Toeristenvervoer Amsterdam –Regionaal Orgaan Amsterdam, CBB 01-09-2009, nr. AWB 08/238

Onderwerp

Belanghebbenden bij concurrentie

Casus

De ontheffingshoudster (verweerder) verzorgt in Amsterdam busvervoer voor toeristen volgens het ‘hop on, hop off’-principe. De Vereniging van Exploitanten van Vaartuigen in de Amsterdamse Grachten(appellant) stelt beroep in tegen een, op grond van art. 29 Wet op personenvervoer, aan de houdster verleende ontheffing van de consessieplicht voor openbaar vervoer. Volgens vaste juristprudentie zijn concurrenten in die hoedanigheid als belanghebbende aan te merken bij een besluit dat gericht is tot een andere onderneming, wanneer zij (gedeeltelijk) op dezelfde markt opereren. De verweerder komt in beroep tegen het besluit van verlening van ontheffing voor het verrichten van openbaar personenvervoer over de weg.

CBB

Voordat het CBB kan toekomen aan de toetsing van rechtmatigheid van het bestreden besluit moet eerst worden gekeken of de appellant in het geschil wel kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 1:2 Awb. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het College niet aannemelijk dat de leden van appellante zich ten opzichte van de verweerder in een concurrentiepositie bevinden. De appellant komt namelijk in beroep tegen het verrichten van openbaar personen vervoer over de weg, terwijl zijzelf de belangen van exploitanten bij vaartuigen op de grachten behartigd. De markt van beiden is dus niet hetzelfde. Het feit dat de leden van beiden in hetzelfde verzorgingsgebied actief zijn is onvoldoende om te kunnen aannemen dat de leden van appellante concurrenten van de verweerder zijn. Het College zal het beroep dus niet ontvankelijk verklaren.