Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!
HvJ EG (127/04), RvdW 2006 / 401 (Master Declan – O’Byrne)
Casus
Een kind, O’Bryrne, wordt ziek na het inenten. De schade is te wijten aan een fout vaccin. De fabrikant heeft het vaccin aan een 100% dochteronderneming geleverd die het vervolgens distribueert. De High Court of Justice heeft de zaak geschorst om de volgende prejudiciële vragen te stellen: (het gaat om uitleg over artikel 11 van de richtlijn 85/374/EEG)
Prejudiciële vragen
Rechtsvraag 1: Gaat over het in het verkeer brengen van het product. Wie heeft dit in deze zaak gedaan, de producent of de dochter en wordt het in het verkeer gebracht als het bij de onderneming aankomt of deze juist verlaat?
Antwoord Hof: Het in het verkeer brengen van een product vindt plaats op het tijdstip van de overdracht van het product door de producent aan de dochter, dan wel wanneer dit product door de dochter wordt overgedragen aan een derde. Een product is in het verkeer gebracht wanneer het het productieproces van de producent heeft verlaten en is opgenomen in een verkoopproces in een vorm waarin het aan het publiek wordt aangeboden voor gebruik of consumptie.
Rechtsvragen 2 en 3: Is het toegestaan dat wanneer een rechtsvordering wordt ingesteld tegen een vennootschap die onrechte voor de producent van een product wordt aangezien, (2) de nationale rechterlijke instanties die vordering beschouwen als gericht tegen de vennootschap die het product heeft gefabriceerd? En, (3) deze als verweerster tegen de vordering in de plaats mogen stellen van de oorspronkelijk gedagvaarde vennootschap?
Antwoord Hof: De richtlijn bepaalt niet welke procedure moet worden gevolgd. Het is in beginsel een zaak van het nationale procesrecht om de voorwaarden te stellen waaronder het mogelijk is, in het kader van een dergelijke rechtsvordering een partij in de plaats te stellen van een andere. Een nationale rechter die de voorwaarde voor de in de plaats stelling onderzoekt, dient echter erop toe te zien dat de werkingssfeer ratione personae van de richtlijn, zoals vastgesteld in de artikelen 1 en 3 daarvan, wordt geëerbiedigd.
Wanneer een rechtsvordering wordt ingesteld tegen een vennootschap die ten onrechte voor de producent van een product wordt aangezien, terwijl dat product in werkelijkheid is gefabriceerd door een andere vennootschap, is het in beginsel een zaak van het nationale recht om de voorwaarden vast te stellen waaronder het mogelijk is, in het kader van een dergelijke rechtsvordering een partij in de plaats te stellen van een andere. Een nationale rechter die de voorwaarden voor deze indeplaatsstelling onderzoekt, dient echter erop toe te zien dat de personele werkingssfeer van de richtlijn zoals vastgesteld in de artikelen 1 en 3 daarvan, wordt geëerbiedigd.
- for free to follow other supporters, see more content and use the tools
- for €10,- by becoming a member to see all content
Why create an account?
- Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
- Once you are logged in, you can:
- Save pages to your favorites
- Give feedback or share contributions
- participate in discussions
- share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
- 1 of 1882
- next ›
Add new contribution