Particulier initiatief en overheid in historisch perspectief - Hoogenboom - 2011 - Artikel

Particulier initiatief = third sector organisations = civil society organisations =non-profitsector.

Het gaat er vooral om dat er een onderzoek is gedaan naar de hoeveelheid third sector organisations en dat hierbij Nederland als beste land uit de bus kwam, maar dat dit niet juist is. PI hoort geheel los te staan van de overheid en het bedrijfsleven, maar vrijwel alle Nederlandse PI’s hebben sterke banden met en zijn afhankelijk van het bedrijfsleven en de overheid. Het onderzoek stelt volledig autonome en privaat bestuurde en privaat gefinancierde Amerikaanse stichtingen op één lijn met Nederlandse scholen en welzijnsorganisaties.

Het concept ‘derde-sector-organisaties’, waarin ‘derde’ verwijst naar een aparte sfeer naast markt (bedrijfsleven) en staat (overheid), veronderstelt dat het in de praktijk überhaupt mogelijk is om een duidelijke scheidslijn te trekken tussen de drie sferen. Door allerlei factoren, zijn in veel continentaal-Europese landen zoals Nederland in de loop van de geschiedenis markt, staat en civil society sterk met elkaar verknoopt geraakt of misschien zelfs onvolledig van elkaar gescheiden. Het particulier initiatief werd dan ook een brede waaier aan organisaties op sociaal, cultureel, economisch en politiek terrein, die gemeen hadden dat ze ooit, al dan niet op instigatie van de overheid, door burgers zélf waren opgezet.

Sommige auteurs zien de huidige burgerinitiatieven als een geheel nieuwe vorm van particulier initiatief. Behalve dat de huidige burgerinitiatieven kleinschaliger en laagdrempeliger zouden zijn dan oude vormen van particulier initiatief in Nederland, zouden ze ook in een andere relatie staan tot de overheid dan hun voorgangers. Als eerste is het belangrijk te beseffen dat het particulier initiatief in Nederland zelden om geheel ‘zuivere’ civil society organisations ging en veelal nu ook niet gaat. Ofwel ze komen voort uit hybride organisaties, ofwel ze zijn met allerlei zichtbare en/of onzichtbare draden met de overheid verboden (geraakt).

Daarnaast is kennis van de geschiedenis van de relatie tussen particulier initiatief en de overheid in Nederland van belang omdat daarin specifieke ‘reflexen’ zichtbaar worden die in de loop van de twintigste eeuw zijn ontstaan en die in de huidige omgang tussen particulier initiatief en de overheid nog altijd een belangrijke rol lijken te spelen. Dit betreft enerzijds de ‘reflex’ van particuliere initiatieven om financieel of anderszins de steun van de overheid te zoeken bij het verwezelijken van hun doelstellingen, en anderszijds de ‘reflex’ van de overheid om zich al in een vroeg stadium met particuliere initiatieven te bemoeien.

Ten derde biedt de geschiedenis van het particulier initiatief in Nederland misschien wel een verklaring voor de gespannenheid waarmee het functioneren de laatste dertig jaar is omgeven. Mede door de historische verknooptheid van overheid en civil society is ‘de burger’ in Nederand een tamelijk recente verschijning. Het woord ‘burger’ verwijst immers naar een specifieke, directe relatie tussen de staat en zijn onderdanen, maar een dergelijke relatie is in Nederland, waar het contact tussen ‘burger’ en overheid in elk geval tot de jaren zeventig vooral werd bemiddeld door allerlei ‘middenveldorganisaties’, redelijk nieuw.

Hoe en waarom raakten de overheid en het particulier initiatief in de twintigste eeuw met elkaar verknoopt, en wat waren daar de gevolgen van? Zeker tot aan de Franse Revolutie waren overal in Europa de drie sferen staat, economie en civil society onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Politieke, economische en sociale activiteiten veronderstelden en versterkten elkaar en liepen bijna naadloos in elkaar over. Mensen met status en rijkdom vervulden de overheidsfuncties, die op hun beurt weer toegang gaven tot de mest lucratieve economische activiteiten. Politieke en economische macht garandeerden ten slotte een dominante positie in het dagelijks leven, waarin de elites via bestuursfuncties van allerlei maatschappelijke instellingen spontane maatschappelijke initiatieven van midden- en lagere sociale klassen zo veel mogelijk wisten te beperken.

Het ontstaan van Thorbeckes grondwet bracht daar verandering in. Door alle ingezetenen van het land, ongeacht hun status of rijkdom dezelfde grondrechten te garanderen maakte de nieuwe grondwet, in ieder geval in formele zin, de geboorte van de Nederlandse ‘burger’ mogelijk. Door het gelijktijdig invoeren van de godsdienstvrijheid en vrijheid van vereniging en vergadering maakte de nieuwe grondwet ook de weg vrij voor het ontstaan van allerlei nieuwe particuliere initiatieven.

Thorbeckes grondwet maakte dus dat dingen eerlijker verdeeld werden en dat elke burger dezelfde rechten en plichten had, waardoor men in staat was om zelf initiatief te nemen. Het invoeren van godsdienstvrijheid en vrijheid van vereniging zorgde voor het begin van de verzuiling en deze verzuiling zorgde ervoor dat er vanuit verschillende godsdiensten, verschillende zuilen allerlei organisaties op werden gezet die samen een groot netwerk vormden. Zo waren er christelijke scholen, christelijke ziekenhuizen, voetbalclubs, etc. In het onderwijs, de sociale zorg, de politiek, de media, de economie en op tal van andere gebieden richtten de rooms-katholieken en orthodox-protestanten organisaties op, die vervolgens via personele unies en samenwerkingsverbanden met elkaar werden verbonden.

Al deze organisaties gingen dus allemaal samen en steunden elkaar, zo ontstonden er verschillende zuilen. Deze zuilen probeerden de leden van hun religieuze gemeenschap te dwingen tot lidmaatschap van al hun andere organisaties, en trachtten hen af te schermen van de directe invloed van de overheid. Het gevolg hiervan was dat het door Thorbeckes grondwet verleende ‘burgerschap’ door de verzuiling weer bijna helemaal teniet werd gedaan: door particulier initiatieven de ruimte te geven werd de uitoefening van het vrije burgerschap op den duur bijna onmogelijk gemaakt voor het overgrote deel van de Nederlandse bevolking. Particulier initiatieven buiten de zuilen om kwamen bijna niet van de grond. Dit is dus het tegenovergestelde effect van wat Thorbecke met die grondwetten wilde bereiken.

De meest relevante kenmerken van de verzuiling zijn: de merkwaardige, bijna schizofrene relatie tussen de zuilen en de overheid. De zuilen eisten afzijdigheid van de overheid op steeds meer terreinen van het maatschappelijk leven, maar dit betekende niet dat de zuilen het geheel zonder overheid konden stellen.

De zuilelities probeerden hun geloofsgenoten zo veel mogelijk te onttrekken van staatsinvloeden door bestaande overheidstaken zoals armenzorg en onderwijs naar zich toe te trekken. Daarnaast beletten ze dat de uitvoerign van nieuwe taken zoals sociale zekerheid, welzijnszorg en volksbezondheid aan overheidsorganisaties zouden toevallen. Om al deze oude en nieuwe taken te kúnnen vervullen waren de zuilen echter deels op de overheid aangewezen. De toewijzing van deze taken aan de zuilen vergde immers formele wetgeving en financiële ondersteuning.

Zo ontstond halverwege de twintigste eeuw in Nederland de merkwaardige constructie van een verzorgingsstaat die grotendeels door zuilorganisaties werd gerund, maar door de overheid werd bekostigd. Dit kun je typeren als: Baas in eigen huis, en het huis ten laste van de gemeenschap. Omgekeerd bood de verzuiling de onmachtige overheid in deze periode ook nieuwe kansen, omdat ze aan die financiering allerlei voorwaarden konden gaan stellen. Zuilen kregen financiële steun, mits ze zich zouden houden aan een aantal dingen.

Zo kon de overheid de zuilorganisaties gebruiken voor het verwezenlijken van haar eigen doelstellingen. Daarnaast stonden de zuilorganisaties veel dichter bij de burgers en hadden de doelstellingen daardoor veel meer effect dan wanneer de overheid ze op zou leggen. Vanaf dat punt waren particuliere initiatieven niet meer financieel onafhankelijk, en kon de overheid haar beleid doorvoeren op laag niveau. Langzaamaan werden ook de bestuurszetels overgenomen door het bedrijfsleven, voornamelijk vanwege expertise.

De verzuiling, die oorspronkelijk tégen de overheid was gericht, en bedoeld was voor het vergroten van autonomie van religieuze bevolkingsgroepen, was onbedoeld uitgelopen op een steeds sterkere verknoping van staat en zuilorganisaties. Deze symbiotische relatie tussen overheid en particulier initiatief stond politieke en maatschappelijke vernieuwing ‘van onderaf’ niet per se in de weg. In de jaren zestig was er een nieuwe generatie activisten die allerlei politieke en maatschappelijke veranderingen eiste, waartegen weinig weerstand werd geboden.

Het verzuilde sociaal-politieke systeem zelf raakte onder invloed van de ontzuiling steeds slechter. Doordat de verzuilde organisaties tijdens de ontzuiling geleidelijk aan hun voeling en binding met hun individualiserende achterban verloren, werd de verhouding tussen burger en overheid een probleem.

Na de verzuiling: burgerschapsstimuleringsbeleid

Nu de band tussen de burgers en de verzuilde organisaties losser werd, richtte de overheid zich meer direct op de burgers. Hierdoor kwamen er drie verschillende visies op het begrip burgerschap:

  • De eerste visie was vanuit het christendemocratische punt: hierbij werd van burgers verwacht dat zij zich zouden inzetten voor het realiseren van gemeenschappelijke waarden.

  • In de tweede visie van de liberale kringen was de burger vooral een volwaardig deelnemer in de markteconomie. Voorwaarde was dat de overheid zich afzijdig hield. Gaat om het maximaliseren van het nut van de vrije markt.

  • De derde visie kwam van de sociaaldemocraten. Deze zagen burgers als de rechtmatige eisers van sociale rechten, waarbij de samenleving werd opgevat als een vereniging waarvan de leden gezamenlijk bijdragen aan het tot stand komen van een verdeling van goederen die ieder van hen in staat stelt een menswaardig leven te leiden.

Een belangrijk uitgangspunt was dat de boodschap was dat de overheid niet langer kán sturen maar bovenal ook niet langer moeten wíllen sturen. De burgers moeten zichzelf leiden. Niet de overheid maar de burgers zelf moesten met steun van de overheid het voortouw nemen bij het oplossen van maatschappelijke problemen. Door beleid (christendemocratische en sociaaldemocratische visie) of juist door afschaffing van beleid (liberale visie) moesten burgers gestimuleerd worden tot het nemen van particulier initiatief. Er volgden een aantal pogingen van verschillende kabinetten tot het aanpassen van dat beleid:

  • De eerste was van Kabinet Lubbers (CDA en PvdA): Beleid was gericht op sociale vernieuwing. Het was een compromis tussen de christendemocratische en sociaaldemocratische visie op burgerschap: met financiële steun van de overheid werden burgers in probleemwijken gestimuleerd om hun eigen problemen in samenwerking met lokale overheidsinstanties en (semi)particuliere welzijnsorganisaties zelf op te lossen.

  • De tweede was de poging van de Paarse Kabinetten (PvdA, D66, VVD): Dit beleid was gericht op verdere deregulering en martkwerking, waarbij de overheid zich zoveel mogelijk op afstand moest plaatsen en het beleid moest overlaten aan allerlei organisaties op de markt. Liberale visie dus voornamelijk.

  • De derde poging kwam van een reeks CDA-VVD-coalities: In hun benadering stond niet langer de individuele burger centraal, zoals onder Paars, maar de burger als lid van gemeenschappen. Deze burger diende te worden gestimuleerd om, in nauwe samenwerking met zijn verwanten, buurtgenoten en lotgenoten, zijn ‘eigen verantwoordelijkheid’ te nemen bij het oplossen van sociale problemen, in principe zonder tussenkomst van de overheid.

In de verzuiling was een tweeledige reflex ontstaan:

  • Reflex vanuit de overheid: De in de verzuiling ontstane ‘reflex’ om bij deze ontwikkeling van beleid als vanzelf naar de burger te kijken voor een bijdrage in de vormgeving en/of een aandeel in de uitvoering.

  • Reflex vanuit de burger/particulier initiatieven: De in de verzuiling ontstane ‘reflex’ om naar de overheid te kijken voor allerlei vormen van ondersteuning nadat je initiatieven hebt ontplooid, en eventueel organisaties hebt opgezet, om bepaalde sociale problemen op te lossen.

De ontzuiling betekende niet het einde van zuilorganisaties, maar de ontzuiling tastte in veel gevallen wel hun legitimiteit en effectiviteit aan. Enerzijds werd het voor burgers steeds minder vanzelfsprekend om zich bij een bepaalde maatschappelijke organisatie aan te sluiten, anderszijds verloren de organisaties, mede door het verlies aan steun onder de Nederlandse bevolking, gaandeweg hun gepriviligieerde relatie met de overheid.

Naarmate de grote politieke partijen door electorale verliezen gedwongen werden om buiten hun traditionele achterban te zoeken naar steun, verslapten de banden met maatschappelijke organisaties, zoals vakbonden, werkgeversorganisaties en welzijnsinstellingen. Hierdoor werd in veel gevallen de directe route naar de overheid voor het particulier initiatief steeds minder toegankelijk.

Er kwam een verschuiving van het oude naar het nieuwe particulier initiatief. Er zijn nieuwe thema’s, zoals milieu en duurzaamheid in plaats van vrouwenrechten en geloof. Deze nieuwe thema’s sluiten beter aan bij de burger en ze zijn relatief ongebonden. Er komt een doe-democratie, men wil zelf actief beleid uitvoeren. Veel valt echter wel onder burgerininitatief maar is toch nog inkomensafhankelijk van de overheid. De oorzaak van deze afhankelijkheid ligt in de aangeleerde reflex. Uit onzekerheid, uit streven naar professionalisering en verbetering, maar ook vaak dus uit gewoonte of reflex kloppen ze nog snel aan bij de overheid voor informatie, praktische ondersteuning, geld of goedkeuring van het beleid.

De belangrijkste reden om toch van een ‘nieuw particulier initiatief’ te spreken ligt in de kleinschaligheid en laagdrempeligheid en in het feit dat het initiatief voor het bedenken en ontplooien van activiteiten, veel meer dan vroeger, bij de burger zelf ligt. Anders dan de Nederlandse samenleving van een eeuw geleden is de huidige samenleving in vergaande mate geindividualiseerd en wat misschien nog wel belangrijker is: heeft relatief weinig collectieve sociale verbanden. Er wordt meer waarde gehecht aan ‘zelfbestuur’ dan aan ‘staatsbeheer’.

In relatie tot Power to the people: Dit is precies het particulier initiatief zoals het bedoeld is. De kracht ligt bij de burgers zelf, er is weinig subsidie en weinig afhankelijkheid van overheid en bedrijfsleven. Mensen nemen het heft in eigen hand en keren zich af van bemoeienis en bureaucratie van de overheid en het bedrijfsleven. Overheid wordt grotendeels buiten spel gezet.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Studeren in het buitenland, stagelopen of onderzoek doen? Check welke verzekeringen voor jou van toepassing zijn via de JoHo Insurances Foundation, of bereid je vertrek naar het buitenland voor

Study or work abroad: check your insurance options

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.