Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!
HR 23 november 2007, NJ 2008, 552 (Ploum/Smeets)
Feiten
Ploum (eiseres) heeft een perceel grond met daarop een tankstation en verdere aanhorigheden voor een prijs van ƒ 1.000.000,-- verkocht en op 21 januari 1994 geleverd aan Smeets (verweerster). Smeets is een professionele exploitant van circa vijftien tankstations. Bij de verkoop van het tankstation werd Ploum vertegenwoordigd door haar echtgenoot, die van beroep notaris is. De akte van levering d.d. 21 januari 1994 bepaalde onder meer dat het verkochte werd aanvaard in de feitelijke toestand waarin het werd geleverd, inclusief een proces-verbaal van sanering uit 1988 en een rapport uit 1992 ter zake van een milieukundig onderzoek ter plaatse van de LPG-tank.
Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg schreven BP, de exploitant van het motorbrandstoffenverkooppunt, in februari 1994 dat het motorbrandstoffenverkooppunt
in een provinciaal saneringsprogramma was opgenomen. Op 21 maart 1994 stuurde de echtgenoot van Ploum deze brief door aan Smeets. Smeets klaagde bij brief aan Ploum van 27 maart 1995 over de bodemverontreiniging en de verzwijging door Ploum
van de bodemverontreiniging. In de procedure die volgde ging het om de vraag of Smeets
tijdig had geklaagd (hij had 1 jaar na de mededeling van Ploum geklaagd) en of de bepaling dat het verkochte wordt aanvaard in de feitelijke toestand waarin het wordt geleverd, exonererende kracht had.
Het Hof oordeelde dat artikel 7:23 lid 2 BW niet van toepassing is op vorderingen uit
onrechtmatige daad en dat Ploum geen belang had bij een klacht van Smeets,
omdat zij op de hoogte moet zijn geweest van de bodemverontreiniging.
Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelde dat het hof miskende dat in het onderhavige geval artikel 7:23 lid 2 BW ook van toepassing is en dat wel degelijk geklaagd had behoren te worden. Ten aanzien van de vraag of aan voornoemde bepaling exonererende werking toekwam, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de door het Hof Den Bosch gegeven uitleg van de bepaling door de geheel ontbrekende motivering onbegrijpelijk is.
De Hoge Raad stelt dat art. 7:23 BW geldt voor iedere rechtsvordering van de koper die - en ieder verweer van de koper dat - feitelijk gegrond is op het niet-beantwoorden van de afgeleverde zaak aan de overeenkomst, ook als door de koper op deze grondslag een rechtsvordering uit onrechtmatige daad wordt gebaseerd.
Verder geeft de Hoge Raad aan dat art. 6:89 en art. 7:23 lid 1 mede ertoe strekken de schuldenaar in zoverre te beschermen dat deze erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser die meent dat de verrichte prestatie niet aan de overeenkomst beantwoordt, zulks met spoed aan de schuldenaar mededeelt.
Ten slotte stelt de Hoge Raad dat op de verweerster in verband met het bepaalde in art. 6:89 BW en in art. 7:23 BW de verplichting rustte te stellen, en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen, dat en op welke wijze zij tijdig en op een voor de eiseres kenbare wijze heeft geklaagd over de onderhavige tekortkoming.
M.a.w. bij de vraag naar conformiteit moeten alle van belang zijnde omstandigheden in aanmerking worden genomen. Als aanwezigheid bodemverontreiniging niet in weg staat aan gebruik tankstation kan toch sprake zijn van non-conformiteit als koper op grond van mededelingen verkoper verontreiniging niet behoefde te verwachten.
- for free to follow other supporters, see more content and use the tools
- for €10,- by becoming a member to see all content
Why create an account?
- Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
- Once you are logged in, you can:
- Save pages to your favorites
- Give feedback or share contributions
- participate in discussions
- share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
- 1 of 1877
- next ›
Add new contribution