Feiten

Het gaat i.c. om een leraar die sinds 2005 bij de Gereformeerde Basisschool Dr. K. Schilder in Oegstgeest in dienst is. De leraar heeft de school per e-mail op de hoogte gebracht van het feit dat hij en zijn echtgenote gaan scheiden en dat hij een relatie is aangegaan met een man en met deze man samenwoont. Na een onrustige periode heeft er een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. De school heeft tijdens het gesprek gezegd dat zij niet zag hoe de leraar gezien de door hem gemaakte keuzes binnen de school voor de klas kon staan. Volgens de statuten moet elk personeelslid belijdend lid zijn van één van de Christelijk Gereformeerde Kerken en de man heeft een akte van benoeming ondertekend waarin hij instemt met de grondslag van de vereniging. Tijdens het gesprek is gesproken over een beëindigingregeling en is een schorsing overeengekomen.

Volgens de school is er sprake van een onwerkbare en verstoorde verhouding, waardoor een vruchtbare samenwerking in de toekomst niet meer mogelijk zou zijn. Zij volgt de lijn van de Synode van Gereformeerde Kerken en interpreteert haar grondslag voor wat betreft de seksuele moraal aldus dat seksualiteit een gave van God is. De keuze van de leraar zou daar mee in strijd zijn omdat hij enerzijds met een man ging samenwonen en anderzijds omdat hij tijdens zijn huwelijk vreemd was gegaan. Volgens de school is er geen sprake van strijd met de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB), omdat in deze zaak sprake is van 'bijkomende omstandigheden'. De vraag is dan of er inderdaad zulke 'bijkomende omstandigheden' zijn die maken dat onderscheid toch gerechtvaardigd zou zijn.

De man heeft de kantonrechter verzocht de ontbinding van zijn contract af te wijzen. Hij stelt dat werkgever niet heeft opengestaan voor een dialoog over de voortzetting van de werkzaamheden. Hij heeft daardoor op geen enkele wijze de kans gekregen uit te leggen of te laten zien dat hij nog als identiteitsdrager van de school zou kunnen functioneren.

De kantonrechter

De kantonrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende gronden aanwezig waren om de arbeidsovereenkomst wegens de seksuele geaardheid van de leraar te ontbinden.

De rechter oordeelt dat op grond van de AWGB onderscheid ten aanzien van homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat bij het aangaan of beëindigen van een arbeidsverhouding verboden is. Onderscheid op gronden genoemd bij het enkele feit kan alsnog worden gerechtvaardigd, als er bijkomende omstandigheden zijn die geloofwaardig functioneren onmogelijk maken. Bij bijkomende omstandigheden gaat het om de geloofwaardigheid van de verwezenlijking van de godsdienstige grondslag van de instelling.

De rechter oordeelt dat er geen ‘bijkomende omstandigheden’ zijn die een onderscheid ten aanzien van homoseksuele gerichtheid kunnen rechtvaardigen. Het op voorhand en zonder behoorlijk inhoudelijk overleg in twijfel trekken van de geschiktheid van de leraar vanwege het enkele feit van zijn homoseksuele en het samenwonen met een homoseksuele relatie is in strijd met het verbod van onderscheid zoals neergelegd in de Algemene Wet Gelijke Behandeling.

Het feit dat de leraar de publiciteit heeft gezocht en de wijze waarop hij zich in de media heeft uitgelaten zijn niet zodanig dat ze grond voor ontbinding vanwege een verstoorde verhouding opleveren.