V. en P./DNB en AFM - Arrest

HR 23 december 2011, LJN BT7193         V. en P./DNB en AFM   

 

Casus

     
Deze zaak betreft de vraag of De Nederlandsche Bank (DNB) en de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) aansprakelijk zijn voor de schade die V. en P. stellen te hebben geleden als gevolg van door DNB en AFM gegeven aanwijzingen die hebben geleid tot het ontslag van V. en P. als bestuurders van de bank ‘X. N.V.’ (X). Die aanwijzingen zijn bij besluiten van 14 april 2003 gegeven naar aanleiding van door V. en P. voor eigen rekening, voor rekening van familieleden dan wel als bestuurder van X uitgevoerde transacties. Zij hebben ertoe geleid dat V. en P. op 17 april 2003 als bestuurder van X. zijn ontslagen met onmiddellijke beëindiging van hun arbeidsovereenkomst. 

De besluiten van 14 april 2003 zijn na bezwaren van V. en P. door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) herroepen. V. en P. zijn strafrechtelijk vervolgd. De strafrechter oordeelde dat sprake was van voorwetenschap en heeft V. en P. schuldig bevonden aan overtreding van artikel 46 (oud) Wte 1995, meermalen gepleegd.        

In dit geding hebben V. en P. betaling van gederfd salaris en gederfde bonussen gevorderd alsmede een vergoeding ter zake van immateriële schade. Daartoe hebben zij gesteld dat de uitspraken van het CBb, waarbij de aanwijzingen van 14 april 2003 werden herroepen, in deze procedure bindende kracht hebben, zodat tussen partijen vaststaat dat DNB en AFM door het geven van die aanwijzingen toerekenbaar onrechtmatig hebben gehandeld.      
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de bij besluiten van 14 april 2003 gegeven aanwijzingen onrechtmatig waren jegens V. en P. en aan DNB en AFM kunnen worden toegerekend, maar dat DNB en AFM niet aansprakelijk zijn voor de schade die V. en P. vanaf de tegen hen gewezen vonnissen in de strafzaken hebben geleden. Het percentage van de eigen schuld van V. en P. heeft het hof bepaald op 60.

De klacht van V. en P. dat het hof niet van de veronderstelling mocht uitgaan dat de kredietinstelling X. na kennisname van de strafvonnissen tot ontslag zou zijn overgegaan, aangezien ten gevolge van de door het CBb herroepen aanwijzingen, niet meer met zekerheid valt vast te stellen of wel ontslag zou zijn gevolgd als AFM en DNB niet onrechtmatig zouden hebben gehandeld, faalt. 

   
Indien zich na een schadeveroorzakende gebeurtenis waarvoor iemand aansprakelijk is jegens de benadeelde (hier: de onrechtmatige aanwijzingsbesluiten van 14 april 2003 waarvoor DNB en AFM aansprakelijk zijn jegens V. en P.) een latere gebeurtenis voordoet die dezelfde schade zou hebben veroorzaakt als die schade niet reeds was ontstaan, doet dat niet af aan de reeds gevestigde verplichting tot schadevergoeding van de voor de eerste gebeurtenis aansprakelijke persoon, behalve in gevallen waarin het gaat om voortdurende schade en de latere gebeurtenis voor risico van de benadeelde komt. Het hof heeft kennelijk, en niet onbegrijpelijk, geoordeeld dat de strafvonnissen aangemerkt moeten worden als een dergelijke latere gebeurtenis die voor risico van V. en P. komt en dat die strafvonnissen voor hen tot ontslag en derhalve vanaf dat moment tot dezelfde, voortdurende, schade zouden hebben geleid. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

 

Hoge Raad

DNB en AFM komen volgens de Hoge Raad evenwel terecht op tegen het oordeel inzake het percentage van de eigen schuld. Bij het uitgangspunt dat noch van strafrechtelijk onderzoek noch van aanwijzingen sprake zou zijn geweest als V. en P. geen handelingen zouden hebben verricht die de strafrechter heeft gekwalificeerd als misbruik van voorwetenschap, is – nu die aanwijzingen tot het gegeven ontslag hebben geleid – zonder nadere motivering niet begrijpelijk dat het hof tot het oordeel is gekomen dat aan DNB en AFM toe te rekenen omstandigheden voor 40% tot de schade hebben bijgedragen.    
Tot de door het CBb gegeven aanwijzingen van DNB en AFM en daarmee het ontslag, zou het niet zijn gekomen indien V. en P. zich niet zouden hebben schuldig gemaakt aan gedragingen die, naar het inmiddels onherroepelijk oordeel van de strafrechter, het misdrijf van (feitelijk leiding geven aan) handelen in strijd met het destijds geldende artikel 46 Wte opleveren. Dit in aanmerking genomen, zijn de aan de beide toezichthouders DNB en AFM toe te rekenen omstandigheden die tot de schade hebben bijgedragen te verwaarlozen ten opzichte van die welke aan V. en P. zijn toe te rekenen, zodat die schade geheel voor rekening van deze laatsten dient te blijven.            .

 

Join World Supporter
Join World Supporter
Log in or create your free account

Why create an account?

  • Your WorldSupporter account gives you access to all functionalities of the platform
  • Once you are logged in, you can:
    • Save pages to your favorites
    • Give feedback or share contributions
    • participate in discussions
    • share your own contributions through the 7 WorldSupporter tools
Follow the author: Law Supporter
Promotions
verzekering studeren in het buitenland

Ga jij binnenkort studeren in het buitenland?
Regel je zorg- en reisverzekering via JoHo!

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
[totalcount]
Content categories
Comments, Compliments & Kudos

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.