Samenvattingen per hoofdstuk bij de 3e druk van Personality Psychology: Domains of Knowledge About Human Nature van Larsen et al. - Bundel
Study guide with Personality Psychology: Domains of Knowledge About Human Nature by Larsen et al.
Study guide with Personality Psychology: Domains of Knowledge About Human Nature
Online summaries and study assistance with the 5th edition of Personality Psychology: Domains of Knowledge About Human Nature by Larsen et al.
- For Booksummaries with Personality Psychology by Larsen et al., see Samenvatting bij Personality Psychology
- For Practice questions with Personality Psychology by Larsen et al., see TentamenTests bij Personality Psychology
- For summaries, bulletpoints, practice exams and glossaries with earlier editions of Personality Psychology: Domains of Knowledge About Human Nature by Larsen et al., see Study guide with Personality Psychology: Domains of Knowledge About Human Nature by Larsen et al.
Prints & Pickup with Personality Psychology: Domains of Knowledge About Human Nature
- Nederlandse printsamenvatting bij Personality Psychology: Domains of Knowledge About Human Nature
- Pre-order and pickup or use the postal service
Related content on joho.org
Wat is persoonlijkheidspsychologie? - Chapter 1
Wat is persoonlijkheid?
Persoonlijkheid is een veelzijdig begrip. Persoonlijkheid wordt omschreven als een verzameling geordende en relatief stabiele psychologische karaktertrekken en mechanismen. Deze eigenschappen en mechanismen beïnvloeden de interactie met aspecten van de intrapsychische, fysieke en sociale omgeving van een individu. Hieronder volgt een uitgebreidere uitleg van deze definitie.
Allereerst zijn psychologische karaktertrekken eigenschappen die een persoon voor langere tijd kenmerken en die personen van elkaar onderscheiden. Karaktertrekken worden vaak beschreven door middel van adjectieven zoals vrolijk, arrogant of chaotisch. Ze omschrijven de gemiddelde tendens van een persoon. Zeer spraakzame personen zullen bijvoorbeeld gemiddeld genomen meer gesprekken starten dan mensen die minder spraakzaam zijn.
Wanneer er onderzoek wordt gedaan naar karaktertrekken van iemand zijn persoonlijkheid, zijn er over het algemeen vier vragen die gesteld worden:
- Hoeveel eigenschappen zijn er?
- Hoe zijn de eigenschappen georganiseerd?
- Wat is de oorsprong van de eigenschappen?
- Wat zijn de correlaties en consequenties van de eigenschappen?
De vraag, hoeveel karaktertrekken er zijn, is bijna onmogelijk om te beantwoorden. Dit komt doordat tussen individuen, culturen en seksen een groot verschil kan optreden in hoe de eigenschappen zich vertonen. Daarom focust onderzoek zich voornamelijk op het begrijpen van de fundamentele karaktertrekken. De tweede vraag richt zich op de organisatie, of de structuur, van de eigenschappen. De derde vraag gaat over de oorsprong van de eigenschap, waar komen ze vandaan en hoe zijn ze ontwikkeld? De vierde vraag gaat over de correlaties en consequenties en is bedoeld om te kijken hoe het sociale netwerk van de persoon in elkaar zit en hoe studeren bijvoorbeeld gaat.
Karaktertrekken zijn nuttig voor drie redenen:
- Ze helpen bij het proces om iemand te 'beschrijven' en daarbij ook de verschillen tussen mensen beter in te zien.
- Eigenschappen zijn nuttig om uit te leggen waarom iemand een bepaald gedrag vertoont.
- Eigenschappen zijn nuttig omdat ze bepaald gedrag zouden kunnen voorspellen voor in de toekomst.
Psychologische mechanismen zijn gelijk aan eigenschappen, maar de term mechanismen is meer gericht op de processen die te maken hebben met persoonlijkheid. Denk hier bijvoorbeeld aan de verschillende cognitieve processen die nodig zijn voor een informatie-processing activiteit. De meeste psychologische mechanismen bestaan uit drie processen:
- Het invoerproces: hierbij wordt de persoon geconfronteerd met een situatie.
- Nadenken is het tweede proces waarbij een persoon alle opties overweegt en een beslissing maakt.
- Het uitvoerproces: het proces waarbij de persoon handelt in de situatie.
Vooral karaktertrekken, maar ook de psychologische mechanismen, hebben een grote invloed op de manier waarop een persoon zijn leven leidt, waarop iemand naar zichzelf kijkt, hoe iemand naar anderen kijkt en de doelen die iemand zichzelf in het leven stelt.
Persoonlijkheid zit 'in het individu'. Hiermee wordt bedoeld dat persoonlijkheid 'iets' is dat iemand met zichzelf meedraagt van een situatie door naar een andere situatie. Daarbij wordt onze persoonlijkheid ook beïnvloed door de omgeving en zijn factoren.
Wat wordt er bedoeld met dat karaktertrekken en mechanismen geordend zijn?
Dit wil zeggen dat het niet zomaar een verzameling van eigenschappen is, maar dat de eigenschappen onderling aan elkaar gekoppeld zijn. Deze ordening van de persoonlijkheid is bijvoorbeeld te zien in het maken van beslissingen: afhankelijk van de omstandigheden hanteert men verschillende beslissingsregels die voortkomen uit de karaktertrekken. Bovendien zijn deze eigenschappen, vooral vanaf de volwassenheid, relatief stabiel. Iemand die boos is, kan vandaag boos zijn, maar zich morgen compleet anders voelen. Dit is meer een persoonlijkheidsstaat dan een eigenschap. Er wordt ook gezegd dat persoonlijkheid een invloedrijke kracht is, omdat het effect kan hebben op andere mensen hun leven.
Het is moeilijk te beschrijven hoe persoonlijkheid anderen beïnvloed, omdat de persoon-omgeving interactie zeer complex is. Interacties zijn bijvoorbeeld; percepties, selecties, evocaties en manipulaties.
De omgeving kan een challenge zijn voor mensen, waarbij sommige dingen een directe waarschuwing kunnen zijn of gevaar voor overleven. Denk bijvoorbeeld aan extreme kou of warmte, droogte, niet genoeg voedsel, hoogtes, gevaarlijke dieren en onbekenden. Naast deze natuurlijke omgeving, zorgt de sociale omgeving ook voor uitdagingen. Denk hierbij aan het concurreren met collega's voor een bepaalde baan, of het wel of niet krijgen van liefde of het hoog houden van je zelfvertrouwen.
Wat zijn de drie niveaus van persoonlijkheidsanalyse?
Welke drie niveaus van analyse voor persoonlijkheid stelden Kluckhohn en Murray in 1948 vast?
- Het niveau van de menselijke aard (human nature level). Hierin worden karaktertrekken en mechanismen geanalyseerd die kenmerkend zijn voor de mens als soort. Een goed voorbeeld is het vermogen om een taal te leren.
- Het niveau van individuele en groepsverschillen. Sommige mensen houden van stilte en anderen weer van drukte. Er zijn vele dimensies die de individuele verschillen duidelijk maken waardoor elke persoon weer anders is, maar ook gelijkenissen aanwezig zijn op sommige vlakken. Persoonlijkheid kan worden onderzocht door te kijken naar verschillen tussen groepen. De ene groep heeft weer bepaalde persoonlijkheidskenmerken die aanwezig zijn maar verschillend in vergelijking met een andere groep. Verschillen zijn mogelijk veroorzaakt door leeftijd of socio-economische achtergrond.
- Het niveau van individueel uniek zijn. Hierbij gaat het om de gedachte dat ieder mens uniek is.
Het eerste niveau gaat over de menselijke aard, een voorbeeld hiervan is taal. Ieder mens op deze aarde spreekt een bepaalde taal, wat ervoor zorgt dat wij kunnen leren, kunnen communiceren, daardoor is gesproken taal een deel van de universele menselijke aard.
Het tweede niveau gaat over individuele en groepsverschillen. Sommige mensen houden van veel mensen en grote menigtes, terwijl anderen liever alleen een boek gaan lezen. Sommige mensen hebben een hoog zelfvertrouwen en zijn een durfal, terwijl anderen constant piekeren en angst ervaren. Individuele verschillen zijn manieren waarop mensen gelijk zijn aan anderen of juist sterk van elkaar verschillen. Persoonlijkheid kan ook worden bekeken vanuit verschillen binnen groepen, wanneer een bepaalde groep dezelfde eigenschappen vertoont waardoor ze verschillen van andere groepen.
Wat houdt de 'nomothetische methode' in?
Er zijn twee methoden voor onderzoek naar verschillen tussen individuen of groepen, namelijk de nomothetische methoden en de idiografische methode. Onderzoek volgens de nomothetische methode heeft veelal te maken met het vergelijken van statistieken van verschillende groepen. Het wordt vaak gebruikt om meer te weten te komen over algemene menselijke karaktertrekken.
Wat houdt de 'idiografische methode' in?
De idiografische methode concentreert zich op een enkel individu en resulteert meestal in een biografie of casusbeschrijving van een enkel individu. De meeste grote persoonlijkheidstheorieën hebben betrekking op het niveau van de menselijke aard, terwijl het meeste onderzoek tegenwoordig wordt gedaan naar individuele en groepsverschillen.
Wat veroorzaakt de kloof tussen de grote theorieën en hedendaags onderzoek naar persoonlijkheid?
In het veld is er een brug tussen het niveau van menselijk gedrag en het niveau van groepsgedrag. Hierdoor is er een kloof tussen de grote theorieën van persoonlijkheid en het hedendaagse onderzoek naar persoonlijkheid. Psychologen hebben de neiging om maar één perspectief te hanteren. Die losse perspectieven zijn waardevol, maar geen enkele theorie gezien vanuit één perspectief is voldoende om het volledige gedrag van mensen te verklaren.
Wat zijn de zes kennisdomeinen van de persoonlijkheidspsychologie?
Persoonlijkheid is moeilijk te onderzoeken omdat het zeer ingewikkeld en veelomvattend is. Om orde te scheppen in dit onderzoeksveld is de persoonlijkheidspsychologie verdeeld in zes kennisdomeinen:
- Het eerste domein is het dispositionele domein. Binnen dit domein zijn onderzoekers op zoek naar belangrijke verschillen tussen individuen. Men onderzoekt welke disponerende factoren ten grondslag liggen aan die verschillen en hoe ze zich ontwikkelen.
- Het tweede domein is het biologische domein. De basis van dit domein is de gedachte dat de mens een biologisch systeem is dat gedrag, gedachten en emoties produceert met behulp van onder andere de hersenen en zenuwen. Het biologische domein kent drie onderzoeksgebieden; genetica, evolutie en psychofysiologie. De psychofysiologie houdt zich bezig met persoonlijkheid in termen van het functioneren van het zenuwstelsel.
- Het derde domein is het intrapsychische domein. Dit domein betreft de mentale mechanismen van de persoonlijkheid. Veel van deze mechanismen vinden plaats in het onderbewustzijn. Het domein houdt zich bezig met verdedigingsmechanismen en heeft wat betreft theorieën veel overeenkomsten met de psychoanalytische theorie van Freud. Freud beargumenteerde dat seksuele en agressieve instincten zorgen voor de intrinsieke motivatie van de mens om activiteiten te ondernemen. Tegenwoordig is deze Freudiaanse theorie herzien en gemoderniseerd.
- Het vierde domein is het cognitieve ervaringsdomein. Dit domein spitst zich toe op cognitie en subjectieve ervaringen, gevoelens, overtuigingen en wensen. Hoe we onszelf zien, het zelf concept, is een belangrijke ontwikkeling. Zijn we aardig of vervelend, succesvol of niet? Zien we onszelf later trouwen en kinderen krijgen? Intelligentie speelt hierbij ook een grote rol; hoe ontstaan verschillen in intelligentie bij mensen?
- Het vijfde domein is het sociale en culturele domein. Dit domein stelt dat er een wederzijdse beïnvloeding plaatsvindt tussen persoonlijkheid en de omgeving. In dit domein worden de verschillen binnen culturen onderzocht, omdat verschillende persoonlijkheden voor verschillende sociale interacties kunnen zorgen. Ook worden verschillen tussen culturen onderzocht, omdat verschillende persoonlijkheden door verschillende culturele beïnvloeding kunnen ontstaan.
- Het zesde domein is het aanpassingsdomein. De kerngedachte van dit domein is dat persoonlijkheid een belangrijke rol speelt in hoe mensen omgaan met levensgebeurtenissen. In dit domein wordt gesteld dat persoonlijkheid is gelinkt aan de gezondheid (moeilijke situatie kan leiden tot overmatig alcoholgebruik). Ook behoort tot dit domein dat bepaalde persoonlijkheidstrekken zijn gerelateerd aan het slecht kunnen aanpassen (aan bijvoorbeeld sociale situaties) en als persoonlijkheidsstoornis worden aangeduid.
Wat kenmerkt een goede theorie?
Een goede theorie wordt gekenmerkt doordat het een gidsende rol heeft voor onderzoekers, een overzicht geeft van bestaande kennis en voorspellingen doet. De vijf wetenschappelijke standaarden Wat is persoonlijkheid?als het gaat om de evaluatie van persoonlijkheidstheorieën zijn dat:
- Het volledig is.
- Het een probleemoplossende waarde heeft.
- Het testbaar is.
- Het uniek is.
- Het is te combineren en integreren met andere domeinen en niveaus.
Wat is de rol van intelligentie in persoonlijkheid? - Chapter 12
- Hoe kunnen we intelligentie definiëren?
- Wat is er te zeggen over de geschiedenis van intelligentie-onderzoek?
- Welke intelligentietests zijn er?
- Welke andere benaderingen voor intelligentietests zijn er te noemen?
- Wat is het verband tussen intelligentie en genetica?
- Wat is het verband tussen intelligentie en omgeving?
- Wat is het verband tussen intelligentie en ras?
Hoe kunnen we intelligentie definiëren?
Er zijn verschillende manieren om intelligentie te definiëren. Oordelen over iemand zijn intelligentieniveau worden vaak gebaseerd op het soort gedrag dat wordt waargenomen bij individuen. Een intelligent persoon zou bijvoorbeeld efficiënter werken of complexer denken over onderwerpen. Deze oordelen over het niveau van intelligentie die worden gebaseerd op het gedrag en uiterlijk van een persoon worden impliciete theorieën over intelligentie genoemd. Expliciete theorieën over intelligentie zijn oordelen die zijn gebaseerd op conclusies uit onderzoeken over intelligentieverschillen tussen individuen.
Een impliciete theorie gaat over hoe intelligentie een vast of kneedbaar concept is. De incremental theorie stelt dat intelligentie een kneedbaar construct is, de entity theorie stelt juist dat intelligentie een vaststaand concept is. Impliciete theorieën van intelligentie kunnen zich ook focussen op de invloed van intelligentie op emotie en zelf-regulatie. Binnen culturen verschilt het begrip intelligentie sterk, in Westerse culturen wordt het gezien als problemen kunnen oplossen en het opnemen van nieuwe kennis, terwijl in Afrikaanse culturen intelligentie gaat over het hebben van sociale skills en volwassenheid.
Wat is er te zeggen over de geschiedenis van intelligentie-onderzoek?
Wat zijn de multifactoriële theorieën?
James Cattell was zeer geïnteresseerd in het testen van het psychologisch functioneren van het individu. Hij ontwikkelde een 'mental test waar dit psychologisch functioneren van de mens kon worden onderzocht op gebied van zintuigen, snelheid, tijd perceptie, en geheugen.
Later kwam Alfred Binet met zijn Binet – Simon Scale of Intelligence die bestond uit 30 taken. Deze taken waren gerelateerd aan dagelijkse levenstaken en werden geordend op moeilijkheidsgraad. De uitkomst van deze test gaf de 'mentale leeftijd' van een kind weer en deze uitkomst kond ook vergeleken worden met prestaties van andere kinderen met dezelfde leeftijd. Voor volwassenen is de Binet-Simon scale een minder goede maat, omdat de cognitieve ontwikkeling van een volwassene niet met dezelfde mate toeneemt als de cognitieve ontwikkeling van een kind.
Wilhelm Stern introduceerde het concept van de Intelligence Quotient (IQ) in 1912. IQ wordt omgerekend door de mentale leeftijd van de persoon te delen door de chronische leeftijd en te vermenigvuldigen met 100:
Intelligence Quotient (IQ) = Mentale leeftijd / Chronische leeftijd x 100
Charles Spearman introduceerde zijn theorie over 'general intelligence = factor g'. Hij gebruikte een factor analyse als methode om de relaties tussen intellectuele prestatietaken te onderzoeken. Factor analyse is een statische methode die een complexe groep variabelen kan samenvatten of verminderen, in dit geval bestond deze groep uit intellectuele taken. Taken die hoog correleren met elkaar worden gegroepeerd en zo ontstaan er minder taken, oftewel minder factoren door deze factor analyse.
Raymond Cattell (1963) kwam met een 2 factor theorie die de 'g' opsplitst in 2 intelligentie factoren:
Gekristalliseerde intelligentie (crystallized intelligence): bevat feitelijke kennis die verkregen is op school en door het leven zelf.
Vloeiende intelligentie (fluid intelligence): bevat het vermogen om relaties te zien tussen ideeën en objecten zonder hiervoor geleerd te hebben.
Wat zijn de hiërarchische theorieën?
De vorige theorieën zijn allemaal multifactoriële theorieën. Deze theorieën focussen zich op factoren, bij nummer en content. Maar er zijn ook andere manieren om theorieën te classificeren, zoals kijken naar de hiërarchische organisatie van de componenten. Dit wordt de hiërarchische theorie genoemd, in het leven geroepen door Vernon. Hij stelde dat intelligentie georganiseerd kan worden in een hiërarchie met meerdere levels van kunnen.
Carroll kwam ook met een hiërarchisch model van intelligentie, genaamd het Three-stratum model van cognitieve vermogen. Waarin in stratum I er 69 verschillende begaafdheden zijn, die in stratum II samengevat kunnen worden in 8 brede factoren, die in stratum III samenvallen in één factor g.
Wat is de meervoudige intelligentietheorie?
Gardner kwam op met het idee dat, in plaats van te focussen op één concept van IQ, dat er een breder perspectief van intelligentie gebruikt moest worden. Volgens de meervoudige intelligentietheorie bestaan de hersenen uit 7 of meer intelligenties die allemaal onfhankelijk van elkaar zijn. Doordat deze intelligenties onafhankelijk van elkaar zijn, kan een persoon hoog scoren in verbale intelligentie, maar laag schoren in musicale intelligentie.
Wat is de succesvolle intelligentie theorie?
Sternberg vond dat een individu zijn mogelijkheid om zo goed mogelijk aan te kunnen passen aan de omgeving ook gezien moest worden als een onderdeel van intelligentie. Hij kwam met de triarchic theory of intelligence, wat zich meer focust op succesvolle intelligentie, wat gaat over de omgevingsmoeilijkheden die een individu kan tegenkomen in hun weg naar aanpassingsvermogen. De theorie gat over analytische, creatieve en praktische intelligentie
Welke intelligentietests zijn er?
Wat zijn de Stanford-Binet test en de Wechsler Schalen?
Deze testen worden gezien als de gouden standaard van intelligentietesten. Ze zijn in eerste instantie gemaakt om praktische benodigdheden van individuen te meten, maar na meerdere factoranalyses is de structuur steeds verder aangepast. Bij de Stanford-Binet test krijgt een participant taakjes op zijn eigen niveau voorgelegd. Te makkelijke en te moeilijke taken worden hiermee vermeden. Wechsler intelligentie schalen kunnen bij mensen tussen de 16 en 90 jaar worden afgenomen. Beide testen geven uitstekende informatie over de cognitieve prestatie van een individu. Andere psychologische testen worden vaak in combinatie met deze intelligentietests afgenomen.
Wat houdt Raven’s Progressive Matrices in?
Bij deze test moet de participant een matrix steeds aanvullen met een missend onderdeel. De items lopen op qua moeilijkheid. Deze test wordt gezien als cultuuronafhankelijk en is tevens onafhankelijk van verbale capaciteiten.
Welke andere benaderingen voor intelligentietests zijn er te noemen?
Wat zijn psychofysische meetmethoden?
Er wordt steeds meer onderzoek gedaan naar de bruikbaarheid van psychofysische meetmethoden voor intelligentie omdat er dan geen sprake is van een culturele bias. Een voorbeeld is mentale snelheid, wat nodig is voor het uitvoeren van complexe taken. Manieren om mentale snelheid te meten zijn keuze reactietijd en inspectietijd.
Welke biologische meetmethoden zijn er?
Electroencephalography (EEG) en event-related potentials (ERP) zijn manieren om elektrische signalen in de hersenen te lokaliseren. Deze methoden zijn beter in het traceren van breinactiviteit in milliseconden, wanneer je deze methoden vergelijkt met fRMI en PET-technieken. Door deze biologische meetmethoden is gebleken dat frontale en occipitale hersengebieden actief waren in makkelijke taken van de Raven’s Progressive Matrices. Verder bleek dat een hoog IQ geassocieerd is met hoge activatie in selectieve hersengebieden.
Wat is het verband tussen intelligentie en genetica?
Er is veel discussie over de erfelijkheid van intelligentie. De correlaties die uit onderzoeken komen lopen uiteen tussen de 0.4 en 0.7. Wel is vastgesteld dat de erfelijkheid van cognitieve vaardigheden minder is bij individuen met een lage sociaaleconomische status (SES), vergeleken met de erfelijkheid bij individuen met een hoge SES. Deze interactie tussen genen en SES komt in meerdere studies naar voren, maar is niet altijd consistent. In families met een lage SES lijken gedeelde omgevingsgebeurtenissen een grotere invloed te hebben op intelligentie dan de genen.
Wat is het verband tussen intelligentie en omgeving?
De omgeving van een individu heeft een grote invloed op intelligentie. Een kind dat borstvoeding krijgt, zal 6-8 punten hoger scoren op IQ dan een kind dat geen borstvoeding krijgt. Sommige omgevingsfactoren hebben een invloed op intelligentie, hoewel de precieze mechanismen en hun invloeden niet compleet bekend zijn. Dit is nog onbekend omdat het moeilijk is alle factoren los van elkaar te onderzoeken.
Wanneer we het hebben over beïnvloedingen door de omgeving, komt het Flynn effect naar voren. Dit houdt in dat IQ in een populatie toeneemt bij elke succesvolle generatie. Als we kijken naar het gemiddelde intelligentie niveau over de jaren heen, neemt deze lijn inderdaad toe. Sommigen zeggen dat deze trend komt door een toename aan voeding. Mensen aan de lagere kant van de IQ spectrum zouden meer profiteren van voeding dan mensen aan de hogere kant, maar dit wordt niet in alle onderzoeken bevestigd.
Wat is het verband tussen intelligentie en ras?
Conclusies over rassenverschillen in IQ zijn vaak gebaseerd op testen die in het Westen werden gemaakt. Cultuur speelt een grote rol in het afnemen van IQ testen. Dit wordt bijvoorbeeld duidelijk bij de Chitling Test of Intelligence, die vragen heeft als 'A “handkerchief head” is...'. Handkerchief head verwijst naar de bandana’s die slaven op plantages droegen en is een term die gebruikt wordt onder Afro-Amerikanen om een donker persoon als onderdanig aan blanke aan te duiden. Deze test wordt heel slecht gemaakt door blanke mensen.
In sommige onderzoeken wordt een verschil in IQ scores tussen blanke en donkere mensen gevonden, maar deze is relatief klein. Als er al een verschil was, dan is hier in ieder geval geen genetische basis voor. Dat roept de vraag op: is ras eigenlijk wel een nuttige classificeerder als we het hebben over IQ? Ras heeft geen biologische basis, maar is een sociaal geconstrueerd concept. Een groep wetenschappers was bezorgd over ras in onderzoek dat er richtlijnen zijn opgesteld.