Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!
Feiten
De eiser is op 1 december 1997 bij Unidek in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van directeur met gelijktijdige benoeming tot statutair directeur.
Op 25 maart 1999 heeft bij Unidek een buitengewone vergadering van aandeelhouders plaatsgevonden in verband met het voorgenomen ontslag van eiser. De eiser was voor deze vergadering uitgenodigd en daarbij ook aanwezig. Tijdens de vergadering is besloten de eiser te ontslaan. Het onderscheid tussen vennootschapsrechtelijk en arbeidsrechtelijk ontslag is tijdens de vergadering niet aan de orde geweest.
De eiser heeft zich op 25 maart 1999, na afloop van de vergadering, ziek gemeld. Op 14 juni 1999 heeft zijn raadsman aan de raadsman van Unidek een (concept-)dagvaarding in kort geding, alsmede een (concept-)dagvaarding kennelijk onredelijk ontslag verzonden.
Op 8 juli 1999 heeft tussen partijen over deze kwestie overleg plaatsgevonden. Partijen zijn er niet in geslaagd een minnelijke regeling te treffen. In verband met een door eiser ingesteld kort geding, waarbij hij (primair) doorbetaling van loon vorderde omdat geen rechtsgeldige opzegging van zijn arbeidsovereenkomst had plaatsgevonden en waarin op 2 september 1999 vonnis is gewezen, heeft Unidek aan eiser opnieuw ontslag aangezegd, nu tegen 27 februari 2000. Eiser vordert een verklaring voor recht dat het door Unidek verleende ontslag kennelijk onredelijk is, alsmede dat Unidek zal worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding als bedoeld in art. 7:681 juncto art. 7:682 lid 4 BW.
De Rechtbank heeft de vordering afgewezen, kort samengevat, omdat Unidek op 25 maart 1999 de arbeidsovereenkomst met eiser rechtsgeldig heeft opgezegd en de vordering tot schadevergoeding wegens de kennelijke onredelijkheid van het ontslag is verjaard. Het hof heeft het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd. In cassatie gaat het om de vraag of het door de algemene vergadering van aandeelhouders op 25 maart 1999 genomen besluit ook een ontslag van de eiser in arbeidsrechtelijke zin inhield.
Hoge Raad
De Hoge Raad moet zich uitspreken over de vraag of het door de AvA genomen besluit ook een ontslag in arbeidsrechtelijke zin is. De algemene vergadering van aandeelhouders (het orgaan dat te dezen bevoegd is de statutair directeur te benoemen ingevolge art. 2:244 lid 1 BW) heeft ook de bevoegdheid hem te ontslaan. Deze bevoegdheid ziet ook op beëindiging van de dienstbetrekking. Het oordeel van het hof is dus niet onjuist en is niet onbegrijpelijk. Dit onderdeel faalt.
Verder kijkt de Hoge Raad of de kennelijk onredelijk ontslagvordering van eiser is verjaard. De eiser had doorbetaling van loon en subsidiair schadevergoeding als bedoeld in art. 7:680 BW gevorderd. Die vordering tot schadevergoeding was gebaseerd op art. 7:677 BW. Zo’n vordering kan niet op één lijn worden gesteld met de vordering tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag als bedoeld in art. 7:681 BW, zodat de dagvaarding in de kortgeding-procedure niet kan worden aangemerkt als het instellen van een eis of een andere daad van rechtsvervolging als bedoeld in art. 3:316 lid 1 BW, waardoor de verjaringstermijn van zes maanden zou zijn gestuit.
Conclusie: de Hoge Raad oordeelde dat een door het bevoegde orgaan van de vennootschap genomen besluit tot ontslag van een statutair bestuurder in beginsel ook beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de bestuurder tot gevolg heeft.
- for free to follow other supporters, see more content and use the tools
- for €10,- by becoming a member to see all content
Why create an account?
- Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
- Once you are logged in, you can:
- Save pages to your favorites
- Give feedback or share contributions
- participate in discussions
- share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
- 1 of 1882
- next ›
Add new contribution