Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!
De feiten.
Op 15 juli 2008 heeft op de A50 een kettingbotsing tussen een aantal motorvoertuigen plaatsgevonden. Een van de bestuurders was betrokkene, die zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen en die dus aansprakelijk is. Betrokkene was verzekerd bij Achmea. Als gevolg van het ongeluk is olie op het wegdek terechtgekomen. Wilchem B.V. heeft in opdracht van de Staat de olie van dit wegdek opgeruimd en heeft daarvoor een bedrag van de Staat gevorderd. De Staat vordert van Achmea als verzekeraar betaling van de opruimkosten. Grondslag van deze vordering is art. 185 lid 1 WVW en art. 6:162 BW.
De rechtbank en het hof.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen. De aanwezigheid van olie op het wegdek levert een gevaar op voor de mens in de zin van art. 1 lid 4, aanhef en onder b, van de ten tijde van het ongeval geldende Brandweerwet 1985, en dat daarom geen kostenverhaal door de overheid mogelijk is.
Het hof daarentegen heeft de vordering toegewezen. Naar het oordeel van het hof ziet art. 1 lid 4, aanhef en onder b, Brandweerwet 1985 uitsluitend op acute gevaarsituaties die veelal de snelle inschakeling van technische hulpmiddelen vereisen, en is bij het verwijderen van olie van de weg niet van een dergelijke situatie sprake, nu reeds met het afzetten van de weg, waarvoor geen speciale technische hulpmiddelen nodig zijn, het acute gevaar van olie op de weg is verdwenen. Het hof heeft daarom geoordeeld dat het kostenverhaal door de Staat geen onaanvaardbare doorkruising oplevert van de Brandweerwet 1985 en van de de Wegenwet.
Rechtsvraag.
Levert het kostenverhaal door de Staat een onaanvaardbare doorkruising mee van de Brandweerwet 1985 of de Wegenwet?
De Hoge Raad.
Net als het hof is de Hoge Raad van oordeel dat het verwijderen van olie van de weg na een ongeval niet onder deze inzet, als bedoeld in art. 1 lid 4, aanhef en onder b van de Brandweerwet 1985, valt, nu reeds met het afzetten van de weg, waarvoor geen speciale technische hulpmiddelen nodig zijn, het acute gevaar van die olie is verdwenen, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Evenmin levert dit een onaanvaardbare doorkruising van de Wegenwet op. Bestuurders van voertuigen zijn ook tot zorgvuldig rijgedrag verplicht tegenover het openbaar lichaam dat belast is met het beheer en het onderhoud van de weg, en zij zijn daarom jegens dit lichaam, als dit door hun onzorgvuldig rijgedrag wordt genoopt tot het treffen van maatregelen ter uitoefening van zijn beheers- of onderhoudstaak, aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende kosten. Verhaal van kosten op deze grondslag, hetzij op grond van art. 185 WVW, hetzij op grond van art. 6:162 BW, levert geen doorkruising op van de Wegenwet. Deze wet kent immers geen regeling van het verhaal van deze kosten, vgl. Windmill-arrest.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
- for free to follow other supporters, see more content and use the tools
- for €10,- by becoming a member to see all content
Why create an account?
- Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
- Once you are logged in, you can:
- Save pages to your favorites
- Give feedback or share contributions
- participate in discussions
- share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
- 1 of 1877
- next ›
Add new contribution