Ontvanger / Schermer

HR 25 februari 1932, NJ 1932

Casus

Ontvanger legt executoriaal beslag op alles dat Schermer in geld of goed verschuldigd mocht zijn of worden aan van Diggelen (derdenbeslag). Schermer zegt niets van Diggelen onder zich te hebben. Schermer zijn zaak had verlies opgeleverd en trouwens hij compenseerde met een vordering op van Diggelen. Ontvanger ontkende dit compensatierecht. Schermer beriep zich op arrest Rb. Rb was het met Schermer eens en ook het Hof in Hoger Beroep. Het Hof beroept zich op art. 475 Rv. Dit art. zegt dat ten aanzien van het beslag op vorderingen de verschuldigdheid daarvan tijdens de beslaglegging vast moet staan, zij moeten reeds op dat moment deel uitmaken van het vermogen van de schuldenaar. Hier vallen de niet onder de na de beslaglegging vervallen loontermijnen niet onder, deze zijn namelijk onzeker. De Ontvanger gaat in cassatie.

Hoge Raad

De HR is het oneens met het Hof. De HR zegt namelijk dat de pas na de beslaglegging vervallende loontermijnen uit een ten tijde van de beslaglegging bestaande en daarna doorlopende dienstbetrekking wel ten tijde van de beslaglegging aan de schuldenaar zijn verschuldigd en recht daarop op dat moment wel deel uitmaakt van het vermogen van de schuldenaar en dit is voor derdenbeslag vereist. De HR casseert dus.