HR 13 april 2007, AB 2008, 16 (relativiteitseis) - Arrest

Feiten

De verweerster is afkomstig uit Iran. Op 14 september 1994 heeft zij aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf. Pas in 1999 is zij toegelaten als vluchteling. Per 1 januari 2000 is zij gaan werken als sterilisatieassistente. Tot die tijd ontving zij vanaf juli 1996 voor haarzelf en haar dochter RvA-verstrekkingen van in totaal € 14.031,82.

De verweerster in cassatie heeft de Staat (Ministerie van Justitie) gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en, gevorderd de Staat te veroordelen een schadevergoeding aan haar te betalen voor o.a. het verlies van arbeidsvermogen, alsmede pensioenschade en smartengeld.

De vrouw heeft gesteld dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door haar pas 5 jaar na datum aanvraag de vluchtelingenstatus te geven waarop zij van meet af aan aanspraak had. De gevorderde schade stelde zij te hebben geleden omdat zij als gevolg van dat onrechtmatig handelen gedurende die periode niet in staat was de arbeidsmarkt te betreden. De Staat heeft de vorderingen bestreden.

De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Tegen dit vonnis heeft de verweerster hoger beroep ingesteld bij het Hof te 's-Gravenhage. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de Staat veroordeeld tot betaling van ruim 20.000 euro wegens verlies van arbeidsvermogen, en pensioenschade. Zij had bijna vijf jaar gewacht op een verblijfsstatus en in die periode mocht zij geen betaald werk verrichten en kon de vrouw dus ook geen pensioen opbouwen.

Tegen het arrest van het hof heeft de Staat beroep in cassatie ingesteld.

Hoge Raad

De Hoge Raad gaat niet mee in de uitspraak van het Hof. Volgens de Hoge Raad is het op zichzelf juist dat de toelating van een vluchteling tot Nederland de vluchteling in staat stelt hier te lande een nieuw bestaan op te bouwen. Anders dan het hof heeft geoordeeld, betekent dit echter niet dat de toelating als vluchteling ertoe strekt deze in staat te stellen inkomen (uit betaalde arbeid) te verwerven. Het recht in Nederland betaalde arbeid te verrichten vloeit voort uit de toelating als vluchteling, en ontstaat pas nadat hij in Nederland als vluchteling is toegelaten. De toelating vindt plaats om humanitaire redenen, teneinde hem te beschermen tegen vervolging in het land van herkomst. Zij strekt niet tot bescherming van enig vermogensrechtelijk belang van de vluchteling. Het belang van de vluchteling om inkomen uit arbeid te kunnen verwerven speelt bij de beoordeling tot toelating als vluchteling geen rol en de Staat dient bij zijn beslissing omtrent de toelating als vluchteling hiermee geen rekening te houden. Als de Staat in het kader van de procedure tot toelating een voor die procedure geldende regel heeft geschonden, heeft de aanvrager toegang tot de rechter om deze schending te doen herstellen. Deze schending geeft in beginsel echter geen recht op vergoeding van schade als hier door de vrouw is gevorderd.

Kern: de asielzoeker die in Nederland is toegelaten krijgt geen schadevergoeding omdat hij of zij in afwachting van een verblijfsvergunning niet mocht werken.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.