Nelemans/Scheepswerf - Arrest

HR 28 maart 2008, LJN BC1242; NJ 2008/353 m.nt. F.M.J. Verstijlen 

Casus
Nelemans heeft in 1996 een uitbreiding van haar woning gerealiseerd. Daarbij heeft zij de grens
met het aan Scheepswerf toebehorende perceel overschreden. Deze overbouw betreft volgens
een berekening van het Kadaster in totaal een oppervlakte van 1 5 m 2. In een eerdere procedure
heeft het hof geoordeeld dat Nelemans de overbouw inderdaad op het aan Scheepswerf
toebehorende perceel heeft gepleegd; het hof heeft de vordering tot sloop van Scheepswerf op
straffe van een dwangsom toegewezen, tenzij Nelemans binnen drie maanden een vordering als
bedoeld in artikel 5:54 BW zou instellen. De Hoge Raad heeft het tegen dit oordeel ingestelde
cassatieberoep (bij arrest van 25 juni 2004) verworpen. Thans vordert Nelemans op de voet van
artikel 5:54 van Scheepswerf dat haar tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid wordt
verstrekt tot handhaving van de bestaande toestand; voorts heeft Nelemans aan haar vordering
misbruik van bevoegdheid door Scheepswerf in de zin van artikel 3:1 3 BW ten grondslag gelegd.
In hoger beroep is de vordering afgewezen vanwege grove schuld in de zin van artikel 5:54 lid 3
aan de zijde van Nelemans. Tegen deze beslissing richt zich tevergeefs het middel.
Bij de beoordeling van de middelen wordt vooropgesteld dat van grove schuld van Nelemans in de
zin van artikel 5:54 lid 3 BW sprake is als haar een ernstig verwijt ervan kan worden gemaakt dat
zij op het perceel van Scheepswerf heeft gebouwd. Voor zover dit een gevolg is van fouten die
door anderen zijn gemaakt, in het bijzonder de in haar opdracht werkende architect, kan haar dit
niet zonder meer persoonlijk als grove schuld worden tegengeworpen.
In het onderhavige geval staat vast dat de architect fouten in de tekeningen heeft gemaakt die
hebben geleid tot de onderhavige overbouw. Nu in cassatie vaststaat dat Nelemans deze
tekeningen onder ogen heeft gehad, is sprake van grove schuld indien haar een ernstig verwijt treft
dat zij de fouten in de tekeningen niet heeft opgemerkt. In het licht van de door het hof
vastgestelde feiten is de conclusie, dat bij Nelemans sprake is van grove schuld als bedoeld in
artikel 5:54 lid 3 BW niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
Het middel klaagt verder, dat het hof ten onrechte geen aandacht heeft geschonken aan het door
Nelemans gestelde misbruik van bevoegdheid door Scheepswerf (artikel 3:13 BW).
 

Hoge Raad
Weliswaar is juist dat de eigenaar van een gebouw dat ten dele op het erf van een ander is
gebouwd een vordering tot verwijdering van de overbouw kan afweren met een beroep op artikel
3:1 3 BW, ook als niet zou zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 5:54 BW, maar in de
onderhavige procedure is niet een vordering van Scheepswerf tot verwijdering van de overbouw
aan de orde (daarop is reeds bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof van 22 augustus
2002 beslist), maar uitsluitend een vordering van Nelemans tot legalisering van de overbouw als
bedoeld in artikel 5:54 BW. De stelling dat Scheepswerf misbruik van haar bevoegdheid tot sloop
maakt, kan niet meebrengen dat de door Nelemans gevorderde legalisering van de overbouw
alsnog toewijsbaar zou zijn, nu de door het hof aangenomen grove schuld als bedoeld in artikel
5:54 lid 3 BW daaraan in de weg staat.
 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.