Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht – Gemeente de Ronde Venen - Arrest

Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht – Gemeente de Ronde Venen

HR 17 december 2010, LJN nr. BN6236, RvdW 2011, 7

Casus

Een kade is in de richting van een achterliggende woonwijk verschoven, waardoor grote hoeveelheden water de polder – en daarmee de woonwijk – zijn ingestroomd. De gemeente vordert veroordeling van het hoogheemraadschap tot vergoeding van de door haar geleden schade, nader op te maken bij staat en heeft haar vordering, voor zover in cassatie van belang, gebaseerd op artikel 6:174 lid 1 BW.

Hoge Raad

Bij de eisen als bedoeld in artikel 6:174 lid 1 BW gaat het om de eisen die men uit het oogpunt van veiligheid aan de desbetreffende opstal mag stellen. Daarbij spelen

gedragsnormen,

veiligheidsvoorschriften en

de in het algemeen aan een bezitter of gebruiker van die zaak te stellen zorgvuldigheidsnormen – de Kelderluikfactoren (!) – een belangrijke rol.

De omstandigheid dat een opstal in algemene zin voldoet aan geldende veiligheidsvoorschriften, staat niet in de weg aan het oordeel dat de opstal (niettemin) niet aan bedoelde eisen voldoet en derhalve ‘gebrekkig’ is in de zin van artikel 6:174 lid 1 BW. Het antwoord op de vraag of sprake is van een gebrekkige toestand hangt immers af van verschillende omstandigheden, waaronder

de aard van de opstal (bijvoorbeeld een voor publiek toegankelijk gebouw of werk of een gesloten huis of werk op besloten terrein),

de functie van de opstal,

de fysieke toestand van de opstal ten tijde van de verwezenlijking van het gevaar en

het van de opstal te verwachten gebruik door derden.

Voorts dient in aanmerking te worden genomen

de grootte van de kans op verwezenlijking van het aan de opstal verbonden gevaar alsmede

de mogelijkheid en bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen.

Daarbij kan voor het geval de aansprakelijkheid op een overheidslichaam rust mede betekenis toekomen aan

de hem toekomende beleidsvrijheid en

ter beschikking staande financiële middelen.

De gezichtspunten begrenzen de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW; de wetgever heeft immers een te ruime aansprakelijkheid van de bezitter willen voorkomen door bepaalde begrenzingen die in afdeling 6.3.1 aan aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad worden gesteld, ook te laten gelden voor de onderhavige aansprakelijkheid. Van een op de bezitter van ‘een zaak’ rustende garantienorm is dan ook geen sprake. (Zouden de Kelderluikfactoren dus ten aanzien van de gehele afdeling 6.3.2 BW van toepassing zijn?)

Bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het derhalve aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn.

Toegesneden op de onderhavige vraagstelling betekent het vorenstaande dat rekening moet worden gehouden met factoren als

de aard en bestemming van de kade (een publiek toegankelijke dijk);

de waarborgfunctie van de veendijk (bescherming van omwonenden tegen water);

de fysieke toestand van de kade ten tijde van de verwezenlijking van het gevaar;

de naar objectieve maatstaven te beoordelen kenbaarheid van het gebrek en het daaraan verbonden gevaar van kadeverschuiving;

de bij de uitvoering van zijn publieke taak aan het Hoogheemraadschap toekomende beleidsvrijheid en

de financiële middelen die hem in dat verband ten dienste staan,

een en ander mede gelet op de toenmalige stand van de wetenschap en de techniek en de daadwerkelijke (technische) mogelijkheid van het nemen van afdoende veiligheids-maatregelen.

Het enkele feit van de kadeverschuiving zal in het algemeen voldoende zijn voor het aannemen van het vermoeden dat de kade (dijk) niet voldeed aan de daaraan in de gegeven omstandigheden te stellen eisen, behoudens door de bezitter ervan te leveren tegenbewijs.

De hierboven genoemde factoren kunnen in voorkomend geval in uiteenlopende richting wijzen, maar daarbij verdient aantekening dat de aard, de bestemming en de waarborgfunctie van de kade zwaarwegende factoren zijn die kunnen meebrengen dat daartegenover aan andere omstandigheden minder gewicht toekomt of ertoe kunnen nopen dat aan de onderbouwing van stellingen met betrekking tot de niet-kenbaarheid van het gevaar van een kadeverschuiving strenge eisen worden gesteld.

Het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het bij de beantwoording van de vraag of de kade voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen, niet aankomt op de toenmalige kennis over faalmechanismen en de toenmalige maatstaven voor belastingsituaties en dat de toenmalige stand van wetenschap en techniek en de financiële kaders waarbinnen het Hoogheemraadschap zijn beleidsdoelstellingen tracht te realiseren niet in de weg staan aan het aannemen van aansprakelijkheid voor de bezitter van de kade.

Anders dan het hof heeft geoordeeld, komt betekenis toe aan genoemde omstandigheden bij de beoordeling of de kade gebrekkig was. Het hof heeft bovendien blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het heeft geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of de kade gebrekkig was, niet van belang is de stelling van het Hoogheemraadschap dat de kadeverschuiving zich heeft voorgedaan ten gevolge van specifieke en uitzonderlijke omstandigheden.

Ook een stelling van een dergelijke strekking kan immers van betekenis zijn voor het antwoord op de vraag of met betrekking tot de kade, gelet op de toenmalige stand van de wetenschap en de techniek, alle nodige veiligheidsmaatregelen waren getroffen. Daarbij verdient opmerking dat het oordeel van het hof dat onbekendheid van het gevaar op grond van de wet voor risico van het Hoogheemraadschap komt in het algemeen niet juist is voor een geval waarin het specifieke gevaar dat zich heeft verwezenlijkt naar de toenmalige stand van de wetenschap en de techniek niet bekend – en dus naar objectieve maatstaven niet kenbaar – was.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing.

N.B. Evenals de rechtbank legt de Hoge Raad het gebreksbegrip dus normatief uit en waardoor dus niet alleen op basis van de tenzij-formule aan kwalitatieve aansprakelijkheid (op grond van artikel 6:174 BW) kan worden ontkomen.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.