HR 21 november 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC7049, NJ 1981, 193

Feiten

Het gaat in dit arrest van de Hoge Raad om goederen waarvan een erflater of schenker te kennen heeft gegeven dat deze buiten de huwelijksgemeenschap vallen. De vraag die hierbij centraal staat is in hoeverre deze goederen buiten beschouwing moeten blijven indien de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden de gemeenschap van goederen hebben uitgesloten onder de voorwaarde dat bij de ontbinding van het huwelijk zal worden afgerekend alsof zodanige gemeenschap had bestaan.

Hoge Raad

De Hoge Raad bevestigt in dit arrest het oordeel van het Hof. Volgens de Hoge Raad wordt art. 1:94 lid 1 BW niet doorkruist door het huwelijksgoederenregime. Art. 1:94 lid 1 BW heeft immers slechts betrekking op buiten de huwelijksgemeenschap vallende goederen ten aanzien waarvan zulks bij uiterste wilsbeschikking of gift is bepaald. Dit artikel bewerkstelligt dat de erflater of schenker door een tot uitdrukking gebrachte wil, betrokken goederen aan een van de echtgenoten met uitsluiting van de andere echtgenoot, ten goede kan laten komen.  

Het voorgaande betekent dat als echtgenoten bij hun huwelijkse voorwaarden gemeenschap van goederen hebben uitgesloten onder beding dat bij ontbinding van het huwelijk zal worden afgerekend alsof zodanige gemeenschap had bestaan, bij deze afrekening buiten beschouwing moeten blijven die goederen ten aanzien waarvan een erflater of schenker heeft bepaald dat ze niet in enige huwelijksgemeenschap zullen vallen. Als deze goederen wel in de afrekening zouden worden betrokken dan zou ook de echtgenoot van de verkrijger can die goederen, of de erven van die echtgenoot, in de waarde van die goederen delen, hetgeen zou betekenen dat, in strijd met vorenbedoelde strekking van het voorschrift, de wil van de erflater of schenker niet zou worden geëerbiedigd.