Omkeringsregel, HR 23 november 2012, NJ 2012, 669 - Arrest

Omkeringsregel, HR 23 november 2012, NJ 2012, 669

Casus

In deze zaak gaat het over het feit of de gynaecoloog verantwoordelijk is voor het hersenletsel wat de dochter van de moeder heeft gekregen tijdens de bevalling op 16 december 1993.

De ouders vorderen in dit geding dat de gynaecoloog alsnog wordt veroordeeld tot vergoeding van materiële en immateriële schade. Zij stellen dat het hersenletsel is ontstaan door onzorgvuldig handelen van de specialist.

De rechtbank heeft een voorlopig deskundig onderzoek laten doen die op 2 juni 1995 een voorlopig deskundigenbericht, en op 8 mei 2001 een aanvullend rapport heeft uitgebracht.

De rechtbank heeft gezegd dat de gynaecoloog moet kunnen aantonen dat er geen asfyxie (zuurstoftekort) is ontstaan en als hij dat niet kan bewijzen dat hij aantoont dat de huidige toestand van het kind niets te maken had met de periode van de bevalling en eventuele complicaties.

Bij het tweede tussenvonnis blijkt volgens de rechtbank dat in de periode van de bevalling asfyxie bij de foetus is opgetreden. De gynaecoloog heeft geen tegenbewijs ingeleverd. Nogmaals is hij toegelaten tot het leveren van het door hem specifiek aangeboden (nadere) bewijs door middel van een deskundigenbericht (driemanschap).

Bij eindvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de antenatale asfyxie, de symptomatische hypoglycaemie en de huidige toestand van de dochter.

De rechtbank oordeelt dat het tegenbewijs niet is geleverd en daarom bewezen is dat de huidige toestand van de dochter het gevolg is van een fout van de gynaecoloog.

De gynaecoloog gaat in hoger beroep (principaal) en de ouders hebben incidentaal hoger beroep ingesteld. Het hof heeft besloten omdat de gynaecoloog geen permanente CTG-registratie had, het gaat om een beroepsfout. Het hof concludeert dat de rechtbank bij toepassing van de omkeringsregel niet heeft gelet op het zeer specifieke onderdeel van schadeveroorzaking dat uit het rapport blijkt. Het hof heeft meer vragen gesteld aan het driemanschap om erachter te komen of er is voldaan aan de criteria voor de omkeringsregel.

Conclusie

Bij het eindarrest heeft het hof het principaal en het incidenteel hoger beroep verworpen en het bestreden vonnis bekrachtigd, omdat:

  • Op grond van processtukken en deskundigerapporten oordeelt het hof dat de CTG-registratie permanent dient plaats te vinden, ook voor eventueel ander gevaar, en omdat dit ontbrak wordt een beroepsfout vastgesteld.
  • De ouders die zich beroepen op de schending van vorenbedoelde norm beroepen.

De rechtsklacht behelst:

  1. Het eerste bezwaar betoogt dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat hier sprake is van een door de gynaecoloog overtreden specifieke norm.

  2. Ook behelst de rechtsklacht dat het hof ten onrechte oordeelt dat het geen geldend recht is om voor de toepassing van de omkeringsregel de eis te stellen dat de kans op verwezenlijking van het (door de normovertreding in het leven geroepen) specifieke gevaar aanmerkelijk moet zijn vergroot.

  3. De klacht dat het hof miskent dat voor de toepassing van de omkeringsregel geen plaats is als het causaal verband tussen de normschending en de schade met te veel onzekerheid is omgeven.

  4. Het hof oordeelt dat de erven er niet in zijn geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat het hersenletsel van de dochter ook zou zijn opgetreden indien de CTG-registratie had plaatsgevonden.

  5. Het door het hof over het hoofd zien dat het niet alleen het condicio sine qua non-verband moet worden vastgesteld, maar ook dient te worden beantwoord of het letsel van de dochter in redelijkheid aan de gynaecoloog viel toe te rekenen.

Deze redenen kunnen volgens het hof niet leiden tot cassatie.

Het hof concludeert dat het meest waarschijnlijk is dat het (blijvende) hersenletsel is ontstaan door asfyxie. De gynaecoloog heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de schade ook was opgetreden zonder de gedraging of tekortkoming van hem, zodat het bestaan van causaal verband (in de zin van condicio sine qua non-verband) tussen de gedraging of tekortkoming van de gynaecoloog en het ontstaan van de schade door het hof wordt aangenomen.

De Hoge Raad

De Hoge Raad veroordeelt de gynaecoloog in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de ouders begroot op € 361,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
WorldSupporter Resources
Arresten & Jurisprudentie: leren, studeren en kennis delen - Startpagina