Social Origins of Civil Society - Salamon, Lester, Sokolowski & Anheier - Artikel


Introduction

De laatste jaren is er een grote groei geweest in de non-profit sector. Zulke ‘civil society organizations’ zijn belangrijk voor de zoektocht in een middenweg tussen de markt en de staat. Data uit het onderzoek laat zien dat de bestaande non-profit theorieën te een dimensioneel zijn om zulke complexe vraagstuk op te lossen.
Om in de data opgenomen te worden en te voldoen als een ‘civil society organization’ waren er 5 criteria in dit onderzoek.
 

  • Het zijn organisaties,

  • Die zelf bestuurd worden,

  • Non-profit zijn,

  • Privé zijn,

  • En vrijwillig zijn.

Uit deze data blijkt dat de non-profit sector een enorme economische werkkracht is. Deze sector varieert in grootte tussen de verschillende onderzochten landen en zelfs onder de verschillende gebieden in een land. De non-profit sector is het grootste in ontwikkelde landen. Twee derde van alle non-profit is geconcentreerd in de drie traditionele velden van welvaart: Educatie, gezondheid en sociale diensten. De belangrijkste bronnen van inkomen voor de non-profit sector zijn: overheidssubsidies, geld van derde partijen zoals publieke en privé verzekeringen hun fondsen. Er wordt de conclusie getrokken dat er flinke variatie is in de grootte, de compositie en de financiële basis van de non-profit sector. Hier worden 3 verschillende theorieën als verklaringen voor gegeven, namelijk de:

  • Heterogeneity Theory

  • Interdependence Theory

  • Social origins Theory

Heterogenity theory

De heterogeneity theory gaat er van uit dat de markt en staat niet in staat is om alle “public goods” te produceren die de inwoners verlangen. Public goods (Publieke goederen) zijn goederen die toegankelijk zijn voor iedereen of je er nu voor betaalt of niet. Deze market failure (Markt falen) zorgt ervoor dat mensen naar de non-profit organisaties kijken om hun te voldoen in deze missende producten die niet geproduceerd worden door de markt of staat. Er komen hierdoor drie hypotheses naar voren:

  • De grootte van de non-profit sector in een land is direct gerelateerd aan hoe heterogeen de populatie is. Gemeten in termen van religieuze of etnische diversiteit.

  • Er zal een omgekeerde relatie zijn tussen de grote van non-profit sector en productie van collectieve goederen door de overheid.

  • Verder wordt er verwacht dat de non-profit sector grotendeels gefinancierd wordt door privé donaties.

De eerste stelling wordt bevestigd, de 2e stelling wordt tegengesproken en de 3e stelling blijkt ook niet ondersteund te worden door de data. Er wordt zelfs data gevonden die de centrale stelling dat de non-profit sector een lege overheid invult tegenspreekt.

Interdependence Theory

De interdependence theory gaat er vanuit dat de volharding van de non-profit sector een bijproduct is van de onafscheidelijke verbonden limitaties van de staat. Hierdoor ontstaat onderlinge afhankelijkheid en partnerschap tussen de staat en de non-profit sector. De non-profit organisaties zijn hier dan ook actief in een veld voor de overheid gemobiliseerd kan worden om te reageren. De non-profit sector heeft natuurlijk ook nadelen zo is er voluntary failure (Vrijwillig falen), de limitaties van de vrijwillige sector als een mechanisme om te voldoen aan publieke vraag. Hieronder ligt de onvoldoende werking van de liefdadigheid (Philanthropic insuffiency), wat inhoud dat de organisatie moeite heeft om de middelen te verkrijgen die ze nodig heeft om hun operaties groter te maken. Dan heb je nog liefdadigheid betutteling (Philantrhopic paternalism), dit is het onvermogen om uitkeringen te creëren en hierdoor de moeilijkheid bij het bevorderen van een ware zin van zelfredzaamheid. De drie hypotheses hierbij zijn:

  • Een positieve relatie tussen de overheid uitgaven en de grote van de non-profit sector

  • De partner relatie tussen staat en non-profit is het grootse in de sector gezondheid en sociale diensten.

  • Het deel dat de overheid krijgt van het non-profit inkomen is hoger waar de overheid uitgaven hoger zijn.

De eerste hypothese wordt bevestigd, net als de 2e. Maar de derde wordt tegengesproken. De andere fout die wordt uitgelicht is dat deze theorie geen uitleg bied aan hoe deze relaties tot stand zijn gekomen.

Social Origins Theory

De social origins theory zegt dat de non-profit sector en de relatie hiervan met de overheid niet aan een factor kan worden toegeschreven, er zijn veel meer kleinere complexe relaties tussen sociale klassen en sociale instituties. Ze reflecteren het evenwicht van kracht onder de sociale klassen.

Wat we nu zien als een civil society komt waarschijnlijk voort uit drie vooraanstaande factoren. Er is een koninklijk absolutisme dat onder controle wordt gehouden door sterke landelijke elites. Ten tweede is er een onafhankelijke en krachtige stedelijke middel klasse die de macht van deze landelijke elite uitdaagt. En als derde is er een oplossing tot het agrarische probleem waardoor het grootte deel van de populatie van het platteland afkan. Dit leidt tot drie verschillende regimes:

  • liberaal regime

  • sociaaldemocratisch regime

  • corporatistisch regime

Dit eerst wordt gekenmerkt door een gelimiteerd, maar goed getest sociaal hulp systeem met strikte regels over toelating tot dit systeem. Het corporatistisch regime leunt hevig op de staat in het leveren van welzijn hulp, maar behoud veel van de oudere non-profit instituties. En het sociaaldemocratisch regime heeft universalisme en een scheiding tussen welzijn voorziening van het mark systeem. Dit leidt verder tot verschillend modellen.

  • Het liberale model heeft lage overheid uitgaven in vergelijking met de relatieve grote non-profit sector. Het heeft dan ook een ideologische en politieke vijandigheid tegen de uitbreiding van de overheid hulp en heeft een voorkeur voor de vrijwillige individuele aanpak.
    Het sociaal model heeft een overheid gesponsord en overheid geleverde sociale hulp die groot zijn en hierdoor de ruimte voor dienstverlenende non-profit organisaties best klein.

  • Het corporatistisch model is geforceerd of afhankelijk van de non-profit instituties. Dus premoderne instituten zijn opzettelijk bewaard om de steun van de sociale elite te behouden.
     

  • Hiernaast heb je nog het statist model. Hierin heeft de staat een breed scala van sociaal beleid maar is dit niet een instrument van de georganiseerde werkende klassen maar voor het eigen belang van de bedrijven en economische elites.

De conclusie

Het blijkt dat de eenzijdig factor verklaringen die de discussie over de non-profit sector voor de laatste jaren hebben gedomineerd alleen maar toepasbaar zijn onder bepaalde omstandigheden, en zelfs dan alleen maar op bepaalde componenten van dit complexe systeem van instellingen. Deze nieuwe aanpak, namelijk de social origins theory behandelt de non-profit sector niet als een geïsoleerd fenomeen maar als een geïntegreerd deel van een sociaal systeem. Het suggereert dat de non-profit sector niet een random gebeurtenis is, maar dat er onderliggende patronen zijn die geanalyseerd kunnen worden en vergeleken.

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Vintage Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.