie van de jongere en helpt deze om de verhouding met de hulpverlening (meermachtige persoon) in balans te brengen. Zo kan de cliëntvertrouwenspersoon adviseren om bij een andere instelling een behandeling te nemen die beter past bij de specifieke hulpvraag van de jongere. Ook kan de vertrouwenspersoon informatie geven over hoe om te gaan met het recht om klachten in te dienen en helpen bij het formuleren van klachten.

Inzagerecht en recht op afschrift

Een jongere van twaalf jaar of ouder heeft recht op inzage in het dossier en een afschrift daarvan. Echter, wanneer de hulpverlener denkt dat de cliënt de persoonlijke levenssfeer van anderen zal schaden of wanneer hij de cliënt niet in staat acht om een redelijke waardering te geven van de belangen ter zake, kan de inzage en het afschrift geweigerd worden.

Cliëntenraden

De cliëntenraad heeft de taak de gemeenschappelijke belangen van de cliënt te behartigen. Deze raad is onderdeel van een jeugdzorginstelling. De raad bestaat uit tenminste twee minderjarige leden, tenzij dit niet in het belang van de instelling is. De cliëntenraad kan adviseren over onder anderen:

  • de verandering van doelstellingen binnen de instelling

  • wijzigingen op organisatietechnisch niveau

  • de begroting en jaarrekening

  • de systematische bewaking, beheersing of verbetering van de kwaliteit van de hulpverleningsmethoden, de organisatie, de professionaliteit en de materiële voorzieningen

  • het maken of veranderen van regelingen voor cliënten

Cliëntenvertrouwenspersoon

Ook binnen de jeugdzorg bestaat de cliëntenvertrouwenspersoon. Deze persoon helpt de minderjarige cliënt bij zijn of haar rechten en plichten. Ook in het contact tussen de cliënt en de hulpverlener speelt de vertrouwenspersoon een belangrijke rol. Vertrouwenspersonen zijn gekoppeld aan meerdere instellingen en kan vanzelfsprekend alleen jongeren in de gekoppelde instellingen ondersteuning bieden.

Klachtrecht

Er zijn klachtencommissies van de Raad voor de Kinderbescherming, van de justitiële jeugdinrichtingen en bij de Bureaus Jeugdzorg en de zorgaanbieders. De instellingen zijn allen verplicht om hun cliënten op de hoogte te stellen van hun recht om te klagen en waar zij dit bij die instelling kunnen doen.

Bij de Raad voor de Kinderbescherming kunnen cliënten hun beklag doen bij de directeur over gedragingen van raadsmedewerkers ten opzichte van de cliënt. Deze gedragingen zijn bijvoorbeeld het handelen of nalaten of het nemen van een beslissing. Er kan wel geklaagd worden over de totstandkoming van een raadsadvies, maar niet over de inhoud hiervan. Meningsverschillen over het raadsadvies moeten afgehandeld worden bij de (kinder)rechter. Wanneer een cliënt niet tevreden is met het antwoord van de directeur kan deze verder gaan naar de klachtencommissie en eventueel daarna naar de Nationale Ombudsman.

Wat betreft het klachtrecht bij justitiële jeugdinrichtingen, kunnen mensen zich eerst wenden tot de Commissie van toezicht. Binnen vier weken wordt er vanuit de commissie een oordeel geveld. Wanneer het om bijzondere klachten gaat, kan deze termijn verlengd worden met vier weken. Het antwoord van de commissie resulteert in een gegrond of ongegrond verklaren van de klacht met gegronde redenen over deze beslissing. In justitiële jeugdinrichtingen is het bovendien al zo geregeld dat de jongeren zelf tenminste twee keer per maand hun belangen en hun klachten aan kunnen stippen bij de maandcommissaris. Deze heeft tevens de functie van cliëntvertrouwenspersoon.

Inspectie Jeugdzorg

De Inspectie Jeugdzorg is het controlerende orgaan over Bureaus Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en justitiële jeugdinrichtingen. Zij controleren de kwaliteit van Bureaus Jeugdzorg en kijken daarbij of de uitgangspunten van de Wet op de jeugdzorg daadwerkelijk worden nageleefd. Ook controleren zij of de jeugdinrichtingen de Bjj naleven. Ook staan de vergunninghouders voor interlandelijke adoptie en de opvangvoorzieningen voor alleenstaande minderjarige asielzoekers onder toezicht van de Inspectie Jeugdzorg.

Adviesorganen en wetenschappelijk onderzoek

De raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming

Zowel ministers als de ministerraad beschikken over adviesorganen. De Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) is voor de justitiële jeugdbescherming het belangrijkst. De sector Jeugd geeft bijvoorbeeld adviezen aan de minister van Justitie over minderjarigheid, ouderlijk gezag of afstammingsvraagstukken. Wanneer jeugdigen in beroep zijn gegaan tegen beslissingen van de beklagcommissie, behandelt de RSJ deze beroepsschriften. Hierna adviseren zij de minister van Justitie over de herziening. De sector Jeugd van de RSJ bestaat uit maximaal vijftien leden, afkomstig uit de kringen van de rechterlijke macht, maatschappelijk werk, gedragswetenschappen en advocatuur. Ze kunnen twee keer voor een termijn van zes jaar worden benoemd.

Het Nederlands Jeugdinstituut

Het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) is ontstaan uit het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). Het NJI heeft een kennisinstituut voor vragen over de jeugd en de opvoeding. Het richt zich op het openbaar maken van kennis voor het maatschappelijk belang. Deze kennis is vrij te vinden op hun website. Het is de bedoeling theorie en praktijk aan elkaar te koppelen. De afdeling Jeugdzorg en Opvoedhulp richt zich op opvoedingsondersteuning, preventie en jeugdzorg. De afdeling Onderwijs en Jeugdzorg stimuleert en ondersteunt de samenwerking tussen het onderwijs en de jeugdzorg op een structurele manier.

Verhouding particulier initiatief en overheid

De verhouding tussen het particulier initiatief en de overheid is drastisch veranderd in de loop der jaren. Waar vroeger alles particulier gefinancierd moest worden, wordt tegenwoordig bijna alles van overheidswege gesubsidieerd. Daardoor oefent de overheid nu ook meer druk uit op de jeugdzorg. De jeugdzorg wordt binnenkort bijna geheel onderdeel van de plaatselijke overheid. Er wordt hiervoor een speciale Jeugdwet ontwikkeld. Hoewel de particuliere instellingen zelf de bevoegdheid hebben om beslissingen te nemen, zijn ze meer dan ooit gebonden aan de regelgeving van de overheid. Instellingen en inrichtingen zijn bijvoorbeeld niet langer vrij om te bepalen of zij wel of niet ingaan op de hulpvraag van de cliënt, de kinderrechter of de Raad van de Kinderbescherming. Dit kan alleen geweigerd worden door plaatsgebrek of als de instelling echt niet bestemd of toegerust is voor de problematiek van de jeugdige.

Particulier initiatief

Particuliere ambulante en (semi)residentiële voorzieningen, inclusief de Bureaus Jeugdzorg, gaan uit van een stichting of vereniging. Een vereniging kent leden; een stichting heeft geen leden. Stichtingen en verenigingen worden gezien als rechtspersoon. Het meest bijzondere van het rechtspersoon zijn en geen natuurlijk persoon (een mens) is dat degene die namens de rechtspersoon optreden zelf onaansprakelijk zijn.

Overheid

De meeste vormen van jeugdzorg vallen onder het particulier initiatief. De overheid heeft wel direct contact met jongeren die te maken krijgen met justitiële jeugdinrichtingen. Verder heeft de overheid te maken met jongeren die bij de (kinder)rechter moeten komen. De overheid heeft ook de taak om de Raad voor de Kinderbescherming en (gedeeltelijk) de politie te financieren.

Voorwaardenscheppende activiteiten en toezicht

De overheid speelt ook een rol in het leveren van een goede kwaliteit in de jeugdzorg. Zij hebben een voorwaardenscheppende functie en moeten toezicht houden op de kwaliteit. Daarom krijgen instellingen alleen subsidie als zij zich houden aan de voorwaarden; zo wordt immers de kwaliteit van de jeugdzorg gewaarborgd. Andere voorwaarden die de overheid gesteld heeft om de kwaliteit te waarborgen zijn het maken van hulpverleningsplannen en een jaarlijks werkplan van elke instelling afzonderlijk. Inspectie Jeugdzorg is daarnaast het orgaan van de overheid wat verschillende takken van de jeugdzorg controleert.

Ministeries

Hoewel men al lang streeft naar een algemene jeugdwet, waarin alles is geregeld voor jeugdaangelegenheden onder leiding van één ministerie, is deze nog steeds niet gerealiseerd. Gelukkig zijn er wel ministeries die zich bekommeren om de jeugd, zoals het ministerie van Veiligheid en Justitie, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW). Het ministerie van Veiligheid en Justitie is van oudsher de belangrijkste afdeling van justitiële jeugdbescherming. Dit ministerie bemoeit zich vooral met de justitiële jeugdzorg. Het gaat daarbij om sancties en preventie. Verder houdt het ministerie van Justitie zich bezig met internationale kinderontvoering, internationale kinderbeschermingszaken, interlandelijke adoptie, het coördineren van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de Raad voor de Kinderbescherming. Ook het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) is een zelfstandige afdeling van het ministerie van Justitie.

Het ministerie van VWS houdt zich vooral bezig met het jeugdbeleid. Zij moeten zorgen dat het stelsel voor de jeugdzorg adequaat is en zich op lokaal niveau steeds verder ontwikkelt. Daar is ook een aparte directie voor in het ministerie van VWS. VWS besteedt aandacht aan onder andere jeugdparticipatie, jeugd en veiligheid, aansluiting van de jeugdzorg met opvoedingsondersteuning, buitenschoolse opvang, enzovoorts.

Belangenorganisaties

Verschillende cliëntengroepen van de jeugdzorg hebben zich verenigd in vele belangenorganisaties. Men probeert zo effectieve druk uit te oefenen en dingen te kunnen veranderen.

Hoe hoort het aanbod van jeugdzorg eruit te zien volgens de Wet op de jeugdzorg? - Chapter 8

De enorme verscheidenheid aan voorzieningen in de jeugdzorg heeft ertoe geleid dat hulpzoekenden al jarenlang moeite hadden om snel en in één keer de juiste hulpverleningsinstantie te vinden. Met de Wet op de jeugdzorg (WJZ) zou de toegang tot de jeugdzorg sterk verbeterd moeten zijn. De verantwoordelijkheid voor de WJZ ligt bij de ministers van Veiligheid en Justitie en van VWS.

Toegang tot de jeugdzorg

Jeugdzorg wordt als volgt gedefinieerd: ‘Ondersteuning van en hulp aan jeugdigen, hun ouders, stiefouders of anderen, die een jeugdige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden, bij opgroei- of opvoedingsproblemen of dreigende zodanige problemen.’ De toegang tot deze jeugdzorg vindt plaats in de vorm van Bureaus Jeugdzorg. Deze Bureaus Jeugdzorg zijn laagdrempelig en geven centrale toegang tot alle vormen van jeugdhulpverlening. Met behulp van Modules (dat zijn standaardeenheden van het zorgaanbod die gespecificeerd kunnen worden) kan beter ingespeeld worden op de individuele behoeften van de cliënten. Volgens de Wet op de jeugdzorg dient er onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenaamde zorgaanbieders en de aanbieders van zorg. De zorgaanbieder is een natuurlijk persoon of rechtspersoon die jeugdzorg verleent waarop als gevolg van de Wet op de jeugdzorg aanspraak bestaat. De aanbieder van zorg daarentegen is een natuurlijk persoon of rechtspersoon die andere zorg verleent dan die, waarop ingevolge de Wet op de jeugdzorg aanspraak bestaat. Enkele voorbeelden van aanbieders van zorg zijn de jeugd-GGZ, de jeugdafdeling van de RIAGG, de zorg aan verstandelijk gehandicapten en de zorg volgens de BJJ.

Instanties voor vrijwillige jeugdzorg

Algemeen

Hulp op vrijwillige basis kan ingeschakeld worden als ouders en hun kinderen er zelf niet meer uit komen. Daarmee wordt bedoeld dat de probleemoplossende mogelijkheden van de ouders en kinderen zelf niet tot een goed resultaat hebben geleid. Soms kan dan met lichte opvoedingsondersteuning het probleem opgelost worden. Wanneer de problematiek wat groter is, wordt er een indicatiebesluit vastgesteld door Bureau Jeugdzorg. Door dit indicatiebesluit heeft de desbetreffende persoon/personen een wettelijk recht op jeugdzorg. Er zijn verschillende vormen van vrijwillige jeugdzorg:

  • Preventieve vormen: gericht op opsporing en het op tijd signaleren van de problemen.

  • Curatieve vormen: bedoeld advies, begeleiding en behandeling te geven voor de betreffende problematiek. Vaak heeft dit ook een preventieve functie, namelijk om verzwaring of toename van de problematiek tegen te gaan.

Hierna worden kort de specifieke vormen van jeugdzorg beschreven, waarbij we ons beperken tot het doel en de doelgroep en eventuele bijzonderheden. Eerst worden de zorgaanbieders en aanbieders van zorg besproken. Daarna volgen de overige instellingen.

Zorgaanbieders en aanbieders van zorg

  • Kindertelefoon

De Kindertelefoon is sinds 1 januari 2005 onderdeel van Bureau Jeugdzorg. Deze is gericht op 8- tot 15-jarigen. Getrainde vrijwilligers worden ingezet als telefonist(e) en zij gaan in op de verzoeken van kinderen om advies, informatie of hulp te krijgen. Soms kan een kind worden doorverwezen naar andere hulpverleningsinstanties, zoals het Advies en Meldpunt Kindermishandeling, de huisarts of naar voor instelling voor seksuele hulpverlening.

  • Instellingen voor spel- en opvoedingsvoorlichting

Deze voorzieningen zijn vooral gericht op het geven van informatie, advies en voorlichting over opvoedingsvragen. Ze richten zich vooral op jonge kinderen. Dit hoeft niet alleen voor ouders te zijn, maar kan ook voor consultatiebureaus, huisartsen en onderwijzers zijn.

  • Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK)

De AMK’s zijn een centraal en herkenbaar punt waar mensen melding kunnen doen van – vermoedens van – kindermishandeling. Ook kan er gevraagd worden om advies over kindermishandeling. Ze zijn ontstaan, omdat mensen niet wisten waar ze meldingen van kindermishandeling konden doen.

Onder kindermishandeling wordt verstaan: ‘Elke vorm van een voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch leed’.

Het melden van kindermishandeling kan anoniem gebeuren, indien gewenst. De medewerkers van de AMK’s mogen zonder toestemming van desbetreffende persoon, de persoonsgegevens in hun systeem verwerken. Sinds 2002 wordt het informatie- of registratiesysteem KITS gebruikt. Hierin worden op eenduidige wijze de gegevens betreffende kindermishandeling opgeslagen, overgedragen en verspreid. Net als de Kindertelefoon is het AMK een onderdeel van Bureau Jeugdzorg.

  • Instellingen voor begeleid wonen voor jongeren

Deze instellingen zijn gericht op jongeren die in principe al de leeftijd hebben bereikt om zelfstandig te functioneren, maar die hiertoe nog niet in staat zijn. Deze jongeren krijgen hierin begeleiding om uiteindelijk zelfstandig te kunnen wonen.

  • Adviesbureaus voor jeugd en gezin

Deze adviesbureaus doen naast advies, begeleiding en behandeling ook aan crisisopvang van veertien- tot twintigjarige jongeren. De adviesbureaus voor jeugd en gezin krijgen in de regel te maken met zware problematiek. Indien nodig wordt daarom ook gezinshulp georganiseerd en zijn groepsgesprekken mogelijk. De werkwijze is een actieve benadering van de cliënt en deze kan worden vergeleken met de ‘outreaching’ benaderingswijze van de justitiële jeugdzorg.

Overige voorzieningen

  • Consultatiebureaus

Consultatiebureaus zijn opgericht met als doel preventief op te treden tegen pedagogische, psychosociale en lichamelijke problemen. Ze signaleren de risicofactoren voor het kind en het gezin. Naast de gezondheidsbescherming, zoals vaccinaties, signaleren ze ook pedagogische en psychosociale risicofactoren in de leefomgeving van het kind. Hiervoor geven ze voorlichting en advies. Echter, de mogelijkheden voor opvoedingsvoorlichting zijn minder groot dan wenselijk is.

  • Schoolartsdiensten

Zij signaleren dezelfde probleemgebieden als de consultatiebureaus, maar zijn gericht op vooral basisschoolkinderen. Zij verwijzen onder andere door naar huisartsen of het RIAGG.

  • De jeugd-ggz

De jeugd-ggz is de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen. De jeugd-ggz is ontzettend veelzijdig. Zij verzorgt bijvoorbeeld ook logeeradressen voor kinderen en jongeren met chronische psychische problemen. De jeugd-ggz heeft een multidisciplinaire samenstelling. Op deze manier wordt ook de problematiek van het kind benaderd. Meestal kan alleen Bureau Jeugdzorg iemand naar de jeugd-ggz verwijzen, maar in sommige gevallen kunnen (huis)artsen dit ook.

Activiteiten en organisaties ten behoeve van jongeren

  • Club- en buurthuiswerk

De buurthuizen en clubhuizen zijn bedoeld om eventuele problemen met jongeren te signaleren. Ze verzorgen recreatie, educatie en emancipatie.

  • Straathoekwerk

De mensen die aan straathoekwerk doen, zoeken randgroepjongeren op bij hun eigen ontmoetingsplaatsen, omdat deze jongeren vaak op gespannen voet staan met de politie en justitie en hierdoor niet zelf hulp zoeken.

  • Kinder- en jongerenrechtswinkels

Zij bieden jongeren hulp die vragen hebben op juridisch gebied.

  • Voorzieningen voor seksuele hulpverlening

Voor jongeren vanaf ongeveer twaalf jaar bieden zij voorlichting, advies en consultatiemogelijkheden. Bijvoorbeeld over anticonceptie of seksuele relatieproblematiek.

  • Fiom en VBOK

Deze stichtingen houden zich beiden bezig met zwangerschapsproblemen, afstands- en adoptieproblemen, seksueel geweld een alleenstaand moederschap. Beiden zijn zowel preventief als curatief en ze hebben hun eigen huisvestingsprojecten.

Instanties op het gebied van justitiële jeugdzorg

Algemeen

Als vaststaat dat hulp op vrijwillige basis ontoereikend is of onvoldoende veiligheid biedt aan het kind of de jongere, wordt er overgegaan tot gedwongen hulp. Gedwongen hulpverlening kan ook gebruikt worden als ouders geen inmenging van anderen in de problematiek wensen of als zij de problematiek niet of onvoldoende inzien. Deze gedwongen hulpverlening heet eigenlijk justitiële hulpverlening. Enkele van de verschillende organen van de justitiële jeugdzorg worden besproken: de Raad voor de Kinderbescherming, de kinderpolitie, de officier van justitie belast met kinderzaken, de kinderrechter, de jeugdreclassering en het Bureau Jeugdzorg als uitvoerder van voogdij en gezinszaken.

Raad voor de Kinderbescherming

Er is maar één Raad voor de Kinderbescherming en deze is gevestigd in Den Haag. De Raad voor de Kinderbescherming heeft sinds de Wet op de jeugdzorg een tweedelijnsfunctie gekregen. Dit houdt in dat alleen Bureau Jeugdzorg de bevoegdheid heeft om de Raad voor de Kinderbescherming in te schakelen. Namens het ministerie van Justitie treedt de Raad voor de Kinderbescherming op in het belang van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming is de voorlichtingsinstantie van het justitieel apparaat. In rechtszaken die gaan over ondertoezichtstelling, ontheffing of ontzetting moet de Raad voor de Kinderbescherming gehoord worden. Ook in zaken die gaan over het gezag na een echtscheiding (of voor weeskinderen en adoptiekinderen) wordt de Raad voor de Kinderbescherming regelmatig gehoord, maar hiervoor bestaat geen wettelijke hoorplicht. De kerntaken van de Raad voor de Kinderbescherming zijn:

  • het doen van onderzoek in situaties waarin de fundamentele rechten van het kind dreigen te worden geschonden;

  • voorlichting en advies geven aan justitie;

  • het rekestreren (indienen van verzoekschriften) tot een maatregel van kinderbescherming.

Slechts in uitzonderlijke gevallen worden justitiële maatregelen bij de rechter uitgelokt. Het is lastig een grens te trekken tussen onderzoek en hulpverlening. Het vertrouwen van de ouders in een maatschappelijk werker kan wel eens omslaan als deze tot de conclusie komt dat een justitiële maatregel moet worden ingevoerd.

Eén van de taken van de Raad voor de Kinderbescherming is het geven van voorlichting en advies aan de rechter, de officier van Justitie en de minister van Veiligheid en Justitie en zijn/haar staatssecretaris. Ook dient de Raad voor de Kinderbescherming indien nodig rechterlijke beslissingen uit te lokken omtrent het gezag over kinderen. Dit doet de Raad met een verzoekschrift. Naast deze taken moet de Raad voor de Kinderbescherming ook toezicht houden op het verblijf van kinderen en jeugdigen in een pleeggezin of inrichting. Ook dient de Raad te voorzien in vroeghulp voor minderjarige in verzekering gestelde verdachten. Soms voorziet Bureau Jeugdzorg in deze vroeghulp.

De kinderrechter

Naar behoefte is binnen de rechtbank minimaal één rechter belast met de behandeling van zaken met betrekking tot kinderen. In de meeste zaken spreekt de rechter alleen. Een deel van de taken van de kinderrechter wordt overgenomen door de plaatsvervangend kinderrechter. De kinderrechter kan ook optreden als plaatsvervangend politierechter. Het gaat hierbij om alleensprekende rechtspraak in eenvoudige strafzaken. Bij ingewikkelde zaken spreekt de kinderrechter niet alleen, maar samen met twee collega’s. Taken van de kinderrechter:

  • oordelen in gezagskwesties

  • behandeling van verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming gericht op de Pleegkinderenwet

  • strafzaken tegen jeugdige verdachten behandelen

  • beslissingen nemen over de instelling en de duur van de ondertoezichtstelling

De officier van justitie belast met kinderzaken

De officier van justitie wordt gewoonlijk aangeduid met Openbaar Ministerie (OM). Het OM neemt besluiten over opsporen en het al dan niet vervolgen van strafbare feiten. Wanneer wordt besloten om niet te vervolgen is er sprake van een sepot.

De officier belast met kinderzaken hoort ook bij het OM en doet in het beginsel dezelfde taken als de ‘normale’ officier van justitie. Toch zijn er wel wat verschillen tussen beide functies aan te merken. Zo moet er in jeugdzaken veel beter naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte worden gekeken. Ook de Raad voor de Kinderbescherming speelt hierbij een rol.

Kinderpolitie

Niet elk regionaal korps van de politie heeft een gespecialiseerde eenheid in kinder- of jeugdzaken. Tegenwoordig komt het er in de praktijk veelal op neer dat er regelmatig contact is tussen de politie, officier van justitie en de Raad voor de Kinderbescherming. Zeker wanneer er net een nieuwe zaak is geopend. Veel kinderzaken zoals Halt- en Stop-projecten komen nooit onder de ogen van justitie, maar worden alleen door de politie afgehandeld.

Bureau Jeugdzorg als uitvoerder van voogdij en gezinsvoogdij en de jeugdreclassering

Bureau Jeugdzorg is belast met het uitvoeren van instellingsvoogdij over minderjarige vreemdelingen, onder andere aan AMA’s (Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers). Wat betreft de gezinsvoogdij zijn de taken gericht op het continueren van de gezinssituatie, zolang dit mogelijk is. Verder wil men natuurlijke gezagsverhoudingen bevestigen, waarmee gedoeld wordt op het plaatsen van jongeren in een pleeggezin wat perspectief biedt voor een langdurig verblijf. Dit is beter voor de jongere en het pleeggezin. Er zal altijd getracht worden om de eigen ouders een zinvolle rol te laten blijven spelen in het leven van het kind, ook al is dit mogelijk een rol-op-afstand.

Minderjarigen die onder toezicht gesteld zijn verblijven thuis, in instellingen, op kamers en soms in pleeggezinnen. De ondertoezichtstelling wordt in den beginnen gezien als een tijdelijke maatregel met veel aandacht voor de band tussen de ouders en het kind. Over het begin en de verlenging van de ondertoezichtstelling wordt een beslissing genomen door de kinderrechter. Ook kan de rechter de ondertoezichtstelling beëindigen.

In de Wet op de Jeugdzorg staat dat Bureau Jeugdzorg zorg voor de jeugdreclassering moet dragen. De belangrijkste taken die tot de jeugdreclassering behoren zijn:

  • het helpen en steunen van de jongere die in contact komt met justitie

  • een voorwaardelijke invrijheidstelling

  • een voorwaardelijke veroordeling

  • een voorwaardelijke schorsing van de voorlopige hechtenis

Wanneer is er sprake van verblijf buiten het eigen gezin op vrijwillige basis? - Chapter 9

Er zijn veel verschillende soorten verblijfplaatsen buiten het eigen gezin. Sommige plaatsingen in verblijfhuizen buiten het eigen gezin zijn vrijwillig gerealiseerd. Andere kinderen of jongeren moeten onvrijwillig opgenomen worden in een tehuis. Bij vrijwillig verblijf kan gedacht worden aan ouders die vanwege hun beroep of speciale zorg (zonder geïndiceerde jeugdzorg) hun kinderen in tehuizen plaatsen, bijvoorbeeld een schippersinternaat of een inrichting voor verstandelijk en/of lichamelijk gehandicapte jongeren/kinderen. Bij verplichte plaatsingen kunnen we natuurlijk denken aan verblijf in pleeggezinnen of (psychiatrische) opvangtehuizen in het kader van ondertoezichtstelling, ontheffing of ontzetting. Van verplichte opneming is ook sprake als een jongere naar een justitiële jeugdinrichting wordt overgeplaatst. Een andere optie is een plaatsing in een pleeggezin.

Verblijf buiten het eigen gezin

Verblijf buiten het gezin op justitiële of vrijwillige basis

Verblijf buiten het eigen gezin op vrijwillige basis is vaak bedoeld om ondersteuning en hulp te krijgen bij opvoedingsproblemen. Voor deze plaatsing op vrijwillige basis is echter wel een indicatie van Bureau Jeugdzorg nodig. Deze vorm van hulpverlening kan echter wel als dwang ervaren worden, omdat ouders ervoor kiezen omdat het nu eenmaal nodig is om tot een oplossing te komen. Liever hadden ze het echter niet via deze weg gedaan. Uitgangspunt voor vrijwillige plaatsingen is dat de ouders en de jongere ermee instemmen. Tegenwoordig is de nadruk verschoven van justitiële plaatsingen naar vrijwillige plaatsingen. De oorzaak hiervan is dat men verwacht dat vrijwillige hulpverlening meer baat heeft dan gedwongen hulpverlening. Bij vrijwillige hulpverlening staan ouders en de jongere immers achter de gekozen hulpverlening en zijn ze daardoor meer gemotiveerd om hun best ervoor te doen. Een andere oorzaak voor de veranderde invalshoek is dat er tegenwoordig met de Wet op de jeugdzorg ook meer mogelijkheden zijn om vrijwillige hulpverlening te financieren.

Ook voor gedwongen verblijf is een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg nodig, er gaat echter ook een maatregel van het Burgerlijk Wetboek aan vooraf. Voorlopige hechtenis hoort ook bij gedwongen verblijf buiten het gezin. Jeugdzorg wordt onderscheiden in jeugdhulp, verblijf en observatiediagnostiek. Bij observatiediagnostiek is het zo dat de jongere verplicht ook moet worden opgenomen in een instelling die zich speciaal hiermee bezighoudt. Verblijf in een ander gezin of in een tehuis is alleen geoorloofd als men in het eigen gezin niet met de problemen van de jongere om kan gaan en het noodzaak is voor de gezinssituatie dat de jongere elders verblijft.

De indicatie tot verblijf

In het indicatiebesluit wordt melding gedaan of er 24-uurs opvang nodig is of slechts voor delen van een etmaal. Het indicatiebesluit wordt gebruikt bij het opstellen van het hulpverleningsplan.

Er zijn twee verschillende soorten justitiële jeugdinrichtingen: behandelinrichtingen en opvanginrichtingen. En binnen deze inrichtingen zijn er twee vormen van beveiliging mogelijk: beperkte beveiliging of normale beveiliging. In crisissituaties waarbij de jongere onmiddellijk uit huis geplaatst moet worden, kiest men altijd voor normale beveiliging. De problematiek van de jongere is dan zodanig dat crisisplaatsing nodig is en in de meeste gevallen zal er dan na onderzoek toch normale beveiliging nodig zijn.

Plaatsing in justitiële jeugdinrichtingen

Ten gevolge van een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd door de rechter moet de jeugdige verblijven in een justitiële jeugdinrichting. Deze inrichtingen werken op basis van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (BJJI).

Residentiële instellingen voor jeugdhulp

Wettelijke basis

De wettelijke basis voor residentiële jeugdzorg is de Wet op de jeugdzorg en deze geldt voor zowel de vorm van verblijf als de andere vormen van jeugdzorg: observatiediagnostiek en jeugdhulp. Residentiële hulpverlening is meestal te vinden in particuliere instellingen. Ter illustratie, er zijn slechts acht rijksinstellingen en ongeveer honderdtwintig particuliere instantie. De subsidiëring (met de WJZ) geschiedt met behulp van een functiegerichte benadering. Concreet houdt dit in dat er wordt gekeken naar de aanspraak op zorg (los van de organisatorische eenheid waarin de jongere zich bevindt) en de duur van het verblijf. De residentiële instellingen moeten zoveel mogelijk op een normale gezinssituatie lijken en daarbij wordt gelet op fysieke, sociale en pedagogische aspecten. Er dient structuur en regelmaat te zijn, indien nodig kan ondersteund worden in huishoudelijke en persoonlijke verzorging (uiteraard afgestemd op de leeftijd van de jongere) en het hulpverleningsplan dient zo geformuleerd te zijn dat er praktische en methodisch verantwoordelijke hulp en ondersteuning wordt gegeven. Bij de uitvoering van dit plan moet de instelling Bureau Jeugdzorg regelmatig op de hoogte stellen over het verloop, zodat er een evaluatie kan plaatsvinden. Ook worden de ouders hierover ingelicht. Overigens gaat het bij residentiële instellingen om 24-uurs opvang.

Semi-residentiële voorzieningen

In tegenstelling tot jongeren die in residentiële instanties verblijven hebben jongeren die in semi-residentiële opvang zitten meer contact met de ouders. Jongeren in residentiële instanties zitten 24 uur per dag in de instelling en ondanks vastgestelde contactmomenten en regelmatig een weekendje naar huis, verzwakken de contacten met het thuisfront. Bij semi-residentiële opvang gaat het meestal om dagcentra, waar de jongere een deel van het etmaal verblijft. Bekend voorbeeld is de Boddaerthuizen, waarbij kinderen met relationele en opvoedingsproblemen overdag terecht kunnen. Ouders worden nauw betrokken bij de behandeling van het kind die gericht is op herintegratie van het gezin.

Rechtspositie van de jongere

De jongere is minderjarig. De ouders (of de voogd) dragen de verantwoordelijkheid over de opvoeding van het kind. Echter, de grootste beslissingsbevoegdheid ligt bij Bureau Jeugdzorg. De jongeren (van twaalf jaar en ouder) hebben echter ook nog een aantal rechten, namelijk:

  • Het inzagerecht

  • Het klachtrecht

  • Het medezeggenschap in de WJZ

  • Het recht om een oordeel te geven over:

    • De aanvraag van de indicatie

    • De totstandkoming van het hulpverleningsplan

    • De wijziging van het hulpverleningsplan

De ouders

Het recht van jongeren hangt af van de manier waarop de plaatsing in een tehuis tot stand is gekomen; gedwongen of vrijwillig. Bij plaatsing op vrijwillige basis hebben ouders zelf nog het gezag over hun kind. De ouders kunnen zelf, op basis van advies van betrokken instanties, besluiten in hoeverre zij meewerken aan de hulpverlening. De beslissingen die zij maken zijn doorslaggevend voor het verdere verloop. In de andere situatie krijgen de ouders steeds te maken met beslissingen van derden. Verder blijkt dat ouders die proberen om een emotionele band te bewaren of te verkrijgen met hun kind, eerder op terugkeer naar huis kunnen rekenen. De juridische verhouding tussen ouders en kind doet er dan niet zoveel toe. Verblijf van een kind in het weekend in het eigen gezin wordt gezien als belangrijk hulpmiddel om vervreemding te voorkomen.

Justitiële jeugdinrichtingen

Wettelijke basis

De grond voor plaatsing in een justitiële inrichting is een uitspraak van de rechter. Het doel van deze plaatsing is beveiliging, opvoeding en resocialisatie. Daarvoor kunnen de volgende kenmerken genoemd worden:

  • Het ingesloten zijn met de daaraan verbonden vrijheidsinperkingen en inperkingen van rechten

  • Het onder gezag gesteld zijn van de met de tenuitvoerlegging belaste functionarissen

  • Het feit dat het aanbod van activiteiten en begeleiding van de jongere in de groep in het kader dient te staan van zijn ontwikkeling naar de volwassenheid

  • De voorbereiding van de jongere op de ‘vrije’ maatschappij

In principe worden hier geen kinderen jonger dan twaalf geplaatst, maar soms komt dit toch voor door het gebrek aan passende mogelijkheden.

Beheer van de overheid of particuliere inrichting

Het aantal rijksinrichtingen wordt bepaald door de minister van Veiligheid en Justitie. De minister draagt ook de eindverantwoordelijkheid.

De bestemming van justitiële jeugdinrichtingen

De minister van Veiligheid en Justitie kan bepalen welke bestemmingen/afdelingen er moeten zijn. Zo kan hij bijvoorbeeld eisen dat er een startunit is, een drugsvrije afdeling, een verblijfsafdeling, een afdeling voor een specifieke groep jongeren zoals zedendelinquenten of jongeren met een psychiatrische stoornis, of een afdeling die speciaal gericht is op een bepaald type activiteiten.

Justitiële jeugdinrichtingen vangen verschillende soorten jeugdigen op:

  • jeugdigen in voorlopige hechtenis

  • jeugdigen waarbij er sprake is van vervangende jeugddetentie

  • jeugdigen onder de achttien jaar die onder de BOPZ vallen

  • jeugdigen die vallen onder de jeugddetentie of PIJ-maatregel die nog geen achttien jaar zijn en te maken hebben met ernstige opgroei- en opvoedingsproblematiek

Ook jongeren met een tbs maatregel (meerderjarigenstrafrecht) die nog geen 23 jaar zijn, kunnen in een justitiële jeugdinrichting worden opgevangen.

Er zijn verschillende soorten justitiële jeugdinrichtingen, ingedeeld op beveiliging. Er zijn drie soorten inrichtingen:

  • open inrichting/afdeling

  • besloten inrichting (beperkte beveiliging)

  • gesloten inrichting (normale beveiliging)

Meestal worden jongens en meisjes in inrichtingen gescheiden. Wel kunnen er gezamenlijke activiteiten worden ondernomen.

Rechtspositie van de minderjarige

Jongeren hebben het recht om bezoek te ontvangen en telefoongesprekken te voeren, de mogelijkheid tot verlof en proefverlof, ze mogen brieven versturen en hebben het recht om een opleiding te volgen. De huisregels bepalen in hoeverre hierin tegemoet kan worden gekomen. Toch heeft de instelling ook een aantal rechten die voor de jongere minder fijn kunnen zijn, zoals het recht om de jongere (lichamelijk) te onderzoeken, het gebruik van geweld tegen de jongere, soms zijn er beperkingen wat betreft de vrije uitoefening van een godsdienstige overtuiging of de kleding en andere van het lichaam gescheiden stoffen.

In 2010 is de BJJI aangevuld. Er is bijvoorbeeld een time-outvoorziening opgenomen in de wet. Met deze voorziening kan de jeugdige voor korte tijd buiten de groep worden geplaatst. Het behandelen verblijfsplan zijn vervangen door het perspectiefplan. Ook is een verplichting tot nazorg na het verblijf in de instelling nu bij wet geregeld.

De ouders

De ouders hebben geen of slechts gedeeltelijk het gezag over het kind. Het blijft echter belangrijk dat de ouders een (emotionele) band met hun kind onderhouden. Daarbij moeten ze zich houden aan de bezoekregeling. Ook kan de jongere gebruik maken van verlofregeling.

Gesloten jeugdzorg

Per 2008 is er een belangrijke verandering geweest in de regeling voor uithuisplaatsing van jongeren onder voogdij van een rechtspersoon, Bureau Jeugdzorg of Stichting Nidos. Ook de regeling voor ondertoezichtstelling is gewijzigd. Jongeren worden niet langer in het beginsel in een justitiële jeugdinrichting, maar in een gesloten inrichting voor jeugd en gezin geplaatst. Dit wordt ook wel een jeugdzorg-plus-inrichting genoemd. Ook jongeren die er zelf mee instemmen en waarvan de ouders ermee instemmen kunnen zonder ondertoezichtstelling in een jeugdzorg-plus-instelling worden geplaatst. De regelingen gelden voor jongeren tot 21 jaar. De rechter maakt in principe alleen gebruik van de jeugdzorg-plus regeling voor jongeren tussen de achttien en 21 jaar indien de jongere zelf de behandeling in de instelling af wil maken.

De kinderrechter mag pas na een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg een machtiging tot de gesloten jeugdzorg geven. Het indicatiebesluit is pas rechtsgeldig wanneer een gedragswetenschapper die de jeugdige even daarvoor heeft onderzocht hiermee instemt. Bij een jongere die onder toezicht staat, wanneer ondertoezichtstelling voor een jongere wordt aangevraagd of als de jongere onder voogdij van een rechtspersoon staat is het indicatiebesluit niet nodig. Wel moet de jongere in deze gevallen zijn onderzocht door een gedragsdeskundige die instemt met de machtiging en moet de Raad voor de Kinderbescherming aangeven dat het noodzakelijk is de jongere in een jeugdzorg-plus-inrichting te plaatsen.

De regels waar een jongere in een jeugdzorg-plus-inrichting aan moet houden zijn zowel de huisregels als individuele regels. Deze individuele regels zijn opgenomen in het hulpverleningsplan en kunnen bijvoorbeeld inhouden dat de jongere wel of niet op verlof mag en of en aan welke hulpverleningsprogramma’s de jeugdige mee moet doen.

Pleegzorg

Algemeen

De laatste jaren zien we een stijging van het aantal pleeggezinplaatsingen. Waarschijnlijk komt dit doordat men – zeker bij jonge kinderen – aan pleegzorg de voorkeur geeft boven residentiële zorg. Er is sprake van pleegzorg als de pleegkinderen, de ouders en de pleegouders begeleiding krijgen. Er zijn veel verschillende vormen van pleegzorg en ze zijn ook op verschillende manier in te delen. Zo heb je bijvoorbeeld tijdelijke pleegzorg en ‘pleegzorg als opvoedingsarrangement’. Bij de laatste vorm gaat het om meer permanente plaatsingen in pleeggezinnen. Hierbij kan het gezag in de toekomst ook overgedragen worden naar de pleegouders, indien zij dit willen. Belangrijk is dat de jongere in staat is een relatie aan te gaan met het pleeggezin, en of de pleegouders het bestaan van een ouderlijk gezin aankunnen. De rechtspositie van pleegouders is sinds 2013 fors verbeterd. De hoop is dat er hierdoor meer mensen zijn die een pleegkind willen opvangen. Sinds 2013 zijn de volgende verbeteringen van kracht gegaan:

  • de positie van de pleegouders is vastgelegd in de wet

  • het gezinsvoogdijplan of jeugdreclasseringsplan wordt afgestemd met de pleegouders

  • pleegouders hebben een instemmingsplan met betrekking tot het hulpverleningsplan

  • de informatieverstrekking naar pleegouders toe moet worden verbeterd

  • pleegouders hebben recht op een vertrouwenspersoon

  • de onderhoudsverplichting van de pleegoudervoogden bestaat niet meer

In de Wet op de jeugdzorg gaat men ervan uit dat de pleegouders met de zorgaanbieder een pleegcontract sluiten. Hierin worden ook afspraken gemaakt over omgang met de eigen ouders van het kind. De ouders die pleegzorg willen bieden worden eerst gecontroleerd op geschiktheid en indien nodig worden er eisen aan het gezin gesteld. Zo kunnen er bijvoorbeeld grenzen gesteld worden aan het maximum aantal pleegkinderen in het gezin en kwaliteitseisen opgesteld worden. Ook de eisen die aan het pleeggezin worden gesteld en de pleegvergoeding zijn in het pleegcontract opgenomen.

Voorzieningen op het terrein van de pleegzorg

Gedurende de periode van pleegzorg moeten zowel het kind als de ouders als de pleegouders worden begeleid. Instellingen houden zich daarnaast onder andere bezig met het werven van pleeggezinnen en het opstellen van een hulpverleningsplan. Ook financieren deze instellingen de zorg die de pleegouders het pleegkind geven. Er waren in de Wet op de jeugdhulpverlening drie soorten voorzieningen van pleegzorg vastgelegd:

  • voorzieningen voor pleegzorg

  • instellingen van therapeutische gezinsverpleging

  • centrales voor pleeggezinnen

In de nieuwe WJZ bestaan deze voorzieningen niet meer. Er wordt nu meer naar het individuele geval gekeken en passende zorg geboden aan het individu.

Pleeggezinnen

De verzorging en opvoeding van een pleegkind wordt in zijn geheel gedaan door de pleegouders. Het zoeken en selecteren van nieuwe pleeggezinnen is een intensieve arbeid. Met behulp van advertenties, voorlichting aan hulpverleningsinstanties over de behoefte aan nieuwe pleeggezinnen en via folders bij huisartsen e.d. wordt geprobeerd om nieuwe gezinnen te vinden die zich willen openstellen voor pleegzorg. Gelukkig zijn er ook ouders die zich spontaan aanmelden. Het is trouwens ook mogelijk dat alleenstaande mensen en mensen die op een andere basis dan het huwelijk samenwonen pleegkinderen opnemen.

Behalve een indeling wat betreft de duur van de pleegzorg kan er ook een indeling gemaakt worden in het type pleegzorg. Zo zijn er opvanggezinnen, dat zijn pleeggezinnen die in crisissituaties het kind een thuis bieden. Binnen drie maanden tijd moet er duidelijkheid zijn ontstaan omtrent de problemen die het kind heeft en over de noodzaak en vorm van verdere hulpverlening. Verder zijn er de pleeggezinnen die gericht zijn op volledige verzorging en opvoeding. Hierbij neemt het kind een plaats in het gezin in die vergelijkbaar is met de positie van een eigen kind, al dan niet met contacten met zijn eigen ouders. Voor kinderen die al enigszins zelfstandig kunnen wonen, maar die verzorging niet geheel kunnen missen, bestaan er kostgezinnen. Ook zijn er de kinderen die zodanige problematiek met zich meedragen dat therapeutische hulpverlening en begeleiding nodig is om kinderen goed in deze therapeutische pleeggezinnen te laten functioneren. Meestal gaat het hierbij om langdurige plaatsingen. De laatste variant die bestaat zijn de gezinnen waar vooral tehuiskinderen weekends en vakanties kunnen verblijven. Een bijzondere vorm van pleegzorg is verblijf in een zogenaamd netwerkgezin, daarbij wordt het kind geplaatst bij familie of kennissen van het ouderlijk gezin. Een andere bijzondere vorm van pleegzorg is pleegzorg aan allochtone kinderen, waarbij een pleeggezin wordt gezocht met een vergelijkbare achtergrond.

Wat betreft pleegzorg bestaat de hulpverleningsvariant en de opvoedingsvariant. De hulpverleningsvariant is gericht op specifieke hulp, het wordt ook wel de perspectief zoekende pleegzorg genoemd. De opvoedingsvariant wordt ook wel de perspectief biedende hulpverleningsvariant genoemd. Er is meer zekerheid wat betreft de permanentie van het verblijf, kortom het is meestal langdurige pleegzorg.

Een meer recent ontwikkelde vorm van pleegzorg is de MTFC: Multidimensional Treatment Foster Care. Dit programma richt zich op drie leeftijdsgroepen jongeren tussen de drie en achttien jaar waarbij grote gedragsproblemen en delinquent gedrag een rol spelen. De jongeren zijn door de jeugdrechter veroordeeld of verblijven in een residentiële jeugdinrichting. De MTFC valt qua zwaarte in tussen een celstraf en een taakstraf. In een speciaal voor de jongere geselecteerd opvoedgezin wordt de jongere door getrainde ouders begeleid en ondersteund. Er is sprake van strikt toezicht. Meestal kan de jongere na het MTFC programma weer terug naar huis. MTFC kan vooral bij jongere kinderen (drie tot zeven jaar) ook bij ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel worden ingezet.

Rechtspositie van de pleegouders

Pleegouders treden eigenlijk in de plaats van de eigen ouders van het kind, zij zorgen namelijk voor de opvoeding en verzorging van het kind. Er is wel een heel groot verschil met gewone ouders, want pleegouders dragen niet het gezag over hun pleegkinderen. Pleegouders hebben volgens de Wet op de jeugdzorg wel het klachtrecht, recht op financiering van de pleegzorg en medezeggenschap. Wat betreft schoolkeuze en andere ingrijpende beslissingen moet het kind zich wenden tot de gezagsdragende (eigen) ouders. Na één jaar pleegzorg krijgen pleegouders er een recht bij, namelijk het blokkaderecht. Het blokkaderecht houdt in dat pleegouders een wijziging van het verblijf van het pleegkind (gewenst door de gezagsdrager) kunnen blokkeren en hiermee niet akkoord gaan indien zij dit in het belang van het kind achten. Aan dit blokkaderecht zit wel een voorwaarde, want die één jaar durende pleegzorg moest wel met instemming van de gezagsdrager (ouders of voogd) geschieden.

Voordat een kind in een pleeggezin wordt geplaatst wordt er een pleegcontract opgesteld. Dit wordt geregeld door de zorgaanbieder die het pleeggezin begeleidt. Het pleegcontract omvat onder andere regels over de verzorging en opvoeding en de beslissingsbevoegdheden van de pleegouders.

Pleegkinderenwet

Veel pleeggezinnen en pleegkinderen vallen buiten deze wet omdat zij al aanspraak maken op de Wet op de jeugdzorg. De reikwijdte van deze wet is dus erg beperkt. Er is alleen toezicht op pleeggezinnen en inrichtingen.

De jongere en zijn ouders

De verhouding tussen de ouders en professionele hulpverleners of groepsleiders in tehuizen is vrijblijvender dan de verhouding tussen ouders en pleegouders van het kind. Een belangrijk verschil is het blokkaderecht. Alleen pleegouders kunnen hier namelijk een beroep op doen. In het pleeggezin hoort het kind echt bij het gezin en hierdoor kan verwijdering ontstaan tussen het kind en de eigen ouders. De ouder kan dan nog wel gezagsdrager zijn, maar de emotionele band met het kind wordt aangetast of gaat verloren. Dit is zeker het geval als de ouders weinig contact hebben met het kind. Dit kan ook meespelen in de beslissing van de ouders voor de keuze tussen plaatsing in een inrichting of plaatsing in een pleeggezin.

Wat zijn de financieringskaders voor de jeugdzorg en jeugdhulpverlening? - Chapter 10

Door de Wet op de jeugdzorg (Wjz) zijn de financieringen rondom zaken die met de jeugdzorg te maken hebben veel transparanter geworden. Toch zijn er nog steeds verschillende financieringswetten van kracht in verschillende situaties. Deze staan in de Wjz, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (BJJI).

Het landelijk beleidskader jeugdzorg als grondslag voor de financiering door de rijksoverheid

Sinds 2008 bestaat er een nieuwe vorm van financiering. Dit stelsel heeft de volgende kenmerken:

  • Het budget voor de jeugdzorg wordt op macroniveau vastgesteld op basis van de vraagprognose.

  • Het benodigde budget en de verdeling over het land wordt door een onafhankelijk adviesorgaan geleid.

  • Door een meer globaal indicatiebesluit kunnen financiële middelen doelmatiger en doeltreffender worden ingezet.

De bedragen worden eens in de vier jaar geraamd.

De voortgangsrapportage jeugdzorg

Elk jaar wordt een voortgangsrapportage vastgesteld:

  • De uitkeringen voor de taken van Bureau Jeugdzorg twee jaar voor de voortgangsrapportage worden vastgesteld.

  • Dit geldt ook voor de uitvoering van experimenten of steunfuncties.

  • Ook worden de uitkeringen voor de verleende jeugdzorg door zorgaanbieders vastgesteld.

Ook wordt er een overzicht gegeven van de manier van besteden per provincie en van de bestemmingen van geld dat nog niet is besteed.

Uitkeringen en subsidies van het Rijk

Uitkeringen ten behoeve van de Bureaus Jeugdzorg en de verlening van jeugdzorg door de zorgaanbieders

Provincies krijgen op jaarbasis een uitkering voor de verleende jeugdzorg door de zorgaanbieders (natuurlijke of rechtspersonen die jeugdzorg bieden).

Overige subsidies van het Rijk ten behoeve van de jeugdzorg

Voor experimenten, steunfuncties of bij het promoten van nieuw beleid kunnen extra subsidies worden gegeven voor een periode van maximaal vier jaar, soms in combinatie met een subsidieplafond.

Subsidiëring door de provincies

Het provinciale beleidskader jeugdzorg

Elke vier jaar wordt een provinciaal beleidskader jeugdzorg vastgesteld. Dit kader is geldig in de daaropvolgende vier jaar. Hierin staat het beleid dat de Bureaus Jeugdzorg zouden moeten voeren in hoofdlijnen geschetst. Ook het aanbod waar aanspraak op kan worden gedaan op basis van de Wjz en het financiële kader hiervoor zijn opgenomen in het provinciale beleidskader jeugdzorg. Belangrijk zijn de volgende richtlijnen:

  • jeugdzorg moet op een zo doelmatige en doeltreffende manier gebeuren

  • jeugdzorg moet in de minst ingrijpende vorm worden geboden

  • hoe dichter de jeugdzorg bij huis plaatsvindt, hoe beter

  • hoe korter de jeugdzorg plaatsvindt, hoe beter

Het uitvoeringsprogramma jeugdzorg

Voor 1 december wordt ieder jaar door de provincies het uitvoeringsprogramma jeugdzorg vastgesteld.

Provinciale subsidieverordening

De subsidieverordening omvat regels over:

  • de hoogte van de subsidie

  • de verlening en vaststelling van de subsidie

  • hoe de begroting is opgesteld en het financiële verslag

  • het toezicht op de besteding van de subsidies

Financiering Landelijk werkende instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij

De Wjz regelt de financiering van de Landelijk werkende instellingen (LWI’s) niet. Er zijn een aantal LWI’s in Nederland gevestigd. Deze worden direct door de provincies gefinancierd. De provincies krijgen hiervoor extra budget. Voorbeelden van deze instellingen zijn de William Schrikker Stichting en Stichting

Subsidiëring van de pleegzorg

De financiering van de pleegzorg is wel in de Wjz geregeld. Een pleegouder is iemand die een jongere (niet zijn of haar (stief)kind) opvoedt en verzorgt alsof die jongere tot zijn of haar gezin behoort. Ook grootouders kunnen dus pleegouders zijn. De pleegouder krijgt een subsidie voor de opvoeding en verzorging van de jongere uitgekeerd door de zorgaanbieder. Bij kinderen met een beperking wordt een extra toelage verstrekt.

Bekostiging op grond van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen

Landelijke voorzieningen wat betreft de residentiële hulpverlening voor vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen worden bekostigd door de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

Gesloten jeugdzorg

De minister van VWS bekostigd de gesloten jeugdzorg.

Bekostiging op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Zorgverlening door de jeugd-ggz en de jeugdzorg voor jongeren met een verstandelijke beperking vallen onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Tegenwoordig kan een jongere nog maar weinig beroep doen op deze wet en wordt er vaker gebruik gemaakt van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Eigen bijdrage jeugdzorg

Onderhoudsplichtige (stief)ouders hebben binnen de Wet op de jeugdzorg een bijdrageplicht. Ook een man waaraan vaderschapsactie is toegewezen heeft bijdrageplicht. De bijdrage wordt vastgesteld door het Landelijk bureau inning Onderhoudsbijdragen.

Een jongere die hulpverlening krijgt in de vorm van verzorging en verblijf is verplicht een eigen bijdrage te leveren. Deze wordt vastgesteld door de betrokken zorgaanbieder. De bijdrage mag nooit het gehele inkomen van de jongere omvatten.

Jeugdzorg waarop geen aanspraak bestaat op grond van de Wjz

Deze jeugdzorg wordt bijvoorbeeld betaald door de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het gaat bijvoorbeeld om het verrichten van algemeen maatschappelijk werk of schoolbegeleiding.

Wet werk en bijstand

Jongeren jonger dan achttien jaar krijgen geen bijstand. Alleen bij zeer dringende redenen kan hiervan worden afgeweken. In 2015 wordt de Wet werk en bijstand vervangen door de Participatiewet. De Wet Wajong wordt dan alleen beschikbaar voor langdurig arbeidsongeschikten.

Algemene nabestaandenwet

De Algemene nabestaandenwet geeft jongeren die door het overlijden van de ouders volledig wees zijn geworden. Het wezenpensioen loopt tot het zestiende levensjaar, indien er een studie wordt gevolgd of het kind mindervalide is loopt het wezenpensioen tot het 21e levensjaar.

Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen stelt de bijdragen die moeten worden betaald vast en int deze ook indien belanghebbenden dit wensen. Ook de partneralimentaties worden door dit bureau geïnd.

Wat zijn de internationale aspecten van het jeugdrecht en de jeugdhulpverlening? - Chapter 11

Er is niet alleen steeds meer sprake van grensoverschrijdend verkeer, er is ook in toenemende mate sprake van internationalisering in ons eigen land. Wat betreft rechtszaken is er dikwijls onduidelijkheid of internationale of nationale rechtsregels geldig zijn. In het algemeen kan gesteld worden dat internationale rechtsregels gelden boven nationale rechtsregels. Soms kan het bijvoorbeeld onrechtvaardig zijn om personen of landen die het aangaat volgens het Nederlandse recht te beoordelen.

Verdragen

Een verdrag wordt gesloten tussen staten onderling of tussen staten en internationale organisaties. Verdragen zijn de belangrijkste bronnen voor het internationale recht. In een verdrag worden regelingen getroffen over bepaalde zaken of bepaalde kwesties worden beslecht. In de meeste verdragen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen.

Het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)

De belangrijkste rechten van de mens zijn dat deze vrij is in wat hij doet zonder enig onderscheid op basis van geslacht, ras, kleur, taal, vermogen, politieke of andere mening, godsdienst, nationale of maatschappelijke afkomst, behoren tot een nationale minderheid, geboorte of andere status. Verder heeft iedereen recht op een privéleven en respect hiervoor en mensen die de huwbare leeftijd hebben mogen – indien zij dit beiden willen – trouwen.

Het Verdrag inzake de rechten van het kind

Het IVRK geldt voor alle minderjarigen en het gaat om burgerlijke, politieke, sociale, economische en culturele rechten voor het kind. De overheid is verplicht het kind te beschermen tegen inmenging van anderen in het privéleven van het kind en de overheid moet waarborgen dat een kind niet van zijn ouders gescheiden kan worden. Ook moet de overheid waarborgen dat het kind toegang heeft tot voorzieningen in de gezondheidszorg. De overheid is verplicht deze rechten van het kind zowel aan volwassenen als aan kinderen, op grote schaal bekend te maken.

Het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

Dit verdrag is in Nederland in 2002 ingegaan. Soms hebben kinderen bescherming nodig in een ander land dan het land waarvan zij de nationaliteit bezitten. De hoofdregel is dat de Nederlandse rechter het Nederlandse recht toepast. Dit heeft te maken met het feit dat de staat waarin de jeugdige persoon zich bevindt als eerstverantwoordelijke wordt gezien en daarna pas de verantwoordelijkheid ligt bij de staat waarin de jongere onderdaan is. De landen die betrokken zijn bij een zaak houden met elkaar contact over de genomen kinderbeschermingsmaatregelen. Een zwak punt van het verdrag is dat de beide landen wel de genomen maatregelen erkennen, maar niet verplicht zijn om ook aan de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de maatregelen mee te werken.

Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid

Sinds 2005 is de bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid van kracht. De meeste onderwerpen in deze verordening staan ook in het Haags Kinderbeschermingsverdrag. Deze verordening heeft alleen betrekking op lidstaten van de Europese Unie. Met de verordening kan een omgangsrecht over de grens worden geregeld. Het heeft betrekking op echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van een huwelijk, allen in verband met de ouderlijke verantwoordelijkheid.

De bevoegdheid met betrekking tot deze verordening ligt bij de rechtelijke macht in het land waar het kind de gewone verblijfplaats heeft. Ook bij verhuizing blijft de oorspronkelijke rechter bevoegd.

Het Europees Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen

Dit verdrag is bedoeld om internationale kinderontvoering tegen te gaan. Kinderen jonger dan zestien jaar mogen niet zomaar zonder toestemming van de al dan niet gezagsdragende ouder naar een andere lidstaat worden overgebracht. Hierdoor heeft de gezagsdragende ouder immers niet meer de mogelijkheid om het feitelijke gezag over het kind uit te voeren en de niet met het gezag belaste ouder kan niet van zijn omgangsrecht gebruik maken. Indien er toch sprake is van kidnapping, hebben de betrokken personen zes maanden de tijd om het kind terug te eisen. Binnen zes maanden zal automatische teruggave van het kind plaatsvinden. Als de termijn van zes maanden al verstreken is, kan de rechter beslissen dat teruggave niet in het belang van het kind is, omdat het kind al teveel geïntegreerd is in de nieuwe omgeving.

Het Haags Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van de internationale ontvoering van kinderen

Een andere naam voor dit verdrag is het ‘antikidnapverdrag Haagse Conferentie’. Het is eveneens bedoeld om kidnapping van jongeren beneden de zestien jaar tegen te gaan. Het verdrag staat voor onmiddellijk herstel van de gezinssituatie, zoals deze voor de voor de ontvoering was. Men veronderstelt dat het ontvoeringsprobleem alleen opgelost kan worden wanneer het kind direct terugkeert naar het land waar het vandaan komt. Het Haags Verdrag is bedoeld voor iedere ontvoering (onafhankelijk van een voorafgaande gezagsbeslissing), dit in tegenstelling van het Europees Verdrag. Een verzoek om onmiddellijke terugkeer van het kind wordt ingewilligd als het verzoek binnen één jaar na de ontvoering is ingediend, anders kan het kind teveel ingeburgerd zijn in de nieuwe omgeving. Het Haags Verdrag en het Verdrag inzake de rechten van het kind zijn voor de tenuitvoerlegging afhankelijk van een Centrale Autoriteit, in dit geval is dat een afdeling van het ministerie van Justitie. De rechter kan weigeren om de terugkeer van een kind te bevelen. Dit gebeurt bijvoorbeeld als een kind bezwaar maakt tegen zijn terugkeer, of als de ouder/ontvoerder duidelijk kan maken dat er ernstig risico bestaat bij het kind als deze terugkeert. Het belang van het kind staat in het verdrag centraal.

Verdrag voor de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik

Eind 2007 is er een verdrag tot stand gekomen dat de seksuele uitbuiting en het seksueel misbruik van kinderen wereldwijd tegen moet gaan.

Alimentatieverdragen

Volgens het EEG-executieverdrag mag de Nederlandse rechter een beslissing nemen over de kinderalimentatie als het kind in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft. Wanneer een alimentatiebeslissing in een ander land wordt gegeven dan een land dat aangesloten is bij het EEG-executieverdrag, wordt dit in alle andere aangesloten staten erkend.

Vreemdelingenrecht

Algemeen

Het vreemdelingenrecht houdt zich bezig met personen die op grond van de Rijkswet op Nederlanderschap geen Nederlander zijn en ook niet op grond van een andere wet als Nederlander worden behandeld. De toepassing van de regels zijn uitgewerkt in beleidsregels in de Vreemdelingencirculaire 2000. Met behulp van deze regels kunnen mensen, die op grond van geen enkele wet als Nederlander behandeld mogen worden, uit Nederland gezet worden of niet toegelaten worden in ons land.

De rechtspositie van jeugdige vreemdelingen

Als het over jeugdige vreemdelingen gaat zijn er grofweg drie groepen te onderscheiden:

  • Kinderen die in Nederland willen blijven omdat hun ouders hier wonen

    • In het kader van gezinshereniging legaal in Nederland toegelaten

    • Geboren uit ouders met een niet-Nederlandse nationaliteit

  • Kinderen die in Nederland in een (adoptief) pleeggezin zijn opgenomen

  • Jongeren die naar Nederland komen om bijvoorbeeld een studie te volgen of omdat zij uit vrees voor vervolging niet meer in hun eigen land kunnen wonen. In het laatste geval gaat het om alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s).

Halverwege 2013 is er een nieuw beleid gekomen betreffende amv’s. De amv’er moet op deze manier sneller duidelijkheid krijgen of hij of zij moet terugkeren of mag blijven. Wanneer er bescherming nodig is, komt de amv’er in aanmerking voor asiel. Wanneer er geen bescherming nodig is, moet hij of zij terug naar het land van herkomst. Dit mag alleen als de opvang daar goed geregeld is (familie, opvanghuis). Amv’s kunnen ook een buitenschuldvergunning (vijf jaar geldig) krijgen om hier te blijven, bijvoorbeeld wanneer het land van herkomst geen onderdanen terugneemt.

Totdat hij of zij achttien is, krijgt de amv’er een voogd toegewezen via Stichting Nidos.

  • Status van de vluchteling

Indien een vluchteling komt uit een land waar hij of zij wordt vervolgd op basis van de godsdienstige of politieke overtuiging, nationaliteit, ras of sociale status krijgt de vluchteling een verblijfsstatus van onbepaalde duur in Nederland.

  • Vreemdelingenbewaring

Gezinnen met kinderen mogen alleen bij uitzondering in de vreemdelingenbewaring terecht komen. Dit mag alleen nog als de gezinnen zich aan toezicht hebben onttrokken. Als dit niet zo is, komt het gezin op een gezinslocatie. De terugkeer naar het eigen land staat hierbij centraal. Ruim 4/5 van de mensen in de vreemdelingenbewaring gaat binnen drie maanden terug naar het land van herkomst. Een vreemdeling kan alleen in vreemdelingenbewaring worden gezet indien hij of zij niet meewerkt aan de terugkeer, bij een risico op het onttrekken aan toezicht en bij zicht op terugkeer op korte termijn. Het wordt dus gezien als laatste middel.

  • Rechtsbescherming

Bij weigering van de verblijfstitel kan bij de staatssecretaris Veiligheid en Justitie worden verzocht om herziening. De staatssecretaris laat zich hierbij vaak adviseren door de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ).

  • Gezinshereniging

Werknemers uit het buitenland mogen sinds 1974 hun gezin laten overkomen naar Nederland. Dit geldt voor de partner en voor minder- en meerderjarige kinderen die tot het gezin behoren. Er zitten wel voorwaarden aan vast. Deze voorwaarden zijn streng. Zo moet er een basisexamen inburgering worden afgelegd en de aanvrager mag niet voor een misdrijf met justitie in aanraking zijn gekomen.

  • Afhankelijk verblijfsrecht

Een meerderjarige vreemdeling kan na vijf jaar hoofdverblijf in Nederland een vestigingsvergunning aanvragen. Dit geldt niet voor minderjarige vreemdelingen, omdat voor hen de jaren verblijf voor het zestiende levensjaar niet meetellen.

  • School en werk

Ook jeugdige vreemdelingen vallen onder de leerplichtwet. Ongeacht de verblijfsstatus hebben deze kinderen recht op onderwijs.

Het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid is van toepassing op vreemdelingen in Nederland. Buitenlandse werknemers krijgen bijvoorbeeld kinderbijslag, ook als hun kinderen niet in Nederland wonen.

Alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s)

Als een amv in Nederland komt wordt zo snel mogelijk iemand toegewezen die het gezag kan uitoefenen over de AMA. De voogd is meestal iemand van de stichting Nidos te Utrecht. Via Nidos krijgen de amv’ers lesgeld, boeken en andere leermiddelen, geld voor basis- en voortgezet onderwijs, reiskosten voor onderwijs of andere noodzakelijke reiskosten. De amv’ers – twaalf tot en met zestien jaar – kunnen maximaal één maand in vreemdelingenbewaring worden gesteld, meestal in een justitiële jeugdinrichting. Voor kinderen onder de twaalf jaar wordt de asielprocedure gestart door stichting Nidos. Jongeren vanaf twaalf jaar moeten dit zelf doen. Ze moeten hierbij aannemelijk maken dat zij gegronde vrees hebben voor vervolging in hun eigen land. Dit kan zijn wegens ras, godsdienst, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde groep. Meer dan 95% van de jeugdige asielzoekers meldt zich zonder geldige papieren.

De relatie tussen jeugdbeschermingsmaatregelen en het verblijf van minderjarige vreemdelingen in Nederland

Er is een verband tussen het aantal kinderbeschermingsmaatregelen en het verblijf van minderjarige vreemdelingen in Nederland. Er worden namelijk relatief gezien veel meer jeugdbeschermingsmaatregelen toegepast op minderjarige vreemdelingen dan op minderjarige Nederlanders; de helft van de minderjarige vreemdelingen wordt uit huis geplaatst. De verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de minderjarige vreemdelingen relatief veel meer te maken hebben met problematiek als gestoorde gezinsrelaties en onmacht van de ouders om hun kinderen op te voeden en te verzorgen. Dit zorgt voor meer antisociaal en crimineel gedrag, en daarnaast schoolverzuim en weglopen.

Hoe zijn nieuwe ontwikkelingen en vernieuwing binnen de jeugdzorg teweeg te brengen? - Chapter 12

De gezinsnota (2008) is een richtinggevend document voor het jeugdbeleid. Deze nota richt zich specifiek op het gezinsbeleid.

Met Operatie Jong (2003) wordt er gekeken naar jeugdcriminaliteit. Vijf ministeries komen hier samen:

  • VWS

  • Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

  • Justitie

  • Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties

  • Sociale zaken en werkgelegenheid

De komende jaren staan er een aantal grote projecten op de planning. Zo komt er een herziening van de adoptiewetgeving wat betreft de interlandelijke adoptie. Ook de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt herzien, net als de kinderbeschermingsmaatregelen. Tot slot wordt de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen vervangen door de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet forensische zorg.

De toekomst van de jeugdzorg (vanaf 2015) wordt bepaald door het in 2013 ingediende wetsvoorstel: de Jeugdwet. Deze wet moet de Wet op de jeugdzorg gaan vervangen. De gehele jeugdzorg wordt middels de Jeugdwet overgedragen aan de gemeenten.

Voorstellen tot herziening van het personen- familie- en jeugdrecht

Rapport Commissie-Wiarda

Dit rapport gaat over het jeugdbeschermingsrecht. J. Wiarda heeft dit recht, dat al bestaat sinds het Eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, vernieuwd. De volgende vernieuwingen zijn doorgevoerd:

  • de rechtspositie van minderjarigen in inrichtingen voor justitiële jeugdbescherming is vastgelegd

  • er bestaat geen verschil meer tussen wettig en onwettig

  • de verplichte verzorgingstermijn voor adoptie is verkort

  • de afstandsmoeder bij adoptie mag nu minderjarig zijn (vanaf zestien jaar)

  • de Centrale Adoptieraad is opgeheven

  • pleegouders hebben een blokkaderecht gekregen

  • vanaf 12 jaar hebben minderjarigen bij familierecht het recht gehoord te worden

  • de Raad voor de Kinderbescherming heeft een nieuwe organisatiestructuur gekregen

  • de meerderjarigheidsgrens is verlaagd naar achttien jaar

Rapport Commissie-Anneveldt

De belangrijkste taak van deze commissie was het materieel strafrecht bij jongeren in te perken tot één vrijheidsbenemende straf en één vrijheidsbenemende maatregel. Ook werd het advies tot een alternatieve sanctie gevormd: leer- en taakstraf. Sinds 1995 vormen de voorstellen van de Commissie-Anneveldt de basis van het jeugdstrafrecht zoals beschreven in hoofdstuk 6.

Justitiële bescherming in discussie

In 1990 werd de Justitiële jeugdbescherming, met recht in beweging ingevoerd. Deze nota richt zich op de bescherming van kinderen die in hun ontwikkeling worden bedreigd.

Tussenbalans, Contourennota en vernieuwing

Door de Tussenbalans in de jeugdbescherming en –hulpverlening werden er grote bezuinigingen doorgevoerd (1991). Hieruit ontstond de Contourennota: een model voor een bestuurlijke organisatie met de raden voor de kinderbescherming en instellingen voor (gezins)voogdij. Door vernieuwingen ontstonden daarna grotere organisaties: er kwam één landelijke Raad voor de kinderbescherming.

Regie in de jeugdzorg

In het rapport Plaats maken wordt (1994) voorgesteld over te gaan naar provinciale en grootstedelijke Bureaus Jeugdzorg. Hier kwam veel kritiek op, maar de voorstellen in dit rapport hebben wel geleid tot het standpunt Regie in de Jeugdzorg (1994). Uiteindelijk is in 2005 de Wet op de jeugdzorg aangenomen en uitgevoerd. Vanaf 2000 werden in alle provincies en grootstedelijke regio’s Bureaus Jeugdzorg ingevoerd. Vaak deelden de Advies- en Meldpunten kindermishandeling hun locatie met een Bureau Jeugdzorg.

Jeugdcriminaliteit

In 1993 werd de Commissie Jeugdcriminaliteit opgericht. Deze commissie richtte zich op preventie en dadergerichte aanpak. Ook werd er geadviseerd tot een cliëntvolgsysteem. Daarnaast werden voorstellen gedaan de nieuwe Politiewet te versterken. In 1995 werden de meeste aanbevelingen overgenomen door de notitie Jeugdcriminaliteit.

Er werd een plan van aanpak gevormd in 1998 waarbij ook op lokaal niveau projecten zijn opgestart. Een voorbeeld van zo’n project is Justitie in de buurt. In 2008 werd er een beleid ingevoerd waardoor jongeren die maatschappelijk ongewenst gedrag vertonen maatschappelijk leren participeren. Jongeren zonder werk en opleiding krijgen hierdoor perspectief. Toenemende criminaliteit onder jongeren tot twaalf jaar werd aangepakt met de Stop-reactie. Deze effectieve maatregel is in 2010 beëindigd. Ook voor allochtonen in de jeugdcriminaliteit zijn er speciale programma’s opgericht, zoals individuele trajectbegeleiding.

Beter beschermd (2004) is een beleidsprogramma dat zich richt op minderjarigen die in hun ontwikkeling worden bedreigd.

Forensische Diagnostiek Jeugdzorg is een nieuw beleidskader dat de komende jaren bij de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank zal worden ingevoerd. Belangrijke uitgangspunten van dit kader zijn de Multi System Therapy en de Functional Family Therapy. Deze therapieën zijn bedoeld voor jongeren tussen de twaalf en achttien jaar die ernstig asociaal gedrag vertonen.

Centra voor Jeugd en Gezin binnen gemeenten zijn inmiddels verplicht gesteld. Er bestaan vier thema’s:

  • werk

  • opvoeding

  • gezinsvorming

  • scheiding en omgang

Bijzondere voorzieningen bij scheidings- en omgangsproblematiek

Het Verdrag inzake de rechten van het kind is het uitgangspunt bij hulpaanbod bij problemen rondom omgang na scheiding. Een kind moet volgens dit verdrag regelmatig contacten met beide ouders onderhouden (zolang dit niet tegenstrijdig is met het belang van het kind). In het kader hiervan zijn er bijvoorbeeld in verschillende steden omgangshuizen te vinden. Dit zijn neutrale ontmoetingsplaatsen voor ouder en kind.

Opvoedingsondersteuning

De notitie Niet-vrijblijvende vormen van opvoedingsondersteuning moet ouders bewust maken van hun verantwoordelijkheid voor het gedrag van hun kinderen.

Adoptie buitenlandse kinderen door echtparen van hetzelfde geslacht

Sinds 2009 is adoptie voor stellen van gelijk geslacht mogelijk.

Rapporten Commissie-Kalsbeek

In 2007 werd voorgesteld dat in het geval van lesbisch ouderschap de duo-moeder een juridische relatie met het kind kan krijgen. De duo-moeder kan het kind erkennen en bij een huwelijk ontstaat er een juridische relatie van rechtswege. In 2014 zijn deze wetsvoorstellen in werking getreden.

Naast dit rapport werd ook gekeken naar adoptie. De commissie heeft aanbevelingen gedaan om de kwetsbaarheid van interlandelijke adoptie te verminderen. Hierbij zijn het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Haags Adoptieverdrag de basis. Een belangrijk onderdeel van de aanbevelingen was de deelbemiddeling; de commissie wil dat deze wordt afgeschaft.

Wetsvoorstel tot wijziging van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen

De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen is op een aantal punten gewijzigd:

  • de time-out maatregel is wettelijk ingevoerd

  • binnen drie weken na binnenkomst moet de jongere een verblijfsplan hebben

  • er is geen onderscheid meer tussen opvang- en behandelinrichtingen

  • het is nu duidelijk dat de jongere altijd zijn of haar beklag kan doen

  • soms kan de tbs-maatregel uit het volwassenenrecht in een jeugdinrichting ten uitvoer worden gedaan (bij jongeren tot 21 jaar)

  • er mag geëxperimenteerd worden met nieuwe vormen van tenuitvoerlegging

  • er is een verplichte nazorg voor jongeren die door jeugddetentie of de PIJ-maatregel in een justitiële inrichting zijn beland

  • een voorwaardelijk deel van de jeugddetentie zal door het Openbaar Ministerie worden gevorderd

Wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen

In 2009 is een wetsvoorstel om de kinderbeschermingsmaatregelen te herzien ingediend. Waarschijnlijk wordt de wet in 2015 ingevoerd. Er zijn enkele belangrijke veranderingen:

  • er komt een nieuwe maatregel van opgroeiondersteuning, welke door de kinderrechter kan worden opgelegd

  • te tekst die hoort bij de ondertoezichtstelling wordt aangepast, inhoudelijk blijft de ondertoezichtstelling wel gelijk

  • alleen de kinderrechter kan nu een machtiging voor uithuisplaatsing afgeven; ook bevoegdheden van de ouders kunnen nu aan de gezinsvoogd worden overgedragen

  • ontheffing, gedwongen ontheffing en ontzetting vallen nu onder één gezagsontnemende maatregel

  • de Jeugdwet wordt ingevoerd

Vervanging BOPZ door nieuwe zorgwetten

De BOPZ wordt vervangen door de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet forensische zorg.

Aanpak kinderpornografie

Er zijn de afgelopen jaren wetten ingevoerd die te maken hebben met kinderpornografie. Dit delict is echter sterk in ernst toegenomen, waardoor extra maatregelen zijn vereist. Er is onder andere een meldpunt kinderporno ingesteld.

Adolescentenstrafrecht

Eind 2012 werd het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht ingediend. Juist in deze groep komt criminaliteit en grensoverschrijdend gedrag vaak voor, aangezien adolescenten zich nog niet volledig hebben ontwikkeld. Ook jongeren en jongvolwassenen met een lichte verstandelijke beperking komen relatief vaak met justitie in aanraking. Het wetsvoorstel wil een effectievere aanpak realiseren voor jongeren tussen de zestien en 23 jaar. Er wordt vooral van een consequente aanpak uitgegaan. Zware zeden- of geweldsmisdrijven kunnen niet langer worden afgedaan met een taakstraf. Ook kan de rechter een PIJ-maatregel omzetten in tbs. Dit kan wanneer de PIJ-maatregel is verlengd tot zeven jaar. De PIJ-maatregel kan alleen nog worden opgelegd bij jongeren die verminderd of ontoerekeningsvatbaar zijn.

In de tweede helft van 2012 is er op twee plaatsen met een pilot begonnen. In 2014 is het adolescentenstrafrecht definitief ingevoerd.

Wetsvoorstel tot invoering tbo-maatregel

De tbo-maatregel (ter beschikking stellen aan het onderwijs) kan aan jongeren tussen de twaalf en 23 jaar ten tijde van het delict worden opgelegd. Het gaat hier om speciaal of om middelbaar beroepsonderwijs. Door een onderwijsverplichting op te leggen wordt de kans op het plegen van een nieuw strafbaar delict verkleind.

Jeugd en recht - Van der Linden, Ten Siethoff, Zeijlstra-Rijpstra - BulletPoints

Wat is de essentie van jeugdrecht, jeugdzorg en jeugdbescherming? - CH.1

Begripsaanduiding

De onderstaande begrippen staan centraal in het boek:

Jeugdrecht
Het jeugdrecht is gericht op optimale ontplooiing en bescherming van jongeren. Bepalingen in het jeugdrecht:

  • regeling over de rechtspositie van de jongere in het Burgerlijk Wetboek (BW);

  • bepalingen van het BW over het ingrijpen in de juridische verhouding tussen ouders en hun kinderen;

  • bepalingen van het jeugdstrafrecht en jeugdstrafprocesrecht;

  • bepalingen over de opzet, uitvoering en bekostiging van het jeugdrecht.

Jeugdbescherming en jeugdbeschermingsrecht

  • ‘Alle bestaande vormen van hulpverlening voor de jongeren wier ontwikkelingsmogelijkheden door bepaalde omstandigheden belemmerd worden’.

  • Jeugdbescherming is het nieuwe begrip van wat voorheen kinderbescherming heette, dit begrip is breder. In de praktijk wordt het niet in brede zin gebruikt maar vaak alleen voor de justitiële hulpverlening (niet-vrijwillige hulpverlening/ jeugdbescherming).

  • Vrijwillige vormen van jeugdbescherming: Medisch kleuterdagverblijf, Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en centra voor drugsverslaafde jongeren.

  • Niet-vrijwillige vormen: ontzetting of ontheffing van het ouderlijk gezag.

Jeugdhulpverlening en jeugdwelzijnszorg

  • Bijzondere zorg voor jongeren. Dit kan van lichamelijk, geestelijk, sociale of pedagogische aard zijn.

Jeugdzorg

  • Deze term wordt steeds meer gebruikt voor jeugdhulpverlening en -bescherming.

  • Het houdt alle vormen van ondersteuning en hulp in aan jongeren, ouders, stiefouders en/of andere opvoeders, die opvoed- en opgroeiproblemen (dreigen te) hebben.

Historisch overzicht

De tijd voor 1901 (in chronologisch volgorde):

  • de eerste vorm van armenzorg kenmerkte zich vooral door materiële hulp (voeding en kleding);

  • weeshuizen;

  • pleeggezinnen;

  • van behandeling als volwassene naar behandeling als kind;

  • van zorg in particuliere handen naar zorg vanuit overheid;

  • zorg was gericht op bescherming van de maatschappij (niet op heropvoeding en resocialisatie);

  • er groeide behoefte aan sociale wetgeving, een van de eerste wetten was het Kinderwetje van Van Houten (1874).

Kinderwetten vanaf 1901

  • Voor 1901 hadden vaders onaantastbare macht.

  • Vanaf 1901 kon ouderlijke macht beperkt of ontnomen worden (ontheffing/ontzetting). Er ontstonden voogdijraden (nu Raad voor de Kinderbescherming).

  • Er was geen openbaar jeugdstrafrecht meer, maar zaken werden nu achter gesloten deuren behandeld, uitspraak was nog wel openbaar.

  • Kinderbeginselenwet: subsidiëring van particuliere instellingen op het gebied van kinderzorg, de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen, de organisatie van de jeugdbescherming.

  • 1921Ondertoezichtstelling (OTS) voor jongeren wordt ingevoerd.

  • 1947 Herziening van de Burgerlijke Kinderwet: ook voogdijinstellingen moesten zich houden aan de voorwaarden die door de overheid werden gesteld.

  • 1965 Wijziging in Civiel recht: kinderen

  • 1965 Kinderstrafrecht en kinderstrafprocesrecht werd ingevoerd.

  • 1978 Blokkaderecht voor Pleegouders,

  • 1989 Wet op de jeugdhulpverlening: die zorgde voor één samenhangend jeugdbeleid en was gericht op decentralisatie van bevoegdheden.

Recente wetswijzigingen

  • 2001: de wet Taakstraffen, hiermee werden taakstraffen een sanctie in het jeugdrecht;

  • 2011: ouders worden verplicht om een terechtzitting van de jeugdige bij te wonen.

  • 2011: vanaf nu is er voor slachtoffers van twaalf- en dertienjarige daders mogelijk een schadevergoeding van de ouders van de dader te eisen

  • 2011: PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) werd aangescherpt, vanaf nu duurt de sanctie drie in plaats van twee jaar.

  • 2012: Vrijheidsbeperkende maatregel voor jongeren werd ingevoerd, hier valt ook het gebieds-, contactverbod en de meldplicht onder.

  • 2014: Adolescentenrecht, jeugdigen tot 23 jaar kunnen hierdoor volgens het jeugdstrafrecht worden berecht.

De organisatie van de jeugdhulpverlening

  • Er ontstond behoefte aan een geïntegreerde aanpak van de problemen met de onderwijssector, jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en jeugd-ggz.

  • In antwoord hierop: nota Wiersema, hierin staan uitgangspunten voor een organisatie van de justitiële kinderbescherming. De nota omvat het beleid en de inrichting van de organen.

  • Dit heeft geresulteerd in de Wet op de jeugdzorg, die in werking ging op 1 januari 2005. Sindsdien is jeugdzorg een ingeburgerd begrip: ondersteuning van en hulp aan jeugdigen en hun ouders.

Samenwerkingsvormen

  • Voorheen geen sprake van duidelijke organisatie.

  • Maatschappij tot het Nut van het Algemeen heeft verandering aangebracht.

  • Nederlandse Bond tot Kinderbescherming, vereniging die is opgericht door Nut van het Algemeen.

  • Nederlandse Bond tot Kinderbescherming: personen en instellingen die zich bezig hielden met de zorg voor verwaarloosde, misdadige en verlaten kinderen konden lid worden.

Bureau Jeugdzorg is een samenwerkingsverband tussen:

  • de jeugdafdeling van de RIAGG;

  • de Raad voor de Kinderbescherming;

  • voogdij- en gezinsvoogdijinstellingen;

  • AMK (vroeger: Bureaus Vertrouwensartsen);

  • Adviesbureau voor jeugd en gezin;

  • Jongerenadviescentrum.

Wat is de plaats van jongeren in het Nederlandse recht? - CH.2

Afstamming

  • Vrouw is vaak de biologische en juridische ouder.

  • Man niet altijd biologische én juridische vader. Rol kan beperkt zijn tot zaaddonor of (daadwerkelijke) verwekker.

  • Familierechtelijke betrekkingen tot beide ouders en hun familie als het kind is geboren binnen een huwelijk of als vader het kind erkend.

  • Vader van een kind is ook de man van wie het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld of die het kind heeft geadopteerd.

  • Door afstamming ontstaat bloedverwantschap.

  • Door het huwelijk ontstaat aanverwantschaap tussen de ene echtgenoot en de bloedverwanten van de andere.

  • Bij draagmoederschap is de draagmoeder de biologische moeder (ook al is de eicel van een andere vrouw), indien gehuwd, is man de biologische vader (ook al is de zaadcel van een andere man).

  • Adoptieouders zijn altijd slecht juridische ouders (ook indien ze een zaad- en eicel hebben afgegeven).

  • Draagmoeder moet ontheven zijn uit ouderlijk gezag, willen de juridische ouders het ouderlijk gezag overnemen (kind kan maximaal twee juridische ouders hebben).

  • Als kinderen zijn geboren uit een vrouw die is getrouwd met een andere vrouw, dan heeft het kind twee juridische moeders.

  • Afstammingsvormen:

  • geboorte;

  • erkenning;

  • gerechtelijke vaststelling van het ouderschap;

  • vaderschapsactie;

  • adoptie.

Minderjarigheid

  • Minderjarigen zijn handelingsonbekwaam; dat wil zeggen dat zij niet zelfstandig niet-vernietigbare rechtshandelingen kunnen verrichten.

  • Minderjarigheid eindigt:

  • bij achttiende verjaardag;

  • als het kind een huwelijk of geregistreerd partnerschap aan gaat;

  • als het kind moeder wordt en jonger is dan 18 jaar.

  • Meerderjarigen moeten volgens de wet hun (schoon)ouders onderhouden als dat nodig is. In de praktijk gebeurt dit niet omdat mensen een beroep kunnen doen op het sociale verzekeringsstelsel.

  • Onrechtmatige daden van kinderen..:

  • ..handlichting toegewezen is);

  • ..van 14 en 15 jaar; zijn ouders daarvoor ook aansprakelijk, tenzij hun niets
    verweten kan worden (tenzij handlichting toegewezen is);

  • ..>16 jaar zijn zelf aansprakelijk.

  • Jongeren van onder de 16 jaar mogen niet werken, tenzij het de uitzonderingen is op het verbod van kinderarbeid.

  • Ouders moeten schriftelijk of mondeling toestemming geven als een kind onder de 16 jaar een arbeidscontract aan gaat.

  • Uitzonderingen van werken onder de 16 is; taakstraf (vanaf 12e jaar), niet-industrieel licht werk (vanaf 13e jaar) of ochtendkranten rondbrengen vanaf 15e jaar.

Gezag

De rechter laat ouders vrij in de wijze waarop ze hun ouderplichten in willen vullen. Er zijn twee vormen van gezag: 1) ouderlijk gezag en 2) voogdij.

De wet onderscheidt de onderstaande situaties waarin ouders het ouderlijke gezag kunnen uitoefenen:

  • het gezamenlijk ouderlijke gezag van ouders binnen het huwelijk;

  • het gezamenlijk ouderlijke gezag van ouders buiten het huwelijk;

  • het gezamenlijk gezag van een ouder en een ander dan een ouder;

  • het gezag van één ouder na scheiding;

  • het gezag van één ouder, anders dan na scheiding (na overlijden);

  • het gezag na meerderjarigheidsverklaring.

Werkzaamheden:

  • jongeren

  • jongeren van 13 en 14 jaar mogen op schooldagen maximaal 2 uur oppassen, auto’s wassen, folders rondbrengen, in de huishouding werken of helpen op een kinderboerderij;

  • jongeren 15 jaar mogen op schooldagen maximaal 2 uur bv. vakken vullen in een supermarkt;

  • jongeren >16 jaar mogen gewoon werken.

Voogdij

  • Het gezag over minderjarige kinderen door meerderjarige personen die geen ouder van het kind zijn, er zijn geen familierechtelijke betrekkingen tussen kind en voogden.

  • Voogd kan wanneer:

  • als beide ouders overleden zijn;

  • als gezaghebbende ouder overleden is;

  • het kind als vondeling is achtergelaten;

  • als ouders ontheven of ontzet zijn uit de ouderlijke macht.

  • Bureau Jeugdzorg: onder andere werkzaam als voogd over kinderen.

  • Stichting Nidos: onder andere voogdij over minderjarige vreemdelingen.

Twee soorten voogdij:

  1. Datieve voogdij: door de rechter benoemde voogdij.

  2. Testamentaire voogdij: ouder neemt in voogd testament op.

De (gezamenlijke) voogdij eindigt:

  • door de dood van de minderjarige;

  • door diens meerderjarigheid;

  • door de dood van de voogd(en);

  • als de rechter de voogd of een van de voogden ontslaat of ontzet uit de voogdij;

  • als de rechter het gezag aan een of beide ouders opdraagt;

  • als de rechter de voogdij opdraagt aan de pleegouder(s) of aan (een) andere voogd(en).

Taken van de voogdij:

  • Voogd hoeft kind zelf niet te verzorgen of op te voegden, hij/zij is wel verantwoordelijk;

  • Voor zaken als medische behandeling, de schoolkeuze, het bepalen van de verblijfplaats en het aangaan van een huwelijk, is toestemming nodig van de voogd;

  • De handelingsbevoegdheid van de voogd is niet onbeperkt, voor een aantal zaken is machtiging of goedkeuring nodig van de kantonrechter. De kantonrechter heeft dus een belangrijke controlerende rol.

De rechter kan een tijdelijke voogd benoemen als;

  • de benoemde voogd in het testament van overledene bedenktijd nodig heeft;

  • er onduidelijk is wie bevoegd is tot het gezag;

  • er onbekendheid van bestaan of verblijfplaats van de voogd is;

  • de huidige voogd in gebreke blijft het gezag uit te oefenen;

  • de ouder het ouderlijke gezag niet kan uitvoeren (bv. als ouder langdurig is opgenomen in en psychiatrisch ziekenhuis of wanneer een ouder spoorloos is).

Woonplaats

  • De jongere is afhankelijk van de juridische ouders of voogd over waar hij/zij woont, daarom heet dit een ‘afhankelijke woonplaats’.

  • De minderjarige kan in werkelijkheid ergens anders verblijven (op kamers, pleeggezin, tehuis, internaat).

  • Als het kind wegloopt hebben ouders het recht om hun kind op te laten sporen en thuis te laten brengen. Het is strafbaar om kinderen te helpen bij het weglopen.

Alimentatie

  • Alimentatie is een bijdrage in de kosten van levensonderhoud.

  • Ouders, stiefouders en schoonouders hebben de verplichting om bij te dragen in de kosten van kinderen, stiefkinderen en behuwdkinderen (schoonzonen en schoondochters).

  • Indien kind eigen vermogen heeft mogen ouders de verzorging en opvoeding niet bekostigen met geld van de minderjarige. Zij mogen wel beschikken over de rente over het vermogen van de minderjarige, dit wordt vruchtgenot genoemd.

- Uitzondering: als de erflater in het testament heeft bepaald dat ouders niet vruchtgenot zijn van hun kind.

Naam en naamswijziging

  • Het begrip ‘naam’ omvat zowel de geslachtsnaam (achternaam) als de voornaam.

  • De voornaam kan worden gewijzigd door de rechter.

  • Achternaam kan worden gewijzigd door de Koning.

  • Geslachtsnaamverandering wordt ongeveer 2000 per jaar aangevraagd.

  • De ambtenaar accepteert iedere voornaam, tenzij deze ongepast is of hetzelfde is als een bestaande geslachtsnaam (dit weer tenzij de bestaande geslachtsnaam gebruikelijk is als voornaam).

  • De aangever van het kind is niet verplicht een voornaam op te geven.

  • Wijzigingen in voornamen wordt vaak gevraagd door adoptieouders.

  • Ouders mogen geslachtsnaam kiezen van eerste kind, daarop volgende kinderen krijgen zelfde geslachtsnaam (dus als kind 1 de achternaam van de moeder krijgt, dan moet kind 2 dit ook krijgen).

Nationaliteit en naturalisatie

  • Nationaliteit is meestal beslissend voor de vraag welk nationale recht moet worden toegepast.

  • Het kan zijn dat iemand twee nationaliteiten heeft

  • Vreemdeling: iemand die niet de Nederlandse nationaliteit bezit.

  • Staatloze: iemand die geen nationaliteit hebben of van wie de nationaliteit niet kan worden vastgesteld.

Rechten aan het Nederlanderschap:

  • het actief en passief kiesrecht;

  • benoembaarheid in de openbare dienst;

  • toelating tot het Nederlands grondgebied;

  • verbod tot uitzetting;

  • vrije keuze van arbeid, tenzij de wet beperkingen geeft.

Bij het bepalen van de nationaliteit kan van twee beginsels worden uitgegaan.

  1. Nationaliteitsbeginsel; wie van Nederlandse ouders afstamt, is zelf ook Nederlander (geldt in Nederland hoofdzakelijk).

  2. Territorialiteitsbeginsel; wie in Nederland geboren is, heeft ook de Nederlandse nationaliteit.

Je wordt Nederlander:

  • als je wordt geadopteerd door een Nederlandse adoptievader en/of adoptiemoeder;

  • bij de geboorte als de vader of moeder Nederlander is;

  • als een minderjarige vreemdeling wordt ekend door een Nederlander;

  • bij verklaring van het krijgen van Nederlanerschap.

Vreemdelingen kunnen ook Nederlander worden indien:

  • vreemdelingen die in NL geboren zijn en sinds de tijd hier wonen;

  • vreemdelingen die in NL geboren zijn en ten minste drie jaren hier wonen en sinds de geboorte staatloos zijn;

  • door een Nederlandse vader postnataal erkende en gewettigde kinderen, indien zij na de desbetreffende rechtshandeling gedurende en onafgebroken periode van ten minste drie jaren door deze vader zijn verzorgd en opgevoed;

  • meerderjarige vreemdelingen die vanaf hun 4e jaar legaal in Nederland verblijven;

  • meerderjarige vreemdelingen die eerder het Nederlanderschap hebben bezeten en minstens een jaar na toelating voor onbepaalde tijd én hoofdverblijf in Nederland hebben;

  • vreemdelingen die minstens drie jaar de echtgenoot zijn van een Nederlander of die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt en die gedurende een onafgebroken periode van minstens 15 jaar legaal hun hoofdverblijf in Nederland hebben;

  • een kind dat op Nederlands grondgebied wordt gevonden, tenzij binnen 5 jaar duidelijk is of en welke andere nationaliteit het bezit.

Eisen van naturalisatie:

  • verzoeker is meerderjarig;

  • verzoeker heeft geen bezwaar tegen onbepaalde verblijftijd in Nederland;

  • verzoeker woont de vijf jaar voorafgaande aan het verzoek in Nederland;

  • verzoeker moet ingeburgerd zijn;

  • verzoeker moet er alles aan hebben gedaan de eigen nationaliteit te verliezen.

Verlies van het Nederlanderschap gaat voor een minderjarige verloren indien:

  • hij/zij vrijwillig een andere nationaliteit neemt;

  • hij/zij een verklaring van afstand aflegt;

  • hij/zij langer dan 10 jaar onafgebroken in zijn of haar geboorteland is en daarvan ook de nationaliteit bezit;

  • het naturalisatiebesluit wordt ingetrokken;

  • hij/zij zich vrijwillig aansluit bij een krijgsdienst die hoort bij een staat welke gevechtshandelingen tegen Nederland verricht;

  • het kind door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, erkenning, wettiging of adoptie een andere nationaliteit krijgt;

  • de ouder vrijwillig een andere nationaliteit neemt.

Burgerlijke stand

  • De burgerlijke stand is een overheidsadministratie en dient zekerheid en inzicht te hebben over de staat van een persoon (geboorte, overlijden, huwelijk, kinderen, etc.).

  • Registers zijn openbaar maar verzoeker moet wel gerechtvaardigd belang hebben.

Hoorrecht

  • Minderjarigen van 12 jaar en ouder moeten gehoord worden. Als het gaat om kinderen die moeilijk naar de rechter kunnen (bv. kinderen met een handicap), kunnen thuis gehoord worden.

  • Kinderen onder de 12 jaar mogen gehoord worden.

  • Uitzonderingen: bij voorlopige voogdij (spoedeisende reden), kinderen in het buitenland (praktisch redenen) of ontslag van voogdij.

Medische behandeling

  • Ouders bepalen of kind behandeling ondergaat. Uitzondering: als het om spoed gaat kan voorlopige ontheffing van de ouderlijke macht ervoor zorgen dat er plaatsvervangende toestemming kan worden gegeven (door een voogd) en op dat moment hebben ouders niks te zeggen.

  • In de Wet op de Geneeskundige BehandelingsOvereenkomst (WGBO) staat dat bij elke behandeling toestemming van de patiënt nodig is. Bij minderjarigen onder de 16 jaar is hiervoor toestemming van de ouders nodig. 16- en 17-jarigen mogen zonder toestemming een behandeling ondergaan, mits ze hun eigen belangen kunnen waarderen.

  • De Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuisen (BOPZ) is opgericht voor kinderen die twaalf jaar of ouder zijn en die een gevaar zijn voor anderen en zichzelf en niet opgenomen willen worden in psychiatrische inrichtingen. BOPZ heeft Krankzinnigenwet vervangen.

  • Bij dringende zaken kan de burgemeester door BOPZ de bevoegdheid krijgen om een persoon op te laten nemen, anders gaat dit via de rechter.

Wat zijn materiële en formele vereisten bij een adoptieproces? - CH.3

Het juridische karakter van de maatregel

  • De Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen heeft zich sterk gemaakt voor de Adoptiewet.

  • De Adoptiewet heeft ervoor gezorgd dat de juridische band tussen de biologische familie wordt verbroken en het kind een volwaardige plaats krijg in het pleeggezin en familierechtelijke betrekkingen met de familie van de adoptieouders.

  • Hoofdvoorwaarde is dat adoptie in het belang van het kind moet zijn.

Voorwaarden

Voorwaarden betreffende het kind:

  • kind moet minderjarig (

  • als het kind 12 jaar of ouder is moet het kind gehoord worden en toestemming geven, het kind moet geen bezwaren hebben.

Voorwaarden betreffende de adoptanten:

  • het maakt niet uit of adoptanten getrouwd en/of van hetzelfde geslacht of alleen zijn;

  • twee personen met huwelijksbeletsel kunnen niet adopteren (bv. broer en zus);

  • adoptant moet minimaal 18 jaar zijn;

  • als de partner van de adoptant geen adoptieouder wil zijn, dan maakt het leeftijdsverschil niet uit;

  • het te adopteren kind mag geen kleinkind van de adoptant zijn.

Voorwaarde betreffende de ouders:

  • de minderjarige moeder van het adoptiekind moet op de dag van het adoptieverzoek minimaal 16 jaar zijn (voor vader is er geen leeftijdsgrens);

  • als ouders het kind hebben misbruikt of hebben verwaarloosd kunnen de ouders de adoptie tegenspreken maar dan luistert de rechter daar niet naar.

Nationale adoptie

  • Als het kind in familierechtelijke betrekkingen met de biologische ouders blijft staan, worden dit ‘zwakke adoptie’ genoemd.

  • Zwakke adopties leiden er in de praktijk vaak toe dat het kind via de rechter wordt gedwongen om terug te keren naar de eigen ouders.

  • Sterke adoptie wordt adoptie genoemd waarbij de familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en de biologische ouders worden verbroken. Dit gebeurt vooral bij de internationale adoptie.

Internationale adoptie

  • Vanaf 1965 is het aantal kinderen die ter adoptie aangeboden worden sterk afgenomen, dit komt door de betere voorlichting over anticonceptie en acceptatie van het ongehuwd moederschap.

  • Door acceptatie van ongehuwd moederschap nam het aantal BOM-moeders toe en keken adoptieouders over de grenzen in plaats van eigen land.

Voorwaarde voor internationale adoptie:

  • de aspirant-pleegouder moet een beginseltoestemming hebben gekregen, dit krijgen de ouders nadat uit uitgebreid onderzoek is gebleken dat de ouders geschikt zijn voor internationale adoptie;

  • kind heeft een gezondheidsverklaring;

  • bij het indienen van het verzoek tot internationale adoptie moet ten minste één ouder jonger zijn dan 42 jaar;

  • het leeftijdsverschil tussen de aspirant-adoptieouder(s) en het adoptiekind is maximaal 40 jaar;

  • het adoptiekind moet

Bijzondere omstandigheden

  • Uiterste leeftijdsgrens voor het verkrijgen van beginseltoestemming is 46 jaar.

  • Uitzonderingen voor leeftijdscriteria worden gemaakt als:

  • afwezigheid van risicofactoren;

  • bereidheid tot opneming van een gehandicapt kind.

Verplichte voorlichting

  • Aspirant-adoptieouders zijn verplicht om een voorlichtingscursus te volgen, deze kost sinds 2004 meer dan €900 aan eigen bijdrage. In 2012 is dit verhoogd naar in totaal €1595. Een tegemoetkoming van dit bedrag kan aangevraagd worden indien het adoptiekind de Nederlandse identiteit verkrijgt.

  • Voorlichting wordt gegeven door Stichting Adoptie Voorzieningen (SAV).

De beginseltoestemming

  • Deze is drie jaar geldig en kan steeds met drie jaar verlengd worden.

  • Bij afwijzing kan om herziening gevraagd worden.

  • Het is strafbaar als ouders adopteren zonder beginseltoestemming, Bureau Jeugdzorg kan het kind uit huis plaatsen.

  • Ouders mogen adoptie niet zelf regelen, dit moet bij een bureau dat een vergunning heeft voor bemiddeling. Zelf de adoptie regelen heeft in het verleden namelijk geleid tot praktijken die lijken op kinderhandel.

Klachtrecht

  • De klachtencommissie bestaat uit mensen die door de minister van Justitie benoemd zijn en onafhankelijk zijn van de Raad voor de Kinderbescherming, Inspectie Jeugdzorg en/of vergunninghouder.

  • Vaak gehoorde klacht: de (lange) doorlooptijd van het proces (drie tot zeven jaar).

De betekenis van het Haags Adoptieverdrag 1993 voor de internationale adoptie

  • De landen die het Haags Adoptieverdrag ondertekend hebben, hebben elk een eigen Centrale Autoriteit.

  • De Centrale Autoriteit in het land van de aspirant-adoptieouders moet zoveel mogelijk gegevens hebben over de herkomst en achtergrond van het buitenlandse pleegkind

  • Als de Centrale Autoriteit dit wil, dan moet de Nederlandse Centrale Autoriteit informatie over het gaat met het adoptiekind.

Adoptieprocedures

  • Verzoek tot adoptie wordt ingediend bij de rechtbank door een procureur (advocaat), ouders kunnen dit zelf niet doen.

  • De biologische ouders en de Raad voor de Kinderbescherming kunnen bezwaar indienen tegen de toewijzing tot adopteren.

  • Adoptie heeft geen invloed op de voornamen van het kind, maar vaak gaat het adoptieverzoek gepaard met een verzoek tot voornaamswijziging van het kind.

Gevolgen

  • De familierechtelijke banden tussen de biologische familieleden houden op te bestaan en er komen nieuwe familierechtelijke banden tussen het kind en de familie van de adoptie ouder(s) (sterke adoptie).

  • Bij stiefouderadoptie ontstaan ook familierechtelijke banden (de banden met de voorheen ouder houden op te bestaan, er kunnen maar twee juridische ouders zijn).

  • Voorbeeld: Jan en Linda krijgen een zoon Tim, ouders scheiden, Jan verdwijnt uit beeld en Linda krijgt een relatie met Johan. Johan wil Tims’ stiefvader worden. Dit kan, maar dan moeten de familierechtelijke banden tussen Tim en Jan verbroken worden. In deze beschrijving heeft Jan ook geen alimentatieverplichtingen meer. Er kan wel een omgangsregeling komen met Jan, ondanks dat hij geen ouderlijk gezag meer heeft.

De Wet conflicterenrecht adoptie

  • Hierdoor is duidelijk welk recht moet worden toegepast indien er bij de adoptie partijen van verschillende nationaliteiten betrokken zijn.

  • Geeft ook aan hoe in uitzonderingsgevallen (van het Haags adoptieverdrag) gehandeld moet worden.

Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen van 27 november 2008

  • In 2012 is er een herziening gekomen.

  • Dit verdrag vervangt het adoptieverdrag uit 1967.

  • Ook dit is een aanvulling op het Haags adoptieverdrag maar gaat alleen over sterke adopties: bij deze adopties wordt er daadwerkelijk een blijvende ouder-kind relatie nagestreefd.

Herroeping

  • Tussen het tweede en vijfde jaar na het bereiken van de meerderjarigheid kan de geadopteerde de adoptie herroepen. Hiermee worden familierechtelijke banden met de adoptiefouders verbroken en die met de biologische ouders hersteld.

  • Vaak wordt het adoptiekind ouderloos omdat de biologische ouders al voor de adoptie afstand hadden gedaan van hun kind.

  • Dit komt zelden voor.

Draagmoederschap

  • Sinds 1993 is het in Nederland verboden om draagmoederschap te bevorderen of uit te dragen.

  • Niet de draagmoeder maar de intermediair wordt in het proces gestraft.

Hoe bepaalt de juridische vormgeving van de verhouding tussen ouders de juridische status van een kind? - CH.4

  • 1998: naast het huwelijk bestaat er nu ook geregistreerd partnerschap.

  • 2001: twee personen van hetzelfde geslacht mogen trouwen.

Huwelijk

Vereisten:

  • beide partners willen trouwen;

  • beide partners zijn minimaal achttien jaar (of als het meisje zwanger is >16 jaar);

  • beide partners moeten ongehuwd zijn (polygamie en bigamie is verboden);

  • je mag niet trouwen met bloedverwanten die in rechte lijn van elkaar afstammen (ouders, kinderen, grootouders, kleinkinderen) evenals het trouwen met een (geadopteerde) broer of zus. Voor trouwen met je adoptiebroer of –zus kan ontheffing worden verleend.

Toestemming

  • Jongeren onder de 18 jaar mogen geen huwelijk aangaan zonder dat er toestemming aan de ouders wordt gevraagd.

  • Ook aan een eventuele ouder die geen gezag heeft.

  • Het is de bedoeling van de wetgever dat jongeren in de nabije toekomst helemaal niet meer mogen trouwen (ook geen geregistreerd partnerschap aangaan).

Formaliteit

  • Eerst doe je aangifte van je voorgenomen huwelijk bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, deze aangifte is één jaar geldig.

  • De aanstaande echtgenoten moeten persoonlijk aanwezig zijn.

  • Er moeten minimaal twee en maximaal vier meerderjarige getuigen aanwezig zijn.

  • Vindt een huwelijkssluiting plaats in een bijzonder huis (gevangenis of ziekenhuis bv.) dan moeten er minimaal vier en maximaal zes getuigen zijn.

  • Indien je ook wil trouwen voor de kerk, dan mag dit ná de voltrekking van de ambtenaar van de burgerlijke stand.

  • Bij een huwelijk met een buitenlandse aanstaande echtgenoot wordt door de politie gekeken of deze persoon een legale verblijfsvergunning bezit of heeft aangevraagd. Als dit er beide niet is wordt gekeken of de persoon voornemens heeft om in Nederland te blijven.

  • Bovenstaand onderzoek door de politie is niet nodig als beide aanstaande echtgenoten duidelijk kunnen aantonen niet in Nederland te wonen.

Sluiting en nietigverklaring

  • Als aan eerder genoemde fundamentele eisen niet wordt voldaan, dan kan de officier van Justitie het huwelijk ‘stuiten’.

  • Bloedbanden in rechte lijn, broers en zussen, voogden en eventuele echtgenoten mogen het huwelijk te stuiten.

  • Nietigverklaring is mogelijk na rechterlijke beslissing.

Gevolgen van het huwelijk

  • Echtgenoten beloven elkaar trouw, hulp en bijstand. Ze moeten bij elkaar blijven wonen en elkaar onderhouden tot het einde van hun huwelijk.

  • Voor belangrijke rechtshandelingen is toestemming nodig van de gehuwde partner, denk hierbij bv. aan het kopen van een auto of huis.

Het huwelijk komt ten einde als:

  • één van beide overlijdt;

  • er opnieuw getrouwd wordt of een geregistreerd partnerschap wordt aangegaan na vermissing van de eerste/vorige echtgenoot. Voorbeeld: Piet en Jannie zijn getrouwd, Piet wordt vermist, Jannie trouwt met Henk. Het huwelijk tussen Piet en Jannie is vanaf moment van hertrouwen ontbonden;

  • er een echtscheiding heeft plaatsgevonden;

  • het huwelijk na scheiding van tafel en bed is beëindigd.

Echtscheiding

Juridische gevolgen:

  • geen verplichting meer tot samenwonen;

  • scheiding en deling van de boedel;

  • nieuwe vaststelling van de onderlinge vermogensrechtelijke verhouding;

  • bepaling van de alimentatie;

  • vastleggen van de hoofdverblijfplaats van de kinderen;

  • eventueel een omgangsregeling.

  • 2009: het is nu verplicht een ouderschapsplan voor te leggen eer er gescheiden kan worden. Plan omvat in ieder geval: verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, informatieverstrekking en kosten van de opvoeding.

  • Enige reden voor scheiding is duurzame ontwrichting, vroeger betrof dit handelingen zoals vreemdgaan, nu is het niet eens zijn (de een wil wel getrouwd blijven, de ander niet) al genoeg ontwrichting om te scheiden.

  • De bijdrage met betrekking tot de onderhoudsplicht voor de kinderen wordt geïnd door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO).

  • Scheiding van bed en tafel: het huwelijk wordt niet officieel ontbonden. Wel is dezelfde reden als echtscheiding nodig om tot scheiding van tafel en bed over te gaan (duurzame ontwrichting). Plicht tot samenwoning wordt afgenomen en er is geen gemeenschap van goederen meer. De echtgenoten blijven getrouwd voor de wet. Na drie jaar kunnen ouders gezamenlijk of één van de ouders verzoek doen tot scheiding.

Andere samenlevingsvormen

Geregistreerd partnerschap

  • Inhoud en beëindiging werken hetzelfde als bij een huwelijk.

  • Omdat het geen gerechtelijke procedure is worden advocaat kosten bespaard.

  • Flitsscheiding: een huwelijk omzetten naar geregistreerd partnerschap.

  • Verschil tussen huwelijk en geregistreerd partnerschap: er ontstaan bij de laatste vorm geen familierechtelijke betrekkingen tussen de kinderen en de partner van de moeder.

Contractuele regeling

  • Deze vorm voorziet in een oplossing voor gezamenlijke woning, verdeling van boedel, inkomsten van de langstlevende partner en voor de nalatenschap.

  • Het kind wat geboren wordt staat alleen onder gezag van moeder.

  • Vader heeft geen gezag, mits hij het kind heeft erkend of het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld

  • Bij scheiding zijn beide ouders onderhoudsplichtig, de ouder die niet belast is met het gezag of waar het kind niet woont, heeft wel recht op de omgangsregeling.

Wat zijn de maatregelen van het Burgerlijk Wetboek? - CH.5

  • Doel: verstrekken aan het kind of de jongere die bescherming nodig heeft tegen de ontoelaatbare wijze van uitoefening van het gezag

  • Justitiële maatregel: gedwongen hulpverlening.

Beperkingen van het gezag: de ondertoezichtstelling (OTS)

  • Ouders dragen nu samen met een gezinsvoogd gezag over hun kinderen.

  • OTS is een preventieve maatregel (om ontheffing, ontzetting of uithuisplaatsing te voorkomen).

  • De aanwijzingen en adviezen van de gezinsvoogd kunnen een verplicht karakter hebben.

  • Sinds 1995 ligt de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van OTS niet meer bij de kinderrechter maar bij Bureau Jeugdzorg

  • Voor de uitspraak OTS moet de minderjarige zodanig zijn opgegroeid dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of – naar is te voorzien – zullen falen.

  • Wordt OTS uitgesproken over een kind.

  • De kinderrechter kan voorlopige OTS uitspreken als het proces te lang duurt en acute hulpverlening noodzakelijk is, dit kan voor maximaal drie maanden.

  • Tijdens OTS kan er sprake zijn van tijdelijke uithuisplaatsing.

  • Gezinsvoogd is ook casemanager: hij/zij coördineert de verschillende vormen van hulpverlening waar het gezin mee te maken krijgt.

  • OTS wordt gezien als minst ingrijpende justitiële maatregel.

Ontneming van gezag

  • Twee vormen: ontheffing en ontzetting.

  • De gezagsrelatie tussen ouder en kind wordt ontnomen.

  • Gezagsontneming kan pas voltrokken worden als het continueren van de gezinssituatie minder in het belang van het kind is dan de gevolgen van ontheffing of ontzetting.

Ontheffing

  • Als er sprake is van onmacht of ongeschiktheid.

  • Ontheffing is in beginsel niet gedwongen, tenzij;

  • na zes maanden OTS de situatie nog steeds onaanvaardbaar is;

  • indien de ouder psychisch niet in staat is de situatie redelijk te beoordelen;

  • indien na een jaar vrijwillige uithuisplaatsing blijkt dat een terugkeer nadeel zal
    opleveren.

Ontzetting

  • Als ouders hun gezag misbruiken of na grove verwaarlozing;

  • als ouders slecht levensgedrag hebben (alcoholisme, drugs, prostitutie);

  • als ouders crimineel gedrag bedrijven met of tegen hun kinderen;

  • als ouders OTS belemmeren;

  • als er vrees is voor verwaarlozing.

Personen die aanwezig zijn bij een zitting voor ontneming van gezag:

  • aanvrager maatregel;

  • ouders/voogd;

  • afhankelijk van de leeftijd; het kind;

  • raad voor de Kinderbescherming;

  • voorgestelde (nieuwe) voogd;

  • eventuele pleegouders;

  • meestal drie rechters, onder wie één kinderrechter.

Gevolgen van de maatregel

  • Gezagdrager verliest het gezag.

  • Familierechtelijke betrekkingen blijven bestaan, en hiermee ook de onderhoudsplicht naar draagkracht.

  • Als de maatregel tegen één ouder is gericht, krijgt de andere ouder alleen gezag. Als het nodig is het kind uit de ouderlijke omgeving te halen, dan moet ook de andere ouder ontheven of ontzet worden.

Herstel en proefherstel

  • Ontzetting of ontheffing is niet onherroepelijk.

  • Dit komt zelden voor, slecht enkele malen per jaar.

  • Meestal is er eerst een proefherstel van maximaal zes maanden, dit wordt regelmatig niet verlengd omdat ouders hebben gefaald in hun gezag.

Schorsing van het gezag en voorlopige voogdij

  • Dit lijkt op de voorlopige OTS, deze maatregel wordt ingezet als het kind echt niet meer langer thuis kan blijven wonen.

  • Schorsing: een of beide ouders mogen geen gezag meer uitvoeren (dit kan gedeeltelijk zijn, bv. de financiën van het kind blijven ouders zelf regelen).

  • Voorlopige voogdij: maximaal zes tot twaalf weken, deze worden meestal gevolgd door een andere kinderbeschermingsmaatregel.

  • Beide maatregelen komen tot stand door uitspraak van de rechtbank of kinderrechter, op verzoek van Raad voor de Kinderbescherming of Openbaar Ministerie.

Voortgezette hulpverlening

  • Gedwongen hulpverlening eindigt wanneer de jongere meerderjarig is.

  • Om abrupte eindiging te voorkomen kan Bureau Jeugdzorg gebruik maken van voortgezette hulpverlening.

  • Dit heeft echter een vrijwillig karakter! Als de jongere niet instemt, zal het niet doorgaan.

Wat valt onder strafrechttoepassing voor jongeren? - CH.6

Strafrecht

Wetboek van Strafrecht

  • Hierin staan feiten en gedragingen die met straf worden bedreigd.

  • Hierin staat ook wettelijk vastgelegd hoe ernstig de overtreding of het misdrijf is.

  • Overtreding: lichte strafbare feiten.

  • Misdrijven: zwaardere strafbare feiten.

  • Het strafrecht: wettelijke regels voor opsporing, vervolging en berechting.

Strafrecht voor jeugdige personen

  • Als jeugdigen een strafbaar feit hebben gepleegd geldt niet alleen het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering maar ook: Bijzondere bepalingen voor jeugdigen en jongvolwassenen.

  • Bijzondere bepalingen voor jeugdigen en jongvolwassenen bestaat uit:

  • jeugdstrafrecht en kinderstrafrecht;

  • jeugdstrafprocesrecht en kinderstrafprocesrecht.

  • Doelen van volwassen- en jeugdrecht: vergelding, preventie, normmarkering en maatschappelijke orde.

  • Doelen alleen voor jeugdstrafrecht: resocialisatie en heropvoeding.

Wet Mulder

  • Wet Mulder: diegene die zich een verkeersovertreding begaat krijg een boete.

  • Wet Mulder is de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV).

  • In plaats van een strafrechtelijke voorziening krijgt men een boete, te betalen aan de staat.

  • Boetes voor volwassenen zijn twee keer zo hoog als voor jeugdigen.

Verschillen met minderjarigenrecht

  • Bij jeugdrecht is er een kinderrechter aanwezig, bij meerderjarigen niet.

  • Bij jeugdrecht geldt een apart sanctiearsenaal.

Leeftijdsgrenzen

  • Kinderen tot twaalf jaar kunnen nooit vervolgd worden, verhoor is wel mogelijk.

  • Hechtenis kan maximaal zes uur duren, de nacht (00.00-09.00) wordt niet meegerekend, een kind kan dus maximaal 15 uren vastzitten.

  • Voor actuele leeftijdsgrenzen moet in de wet gekeken worden, er geldt namelijk nu ook een Adolescentiewet.

  • Diversie-filosofie: alternatieven zodat een jongere geen etiket ‘crimineel’ krijgt opgeplakt en er druk volgt uit de sociale omgeving. Voorbeeld: HALT-project (Het ALTernatief).

Strafrechtelijke procedure voor jeugdige personen

  • Aanhouding: als iemand niet vrijwillig mee naar het politiebureau gaat maar gedwongen.

  • Opsporingsambtenaar: een persoon die bevoegd is iemand naar zijn personalia en verblijfplaats te vragen en staande te houden, hierbij moet vermeldt worden dat de verdachte niet hoeft te antwoorden.

  • Salduz-arrest: een minderjarige verdachte kan vragen om een advocaat voor het eerste verhoor. Hij mag een half uur overleggen met de advocaat. Dit overleg is verplicht, de aanwezigheid van de advocaat tijdens het verhoor is niet verplicht.

  • Salduz-arrest: geldt voor alle Europese landen.

  • First-offender: eerste keer dat iemand in aanraking komt met de politie.

  • Proces-verbaal: schriftelijk verslag met verklaring van één getuige, eventueel van de verdachte en met de bevindingen en waarnemingen van de politiebeambten.

  • Politiesepot: een interne registratie gecombineerd met een waarschuwing en geen proces-verbaal.

  • Recidive: herhaaldelijk strafbaar gedrag.

Halt

  • Het ALTernatief bestaat sinds 1995.

  • Eindverantwoordelijkheid ligt bij de officier van justitie.

  • Gaat om geweldsdelicten met een maximale schade van €900 per dader of een vermogensdelict met een maximale schade van €150.

  • Als een jongere deelneemt aan Halt, kan het niet meer vervolgd worden. Deelname is niet verplicht.

Officier van justitie

  • Proces-verbaal gaat altijd naar de officier van justitie

  • Officier bepaalt of de zaak naar de strafrechter gaat voor vervolging of om de zaak te seponeren (schorsen).

  • Dagvaarding: een oproep voor de verdachte om naar de terechtzitting te komen en hier staat ook de tenlastelegging in.

  • Tenlastelegging: datgene waarvoor de verdachte zich moet verantwoorden.

  • Opportuniteitsbeginsel: de officier van justitie is vrij de zaak al dan niet te seponeren.

  • Voorwaardelijke seponering: de jongere betaalt de schikking, de geheel/gedeeltelijk aangebrachte schade of doet afstand van eigendommen en voorkomt daarmee de strafvervolging.

  • Kale sepots (onvoorwaardelijk): er volgt geen reactie op het proces-verbaal van de kant van de justitie.

Inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

  • Bij ernstige misdrijven is het toegestaan iemand zes uur op het politiebureau te houden (inclusief de nacht is dit maximaal 15 uur).

  • Daarna kan de verdachte inverzekeringstelling opgelegd krijgen (met een maximum van drie dagen) en dit kan maximaal één keer herhaald worden.

  • Na inverzekeringstelling kan de verdachte in voorlopige hechtenis worden gehouden, ingesteld door kinderrechter (bij minderjarigen) of de rechter-commissaris (bij meerderjarigen).

  • Soms mag de minderjarige de tijdens voorlopige hechtenis thuis zijn (ouders moeten dan wel voor de volle 100% meewerken).

Terechtzittingen

  • Requisitoir: de toelichting op het standpunt van de officier van justitie na verhoor van de verdachte.

  • Er wordt geëindigd met een eis.

  • De rechter kan een andere straf opleggen dan de eis.

Straffen en maatregelen

  • Misdrijf: jeugddetentie, taakstraf of geldboete.

  • Overtreding: taakstraf of geldboete.

  • Andere maatregelen:

  • schadevergoeding;

  • plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (pij-maatregel);

  • onttrekking aan het verkeer;

  • ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

  • Jeugddetentie is de zwaarste straf.

  • 12-16 jaar: maximaal 12 maanden jeugddetentie

  • 16-23 jaar: maximaal 24 maanden jeugddetentie.

  • Taakstraf kan een werk- of leerstraf zijn en maximaal 200 uur (werk- en leerstraf samen maximaal 240 uur).

  • Geldboete is een bedrag tussen €3 en €3900. Als er niet betaald wordt, krijgt de jeugdige jeugddetentie (€15 = één dag, met een maximum van 3 maanden).

  • Grootte van de boete hangt onder andere af van de draagkracht van de jeugdige, omdat de boete het meeste effect heeft als hij/zij hem zelf betaalt. Het bedrag kan dus lager zijn dan rechtvaardig voelt.

PIJ-maatregel – voorwaarden:

  • Zeer ingrijpend, mag alleen door meervoudige kamer van de rechtbank worden opgelegd.

  • Alleen als er tijdens het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van het geestesvermogen bestond.

  • Het misdrijf moet voorlopige hechtenis toestaan.

  • De veiligheid van anderen is in het geding.

  • De maatregel moet in het belang zijn voor de ontwikkeling van de jeugdige verdachte.

  • Geldt voor drie jaar en kan verlengd worden tot vijf jaar (of tot zeven jaar bij een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van het geestesvermogen).

  • PIJ kan overgaan in Tbs als de veiligheid van anderen in het geding is.

Gedragsmaatregel (GBM)

  • Belangrijk strafdoel in het jeugdstrafrecht is heropvoeding.

  • Kan opgelegd worden voor een half jaar tot een jaar en kan eenmaal met dezelfde termijn verlegd worden.

  • GBM wordt gevormd door alle gedragsinterventies samen.

  • Als GBM niet goed wordt uitgevoerd krijgt jongere alsnog jeugddetentie (één maand GBM = één maand jeugddetentie).

Vrijheidsbeperkende maatregel (sinds 2012)

  • Gebieds- en/of contactverbod en/of meldplicht.

  • Duurt maximaal twee jaar.

Positie van de jeugdige verdachte en zijn ouders tijdens de strafprocedure

  • Jeugdige krijgt altijd een advocaat (raadsman) toegewezen om de jeugdige zijn rechten te vertellen.

  • Ouders blijven het recht hebben hun kind te zien, ondanks dat ze gevangen zitten.

  • Ouders mogen bij een hoorzitting hun visie op de zaak geven.

  • Vroeghulpverlener: medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming (RvK). Kan vragen beantwoorden van de jeugdigen over wat er te wachten staat, school, werk, ouders, de rechtszitting en zorgen voor huisdieren en/of schone kleding.

  • Verdachte is verplicht aanwezig te zijn bij de rechtszitting.

  • Jongere kan eenmaal in hoger beroep gaan en dan nog eenmaal in cassatie gaan bij de Hoge Raad.

  • Jongeren van 16 jaar of ouder krijgen een strafblad voor het begaan van misdrijven waardoor hen één van onderstaande maatregelen is opgelegd:

  • jeugddetentie;

  • de PIJ-maatregel;

  • een boete van €113 of meer;

  • taakstraf van 40 uur of meer.

  • Strafblad wordt na vier jaar uit het strafregister verwijderd bij jeugddetentie of plaatsing in een justitiële jeugdinrichting, bij overige gevallen al na twee jaar.

Uitzondering: zedenzaken blijven altijd geregistreerd.

Cliëntvolgsysteem jeugdcriminaliteit (CVS-jc)

  • Bevat gegevens van jongeren tot 18 jaar die een proces-verbaal hebben gekregen.

  • Ook jongeren die een Halt-project hebben gevolgd.

  • Zo ook kinderen vanaf acht jaar die te maken hebben gehad met een onderzoek van de RvK om te zien of er een kinderbeschermingsmaatregel moest worden opgelegd.

  • Doel: ondersteuning van de RvK, de politie, het OM.

De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden

  • DNA afstaan als: hij/zij in voorlopige hechtenis zit en veroordeeld is voor een misdrijf.

  • DNA-profiel wordt opgeslagen bij het Nederlands Forensisch Instituut.

  • Jongere kan binnen 14 dagen bezwaar maken tegen verwerken van DNA-profiel.

Hoe beïnvloed de (nieuwe) jeugdwet het uitoefenen van jeugdzorg in de praktijk? - CH.7

  • De Wet op jeugdzorg (WJZ, 2005) probeert de gehele jeugdzorg inzichtelijk te maken, is helaas niet gelukt. Daarom wordt WJZ vervangen door Jeugdwet.

  • Wettelijke bronnen die te maken hebben met de jeugdzorg:

  • Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering;

  • de Pleegkinderenwet;

  • de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en Algemene
    Maatregelen van Bestuur (AMVB’s).

Wet op jeugdzorg (algemeen)

  • WJZ verstaat onder jeugdzorg: ‘de ondersteuning van en hulp aan kinderen en jongeren, hun ouders, stiefouders of pleegouders, bij opgroei- en opvoedingsproblemen of het dreigen van dergelijke problemen’.

  • Doel jeugdzorg: aanpak van sociale, pedagogische, lichamelijke en geestelijke problemen die en gezonde ontwikkeling richting de volwassenheid (dreigen te) belemmeren.

  • WJZ werkt met zo-zo-zo-beleid.

  • Zo-zo-zo-beleid: zo dicht mogelijk bij huis, zo licht mogelijk, zo kort mogelijk.

  • Vormen van jeugdzorg:

  • opvoedingsvoorlichting;

  • kinder- en jeugdpsychiatrie;

  • hulpverlening aan gehandicapte kinderen en jongeren;

  • hulpverlening aan kinderen die onder (gezins)voogdij of voorlopige voogdij staan;

  • uitvoering van jeugdreclassering;

  • meldpunt kindermishandeling;

  • verlenen van nazorg;

  • organiseren van pleegzorg;

  • ambulante hulpverlening;

  • (semi-) residentiële hulpverlening.

Uitgangspunten en beleidsdoelstellingen

  • De vraag van de cliënt moet centraal staan;

  • De cliënt heeft recht op jeugdzorg;

  • Eén herkenbare, centrale toegang tot de jeugdzorg;

  • Integratie van Advies- en meldpunten kindermishandeling (AMK’s), de (gezins)voogdij en jeugdreclassering in Bureau Jeugdzorg;

  • Gezinscoach.

Structuur

  • Overheid heeft n.a.v. de Wet op de Jeugdzorg vijftien Bureaus Jeugdzorg opgericht.

Planning

  • Staatssecretarissen van VWS en van Veiligheid en Justitie stellen en vierjarenplan op met daarin de beleidspunten voor de komende vier jaar.

Praktijk

Takenpakket Bureau Jeugdzorg:

  • het beoordelen van een verzoek om hulp;

  • het maken van een indicatiebesluit welke past bij de minderjarige;

  • het organiseren van het AMK;

  • het uitvoeren van kinderbeschermingsmaatregelen;

  • het uitvoeren van jeugdreclassering (niet de regie hierover!);

  • het ondersteunen van algemene voorzieningen en het bevorderen van vroege signalering van problemen.

Indicatiebesluit:

  • Hoelang zal de hulpverlening gaan duren?

  • Welke vorm is het meest passend?

  • Binnen welk termijn moet over worden gegaan tot jeugdhulpverlening?

  • Voor hoe lang geldt de aanspraak op de jeugdzorg? (meestal één jaar)

Kwaliteitsregels

  • Kwaliteit van de jeugdzorg wordt geregeld ter discussie gesteld.

  • Het is belangrijk dat er wordt voorzien in praktijkbegeleiding, supervisie en intervisie.

  • Werkplan: wordt eens per jaar gemaakt om goede kwaliteitsregels op te kunnen stellen.

  • Elke zorginstelling moet een cliëntraad hebben die de gemeenschappelijke belangen van de cliënten behartigt.

Hulpverleningsplan

  • Doel: de kwaliteit van de geleverde zorg aan iedere cliënt afzonderlijk te toetsen.

  • Er moeten korte- en lange termijndoelen in staan en ook wie er betrokken worden bij het hulpverleningsproces.

Inzagerecht en het recht op afschrift

  • Jongere van twaalf jaar en ouder heeft recht op inzage in het dossier en een afschrift ervan, tenzij de hulpverlener denkt dat het anderen zal schaden en/of geen redelijke waardering aan wordt gegeven door de cliënt.

Cliëntenraden

  • Taak: de gemeenschappelijke belangen van de cliënten behartigen.

  • De raad is onderdeel van de jeugdzorginstelling en bestaat uit ten minste twee minderjarige leden (tenzij dit niet in het belang is van de instelling).

  • Cliëntraad kan advies geven over allerhande zaken.

Klachtrecht

  • Instellingen zijn verplicht om cliënten op de hoogte te stellen van hun klachtrecht.

Inspectie Jeugdzorg

  • Dit is het controlerende orgaan over Bureaus Jeugdzorg, de RvK en justitiële jeugdinrichtingen.

Adviesorganen en wetenschappelijk onderzoek

De Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ)

  • Geeft bijvoorbeeld adviezen aan de minister van Justitie over minderjarigheid, ouderlijk gezag of afstammingsvraagstukken.

  • Als jeugdigen in beroep zijn gegaan tegen beslissingen van de beklagcommissie dan behandeld RSJ deze beroepsschriften.

Het Nederlands Jeugdinstituut (NJI)

  • NJI heeft een kennisinstituut voor vragen over de jeugd en de opvoeding.

  • Richt zich op het openbaar maken van kennis voor het maatschappelijke belang.

  • Doel: theorie en praktijk aan elkaar koppelen.

Verhouding particulier initiatief en overheid

  • Na de transitie hebben particuliere instellingen zelf meer bevoegdheden maar er is ook veel meer regelgeving van de overheid.

  • Stichtingen en verenigingen worgen gezien als rechtspersoon.

  • Grootste verschil tussen een rechtspersoon zijn en een natuurlijk persoon (mens) is dat de mens die namens de rechtspersoon optreedt zelf onaansprakelijk is.

  • Meeste vormen van jeugdzorg vallen onder het particulier initiatief. Wat onder de overheid valt: contact met jongeren die te maken krijgen met justitiële jeugdinrichtingen, jongeren die voor de kinderrechter moeten komen, de taak om de RvK en (gedeeltelijk) de politie te financieren.

Voorwaardenscheppende activiteiten en toezicht

  • Overheid heeft voorwaardenscheppende functie en moet toezicht op kwaliteit behouden.

  • Instellingen krijgen alleen subsidie als ze zich aan de voorwaarden houden.

  • Inspectie Jeugdzorg is een orgaan van de overheid.

Ministeries

  • Ondanks dat men het streven heeft naar één algemene jeugdwet onder leiding van één ministerie, is nog niet gerealiseerd.

  • Ministeries die zich met kinderen bezighouden:

  • Veiligheid en Justitie (o.a. LBIO en RvK);

  • Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Hoe hoort het aanbod van jeugdzorg eruit te zien volgens de Wet op de jeugdzorg? - CH.8

De enorme verscheidenheid aan voorzieningen leidde ertoe dat hulpzoekende moeite hadden om de juiste weg/instelling te vinden. Met de Wet op de jeugdzorg (WJZ) zou toegang tot de jeugdzorg sterk verbeterd moeten zijn.

Toegang tot de jeugdzorg

Definitie Jeugdzorg: ‘ondersteuning van en hulp aan jeugdigen, hun ouders, stiefouders of anderen, die een jeugdige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden, bij opgroei- of opvoedingsproblemen of dreigende zodanige problemen’.

  • Modules: standaardeenheden van zorgaanbod die gespecificeerd kunnen worden.

  • Met modules zou beter ingespeeld moeten worden op individuele behoeften.

  • Zorgaanbieder: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die jeugdzorg verleent waarop als gevolg van de Wet op de jeugdzorg aanspraak bestaat.

  • Aanbieder van zorg: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die andere zorg verleent dan die, waarop als gevolg van de Wet op jeugdzorg aanspraak bestaat (Bv. Jeugd-ggz, RIAGG, zorg aan verstandelijke beperkte).

Instanties voor vrijwillige jeugdzorg

  • Preventieve vorm: gericht op opsporing en het op tijd signaleren van de problemen.

  • Curatieve vorm is: bedoeld advies, begeleiding en behandeling te geven voor de betreffende problematiek. Vaak ook een preventieve functie.

Zorgaanbieders en aanbieders van zorg

  • Kindertelefoon: vanaf 2005 onderdeel van Bureau Jeugdzorg;

  • Instellingen voor spel- en opvoedingsvoorlichting: gericht op het geven van informatie, advies en voorlichting over opvoedingsvragen;

  • Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK);

  • Instellingen voor begeleid wonen voor jongeren: gericht op jongeren die in principe de leeftijd van zelfstandig functioneren hebben bereikt;

  • Adviesbureaus voor jeugd en gezin: doen naast advies, begeleiding en behandeling ook aan crisisopvang van veertien- tot twintigjarige jongeren. Heeft evenals de justitiële jeugdzorg een ‘outreaching’ benaderingswijze (actieve benadering vanuit de instelling).

Definitie kindermishandeling: ‘elke vorm van een voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch leed’.

Overige voorzieningen

  • Consultatiebureaus: doel is preventief optreden tegen pedagogische, psychosociale en lichamelijke problemen.

  • Schoolartsen: zelfde als consultatiebureaus maar dan gericht op basisschool kinderen.

  • De jeugd-ggz.

Activiteiten en organisaties ten behoeve van jongeren

  • Club- en buurthuiswerk: verzorgen recreatie, educatie en emancipatie.

  • Straathoekwerk: zoeken randgroepjongeren op.

  • Kinder- en jongerenrechtswinkel: bieden hulp op juridisch gebied.

  • Voorzieningen voor seksuele hulpverlening.

  • Fiom en VBOK: houden zich bezig met zwangerschapsproblemen, afstands- en adoptieproblemen, seksueel geweld en alleenstaand moederschap. Beide zowel preventief als curatief en ze hebben hun eigen huisvestingsprojecten.

Instanties op het gebied van justitiële jeugdzorg

Raad voor de Kinderbescherming (RvK)

  • Heeft sinds de Wet op jeugdzorg een tweedelijnsfunctie gekregen: alleen Bureau Jeugdzorg is bevoegd om de Raad van de Kinderbescherming in te schakelen.

  • Namens het ministerie van Justitie treedt RvK op in het belang van het kind.

  • RvK is de voorlichtingsinstantie voor het justitieel apparaat.

  • Kerntaken RvK:

  • onderzoek in situaties waarin de rechten van het kind dreigen te worden
    geschonden;

  • voorlichting en advies aan justitie;

  • het rekestreren (indienen van verzoekschriften) tot een maatregel van
    kinderbescherming.

De kinderrechter

  • In de meeste zaken spreekt de rechter alleen.

  • Kinderrechter kan plaatsvervangend optreden als politierechter (alleen bij eenvoudige strafzaken).

  • Taken van de kinderrechter

  • oordelen in gezagkwesties;

  • behandelen van verzoeken van de RvK gericht op de Pleegkinderenwet;

  • strafzaken tegen jeugdige verdachten behandelen;

  • beslissingen nemen over de instelling en de duur van OTS.

De officier van justitie belast met kinderzaken

  • Wordt aangeduid met Openbaar Ministerie (OM).

  • OM neemt besluiten over opsporen en het al dan niet vervolgen van strafbare feiten.

  • Sepot: als besloten is om niet te vervolgen.

Kinderpolitie

  • Niet elk regionaal korps heeft een gespecialiseerde eenheid in kinder- of jeugdzaken.

  • Veel kinderzaken zoals Halt- en Stop-projecten komen nooit onder ogen van de justitie maar worden afgehandeld door de politie.

Bureau Jeugdzorg als uitvoerder van voogdij en gezinsvoogdij en de jeugdreclassering

  • Bureau Jeugdzorg is belast met het uitvoeren van instellingsvoogdij over minderjarige vreemdelingen, onder andere aan alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s).

In de Wet op Jeugdzorg staat dat Bureau Jeugdzorg zorg voor de jeugdreclassering moet dragen. Belangrijkste taken die tot de jeugdreclassering behoren zijn:

  • het helpen en ondersteunen van de jongere die in contact komt met de justitie;

  • een voorwaardelijke invrijheidstelling;

  • een voorwaardelijke veroordeling;

  • een voorwaardelijke schorsing van de voorlopige hechtenis.

Wanneer is er sprake van verblijf buiten het eigen gezin op vrijwillige basis? - CH.9

Verblijf buiten het eigen gezin

  • Vrijwillige verblijfplaatsen: (schippers)internaat, inrichting voor kinderen met een beperking.

  • Verplichte verblijfplaatsen: pleeggezin, opvangtehuis, voorlopige hechtenis en justitiële inrichting.

  • Er is bij een vrijwillige en onvrijwillige verblijfplaats buiten het eigen gezin een indicatiebesluit nodig van Bureau Jeugdzorg.

  • Indicatiebesluit: bevat o.a. de frequentie van de zorg (24-uurs opvang of minder).

Residentiële instellingen voor jeugdhulp

  • WJZ is de wettelijke basis voor residentiële jeugdzorg.

  • Meestal particulier (120 instellingen), weinig rijkstinstellingen (8).

  • Residentiële instellingen moeten zoveel mogelijk op normale gezinssituaties lijken (fysiek, sociaal en pedagogisch).

  • Bij semi-residentiële voorzieningen gaat het meestal om dagcentra.

  • Bij semi-residentiële voorzieningen is er meer contact met ouders dan bij residentiële instellingen.

Justitiële jeugdinrichting

  • Doel: beveiliging, opvoeding en resocialisatie.

  • Kenmerken:

  • ingesloten zijn met de daaraan vrijheidsinperkingen en inperkingen van recht;

  • het onder gezag gesteld zijn van de belaste functionarissen;

  • activiteiten en begeleiding in het kader van ontwikkeling naar de
    volwassenheid;

  • voorbereiding van de jongere op de ‘vrije’ maatschappij.

  • Opvang voor:

  • jeugdigen in voorlopige hechtenis;

  • jeugdigen waarbij sprake is van vervangende jeugddetentie;

  • jeugdigen onder de achttien jaar die onder de BOPZ vallen;

  • jeugdigen die vallen onder de jeugddetentie of PIJ-maatregel die nog geen
    achttien jaar zijn en te maken hebben met ernstige opgroei-en
    opvoedingsproblematiek

  • jongeren met een tbs maatregel (meerderjarigenstrafrecht) onder de 23 jaar.

  • Soorten inrichtingen: open inrichting, besloten inrichting (beperkte beveiliging) en gesloten inrichting (normale beveiliging).

Rechtspositie van de minderjarigen:

  • recht op bezoek;

  • recht op telefoongesprekken;

  • recht op de mogelijkheid tot verlof en proefverlof;

  • recht om brieven te versturen;

  • recht om een opleiding te volgen.

Rechtspositie van de instellingen met betrekking tot minderjarigen:

  • recht om jongere (lichamelijk) te onderzoeken;

  • recht om geweld te gebruiken;

  • recht om beperkingen op te leggen wat betreft vrije uitoefening van een godsdienstige overtuiging of de kleding en andere van het lichaam gescheiden stoffen.

Gesloten jeugdzorg

  • 2008: jongeren worden niet langer in een justitiële jeugdinrichting geplaatst maar in een gesloten inrichting voor jeugd en gezin (ook wel jeugdzorg-plus-inrichting).

  • Jeugdzorg-plus-inrichting: gebruikt rechter alleen voor jongeren tussen 18-21 jaar (indien de jongere zelf de behandeling in de instelling af wil maken).

  • Indicatiebesluit: pas rechtsgeldig als een gedragswetenschappen (die de jongere heeft onderzocht) er mee instemt.

Pleegzorg

  • Er is een stijging te zien in het aantal plaatsingen in pleegzorg.

  • Waarschijnlijke oorzaak: pleegzorg krijgt voorkeur boven residentiële zorg.

  • Pleegzorg: als pleegouders, ouders én kind begeleiding krijgen.

  • 2013: rechtspositie pleegouders is verbeterd in de hoop dat meer mensen een pleegkind willen opvangen.

Pleeggezinnen

  • Opvanggezinnen: pleeggezinnen die in crisissituaties het kind een thuis bieden.

  • Pleeggezinnen gericht op volledige verzorging en opvoeding: alsof het een eigen kind is.

  • Kostgezinnen: jongeren die al enigszins zelfstandig kunnen wonen maar de verzorging nog niet geheel kunnen missen.

  • Therapeutische pleeggezinnen: therapeutische hulpverlening en begeleiding is nodig om kinderen goed te laten functioneren in het pleeggezin (evt. alleen weekend).

  • Netwerkgezin: kind wordt geplaatst bij familie of kennissen.

  • Bij pleegzorg aan allochtone kinderen wordt een gezin gezocht met vergelijkbare achtergrond.

Twee varianten in de pleegzorg:

  • hulpverleningsvariant: perspectief zoekende pleegzorg (specifieke hulp);

  • opvoedingsvariant: perspectief biedende hulpverleningsvariant.

Multidimensional Treatment Foster Care (MTFC)

  • Programma dat zich richt op jongeren waar grote gedragsproblemen en delinquent gedrag een rol spelen.

  • De jongeren zijn veroordeeld of verblijven in residentiële jeugdinrichtingen.

  • MTFC valt qua zwaarte tussen een cel- en taakstraf in.

  • Getrainde ouders begeleiden en ondersteunen de jongeren.

Rechtspositie van de pleegouders

  • Pleegouders dragen geen gezag.

  • Klachtrecht.

  • Recht op financiering en medezeggenschap

  • Na één jaar pleegzorg komt hier het blokkaderecht bij.

Pleegkinderenwet

  • Veel pleegezinnen en pleegkinderen vallen hier buiten omdat ze al aanspraak maken op de Wet op de Jeugdzorg.

Wat zijn de financieringskaders voor de jeugdzorg en jeugdhulpverlening? - CH.10

De financieringswetten staan in de Wet op de jeugdzorg (WJZ), de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (BJJI).

Het landelijk beleidskader jeugdzorg als grondslag voor de financiering door de overheid

Sinds 2008 bestaat er een nieuwe vorm van financiering, met de volgende kenmerken:

  • het budget voor de jeugdzorg wordt op macroniveau vastgesteld;

  • het benodigde budget en de verdeling over het land wordt door een onafhankelijk adviesorgaan geleid;

  • door een meer globaal indicatiebesluit kunnen financiële middelen doelmatiger en doeltreffender worden ingezet.

Uitkeringen en subsidies van het Rijk

  • Provincies krijgen op jaarbasis een uitkering voor de verleende jeugdzorg door zorgaanbieders (natuurlijke of rechtspersonen die zorg bieden).

Subsidiëring door de provincies

  • Elke vier jaar wordt een provinciaal beleidskader jeugdzorg vastgesteld.

  • Belangrijk zijn de volgende richtlijnen:

  • jeugdzorg moet op een doelmatige en doeltreffende manier gebeuren;

  • jeugdzorg moet in de minst ingrijpende vorm worden geboren;

  • hoe dichter de jeugdzorg bij huis plaatsvindt, hoe beter;

  • hoe korter de jeugdzorg plaatsvindt, hoe beter (zo-zo-zo beleid).

  • De subsidieverordening omvat regels over:

  • de hoogte van de subsidie;

  • de verlening en vaststelling van de subsidie;

  • hoe de begroting is opgesteld en het financiële verslag;

  • het toezicht op de besteding van de subsidies.

  • De Wet op jeugdzorg regelt de financiering van de Landelijk Werkende Instellingen (LWI’s) niet. Deze worden door provincies gefinancierd. Voorbeelden van deze instellingen zijn: William Schrikker Stichting en Stichting Avenier.

Subsidiëring van de pleegzorg

  • De financiering van de pleegzorg is wel in de WJZ geregeld.

  • Pleegouder: iemand die een jongere opvoedt en verzorgt alsof die jongere tot zijn of haar gezin behoord. Dit mag geen (stief)kind betreffen, grootouders kunnen dus wel pleegouder van hun kleinkind zijn.

Bekostiging op grond van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen

  • Landelijke voorzieningen zoals residentiële hulpverlening voor vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen worden bekostigd door de Beginselenwet

Gesloten jeugdzorg

  • De minister van VWS bekostigt de gesloten jeugdzorg.

Bekostiging op grond van de AWBZ

  • Zorgverlening door de jeugd-ggz en jeugdzorg voor jongeren met een verstandelijke beperking vallen onder de AWBZ.

  • Er wordt steeds minder vaak beroep gedaan op AWBZ en vaker op Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).

Eigen bijdrage jeugdzorg

  • Onderhoudsplichtige ([stief]ouders) hebben binnen WJZ een bijdrageplicht.

  • De bijdrage wordt door LBIO vastgesteld.

Jeugdzorg waarop geen aanspraak bestaat op grond van de WJZ

  • Deze jeugdzorg wordt bekostigd door WMO.

  • Voorbeelden hiervan: maatschappelijk werk of schoolbegeleiding.

Wet werk en bijstand

  • Jongeren jonger dan 18 jaar krijgen geen bijstand (uitzondering: bij zeer dringende gevallen).

  • 2015: Wet werk en bijstand wordt vervangen door Participatiewet.
    2015: Wet Wajong wordt dan alleen beschikbaar voor langdurig arbeidsongeschikten.

Algemene nabestaandenwet

  • Geeft jongeren die wees zijn geworden wezenpensioen.

  • Wezenpensioen loopt tot 16e jaar, bij het volgen van een studie of mindervaliditeit loopt het tot het 21e jaar.

Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO)

  • LBIO stelt de bijdrage vast en int het, indien gewenst, ook.

  • Partneralimentatie wordt ook via LBIO geint.

Wat zijn de internationale aspecten van het jeugdrecht en de jeugdhulpverlening? - CH.11

Er is steeds internationalisering in ons land. Met betrekking tot rechtszaken zijn er vaak onduidelijkheden of er internationale of nationale rechtsregels geldig zijn. Over het algemeen gelden internationale regels boven de nationale regels.

Verdragen

Een verdrag wordt gesloten tussen staten onderling of tussen staten en internationale organisaties.

Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)

  • Ter bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.

  • Iedereen heeft recht op een privéleven en respect hiervoor, gelijke behandeling, mensen die een huwbare leeftijd hebben mogen trouwen.

Het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK)

  • Wordt ook wel kinderrechtenverdrag genoemd.

  • IVRK geldt voor alle minderjarigen en het gaat om burgerlijke, politieke, sociale, economische en culturele rechten voor het kind.

  • Overheid is verplicht kinderen te beschermen tegen inmenging van anderen in het privéleven en de overheid moet waarborgen dat het kind niet van zijn ouders gescheiden kan worden.

  • Overheid moet ook waarborgen dat het kind toegang heeft tot voorzieningen in de gezondheidszorg.

Het Haags Kinderbeschermingsverdrag (1996)

  • Jeugdige personen hebben soms bescherming nodig in een ander land dan het land waarvan zij de nationaliteit hebben.

  • Ook de omgangsregeling na scheiding en het blokkaderecht vallen hieronder.

  • De hoofdregel van het verdrag stelt dat de Nederlandse rechter het Nederlands recht toepast. Dat wil zeggen dat voor alle minderjarige vreemdelingen die in Nederland feitelijk verblijf houden, de Nederlandse jeugdbeschermingsmaatregelen gelden.

  • Als op grond van het Nederlands recht een maatregel wordt toegepast, dan dient deze in de andere verdragsluitende staten te worden erkend.

Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid

  • Meeste onderwerpen staan ook in het Haags Kinderbeschermingsverdrag.

  • Deze verordening heeft betrekking op lidstaten van de EU.

  • Met de verordening kan een omgangsrecht over de grens worden geregeld.

  • Het heeft betrekking op echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van een huwelijk, allen in verband met de ouderlijke verantwoordelijkheid.

  • Rechterlijke macht ligt in het land waar het kind de gewone verblijfplaats heeft (ook bij vluchten of verhuizing).

Het Europees Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen

  • Dit verdrag is bedoeld om internationale kinderontvoering tegen te gaan.

  • Kinderen

  • Situaties die voor kunnen komen:

  • De niet-gezaghebbende ouder neemt het kind mee over de grens zonder toestemming van de gezaghebbende ouder.

  • De niet-gezaghebbende ouder neemt het kind mee en brengt het niet terug zonder toestemming van de gezaghebbende ouder.

  • De gezaghebbende ouder vestigt zich over de grens met het voornemen zichzelf en het kind daar langere tijd te vestigen, in strijd met de rechtelijke beslissing en tegen de wil van de ouder die niet met het ouderlijk gezag belast is.

  • Bij kidnapping hebben de betrokken personen zes maanden de tijd om het kind terug te eisen, binnen zes maanden zal automatische teruggave van het kind plaatsvinden. Na zes maanden kan de rechter beslissen dat het kind al teveel is geïntegreerd en het is dan niet altijd in het belang van het kind om terug te keren.

Het Haags Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van de internationale ontvoering van kinderen

  • Andere naam is: Antikidnapverdrag Haags Conferentie.

  • Lijkt heel erg op het verdrag hier direct boven.

  • Het verschil met voorgaand verdrag is dat het niet nodig is dat voor de terugkeer van het kind een voorafgaande gezagsbeslissing is geëist.

  • Het verdrag stelt duidelijk het belang van het kind centraal, daarbij staat het herstel van de gezagssituatie zoals die bestond voor ontvoering voorop.

Verdrag voor de bescherming voor kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik

  • Moet seksuele uitbuiting en misbruik tegen gaan.

  • 2007.

Alimentatieverdragen

  • Volgens EEG-executieverdrag mag de Nederlandse rechter een beslissing nemen over de kinderalimentatie als het kind in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft.

  • Alle landen die aangesloten zijn bij het EEG-executieverdrag moeten de uitspraak accepteren.

  • Ouders zijn verplicht naar draagkracht bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De erkenning van een vastgestelde kinderalimentatie is geregeld in twee verdragen:

  1. Haags Kinderalimentatie-executieverdrag van 1958 (in NL 1964)

  2. Haags Alimentatie-executieverdrag van 1973 (in NL 1981).

  • Het tweede verdrag moet op den duur de eerste helemaal vervangen.

Vreemdelingenrecht

  • Dit recht houdt zich bezig met personen die op grond van de Rijkswet op Nederlanderschap geen Nederlander zijn en ook niet op grond van een andere wet als Nederlander worden behandeld.

  • Toepassingen van de regels zijn uitgewerkt in beleidsregels in de Vreemdelingencirculaire 2000.

  • Groepen jeugdige vreemdelingen

  • Kinderen die in Nederland willen blijven omdat hun ouders hier wonen
    (gezinshereniging of geboorte uit ouders met een niet-Nederlandse identiteit)

  • Kinderen die in Nederland in een (adoptief) pleeggezin zijn opgenomen

  • Jongeren die naar Nederland komen om bv. een studie te volgen of uit vrees
    voor vervolgen niet meer in hun eigen land kunnen wonen (AMV’s)

  • AMV’s (alleenstaande minderjarige vreemdelingen) kunnen een buitenschuldvergunning (vijf jaar geldig) krijgen om hier te blijven, bijvoorbeeld wanneer het land van herkomst geen onderdanen terugneemt. Tot hij/zij achttien jaar is, krijgt de amv’er een voogd toegewezen gekregen door Stichting Nidos.

  • Als het land van herkomst vervolgd om godsdienstige of politieke overtuiging, nationaliteit, ras of sociale status krijgt de vluchteling een verblijfsstatus voor onbepaalde duur.

  • Gezinnen met kinderen mogen alleen bij uitzondering in vreemdelingenbewaring terecht komen (alleen als gezin zich aan toezicht onttrokken heeft).

  • Werknemers uit het buitenland mogen in het kader van gezinshereniging hun gezin hierheen halen (gezinsleden die met justitie in aanmerking zijn gekomen niet).

  • Jeugdige vreemdelingen vallen onder de leerplichtwet, ongeacht verblijfstatus heeft het kind recht op onderwijs.

  • Het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid is van toepassing op vreemdelingen in Nederland. Buitenlandse werknemers krijgen bv. kinderbijslag, ook als hun kinderen niet in Nederland wonen.

Relatie tussen jeugdbeschermingsmaatregelen en minderjarige vreemdelingen

  • Er worden relatief gezien veel meer jeugdbeschermingsmaatregelen toegepast op minderjarige vreemdelingen dan op minderjarige Nederlanders; de helft van de minderjarige vreemdelingen wordt uit huis geplaatst.

  • Een mogelijke verklaring; vreemdelingen hebben relatief gezien veel meer te maken met problematiek zoals gestoorde gezinsrelaties en onmacht van de ouders om hun kinderen op te voeden en verzorgen.

Hoe zijn nieuwe ontwikkelingen en vernieuwing binnen de jeugdzorg teweeg te brengen? - CH.12

  • De gezinsnota (2008) is een richtinggevend document voor het jeugdbeleid. Deze nota richt zich specifiek op het gezinsbeleid.

  • Met Operatie Jong (2003) wordt er gekeken naar jeugdcriminaliteit. Vijf ministeries komen samen:

  • Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

  • Justitie;

  • Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties;

  • Sociale zaken en werkgelegenheid.

  • Er gaan veel veranderingen plaats vinden de komende tijd (vanaf 01-01-2015).

Voorstellen tot herziening van het personen-, familie- en jeugdrecht

Rapport Commissie-Wiarda gaat over het jeugdbeschermingsrecht. De volgende vernieuwingen zijn doorgevoerd:

  • Rechtspositie van minderjarigen in inrichtingen voor justitiële jeugdbescherming is vastgelegd.

  • Er bestaat geen verschil meer tussen wettig en onwettig.

  • De verplichte verzorgingstermijn voor adoptie is verkort.

  • De biologische moeder bij adoptie mag nu minderjarig zijn (vanaf 16 jaar)

  • De Centrale Adoptieraad is opgeheven.

  • Pleegouders hebben een blokkaderecht gekregen.

  • Vanaf twaalf jaar hebben minderjarigen bij familierecht het recht gehoord te worden.

  • De Raad voor de Kinderbescherming heeft een nieuwe organisatiestructuur gekregen.

  • De meerderjarigheidsgrens is verlaagd naar achttien jaar (met ingang van 1988).

Rapport Commissie-Anneveldt

  • Belangrijkste taak: materieel strafrecht bij jongeren in te perken tot één vrijheidsbenemende straf en één vrijheidsbenemende maatregel.

  • Advies tot alternatieve sanctie: leer- en taakstraf.

Justitiële bescherming in discussie

  • Deze nota richt zich op de bescherming van kinderen die in hun ontwikkeling bedreigd worden.

Tussenbalans, Contourennota en vernieuwing

  • Door de Tussenbalans werden grote bezuinigingen doorgevoerd (1991).

  • Uit de bezuinigen ontstond de Contourennota.

  • Contourennota: een model voor een bestuurlijke organisatie met de raden voor de kinderbescherming en instellingen voor gezins(voogdij).

  • Door vernieuwingen ontstonden grotere organisaties: er kwam één landelijke Raad voor de Kinderbescherming.

Regie in de jeugdzorg

  • In Rapport Plaats (1994) wordt voorgesteld over te gaan naar provinciale en grootstedelijke Bureaus Jeugdzorg.

Jeugdcriminaliteit

  • Commissie Jeugdcriminaliteit werd in 1993 opgericht.

  • Commissie richt zich op preventie en dadergerichte aanpak.

  • Er werd geadviseerd tot een cliëntvolgsysteem.

  • Toenemende criminaliteit onder jongeren

  • Forensische Diagnostiek Jeugdzorg is een nieuw beleidskader dat de komende jaren bij de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank zal worden ingevoerd. Belangrijke uitgangspunten zijn twee therapieën die zijn bedoeld voor jongeren tussen de 12 en 18 jaar die ernstig asociaal gedrag vertonen.

Centra voor Jeugd en Gezin zijn bij gemeenten verplicht gesteld. Er zijn vier thema’s:

  • werk;

  • opvoeding;

  • gezinsvorming;

  • scheiding en omgang.

Bijzondere voorzieningen bij scheidings- en omgangsproblematiek

  • Het Verdrag inzake de rechten van het kind is uitgangspunt bij hulpaanbod bij problemen rondom omgang na scheiding.

  • Kind moet contact houden met beide ouders, tenzij dit strijdig is met het belang van het kind.

  • In verschillende steden zijn omgangshuizen te vinden, dit zijn neutrale ontmoetingsplaatsen voor ouder en kind.

Opvoedingsondersteuning

  • De notie Niet-Vrijblijvende vormen van opvoedingsondersteuning moet ouders bewust maken van hun verantwoordelijkheid voor het gedrag van hun kinderen.

Adoptie buitenlandse kinderen door echtparen van hetzelfde geslacht

  • 2009: ouders van gelijk geslacht mogen ook adopteren.

Rapporten Commissie-Kalsbeek

  • Sinds 2014 kan bij lesbische stellen de duo-moeder het kind erkennen en ook juridisch moeder worden.

Wetsvoorstel tot wijziging van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen

De Beginselenwet is op een aantal punten gewijzigd:

  • De time-out maatregel is wettelijk ingevoerd.

  • Binnen drie weken na binnenkomst moet de jongere een verblijfsplan hebben.

  • Er is geen onderscheid meer tussen opvang- en behandelinrichtingen.

  • Een jongere kan altijd zijn/haar beklag doen.

  • Soms kan tbs-maatregel uit het volwassenenrecht bij jeugd uitgevoerd worden (

  • Er mag geëxperimenteerd worden met nieuwe vormen van tenuitvoerlegging.

  • Er is verplichte nazorg voor jongeren die door jeugddetentie of de PIJ-maatregel in een justitiële inrichting zijn beland.

  • Een voorwaardelijk deel van de jeugddetentie zal door het OM worden gevorderd.

Wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen

Belangrijke veranderingen (voorstel, dus nog niet definitief):

  • Een maatregel voor opgroeiondersteuning.

  • Alleen kinderrechter kan machtiging voor uithuisplaatsing geven.

  • Aantal bevoegdheden van de ouders kunnen aan het gezinshoofd worden overgedragen.

  • (Gedwongen) ontheffing en ontzetting vallen onder één gezagsontnemende maatregel.

  • De Jeugdwet wordt ingevoerd.

Vervanging BOPZ door nieuwe zorgwetten

  • BOPZ wordt vervangen door:

  • de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en;

  • de Wet forensische zorg.

Aanpak kinderpornografie

  • Er is een meldpunt kinderporno ingesteld.

  • Delicten zijn sterk in ernst toegenomen waardoor extra maatregelen vereist zijn.

Adolescentenstrafrecht

  • Eind 2012 werd een wetsvoorstel voor dit recht ingediend, in 2014 is het ingevoerd.

  • Juist in deze groep komt criminaliteit en grensoverschrijdend gedrag vaak voor, aangezien adolescenten nog niet volledig ontwikkeld zijn.

  • Ook jongeren en jongvolwassenen komen relatief vaak in aanraking met de justitiële inrichting.

  • Het wetsvoorstel wil een effectievere aanpak realiseren voor jongeren tussen de 16 en 23 jaar.

  • Zware zeden- of geweldsmisdrijven kunnen niet langer met een taakstraf vanaf komen.

  • De PIJ-maatregel kan alleen nog worden opgelegd bij jongeren die verminderd of ontoerekeningsvatbaar zijn. PIJ kan worden omgezet in tbs.

Wetsvoorstel tot invoering tbo-maatregel

  • De tbo-maatregel (ter beschikking stellen aan het onderwijs) kan aan jongeren tussen de 12 en 23 jaar, ten allen tijde van het delict, worden opgelegd.

  • Door onderwijsverplichting zou kans op recidive verkleind worden.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.