Boeksamenvatting bij De kleine schrijfgids - Hermans - 6e druk


Schrijfgids - Hoe formuleer je een duidelijk leesbare zin? - Chapter 1

Gebruik korte zinnen

Lange zinnen, vooral wanneer ze veel bijzinnen bevatten, wat een negatieve invloed heeft op de leesbaarheid van de tekst, zijn vaak lastiger te begrijpen dan korte zinnen, al helemaal wanneer ze veel informatie bevatten, waardoor de lezer de tekst vaak nog eens voor zichzelf moet herhalen met het doel een tekst volledig te begrijpen.

Het is beter om een zin op te delen in kleinere stukken, zoals in de volgende tekst het geval is. Daarnaast is het goed om stil te staan bij formuleringen die eventueel korter zouden kunnen. “Met het doel” kan bijvoorbeeld prima geformuleerd worden door het woord “om”. Probeer in iedere zin geen, of maximaal één, bijzin te gebruiken.

Lange zinnen zijn vaak lastiger te begrijpen dan korte zinnen. Wanneer een zin veel bijzinnen en informatie bevat heeft dit een negatieve invloed op de leesbaarheid. Door het gebruik van lange zinnen zal de lezer de tekst vaak nog eens voor zichzelf moeten herhalen om de tekst volledig te begrijpen.

Belangrijke zinsdelen dicht bij elkaar

Probeer woorden die bij elkaar horen zo dicht mogelijk bij elkaar te zetten. Dit kunnen bijvoorbeeld onderwerp en persoonsvorm zijn (voorbeeld 1) of lidwoord met het zelfstandig naamwoord (voorbeeld 2). Ook maakt een mededeling midden in een hoofdzin een zin moeilijker te lezen (voorbeeld 3). Let er dus op dat je woorden die bij elkaar horen ook daadwerkelijk bij elkaar zet.

Voorbeeld 1

De schrijver, die te weinig tijd had genomen om een volledige samenvatting te schrijven, kreeg zijn opdracht terug om hem te verbeteren.

De schrijver kreeg zijn opdracht terug om hem te verbeteren, omdat hij te weinig tijd had genomen om een volledige samenvatting te schrijven.

Voorbeeld 2

De, in verband met het slechte weer, afgelaste vergadering moest de maand daarna worden ingehaald.

De vergadering, die in verband met het slechte weer was afgelast, moest in de maand daarna worden ingehaald.

Voorbeeld 3

Wanneer het regent, hoewel dit in de winter nauwelijks voorkomt, in Thailand, vinden de meeste inwoners dat plezierig.

Wanneer het regent in Thailand, vinden de meeste inwoners dat plezierig. Dit komt echter nauwelijks voor in de winter.

Consistente opsommingen

Voor de lezer is het erg prettig wanneer een opsomming puntsgewijs is. Gebruik door de hele tekst hetzelfde teken, bijvoorbeeld een streepje of een puntje. Formuleer de opsommingen zo dat ieder punt dezelfde stijl heeft. Regels hiervoor zijn:

  • Zet alle opsommingen in dezelfde vorm, bijvoorbeeld gebiedende wijs, of vraagvorm;

  • Begin zoveel mogelijk met hetzelfde woordsoort, zoals een lidwoord, een vragend voornaamwoord e.d.;

  • Zet de werkwoorden in dezelfde vorm, enkelvoud, meervoud of gebiedende wijs;

  • Gebruik de juiste interpunctie. Wanneer de opsomming onderdeel is van een lopende zin begint iedere opsomming met een kleine letter. Na ieder punt zet je een puntkomma en de laatste opsomming eindigt met een punt. Wanneer de opsomming geen onderdeel is van een lopende zin begint ieder deel met een hoofdletter en eindigt ieder deel met een punt.

Voorbeeld

Voor deze functie zoeken wij iemand

  • Die veel ervaring heeft met schrijven

  • Wil foutloos leren spellen

  • Met al enige kennis heeft van bedrijven

  • Zonder behoefte aan een kantoor voor zijn werkzaamheden

Voor deze functie zoeken wij iemand die:

  • Ervaring heeft met schrijven;

  • Foutloos wil leren spellen;

  • Enige kennis heeft van bedrijven;

  • Onafhankelijk van kantoor kan werken.

Passieve zinnen

Gebruik niet onnodig de passieve vorm!

Maak zo min mogelijk zinnen met een passieve vorm, probeer in plaats daarvan actieve zinnen te maken.

Voorbeeld

De samenvatting werd geschreven door de auteur.

De auteur schreef de samenvatting.

In de eerste, passieve, zin ligt de nadruk op de samenvatting. In de tweede, actieve, zin ligt de nadruk op de auteur. Bedenk dus van tevoren goed wat de boodschap van je zin moet zijn. Zinnen met een actieve vorm zijn meestal beter te lezen. Een passieve vorm maakt een tekst zakelijker en onpersoonlijk en is daardoor minder aansprekend.

Soms is het echter niet belangrijk wie het onderwerp is, zoals in de zin: “Zinnen met een actieve vorm worden meestal makkelijker begrepen.” De toevoeging door wie, zoals door mensen, of door studenten, is niet belangrijk voor deze tekst. In dit geval is een passieve zin de beste oplossing.

Wanneer de opdracht het toelaat, kun je een tekst beter leesbaar maken door personen duidelijk te noemen. Dus gebruik dan niet:”er wordt geconcludeerd dat...”, maar “wij concluderen dat”. Wanneer de opdracht een wetenschappelijk verslag is, kun je de ik/wij- vorm weer beter niet gebruiken. Soms is het lastig om een actieve zin van een passieve zin te maken. Ga in dat geval op zoek naar een ander werkwoord, dit maakt het vaak al actief.

Werkwoorden vs. zelfstandige naamwoorden

Veel werkwoorden in het Nederlands hebben een afgeleid zelfstandig naamwoord, zoals tikken – het tikken, spelen – het spelen of onderbrengen – het ondergebrachte. Wanneer je van een werkwoord een zelfstandig naamwoord maakt noemen we dit een naamwoord constructie. Deze constructie maakt een tekst langer, statisch en minder goed leesbaar.

Voorbeeld

Het bij de nieuwe ouders ondergebrachte kind voelt zich al snel thuis.

Het kind, dat bij de nieuwe ouders is ondergebracht, voelt zich al snel thuis.

Varieer in de zinsbouw

Hoewel zinnen niet te lang moeten zijn en niet meer dan één bijzin moet bevatten, is het wel belangrijk dat er afwisseling in de zinsbouw zit. Begin zinnen bijvoorbeeld niet altijd met de persoonsvorm, zet er af en toe een vraag tussen of gebruik de gebiedende wijs. Hierdoor is de tekst minder saai en bevat de tekst meer ritme. Let ook op de lengte van de zinnen. Het foutieve voorbeeld bevat relatief veel korte zinnen, wat niet prettig leest. Teveel lange zinnen maken een tekst echter weer onnodig ingewikkeld. Probeer korte zinnen daarom met langere zinnen af te wisselen, zoals in de tweede voorbeeldzin.

Voorbeeld

Een reiziger moet rekening houden met reisomstandigheden. De reis kan verschillende gevaren met zich meebrengen. De reiziger moet zich allereerst laten inenten. De zon kan veel schade doen aan de huid wanneer de reiziger zich niet goed insmeert met zonnebrandcrème. Daarnaast kan hij het beste zorgen voor een afgesloten backpack of koffer. Sloten of flightbags kunnen hieraan bijdragen.

Als reiziger moet je rekening houden met de reisomstandigheden, aangezien reizen verschillende gevaren met zich mee kan brengen. Laat je goed inenten wanneer je op reis gaat! Wanneer je je niet goed insmeert met zonnebrandcrème, kan de zon veel schade doen aan de huid. En is je backpack of koffer goed afgesloten, bijvoorbeeld door middel van een slot of een flightbag?

Duidelijke verwijswoorden

Verwijswoorden zijn woorden die terugslaan op een eerder genoemd woord, zoals in de zin De jongen ging reizen met zijn beste vriend. Iedereen vond hem aardig.

In deze zin is het niet duidelijk of “hem” op de jongen of op de beste vriend slaat. Het woord waar “hem” naar verwijst noemen we het antecedent. Herhaal het bedoelde woord, of geef meer informatie zodat de lezer de verwijzing goed begrijpt.

De jongen ging reizen met zijn beste vriend. Iedereen vond de jongen erg aardig.

Daarnaast kun je de tekst duidelijker maken door het verwijswoord en het antecedent dicht bij elkaar te plaatsen. Ook is het belangrijk dat je verwijst met het juiste verwijswoord, vooral bij het geslacht worden fouten gemaakt. In de zin hierboven is het duidelijk dat het verwijswoord “hem” moest zijn, omdat de jongen mannelijk is, maar bij andere woorden kan dit lastig zijn. Welk geslacht hebben bijvoorbeeld: het bedrijf, de faculteitsraad of de vereniging? Naar mannelijke woorden verwijs je met hij/hem/zijn, naar vrouwelijke woorden met zijn/ze/haar en naar onzijdige woorden met het en zijn. Wanneer je het geslacht niet zeker weet is het verstandig om dit op te zoeken in een woordenboek of op internet.

Signaalwoorden

Om het verband tussen twee zinnen, alinea's of hoofdstukken aan te geven kun je verwijswoorden gebruiken. De lezer weet dan direct wat de strekking van deze zin zal zijn, waardoor de tekst veel makkelijker te lezen is. Als auteur weet je altijd beter wat je bedoelt met een tekst dan de lezer. Gebruik daarom altijd iets meer signaalwoorden dan dat je nodig acht.

De droogte heeft de bewoners van het land uitgehongerd. Er is niet voldoende graan gegroeid. De dieren hadden niet voldoende te drinken. Er is weinig vlees beschikbaar. De cacaoproductie is volledig gestopt. Noodhulp is geboden door enkele buurlanden. Er zijn weer voldoende waterbronnen aanwezig.

De droogte heeft de bewoners van het land uitgehongerd. Door de droogte is er ten eerste niet voldoende graan gegroeid. Daarnaast hadden de dieren onvoldoende te drinken, waardoor er weinig vlees beschikbaar is. Ook is de cacaoproductie volledig gestopt. Doordat er noodhulp is geboden door enkele buurlanden waren er weer voldoende waterbronnen aanwezig.

Veel gebruikte signaalwoorden staan in Tabel 1. Varieer ook in de signaalwoorden die je gebruikt om de tekst niet eentonig te maken.

Verbanden tussen de zinnen

Signaalwoorden

Tegenstelling

Daarentegen, weliswaar, evenwel, echter, toch, hoewel, integendeel, maar, niettemin, ondanks, terwijl

Doel-middel

Door, met, om te, waarmee, daarmee

Oorzaak, gevolg

Door, daardoor, doordat, waardoor, zodoende, zodat

Voorwaarde

Indien, als, mits, wanneer

Opsomming

Ten eerste, bovendien, daarnaast, ook, en, vervolgens, verder, ten slotte

Reden

Aangezien, daarom, namelijk, omdat, want, wegens

Tijd

Daarna, intussen, nadat, terwijl, toen, voordat, wanneer, zodra, nu

Vergelijking

Evenals, net zo, net als, eveneens, evenzo, evenzeer, zoals

Tabel 1. Overzicht signaalwoorden

Voorzetseluitdrukkingen

Sommige mensen gebruiken veel voorzetseluitdrukkingen in plaats van voorzetsels. Deze voorzetseluitdrukkingen hebben vaak drie woorden, zoals als gevolg van, door middel van en onder invloed van. Deze uitdrukkingen kunnen vervangen worden door één woord, zodat de tekst makkelijker te lezen is. “Als gevolg van” kun je bijvoorbeeld vervangen door “door”, “ten behoeve van” door “voor” en “met het oog op” door “om”.

Moeilijke woorden

Teksten bevatten vaak onnodig veel moeilijke woorden. Hoewel moeilijke woorden een bepaalde status aan een tekst kunnen geven, maakt het een tekst niet leesbaarder. Vaak is het verstandig om de lastige woorden te vervangen door eenvoudigere alternatieven. Zo kun je additioneel vervangen door aanvullend, of persisteren door vasthouden aan. Of een tekst af en toe moeilijke woorden kan bevatten kun je inschatten door goed over je publiek na te denken.

Vakjargon

Vakjargon is de taal die door een bepaald vakgebied wordt gebruikt. Zo gebruiken juristen andere begrippen dan psychologen, artsen of economen. Vakjargon heeft als voordeel dat er een gemeenschappelijke taal is voor alle mensen uit dit vakgebied. Het heeft echter als nadeel dat het lastig te begrijpen is voor mensen die uit een ander vakgebied komen. Schrijf je een tekst voor een andere doelgroep, vervang dan het vakjargon voor andere woorden. Als er geen synoniem is voor dit woord kun je er een omschrijving van geven. Als je toch een vakterm moet gebruiken, probeer er dan een uitleg van te geven in de tekst, of in een voetnoot. Wanneer het echt nodig is veel vaktermen termen te gebruiken, voeg dan een woordenlijst toe aan het einde van de tekst.

Vage woorden

Wees zo concreet mogelijk bij het schrijven van de tekst. Bepaalde woorden zijn fijn om te gebruiken, omdat ze vaak toepasbaar zijn, maar zeggen eigenlijk weinig. Woorden als “meestal, sommige, enkele, aanzienlijk, gedeeltelijk en nu en dan” geven weliswaar een beeld van de strekking, maar zijn niet concreet. “Meestal” kan 51% van de keren betekenen, maar ook 99%. Vervang deze vage woorden door een concretere variant.

Synoniemen

Gebruik niet te vaak hetzelfde woord achter elkaar. Dit verveelt de lezer en maakt het een saaie tekst. Gebruik echter ook niet al te vage en vergezochte synoniemen. Probeer een goed gemiddelde te vinden in herhaling, of vaag woordgebruik.

Het schrijven van een tekst kan lastig zijn. Voordat je de tekst begint te lezen wil je vaak weten waar de tekst over gaat. Als een tekst moeilijke woorden bevat moet je een tekst vaak meerdere keren lezen. Een tekst kan daarnaast ook saai woorden als je teveel dezelfde woorden in de tekst gebruikt.

Het schrijven van tekst kan lastig zijn. Voordat je een tekst begint te lezen wil je vaak weten waar hij over gaat. Als een stuk moeilijke woorden bevat moet je het vaak meerdere keren lezen. Een verhaal kan daarnaast ook saai worden als je hierin teveel dezelfde woorden gebruikt.

Zinsbouw

Woorden samentrekken

Het samentrekken van woorden is in veel gevallen juist. Het is vaak onnodig om een woord meerdere keren te herhalen, zoals in de zin : Hij reisde door Zuid-Amerika en door Mexico. In dit geval is het niet nodig om “hij reisde” ook nog te herhalen na “en”.

Vaak gebeurt het samentrekken van zinnen echter ook onterecht. Er zijn een aantal voorwaarden voor het mogen samentrekken van zinnen:

  • Je mag twee zinnen niet samentrekken wanneer de betekenis van het woord verschilt. Hij houdt kippen en van haar.

In dit geval is kippen houden niet hetzelfde als houden van. Daarom mag je de zin hier niet samentrekken.

  • De samentrekkende zinsdelen moeten dezelfde functie in de zin hebben. Ze moeten bijvoorbeeld beiden de functie onderwerp of lijdend voorwerp hebben.

    Wij vinden Azië een mooi werelddeel en staat dan ook bovenaan ons lijstje van vakantieplannen.

    Azië is in het eerste geval een lijdend voorwerp, in het tweede geval zou het het onderwerp zijn. Daarom moet je “Azië” nogmaals herhalen na “en”. Je kunt Azië wel vervangen door het verwijswoord “het”.

  • De zinsdelen moeten, ten opzichte van de persoonsvorm, dezelfde plaats in de zin hebben.

Bijzinnen

Om een zin korter te maken kun je het onderwerp van een bijzin weglaten, zoals in het volgende voorbeeld:

Nadat wij een lange reis gemaakt hadden, kwamen we weer thuis.

Na een lange reis gemaakt te hebben, kwamen we weer thuis.

Vaak wordt dit echter ook onterecht gedaan. Om ervoor te zorgen dat je terecht het onderwerp weglaat kun je:

  • Het onderwerp in de hoofdzin en bijzin gelijk maken.

    Mijn fietsband reparerend, bleek de fietspomp het niet te doen. Deze zin impliceert dat de fietspomp de fietsband repareert. Beter zou zijn: Mijn fietsband reparerend, merkte ik dat de fietspomp het niet deed.

  • De bijzin weghalen wanneer deze opgenomen kan worden in de hoofdzin. Concluderend, stellen wij dat het onderzoek onvoldoende uitsluitsel biedt.

    Wij concluderen dat het onderzoek onvoldoende uitsluitsel biedt.

Vaste voorzetsels bij werkwoorden

Bij sommige werkwoorden hoort altijd een vast voorzetsel. Door het weglaten van dit woord kun je de zin weliswaar korter maken, maar het is een onjuist gebruik van een werkwoord. Voorbeelden hiervan zijn twijfelen aan, opzien tegen, ervan verzekeren. Zonder deze voorzetsels kan een zin een compleet andere betekenis krijgen.

Enkelvoudige persoonsvormen

De persoonsvorm is de werkwoordsvorm die verandert van tijd en van persoon. Soms is het lastig om te bepalen of een persoonsvorm meervoud of enkelvoud moet zijn, omdat niet alle onderwerpen een duidelijk enkelvoud of meervoud hebben.

Je gebruikt het enkelvoud wanneer:

  1. Alle delen van een onderwerp als eenheid gelden.

Voorbeeld: Het in- en uitschrijven voor onze nieuwsbrief is erg eenvoudig.

  1. Bij het gebruik van “met”.

Voorbeeld: De man met zijn assistent ging naar de afspraak.

  1. Wanneer zinnen beginnen met een meewerkend voorwerp en een enkelvoudig onderwerp.

Voorbeeld: “Deze groep mensen mankeert absoluut niets”. Het lijkt alsof deze groep mensen het onderwerp is, maar dit is het meewerkend voorwerp. Absoluut niets is het onderwerp, waardoor de persoonsvorm in het enkelvoud staat.

  1. Wanneer “Of, zowel...als, niet alleen...maar ook en …. noch” in een zin staan en de twee onderwerpen enkelvoudig zijn.

  2. Met de constructies “geen van... en meer dan één, een van... en de enige van”. Voorbeeld: “Geen van de voorzitters had de orde in de zaal kunnen herstellen”.

  3. Bij verzamelnamen als “tweetal, paar, raad, groep, aantal, team”. Voorbeeld: “Een tweetal landen zal door ons bezocht worden.” Sommige van dit soort woorden (aantal, reeks, paar, massa) kunnen zowel meervoud als enkelvoud zijn. Gebruik in dit geval een enkelvoudige persoonsvorm as je aan een groep denkt, gebruik een meervoudige persoonsvorm als je aan losse aspecten denkt.

  4. Bij woorden van hoeveelheid en soort (euro, procent, kilo, uur, jaar, soort, model, genre). Voorbeeld: “Negentig procent van de Nederlanders is nooit buiten Europa geweest”. Ook bij deze woorden mag je soms wel een meervoudsvorm gebruiken. Dit kan wanneer je de afzonderlijke delen wil benadrukken. Voorbeeld:”24 uur is een dag” en “24 uur duren lang als je wacht”. Als je bij ieder uur stil staat van deze 24 uur mag je een meervoudige persoonsvorm gebruiken.

Voorbeeld: Dit onderwerp, of eventueel een ander, zal de basis voor mijn scriptie vormen.

Meervoudige persoonsvormen

Je gebruikt meervoud in de volgende gevallen:

  1. Wanneer twee enkelvoudige onderwerpen verbonden zijn door “en, alsmede, alsook”.

Voorbeeld: “De student en de werkgroepdocent vonden dat het tentamen te moeilijk was.”

  1. Wanner landen en instellingen in het meervoud staan.

Voorbeeld: “De Verenigde Staten zijn een populair vakantieland”.

  1. In constructies met “een van of behoort tot” als ze gevolgd worden door een bijvoeglijke bijzin.

Voorbeeld: “Dit is een van de schrijvers die een tekst duidelijk kunnen verwoorden.

  1. Na de woorden “tal van”.

Voorbeeld: “Tal van landen zijn getroffen door de tsunami”.

Verleden tijd

Als je iets in het verleden wilt uitdrukken kun je daarvoor verschillende tijden gebruiken. Je kunt de voltooid tegenwoordige tijd gebruiken: “De student heeft zijn paper geschreven” of de onvoltooid verleden tijd “De student schreef zijn paper”. Beide zinnen zijn juist, maar betekenen wel iets anders. Deze verschillen kunnen erg subtiel zijn.

De voltooid tegenwoordige tijd en de onvoltooid verleden tijd geven aan:

  • Een incident of een onbeperkte duur. De v.t.t. een incident in het verleden. Het is in het verleden voltooid. Het paper van de student is nu afgerond. De o.v.t. Is onbeperkte duur, de handeling is nog niet voltooid. De student schreef vorige week aan zijn paper, maar hij is nog niet af.

  • Een verbinding met een bepaald moment, of geen verbinding. De v.t.t. geeft niet duidelijk een moment weer. Het is niet duidelijk wanneer de student zijn paper schreef. De o.v.t. geeft een afbakening van de tijd. Er was een bepaalde tijd dat de student aan zijn paper schreef.

  • Doorwerking naar het spreekmoment of niet. De v.t.t. geeft aan dat er nog een gevolg is. De student heeft zijn paper geschreven, nu heeft hij zijn diploma. De o.v.t. geeft dit niet aan. De student schreef zijn paper. Dit is nu afgesloten.

  • Een feit of beschrijving? De v.t.t. geeft feiten. De o.v.t. geeft een beschrijving. Voorbeeld: Vorig jaar ben ik op reis geweest naar Thailand. (v.t.t.). Het regende daar erg veel in de zomer (o.v.t).”

Zijn of hebben?

Sommige werkwoorden kun je zowel met “zijn” als met “hebben” vervoegen. De betekenis van de zin verschilt wel bij deze twee werkwoorden. Wanneer je “hebben”gebruikt beschrijf je een activiteit, wanneer je “zijn”gebruikt beschrijf je een situatie. Voorbeeld: “We hebben zes uur gevlogen” of “We zijn gisteren naar huis gevlogen”.

Is geweest of geweest is?

Ik denk niet dat ze al eens in India is geweest.

Ik denk niet dat ze al eens in India geweest is.

In sommige gevallen maakt het niet uit of de persoonsvorm voor of achter het voltooid deelwoord staat. Beide gevallen zijn juist en betekenen nagenoeg hetzelfde. Bij sommige werkwoorden maakt de volgorde echter wel een verschil.

Ze denkt dat het aantal fouten in deze tekst beperkt is.

Ze denkt dat het aantal fouten in deze tekst is beperkt.

Het eerste voorbeeld geeft aan dat er niet veel fouten in de tekst zitten, het tweede voorbeeld geeft aan dat er minder fouten in de tekst zitten dan eerst. Laat je in dit soort gevoelen leiden door je gevoel, dan kun je het beste inschatten welke vorm je moet gebruiken.

Schrijfgids - Hoe gebruik je de juiste woorden? - Chapter 2

Engelse woorden

Engelse woorden komen in de Nederlandse taal steeds meer voor. In allerlei teksten worden Nederlandse woorden vervangen door Engelse woorden. Denk goed na over het nut van Engelse woorden in je tekst. In de volgende twee gevallen kun je sowieso Engelse woorden gebruiken. In andere gevallen kun je beter een Nederlands alternatief zoeken.

  • Als de woorden in het Groene boekje staan. Deze woorden zijn zo ingeburgerd in de Nederlandse taal, dat anderen geen moeite zullen hebben deze woorden te begrijpen. Enkele voorbeelden zijn: fulltime, stress, test en interview;

  • Als er geen goede Nederlandse vertaling voor is. In dit geval is er geen alternatief voor het woord beschikbaar en zou het kunstmatig overkomen als je het woord zou vertalen, zoals bij de woorden brainstormen en leasen.

Combinatie van Nederlandse en Engelse woorden

Wanneer een Engels woord algemeen geaccepteerd is, mag je het combineren met een Nederlands woord. Sommige woorden worden dan als 2 woorden geschreven, andere woorden als één samengesteld woord, De regel hiervoor is: Als het samengestelde woord één hoofdklemtoon heeft, schrijf je het als één woord (laserprinter, creditcard). Als het samengestelde woord twee hoofdklemtonen heeft, schrijf je het als twee woorden (last minute, multiple choice). Driedelige samenstellingen met twee of drie Engelse woorden schrijf je als één woord (housewarmingparty, multiplechoicetest).

Lidwoord voor een Engels woord

Voor een Engels woord moet je in een tekst een Nederlands lidwoord zetten. Geef een Engels woord een het lidwoord “de”, tenzij er een reden is om “het”te kiezen. Er zijn twee redenen om “het”te kiezen:

  • Als de woordsoort een spel, stoffen of een afgeleid werkwoord is. Bijvoorbeeld: het plastic, het rugby, het trainen, het skeeleren;

  • Als een woord eindigt op -ment, zoals het assessment, het basement.

Meervoud in het Engels

Meestal houdt een Engels woord zijn oorspronkelijke uitgang op -s of -es, zoals drugs.

Engelse werkwoorden

Als je een Engels werkwoord wilt omzetten naar een Nederlands werkwoord kun je:

  • -en of -n toevoegen als uitgang, zoals print-en of train-en;

  • de medeklinker aan het einde verdubbelen, wanneer dit nodig is voor de uitspraak, zoals bij scrollen of stressen. Wanneer je deze werkwoorden vervoegt vervalt deze medeklinker (stressen, streste, gestrest);

  • verdubbel deze medeklinker niet als er geen klemtoon op de laatste lettergreep ligt, zoals bij labelen of editen.

Engelse werkwoorden kun je vervoegen als Nederlandse werkwoorden. De stam van het werkwoord is het hele Engelse werkwoord. Voor d/t spelling geldt 't kofschip als ezelsbruggetje. Wanneer een woord eindigt op een letter die in 't kofschip voorkomt, eindigt de verleden tijd op -t. Voor Engelse woorden komt hier de x ook nog bij (hij faxte, hij heeft gefaxt). In alle andere gevallen krijgt de verleden tijd een -d. Sommige werkwoorden eindigen op een -e. In deze gevallen blijft de -e ook in het Nederlandse werkwoord staan (hij deletet, hij deletete, hij heeft gedeletet). Dit is niet het geval als in de voorlaatste lettergreep een lange -o klinkt (hij promoot, hij scoort). Soms staat een Nederlandse vervoeging niet netjes bij een woord, zoals bij gedeletet. Probeer in deze gevallen een goed Nederlands alternatief te vinden.

Overtreffende trap

In Nederland gebruiken steeds meer mensen het woord “meest”om de overtreffende trap aan te geven, omdat dit in het Engels ook gebeurt. Bijna altijd vorm je de overtreffende trap in het Nederlands echter met -ste aan het eind (leukste, mooiste, grootste). Alleen in de volgende gevallen kun je meest gebruiken:

  • Woorden die eindigen op -st of -isch (meest juiste, meest logisch);

  • Woorden die lastig uit te spreken zijn als er -st achter komt (efficiëntste – meest efficiënte);

  • Bij werkwoorden die je gebruikt als bijvoeglijk naamwoord (de meest gewaardeerde persoon).

Naamvalsvormen

Vanuit het oud-Nederlands en het Duits worden af en toe nog oude naamvalsvormen gebruikt, zoals des, diens, wiens, der, dier en wier. Gebruik deze woorden zo min mogelijk. Wanneer je ze toch wilt gebruiken, zorg dan dat je ze goed gebruikt.

“De auteurs wier tekst werd gebruikt voor het tentamen, bleken hier niet van op de hoogte te zijn”.

Verwijzingen

Vaak gebruiken mensen verwijzingen naar afbeeldingen of andere stukken tekst, zoals “hierboven genoemde” of “onderstaande”. Wanneer een tekst verschuift, zoals op webpagina's gebeurt of bij grote rapporten, kloppen deze verwijzingen mogelijk niet meer. Beter is het om te verwijzen met vorige of volgende.

Stijlfouten

Contaminaties

Contaminatie is het samensmelten van twee uitdrukkingen tot één, onjuiste, uitdrukking. Sommige uitdrukkingen zijn zo ingeburgerd dat ze geaccepteerd worden, zoals uitprinten, maar vermijd contaminaties zoveel mogelijk. Enkele veelvoorkomende contaminaties zijn: nachecken, overnieuw, mond-op-mondreclame en toelichting.

Tautologie

Een tautologie is dubbelop, je zegt twee keer hetzelfde. Een voorbeeld: “Er zijn enkele stijlfouten, zoals bijvoorbeeld tautologie en contaminatie”. De woorden “zoals” en “bijvoorbeeld” zeggen hetzelfde en één van beide woorden kan dus weggelaten worden.

Pleonasme

Een pleonasme is een stijlfout waarin een gedeelte van de betekenis van een woord wordt herhaald. Dichters gebruiken dit stijlfiguur vaak, maar voor zakelijke teksten is het niet zo netjes. Enkele voorbeelden zijn: “praktische ervaring, onderlinge relatie en nutteloze verspilling”.

Geslacht van het woord

  • Onzijdige woorden, hiermee verwijs je met “zijn” en “het”. Landen en Steden zijn onzijdig, dus kun je bijvoorbeeld zeggen: “Nederland heeft zijn beleid onvoldoende voorbereid”.

  • Vrouwelijke woorden, hiermee verwijs je met “haar”, “zij” en “ze”. Vrouwelijke woorden kun je herkennen aan de uitgang: -heid, -nis, -ij, -ing, -de, -te, -ie, -iek, -ica, teit, -theek, -tuur, -suur, -ode, -age, -ine, -se, -sis en -tis. Er zijn uitzonderingen op deze regel, bijvoorbeeld bij bedrijven en instanties. Het woord “ministerie” eindigt op -ie, maar is een onzijdig woord.

  • Mannelijke woorden, hiermee verwijs je met “zijn”, “hem” en “hij”. Niet alle woorden die geen vrouwelijke uitgang hebben zijn een mannelijk woord. Daarom is het lastig te zien of een woord mannelijk is. Je kunt dit opzoeken in het woordenboek.

Veel auteurs worstelen met het geslacht van de personen die ze aanspreken. “De student moet zijn/haar tentamen maken, de manager zijn/haar taken e.d.” Een oplossing om dit te vermijden is het gebruik van het meervoud. “De studenten moeten hun tentamen maken”.

Sommige(n), alle(n), deze(n)

De bovenstaande woorden worden soms met, en soms zonder -n aan het einde geschreven.

  • Er komt een -n aan het einde als ze verwijzen naar personen en je ze zelfstandig gebruikt. Er staat dan geen zelfstandig naamwoord achter en je kunt er niet een invullen op die plek. Als dit wel kan, komt er geen -n aan het einde. Voorbeeld:

Sommige personen vonden dit boek echter wel een succes

  • Sommigen vonden dit boek echter wel een succes

  • Er komt geen -n aan het einde wanneer ze verwijzen naar dieren of dingen. Ook komt er geen -n aan het einde wanneer ze verwijzen naar een combinatie van personen en niet personen. Voorbeeld: “De man en zijn paard durfden beide niet naar beneden”.

Dat/wat

Je gebruikt “dat” wanneer het betrekkelijk voornaamwoord slaat op een onzijdig woord. In de volgende gevallen moet je “wat” gebruiken

  • Na de woorden “dat”, “datgene”, “enige”, “iets”, “niets” en “alles”.

    “Het enige wat zij wilde was het afronden van haar scriptie”.

  • Wanneer het terug slaat op een hele zin: “Hij ging met een rood hoofd voor de klas staan, wat door de klas niet ongemerkt bleef.”

  • Na een overtreffende trap zonder zelfstandig naamwoord. “Dat is het mooiste wat ik ooit gezien heb.”

Hun, hen of ze

Gebruik “hen” bij een lijdend voorwerp en na een voorzetsel. Voorbeelden “Hij heeft hen gered”. “Zij heeft aan hen dit boek cadeau gedaan”. Gebruik “hun” als het een meewerkend voorwerp is zonder voorzetsel. “zij heeft hun dit boek cadeau gedaan”. Voor dingen mag je altijd “ze” gebruiken. “Ze” kun je ook gebruiken in de plaats van “hen”en “hun”.

Bijvoeglijke naamwoorden met -e

Soms hebben bijvoeglijke naamwoorden de uitgang -e, maar soms ook niet. De regels voor het gebruik van de uitgang -e hangen af van het geslacht van het woord. Bij “het” woorden:

  • zet je de -e erachter wanneer het gaat om een bijvoeglijk naamwoord dat achter het/dit/dat of achter een bezittelijk voornaamwoord staat. “Het mooie boek, ons mooie boek”. Soms kun je deze -e weglaten, wanneer het beter klinkt;

  • komt de -e niet achter het woord wanneer de woorden “een”, “geen”, “elk”, “ieder”, “zo'n”, “menig”, “enig”, “genoeg”, “veel”, “weinig” en “wat” voor het bijvoeglijk naamwoord staat; komt de -e niet achter vaste combinaties, zoals het kort geding of het centraal stembureau.

Bij “de” woorden komt er altijd een -e achter te staan, behalve:

  • bij vaste uitdrukkingen voor een beroep. “De algemeen directeur”. Zonder de -e wijst het bijvoeglijk naamwoord op de functie, met de -e op de persoon.

    “De leidend directeur – De leidende directeur”;

  • wanneer de aandacht gericht is op de kwaliteit van een beroep. “Een uitstekend auteur”.

Als/dan

Je gebruikt “als” wanneer iets gelijk is. “Zijn handschrift is even mooi als dat van mij”. Je gebruikt “dan” na de vergrotende trap. “Zijn handschrift is mooier dan dat van mij”.

Omdat/doordat

Je gebruikt “omdat” als je een reden geeft. “Hij doet zijn best, omdat hij een hoog cijfer wil hebben”. “Doordat” geeft een oorzaak aan, die los staat van menselijke beslissing. “De oevers waren overstroomd, doordat het zo hard geregend had.”

Aan wie/waaraan

De woorden “waaraan”, “waarmee”, “waaronder”en “waarvoor” worden vaak ten onrechte gebruikt voor personen. “De ober waaraan een fooi werd gegeven”. Deze woorden mag je alleen gebruiken voor niet-personen. Voor personen gebruik je: “aan wie”, “met wie”, “onder wie” en “voor wie”. “De ober aan wie een fooi werd gegeven”.

Schrijfgids - Hoe gebruik je de juiste spelling? - Chapter 3

Het is zeer belangrijk de juiste spelling te gebruiken in een professionele tekst. Zowel docenten, medestudenten, collega's en werkgevers zullen zich eraan storen wanneer er teveel fouten in een tekst staan. Voor de juiste Nederlandse spelling geldt officieel het Groene Boekje. Dit boekje wordt elke tien jaar vernieuwd met de ontwikkelingen in de taal. We zullen de meest voorkomende onduidelijkheden en fouten beschrijven in dit hoofdstuk.

Apostrof

Een apostrof gebruik je:

  • voor de -s in het meervoud bij woorden die eindigen op a/e/i/o/u/y, wanneer er een medeklinker voor staat, of het een lettergreep grens is. De regel is gesteld om een verkeerde uitspraak te voorkomen. Voorbeeld: alinea's, ski's, baby's;

  • bij het aanduiden van een bezit, bij woorden die eindigen op een a/e/i/o/u/y, wanneer er een medeklinker voor staat of het een lettergreep grens is. Ook hier is de regel bedoeld om een verkeerde uitspraak te voorkomen. Wanneer de naam eindigt op s/z/x komt er alleen een apostrof achter de naam te staan. Voorbeeld: Anna's boek, Marjoleins auto, Iris' huis;

  • bij letters, cijfers en initialen. Voorbeeld: vwo'er, 65+'er, A4'tje;

  • wanneer je letters uit een woord weg laat, zoals bij 's avonds, en A'dam;

  • bij verkleinwoorden die eindigen op -y, wanneer er een medeklinker voor staat, zoals bij baby'tje. Bij andere verkleinwoorden die eindigen op een klinker verdubbel je de laatste klinker, zoals bij alinea, alineaatje.

Hoofdletters

Enkele regels over het gebruik van hoofdletters:

  • Bij titels van nota's, rapporten, opleidingen, bedrijven, verenigingen en wetten krijgt het eerste woord een hoofdletter en ieder zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord. Bij boeken krijgt alleen het eerste woord een hoofdletter. Bij namen van kranten en tijdschriften bepaalt de uitgever hoe de naam geschreven wordt.

  • Algemene namen van overheid en bestuur krijgen een kleine letter, zoals gemeenteraad en provincie.

  • Soortaanduidingen van opleidingen hebben een kleine letter, zoals vwo, montessori en gymnasium.

  • Namen van personen schrijf je met een hoofdletter. Ook schrijf je het eerste voorzetsel of lidwoord dat voor een persoonsnaam staat met een hoofdletter, zoals meneer Van der Berg, mevrouw De Meer. Als er een voorletter voor de achternaam staat vervalt deze hoofdletter bij het voorzetsel, zoals bij meneer A. van der Berg. Afleidingen van persoonsnamen, zoals stromingen of uitvindingen, schrijf je met een kleine letter. Voorbeeld: freudiaans, braille en achillespees. Kunstwerken of merken zijn met een hoofdletter. Jill Sander, een Van Gogh.

  • Functies en titels schrijf je met een kleine letter, zoals bij directeur of burgemeester, drs. of professor. Afkortingen van titels achter de naam staan in hoofdletters, zoals MBA. Bij een afgekort woord in een titel, schrijf je de tweede letter van de afkorting met een kleine letter. Msc, PhD.

  • Namen van volken schrijf je met een hoofdletter. Wanneer het gaat om een overkoepelende term voor een etnische groep, gebruik je echter wel een kleine letter, zoals bij indiaan of zigeuner.

  • Religieuze of maatschappelijke stromingen schrijf je met een kleine letter, zoals socialisme en islam, boeddhisten, dominee, rooms-katholiek.

  • Historische gebeurtenissen schrijf je met een hoofdletter, zoals de Tweede Wereldoorlog. Tijdperken krijgen een kleine letter, zoals bij de ijstijd.

  • Feestdagen schrijf je met een hoofdletter. Wanneer een woord samengesteld is met een feestdag woord krijgt het een kleine letter, zoals kerstboom. Tijden krijgen een kleine letter, zoals maandag, mei en lente.

  • Talen en dialecten krijgen een hoofdletter.

  • Plaatsen, bergen en rivieren krijgen een hoofdletter.

  • Windstreken schrijf je met een kleine letter

  • Het eerste woord van een zin krijgt een hoofdletter. Wanneer een zin begint met een apostrof, is de eerste letter klein en krijgt het volgende woord een hoofdletter, zoals bij: 's Avonds kan ik het beste leren.

  • Na een dubbelepunt schrijf je een hoofdletter als het een citaat is, of als er meer dan één zin achter staat.

Afkortingen

Soms zijn afkortingen zeer bruikbaar en duidelijk in een tekst, maar andere keren kun je beter geen afkortingen gebruiken. Wanneer is het goed om een afkorting in een tekst te gebruiken?

  • Bij afkortingen die een begrip zijn, kun je het beste deze afkortingen gewoon gebruiken. De KNVB, NAVO, cao en MRI scan zijn afkortingen die bijna iedere Nederlander zal begrijpen. Wanneer je een afkorting overneemt uit boeken of uit wetenschappelijke publicaties, schrijf de afkorting de eerste keer voluit, met de afkorting erachter tussen haakjes. Bedenk zelf geen nieuwe afkortingen, dit is verwarrend voor de lezer.

  • Afkortingen uit gemak kun je beter niet gebruiken, zoals m.b.t. en d.m.v. Het voluit schrijven van deze afkortingen bevordert de leesbaarheid van de tekst. Daarnaast kunnen veel van deze afkortingen op meerdere manieren geïnterpreteerd worden.

Wanneer deze afkortingen deel zijn van een merk, een bedrijf, wetten of namen, schrijf je ze met hoofdletters. Meestal krijgt ieder afgekort woord een punt erachter, zoals blz., w.v.t.t.k. Dit is niet het geval bij namen en bedrijven.

Trema

Je moet een trema op een klinker zetten om te voorkomen dat je het woord verkeerd uitspreekt. Een trema staat op de eerste letter van een lettergreep. Wanneer er meer dan twee klinkers achter elkaar staan krijgt alleen een -e of een -i een trema, zoals mozaïek en geautomatiseerd. In de volgende gevallen zet je geen trema op de klinkers:

  • Meteen na een -i, wanneer er meer dan twee klinkers zijn, zoals ooievaar, materieel;

  • Bij de uitgangen -ei, -eus, -eum, –ien, zoals museum;

  • Wanneer je de helft van een woord afbreekt aan het einde van een zin, zoals financi-

    ele.

Bij woorden die eindigen op -ie, komt een extra letter als de klemtoon op de laatste lettergreep valt, zoals bij categorie – categorieën. Als de klemtoon niet op deze -ie valt, komt er alleen een -n achter.

Weglatingsstreepje

Een weglatingsstreepje kunt je gebruiken wanneer je een deel van een woord weglaat, omdat je het daarvoor of daarna ook noemt, zoals voor- en nadelen. Je mag geen weglatingsstreepje gebruiken als het een heel zelfstandig naamwoord vervangt, zoals personeels- en financieel manager.

Liggend verbindingsstreepje

Soms worden teksten duidelijker als je een liggend streepje gebruikt dan wanneer je de woorden aan elkaar schrijft. Dit liggende streepje kun je in de volgende gevallen gebruiken:

  • Wanneer twee klinkers op elkaar zouden botsen en een nieuwe klank vormen als je een woord samenstelt, zoals tosti-ijzer of een foto-expositie. Wanneer er geen botsing ontstaat kun je het streepje weglaten, zoals bij radioactief;

  • Samenstellingen gelijkwaardige delen bevatten, dus wanneer ze verwisseld kunnen worden, zoals Nederlands-Spaans of sociaal-maatschappelijk;

  • Bij drie of meer woorden, met gelijkwaardige delen, komt het streepje voor de laatste twee delen, zoals woon-werkverkeer;

  • Bij vaste uitdrukkingen, zoals up-to-date;

  • Bij woorden die een persoonsnaam nuanceren, zoals assistent-manager of stagiair- monteur;

  • Bij samenstellingen die beginnen met een cijfer, letter of afkorting, zoals B-merk of 65-jarige. Bij losse cijfers geldt dit niet, zoals bij 20 eurocent munt;

  • Bij samengestelde aardrijkskundige namen, zoals Noord-Duitsland of Amsterdam- Zuid;

  • In Engelse samenstellingen, wanneer die samenstelling eindigt op een voorzetselbijwoord dat met een klinker begint (lay-out), wanneer het eerste deel van de samenstelling no- of non- is (non-profit).

Samenstellingen

Samenstellingen zijn woorden die uit twee of meer zelfstandige woorden bestaan, zoals reisadvies of automonteur. Samenstellingen hebben één hoofdklemtoon, daarom schrijf je samenstellingen ook aan elkaar. Samenstellingen kunnen uit twee, maar ook uit veel meer woorden bestaan. Of een woord een samenstelling is of niet kan veel uitmaken voor de betekenis. Bijvoorbeeld: een wittekralendoos is iets anders dan een witte kralendoos. Bedenk daarom wat je wilt zeggen wanneer je woorden los of aaneen schrijft.

Tussenletter -n

Als je een samenstelling tussen twee woorden maakt komt er meestal een verbindingsletter tussen. In veel gevallen is dit een -e of -en. Deze tussenletter -n spreek je niet uit, dus is het lastig om te weten of je deze moet schrijven. In de samenstelling schrijf je een -n, wanneer het eerste deel een zelfstandig naamwoord is en alleen een meervoud heeft op -n. In alle andere gevallen schrijf je alleen een -e. Bijvoorbeeld:

“Kat-katten , dus kattenbak.

Deze regel kun je toepassen wanneer:

  • het woord een samenstelling is, dus niet bij woorden als redelijk of vrouwelijk;

  • het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is. Wanneer het een bijvoeglijk naamwoord is of afgeleid is van een werkwoord geldt deze regel niet;

  • het meervoud op een -n is. De regel geldt dus niet voor andere meervoudsvormen. Sommige woorden hebben een meervoud op zowel een -s als een -n. Voor deze woorden geldt de regel niet.

Zoals bij vele regels zijn er ook een aantal uitzonderingen. In de volgende gevallen geldt de hoofdregel niet:

  • Bij personen of dingen waarvan maar één is, zoals zonne-, mane- of koninginne- er geen tussenletter -n;

  • Wanneer samenstellingen een bijvoeglijk naamwoord zijn en het eerste deel versterkend is, zoals bij reuzeleuk en beregoed komt er geen tussenletter -n;

  • In samenstellingen waarbij een vrouwelijke vorm op een -e eindigt, zoals studente, komt er toch een tussenletter -n, zoals bij docentenkamer of studentenbeleid;

  • Wanneer de losse delen bijna niet meer bekend zijn komt er geen tussenletter, zoals bij elleboog en ledematen.

Tussenletter -s

Sommige samenstellingen verbind je niet met een -n, maar met een -s. De regel hiervoor is wat eenvoudiger dan de regel voor de tussenletter -n: Wanneer je in de samenstelling een -s hoort, schrijf je ook een -s. Specifieker zijn de regels:

  • Als het eerste woord niet eindigt op een sisklank en het tweede deel niet met een sisklank begint, krijgt de samenstelling een tussen -s, wanneer je deze wel hoort, zoals moederskindje en ontdekkingsreiziger;

  • Wanneer het tweede deel wel met een sisklank begint, maar het eerste deel altijd een -s heeft als tussenletter (zoals stationsplein of stationsbord), komt er toch nog een tussenletter -s en wordt het ook stationschef;

  • Wanneer sommige mensen wel een -s uitspreken en sommige mensen niet, kun je een woord zowel met als zonder -s schrijven, zoals tijd(s)verschil.

Getallen

Getallen onder de twintig schrijf je in principe voluit. Wanneer ze in een combinatie worden gebruikt met hogere getallen, zoals 1 op de 100 man, gebruik je wel cijfers. Ook schrijf je de tientallen tot honderd, de honderdtallen tot duizend, de duizendtallen tot tienduizend en honderdduizend, miljoen en miljard voluit. In zakelijke berichten mag je wel getallen gebruiken, zoals “Onze afspraak is op 4 september”. Rangtelwoorden schrijf je meestal ook voluit.

Voorzetsels aan elkaar schrijven

Wanneer je een voorzetsel combineert met een ander voorzetsel schrijf je deze soms aan elkaar en soms los zoals bij “Ik woon boven in de flat, in woon bovenin.”

  • Wanneer het voorzetsel hoort bij het volgende zelfstandig naamwoord, schrijf je de voorzetsels niet aan elkaar (zoals bij ik woon boven in de flat). Wanneer er geen zelfstandig naamwoord achter staat schrijf je de voorzetsels wel achter elkaar (ik woon bovenin).

  • Als het voorzetsel bij het werkwoord hoort schrijf je het eraan vast, als het er niet bij hoort schrijf je het los. “Wil je dat voor mij opschrijven – Wil je daar niet op schrijven?”

  • Wanneer twee of meer voorzetsels voor een werkwoord staan en één voorzetsel hoort bij het werkwoord, komt dit laatste woord vast aan het werkwoord en voeg je de andere voorzetsels samen. “Ik ben ervan uit gegaan”.

Schrijfgids - Hoe gebruik je de juiste leestekens en opmaak? - Chapter 4

Komma

De komma is een van de belangrijkste leestekens. Een komma op een andere plaats zetten, kan een zin een compleet andere betekenis geven. Een algemene regel is dat je komma's plaatst op momenten dat je rust hoort in een zin. Specifieke regels zijn:

  • Let goed op bij bijvoeglijke bijzinnen. Een komma bij deze zinnen kan de betekenis sterk veranderen. Bijvoorbeeld:

De studenten die hun tentamen niet geleerd hadden, kregen geen herkansing.

De studenten, die hun tentamen niet geleerd hadden, kregen geen herkansing.

In de eerste zin krijgen alleen de studenten die hun tentamen niet geleerd hadden geen herkansing, in de tweede zin krijgen alle studenten (die allemaal hun tentamen niet geleerd hadden) geen herkansing. Het eerste voorbeeld noemen we een beperkende bijvoeglijke bijzin, het tweede voorbeeld een uitbreidende bijvoeglijke bijzin. Voor en na een uitbreidende bijvoeglijke bijzin zet je een komma. Voor een beperkende bijvoeglijke bijzin zet je geen komma, maar wel erna.

  • Er komt geen komma na “dat”. “Ze vindt dat hij een duidelijke schrijfstijl heeft”.

  • Er komt een komma tussen twee werkwoorden die niet bij elkaar horen. “Wanneer jij hierover nagedacht hebt, kunnen we beginnen met plannen.”

  • Voor “en” en “of” hoeft geen komma. “Je kunt naar Istanbul gaan reizen of je kunt gewoon gaan interrailen.

  • Voor andere voegwoorden (maar, want, dus) komt een komma als de hoofdzinnen lang zijn.

  • Zinnen zonder voegwoord krijgen altijd een komma. “Ik begin met het voorstellen van de kandidaten, dan gaan we verder met stemmen.”

  • Voor en na tussenzinnen zet je een komma. “Deze wandeling wordt, afgaande op de weerberichten, een zeer zware klus.”

    – Tussen ongelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden zet je geen komma, tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden wel.

“Het was een mooie, grote steen”. (gelijkwaardig)

“Het was een mooie grote steen”. (ongelijkwaardig)

In het eerste voorbeeld zijn mooi en groot beide een oordeel, in het tweede voorbeeld gaat het om een mooie steen die groot is.

Puntkomma

Een puntkomma zit tussen een komma en een punt in. Wanneer een punt een te grote scheiding is en een komma een te kleine, gebruik dan een puntkomma.

Dubbelepunt

Een dubbelepunt gebruik je wanneer:

  • er een opsomming komt;

  • je iemand aanhaalt. “Hij zei: “deze man is hier nooit eerder geweest”;

  • Je een verklaring, conclusie of toelichting gebruikt. “We kunnen niet verdergaan: het boek is nog niet af.”

Aandachtsstreepjes

Aandachtsstreepjes kun je op de plaats van de komma's om een tussenzin heen zetten om de aandacht op de zin te vestigen.

Haakjes

Hoe meer haakjes er in een tekst staan, hoe lastiger de tekst te lezen is. Sommige mensen lezen automatisch over ze heen. Haakjes kun je gebruiken wanneer:

  • je een toevoeging met een verklaring hebt. “De auteur (die al 6 boeken had geschreven) huilde bij de uitreiking van de prijs”;

  • je verwijst naar een andere tekst. “Dit zullen we later bespreken (Pagina 42)”;

  • er een keuzemogelijkheid is. “De nieuwe werknemer (werkneemster) zal het minimum loon krijgen”;

  • bij telefoonnummers (06) 47129128.

Wanneer de hele zin tussen haakjes staat, begint de eerste letter met een hoofdletter en zet je de punt voor het sluitingshaakje. Wanneer alleen het laatste deel van een zin tussen haakjes staat komt de punt na het sluitingshaakje.

Schuine streep

Wanneer je een schuine streep gebruikt geef je aan dat de lezer een keuze heeft, zoals in “Beste heer/mevrouw”. Ook staat een schuine streep in enkele afkortingen, zoals t/m, of m/s.

Aanhalingstekens

Aanhalingstekens gebruik je voor:

  • Woorden met een bijzondere betekenis, of met ironie. “Hij ging op “wereldreis”. Duitsland en Frankrijk stonden op de planning”;

  • Woorden aanduiden, zoals in deze handleiding vaak gebeurt. “Het woord “met” gebruik je als je een combinatie aanduidt”;

  • Citaten.

Opmaak

Hoewel een tekst om de inhoud draait, is een professionele opmaak ook zeer belangrijk voor een tekst. Enkele tips voor een goede opmaak zijn:

  • Houd je opmaak consistent. Of je kopjes groter maakt, dikgedrukt of schuingedrukt zet maakt niet veel uit, als je het maar overal hetzelfde houdt. Hierdoor weet de lezer dat er een nieuw stuk is begonnen, wat de leesbaarheid van de tekst vergroot;

  • Maak goed gebruik van alinea's. Een tekst is lastig te lezen als er geen adempauzes in zitten en een tekst aan één stuk door gaat. Help je lezers door op logische momenten een witregel of inspringing te maken;

  • Maak bij langere teksten een inhoudsopgave. Zo kunnen lezers zien wat ze voor zich hebben en kunnen ze bepalen wat ze gaat lezen;

  • Geef tabellen en afbeeldingen altijd een nummer en vermeld dit nummer ook in de tekst wanneer het over de afbeelding gaat. Zo is het voor de lezer altijd duidelijk om welke afbeelding het gaat, zelfs als de afbeeldingen verspringen en op een andere pagina terecht komen.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.