Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!
Rensing/Polak (HR 19-01-1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1963)
Feiten
Partijen zijn op 26 augustus 1980, huwelijkse voorwaarden overeengekomen, waarbij ze iedere gemeenschap van goederen hebben uitgesloten. In de voorwaarden zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 2 (lid 1) ‘De kosten van de huishouding in de ruimste zin des woords, komen ten laste van de man en de vrouw naar evenredigheid van hun zuivere inkomsten, waarbij onder zuivere inkomsten worden verstaan: a. winst uit onderneming; b. zuivere inkomsten uit arbeid, uit vermogen of in de vorm van bepaalde periodieke uitkeringen en verstrekkingen; c. winst uit aanmerkelijk belang;’
Artikel 4 (lid 1) ‘Iedere echtgenoot heeft het recht na afloop van een kalenderjaar van de andere echtgenoot te vorderen, dat ter verdeling bij helfte wordt bijeengevoegd, wat van hun zuivere inkomsten, na aftrek van de in artikel 2 bedoelde kosten van de huishouding, resteert.’
In de procedure die volgt staat het beroep op het vervalbeding centraal. De vrouw beriep zich op de onredelijke termijn van het beding “indien binnen drie maanden na het einde van het kalenderjaar geen vaststelling en betaling van de verrekeningsvordering heeft plaatsgevonden, vervalt de vordering”.
Hoge Raad
De Hoge Raad gaf aan dat de echtgenoten vaak niet weten wat de gevolgen van zo’n beding zijn als zij het periodieke verrekenbeding niet naleven. Dus zou een beroep op het vervalbeding onaanvaardbaar zijn, als een van de partijen verrekening vordert van de overgespaarde inkomsten. Dit is echter anders als de echtgenoot die beroept doet op het vervalbeding, ook bewijs heeft die het beroep kan rechtvaardigen.
De Hoge Raad heeft overwogen dat een beroep op een vervalbeding terzake van een periodiek verrekenbeding onder omstandigheden in strijd kan zijn met de redelijkheid en billijkheid. De Hoge Raad oordeelde: "dat een beroep op een vervalbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht in een geval waarin een van de gewezen echtgenoten na hun echtscheiding verrekening vordert van in het verleden overgespaarde inkomsten, tenzij blijkt van, door de echtgenoot die zich op het vervalbeding beroept te stellen en zo nodig te bewijzen, omstandigheden die een beroep op het beding rechtvaardigen".
De Hoge Raad verwees het geding ter verdere behandeling naar het Hof van ’s-Hertogenbosch.
Conclusie: de Hoge Raad heeft bepaald dat een beroep op een vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, tenzij blijkt van omstandigheden die een beroep op het beding rechtvaardigen.
- for free to follow other supporters, see more content and use the tools
- for €10,- by becoming a member to see all content
Why create an account?
- Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
- Once you are logged in, you can:
- Save pages to your favorites
- Give feedback or share contributions
- participate in discussions
- share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
- 1 of 1877
- next ›
Add new contribution